XENOFON VAN EFESOS

EFESISCHE LIEFDESAVONTUREN

Boek I

Hoofdstuk 1

1. Er was eens in Efesos een man die tot de hoogste kringen behoorde; hij heette Lykomedes. Deze Lykomedes trouwde met Themisto, een vrouw uit dezelfde stad, en ze kregen een zoon, Habrokomes, een kind van uitzonderlijke schoonheid, nooit eerder vertoond in Ionië of enig ander land. 2. De schoonheid van deze Habrokomes nam met de dag toe, en met zijn lichame­lijke schoonheid kwamen ook zijn goede karaktereigenschappen tot volle bloei; want hij ontwikkelde zich op ieder gebied, ontplooide alle mogelijke artistieke vaardigheden en had de gewoonte zich te oefenen in de jacht, het paardrijden en de wapenbeheersing. 3. Hij was zeer gezien bij alle burgers van Efesos evenals bij de andere inwoners van Klein-Azië, en ze ver­wachtten dat hij zich tot een bijzonder mens zou ontwikkelen. Ze keken naar de jongen op als naar een god; het kwam zelfs zo ver dat sommigen zich ter aarde wierpen wanneer ze hem zagen en gebeden uitspraken. 4. De jongen was erg ingenomen met zichzelf en beroemde zich op zijn voortreffelijke eigenschappen, maar nog meer op zijn fysieke schoonheid. Alles wat als mooi gold minachtte hij en niets wat  Habrokomes zag of hoorde leek zijn aandacht te verdie­nen. 5. Als hij maar hoorde spreken over een mooie jongen of een knap meisje, lachte hij de spreker uit: die wist zeker niet dat hij de enige schoonheid was. Zelfs ging hij zover dat hij Eros niet als een god beschouwde, maar hem volledig negeerde en zijn macht ontkende; volgens hem werd niemand verliefd en onderwierp niemand zich aan de god als hij dat niet zelf wilde. 6. Wanneer hij een tempel of een beeld van Eros zag, bespotte hij hem en verklaarde hij zichzelf mooier dan iedere Eros. En dat was inderdaad zo: overal waar Habrokomes zich vertoonde, leek geen beeld meer mooi, geen schilderij meer bewonderenswaardig.

Hoofdstuk 2

1. Dit maakte Eros wrokkig: want het is een jaloerse god die geen genade kent tegenover arrogantie. Hij zon langdurig op een valstrik voor de jongen, die zelfs voor de god een lastige prooi leek. Daarop bewapende hij zich, mobiliseerde heel zijn leger van liefdesmiddelen en trok te velde tegen Habrokomes. 2. De inwoners van de stad vierden het feest van Artemis en de stoet trok vanuit de stad naar haar heiligdom, een afstand van zeven stadie. Alle meisjes van de stad dienden prachtig opgemaakt in de stoet mee te lopen, zo ook alle jongens die dezelfde leeftijd hadden als Habrokomes. Die was nu ongeveer zestien jaar oud en behoorde tot de efeben; hij liep vooraan in de stoet. 3. Het schouwspel trok een groot aantal toeschouwers uit de streek en uit het buitenland; op dat feest werden namelijk doorgaans toekomstige echtgeno­ten gezocht voor de meisjes, en vrouwen voor de efeben. 4. De deelnemers aan de optocht kwamen in rijen langslopen; eerst de heilige voorwerpen, de toortsen, de mandjes met offergaven en de wierook; daarna paarden, honden, attributen voor de jacht, deels bedoeld voor oorlogstijd, maar vooral voor vredestijd. Elk meisje was opgemaakt om in de smaak te vallen bij een potentiële minnaar. 5. Bij de meisjes liep aan het hoofd van de stoet Anthia, dochter van Megamedes en Euïppe, inwoners van Efesos. Anthia was verbazingwekkend mooi en stelde de andere meisjes ver in de schaduw. Ze was veertien jaar oud, haar lichamelijke schoonheid was in volle bloei en werd nog vergroot door haar fiere houding. 6. Ze had blond haar dat in overvloed los neerhing met enkele vlechtjes erin, licht golvend op de streling van de wind. Haar ogen keken levendig, glanzend van jeugd, vol beschroomde ingetogenheid. Ze droeg een purperrood kleed dat door een gordel werd opgehouden; het viel tot op de knie en plooide neer over haar armen. Ze had een hertenvel omgeslagen, en droeg een pijlkoker over haar schouders; in haar handen hield ze een boog en werpsperen. Honden volgden haar. 7. Al vaak hadden inwoners van Efesos wanneer ze haar op het tempelterrein zagen, haar aanbeden alsof ze Artemis was. Toen men haar dan ook die dag zag, klonk een kreet op uit de menigte en kon men allerlei opmerkingen van de toeschouwers horen. Sommigen riepen verbijsterd dat de godin zelf aanwezig was, anderen dat de godin iemand had gevormd tot haar gelijkenis. Allen wierpen zich in aanbidding ter aarde en prezen haar ouders gelukkig. Alle toeschouwers roemden luid de schoonheid van Anthia. 8. Toen de meisjesstoet passeerde, sprak iedereen alleen maar over Anthia. Maar toen Habrokomes verscheen in het gezelschap van de efeben, vanaf dat moment keken allen, hoe mooi het schouwspel van de meisjes ook was, alleen naar Habrokomes en vergaten ze de meisjes. Allen richtten hun ogen op hem en riepen perplex uit: ‘Wat is Habrokomes mooi, niemand vertoont zo veel goddelijke schoonheid als hij.’ 9. Sommi­gen voegden er zelfs aan toe: ‘Wat een prachtig paar zouden Habrokomes en Anthia vormen.’ Dat waren de eerste vingeroefeningen van de vakman Eros. Al snel raakten beiden ervan op de hoogte hoe men over hen dacht, en Anthia verlangde ernaar Habrokomes te zien, en ook de tot dan toe liefdeloze Habrokomes wilde Anthia zien.

Hoofdstuk 3

1. Toen de stoet voorbij was en heel de menigte de tempel binnenging om te offeren was het ook afgelopen met de ordelijke volgorde in de stoet: mannen en vrouwen, meisjes en efeben liepen door elkaar heen. Dan zien ze elkaar: Anthia wordt geboeid door Habrokomes, en Habrokomes buigt voor Eros. Hij keek voortdurend naar het meisje en kon zijn ogen, hoe hij ook wilde, niet van haar losmaken. De god had hem volledig in zijn macht. 3. Ook Anthia was gespannen: met wijd opengesperde ogen liet ze de schoonheid van Habrokomes ontvankelijk tot zich doordringen, ze bekommerde zich al niet meer om gedrag dat meisjes past. Ze praatte maar opdat Habrokomes haar hoorde, ze ontblootte voor zover mogelijk haar ledematen, opdat Habrokomes ze zou zien. En hij was volledig in de ban van wat hij zag en een prooi van de god. 3. Na het offer gingen ze voor dat moment uiteen met pijn in het hart, ontstemd over de snelle scheiding. Omdat ze elkaar wilden zien draaiden ze zich om, hielden halt en zochten allerlei redenen tot uitstel. 4. Toen ze allebei thuisgekomen waren, merkten ze pas wat voor ongeluk hen was overkomen: de herinnering aan elkaars aanblik bleef bij hen opkomen, het liefdesvuur laaide in hen op. Doordat ze de rest van de dag hun begeerte voedsel gaven, verkeerden ze toen ze zich te slapen legden allebei in grote ellende: de liefde in hen was ontembaar.

Hoofdstuk 4

1. Habrokomes greep naar zijn hoofd, verscheurde zijn kleed en sprak: ‘Ach, wat een ellende, wat een ongeluk is mij overkomen. Ik, de tot nu toe zo weerbare Habrokomes, die Eros minachtte, die de god uitlachte, ik ben gevangen, ik ben overwonnen, ik word gedwongen slaaf te zijn van een meisje. Iemand anders lijkt nu mooier dan ik en ik moet de goddelijke macht van Eros erkennen. 2. Wat ben ik een lafaard en een slappeling. Kan ik me niet meer verman­nen? Kan ik niet dapper blijven? Ben ik niet meer mooier dan Eros? Ik moet nu een god overwinnen die niets voorstelt. 3. Een mooi meisje. Hoezo? Je ogen, Habrokomes, vinden Anthia aantrekkelijk, jijzelf niet, als je maar wilt. Laat dat mijn besluit zijn: Eros mag me nooit in zijn macht krijgen.’ 4. Zo sprak hij, en de god liet zijn macht nog nadrukkelijker voelen: hij trok aan hem, hoezeer hij ook tegenstribbelde, hij pijnigde hem, of hij wilde of niet. Toen Habrokomes het niet meer kon verdragen, wierp hij zich ter aarde en zei: ‘Je hebt gewonnen, Eros, je mag een grootse trofee oprichten wegens je zege op de kuise Habrokomes; hier heb je je smekeling. 5. Toe, red mij die toevlucht bij jou zoekt, meester over heel de wereld. Negeer me niet, straf me niet langer voor mijn overmoed. Uit onervarenheid met je macht gedroeg ik me zo arrogant, Eros. Geef Anthia alsjeblieft aan mij; wees niet alleen een hardvochtige god voor iemand die zich verzette, maar ook een weldoener voor een overwonnene.’ Zo sprak hij, maar Eros bleef nog altijd woedend en vroeg zich af hoe hij Habrokomes zwaar kon laten boeten voor zijn laatdunkendheid. 6. Ook Anthia was er slecht aan toe; al was de last te zwaar voor haar, toch probeerde ze zich op de been te houden en haar problemen te verbergen voor haar omgeving. ‘Wat is mij voor ongeluk overkomen?’ zei ze. ‘Ik voel een begeerte die niet strookt met mijn jonge jaren, ik lijd ongekende pijnen die niet passen bij een meisje. Ik voel onbeheerste liefde voor Habrokomes, een mooie, maar hooghartige jongen. 7. Wat zal de grens zijn van mijn verlangen, wat het einde van mijn pijn? Mijn geliefde is trots, ikzelf ben een goed bewaakt meisje; van wie zal ik steun krijgen, aan wie kan ik alles toevertrouwen, waar kan ik Habrokomes zien?’

Hoofdstuk 5

1. Zo jammerden beiden de hele nacht door met het beeld van elkaar voor ogen, een beeld waaraan hun ziel voor hen vorm gaf. Toen de dag aanbrak ging Habrokomes op weg om zijn normale oefeningen te doen, en het meisje om haar gebruikelijke diensten aan de godin te bewijzen. 2. Het lichaam van beiden was gebroken door de ervaringen van de afgelopen nacht, hun ogen stonden somber, de kleur was verdwenen uit hun gezicht. Zo duurde dat lange tijd en ze waren tot niets in staat. 3. Al die tijd brachten ze hun dagen door in de tempel van de godin en keken elkaar aan, maar angst maakte hen te beschroomd om elkaar de waarheid te vertellen. Habrokomes kon alleen maar zuchten en wenen en bidden om medelijden, terwijl het meisje alles hoorde. 4. Anthia leed op dezelfde manier, maar ging gebukt onder een nog groter ongeluk: als ze soms andere meisjes of vrouwen naar hem zag kijken (alle vrouwen keken naar Habrokomes), was duidelijk te merken hoe ze leed, hoe bang ze was dat een ander haar overtrof. Allebei richtten ze hun gebeden tot de godin, dezelfde gebeden, maar zonder dat ze het van elkaar wisten. 5. Na verloop van tijd was de jongen aan het eind van zijn krachten, zijn lichaam was uitgemergeld en zijn levenskracht was verdwenen, zodat Lykomedes en Themisto radeloos waren; ze wisten niet wat Habrokomes overkwam, maar vreesden het ergste op grond van wat ze zagen. 6. Net zo bang waren Megamedes en Euïppe over Anthia, omdat ze zagen hoe haar schoonheid wegkwijnde zonder dat de reden van haar ongeluk hun duidelijk was. Tenslotte lieten ze zieners en priesters voor Anthia komen om een oplossing te vinden voor haar problemen. 7. Na hun komst slachtten ze offerdieren en brachten allerlei plengoffers, waarbij ze barbaarse klanken uitstootten om bepaalde godheden te verzoenen, zoals ze zeiden, en suggereerden dat onderaardse godheden oorzaak waren van het ongeluk. 8. Ook Lykome­des en zijn familie offerden en baden veelvuldig ten behoeve van Habrokomes; maar geen van beiden werd verlost van het ongeluk, nee het vuur van de liefde laaide nog feller op. 9. Zo moesten ze beiden in kritieke toestand het bed houden: men vreesde dat ze elk moment konden sterven aan een ziekte waarvan men de naam niet wist.Tenslotte stuurden beide vaders vragen aan het orakel van Apollo om de oorzaak van de ziekte en een geneeswijze te weten te komen.

Hoofdstuk 6

1. Het heiligdom van Apollo in Kolofon ligt niet ver van Efesos, tachtig stadie varen.Toen de mensen namens beide families daar aankwamen, vroegen ze de god om hun vraag naar waar­heid te beantwoorden. Ze waren met hetzelfde doel gekomen. 2. De godheid sprak zijn ant­woord in verzen uit, een gemeenschappelijke uitspraak voor beide partijen. De verzen luidden:
Waarom verlangt u te horen het eind van de kwaal en de oorsprong?
Eén is de ziekte van beiden, waaruit ook genezing zal komen.
Hevig lijden zie ik voor hen en een eindeloos zwoegen;
Beiden zie ik op vlucht over zee als een prooi voor piraten,
boeien zullen hen kwellen bij mannen die zeeën bevaren,
grafkamer en verderfelijk vuur zal hun bruidskamer vormen.
Geef eerbiedwaardige Isis, godin bij de stroom van de Nijl,
in het verloop van de tijd gelukkige gaven voor redding.
Eens kunnen zij na verdriet een gelukkiger levenslot krijgen.

Hoofdstuk 7

1. Zodra deze uitspraken overgebracht waren naar Efesos, waren de beide vaders direct volkomen radeloos; ze wisten absoluut niet wat het ongeluk was. Ze hadden ook geen verklaring voor de uitspraken van de god: over welke ziekte had hij het, welke vlucht, wat voor boeien, welk graf, welke rivier, wat voor hulp van de godin? 2. Na lang overleg besloten ze de orakeluitspraak zover mogelijk te verzachten en de kinderen in een huwelijk te verbinden; want dat was volgens hen ook de wil van de godheid gezien zijn uitspraken. Dat leek hun dus het beste. Daarnaast besloten ze de kinderen na hun huwelijk voor enige tijd op reis te sturen naar het buitenland. 3. De stad was al vol met feestgangers, overal hingen kransen en overal had men het over het aanstaande huwelijk. Ze werden door allen gelukkig geprezen, hij om de vrouw die hij zou trouwen, zij om de jongen met wie ze het bed zou delen. 4. Zodra Habroko­mes hoorde van de orakeluitspraak en het huwelijk, was hij zeer verheugd dat Anthia nu de zijne zou zijn. Het orakel boezemde hem totaal geen angst in, het huidige genoegen was sterker dan alle dreiging. Net zo was ook Anthia in de wolken dat Habrokomes de hare zou zijn; wat het orakel bedoelde met de vlucht en het ongeluk interesseerde haar niet, omdat ze Habrokomes zou hebben als troost voor al haar toekomstige ongeluk.

Hoofdstuk 8

1. Toen het tijdstip van het huwelijk gekomen was, werden er nachtelijke feesten georganiseerd en vele offerdieren geslacht voor de godin. Toen dat eindelijk was afgelopen en de nacht gekomen was (Habrokomes en Anthia vonden dat alles maar traag verliep), brachten ze het meisje bij het licht van fakkels naar het bruidsvertrek, waarbij ze het bruidslied zongen en hun beste wensen uitspraken; ze brachten haar binnen en legden haar op het bed. 2. Hun bruidska­mer was als volgt ingericht: een gouden bed was gedekt met purperen dekens en boven het bed een baldakijn van geborduurde stof uit Babylon met voorstellingen van spelende Eroten, sommigen bezig met de verzorging van Afrodite, die ook zelf was afgebeeld, anderen vlochten kransen of brachten bloemen. 3. Die afbeeldingen stonden op de ene kant van het baldakijn. Op de andere kant stond Ares, niet in wapenrusting, maar uitgerust voor een bezoek aan zijn geliefde Afrodite, een krans op zijn hoofd, gekleed in een manteltje; Eros ging hem voor met een brandende fakkel in de hand. Onder dat baldakijn legden ze Anthia op bed naast Habroko­mes en daarop sloten ze de deuren.

Hoofdstuk 9

1. De twee waren onderhevig aan dezelfde gevoelens; ze waren niet meer in staat iets tegen elkaar te zeggen of elkaar in de ogen te kijken, maar lagen daar maar, verlamd van vreugde, vol schroom en vrees, zwaar ademend; hun lichaam beefde, hun hart bonsde. 2. Pas na lange tijd hervond Habrokomes zich en nam Anthia in zijn armen, die weende: haar hart liet de tranen stromen als teken van haar begeerte. Daarop sprak Habrokomes: ‘O nacht waarnaar ik zo hevig verlangd heb en die ik eindelijk moeizaam gekregen heb na vroeger zoveel nachten in ongeluk te hebben doorgebracht. 3. Meisje, mij liever dan het licht en gelukkiger dan welk meisje ook waarover men spreekt. Je hebt nu je minnaar als man; moge jij met hem als deugd­zame vrouw leven en sterven.’ Na die woorden kuste hij haar en ving zo haar tranen op, die hem een heerlijker drank leken dan alle nectar en een machtiger middel tegen pijn dan welk geneesmiddel ook. 4. Zij antwoordde na enkele lieve woordjes: ‘Habrokomes, vind je me echt mooi, beval ik je ondanks je eigen schoonheid? Bange, schichtige jongen, hoeveel liefdestijd heb je door je aarzelen verspeeld? Als ik mijn eigen ongeluk bezie, weet ik hoe je geleden hebt. 5. Maar kijk, vang mijn tranen op, laten je mooie haren een liefdesdrank opdrinken, en laten we in elkaars armen vergroeien en ook onze kransen beregenen met elkaars tranen, opdat ook die zich met ons laven aan de liefde.’ 6. Daarop sloeg ze haar armen geheel om zijn gelaat en drukte zijn haren tegen haar ogen; ze schoof de kransen omhoog en hield haar lippen in een kus op de zijne gedrukt. En al wat ze dachten vloeide over de lippen van de ene ziel in de andere. 7. Ze drukte een kus op zijn ogen en sprak: ‘Jullie die mij zo vaak pijn hebben gedaan, die voor het eerst een angel in mijn ziel gestoken hebben, vroeger zo hooghartig, nu zo vol liefde, jullie hebben mij een heerlijke dienst bewezen en mijn liefde de juiste weg gewezen naar het hart van Habrokomes. 8. Daarom kus ik jullie aldoor en voeg ik mijn ogen, de dienaren van Habrokomes, bij jullie. Ik hoop dat jullie altijd hetzelfde blijven zien: wijs Habrokomes nooit op een ander mooi meisje en laat ook ik nooit in een ander schoonheid zien. Jullie hebben macht over de harten die jullie zelf in vuur en vlam hebben gezet; zorg dat ze zo blijven.’ 9. Zo sprak ze, en elkaar omhelzend legden ze zich neer en genoten ze voor het eerst van de gaven van Afrodite. De hele nacht door wedijverden ze met elkaar in een wedstrijd wie het meest van de ander hield.

Hoofdstuk 10

1. Toen de dag aanbrak, stonden ze op, veel gelukkiger, veel hoopvoller, nadat ze genoten hadden van al het goede waarnaar ze zo lang verlangd hadden. 2. Het leven was voor hen een groot feest, alles een en al vreugde, ze vergaten zelfs de orakeluitspraken. Maar het Lot had niets vergeten, en de god die het besluit genomen had bleef waakzaam. 3. Na enige tijd wilden hun ouders hen op reis te sturen de stad uit, zoals indertijd was besloten. Ze zouden andere landen en andere steden bezoeken en de uitspraak van de god voor zover mogelijk verzachten door enige tijd weg te blijven uit Efesos. 4. Alles werd in gereedheid gebracht voor hun reis, er lag een groot schip klaar voor het vertrek, de bemanning was aan boord, al het benodigde werd ingeladen: een flinke keuze aan kleding, veel zilver en goud, een onbekrompen hoeveelheid levensmiddelen. 5. Voor het vertrek werden er offers gebracht aan Artemis, het hele volk sprak gebeden uit en allen weenden, alsof ze allemaal afscheid moesten nemen van hun eigen kinde­ren. Ze waren gereed voor een tocht naar Egypte. 6. Zodra de dag van vertrek was aangebroken, scheepten vele dienaren en dienaressen zich in. Toen het schip op het punt stond uit te varen, kwam heel de bevolking van Efesos hen uitzwaaien, veel vrouwen kwamen zelfs met fakkels en offergaven. 7. Op dat moment lagen Lykomedes en Themisto echter moedeloos ter aarde, omdat alles tegelijk in hun gedachten bovenkwam: het orakel, hun zoon, de buitenlandse reis. Met Megamedes en Euïppe was het net zo gesteld, maar ze hadden meer vertrouwen omdat ze de uiteindelijke afloop van de voorspelling voor ogen hielden. 8. De zeelui schreeuwden al naar elkaar, de lijnen werden losgegooid en de kapitein nam zijn plaats al in: het schip kwam los van de wal. 9. Luide kreten van de mensen aan de wal en die op het schip vermengden zich; de eersten riepen: ‘Liefste kinderen, zullen jullie ouders jullie nog terugzien?’ en de anderen: ‘Vaders, zullen jullie ons terugkrijgen?’ Geween en gekerm, ieder riep zijn verwanten met name aan, alsof ze de naam in elkaars herinnering wilden achterlaten. 10. Megamedes pakte een offerschaal en terwijl hij plengde sprak hij een gebed uit, zo luid dat het voor de mensen aan boord te horen was: ‘Kinderen, ik wens jullie geluk en hoop dat jullie ontkomen aan de problemen die het orakel voorspelde; mogen de inwoners van Efesos jullie weer veilig en wel ontvangen en mogen jullie je dierbare vaderland terugzien. Mocht het anders verlopen, weet dan dat ook wij het niet zullen overleven. Het ga jullie goed op jullie reis, ongelukkig, maar onontkoombaar.’

Hoofdstuk 11

1. Hij wilde nog verder spreken ten afscheid, maar tranen verhinderden het. Zo keerden ze terug naar de stad terwijl de mensen hun moed inspraken. Habrokomes en Anthia lagen innig omstrengeld, in gedachten bij allerlei zaken, bekommerd om hun ouders, verlangend naar hun vaderstad, bang voor de orakeluitspraak en nerveus over hun reis. Maar in alle omstandigheden hadden ze als troost dat ze met elkaar reisden. 2. Die dag voeren ze met gunstige wind, en na de oversteek naar Samos gingen ze aan wal op het aan Hera gewijde eiland. Daar brachten ze een offer, gebruikten de maaltijd en na vele gebeden voeren ze bij het vallen van de avond weer verder. 3. Ook toen bleef de wind voor hen gunstig waaien. Vaak vroegen ze elkaar: ‘Krijgen we de kans om samen ons leven door te brengen?’ Een andere keer sprak Habrokomes diep zuchtend bij de herinnering aan wat hem overkomen was: ‘Anthia, jij die mij liever bent dan mijn leven, mijn liefste wens is dat we gelukkig zijn en het samen overleven. 4. Maar als ongeluk ons beschoren is en we op een of andere manier van elkaar gescheiden worden, laten we elkaar zweren, liefste, jij dat je kuis blijft voor mij en voor geen andere man zult buigen, ik dat ik geen andere vrouw zal trouwen.’ 5. Toen Anthia dat hoorde stootte ze een luide kreet uit en zei: ‘Waarom denk je, Habrokomes, dat ik, wanneer ik van jou gescheiden word, nog aan een man en een huwelijk zal denken, ik die zonder jou niet eens wil leven? Ik zweer bij de godin van onze voorvaderen, de grote Artemis van Efesos, bij die zee die we overvaren en bij de god die ons gek op elkaar gemaakt heeft: zelfs als ik maar kort van jou gescheiden word wil ik niet verder leven of de zon nog zien.’ 6. Zo sprak Anthia. Ook Habrokomes zwoer, en hun situatie maakte de eden nog beangstigender. Intussen voer het schip langs Kos en Knidos, en het grote, mooie eiland Rhodos doemde al op. Daar moesten ze in ieder geval van boord gaan; want de zeelui zeiden dat ze drinkwater dienden in te slaan en rust nodig hadden, alvorens ze zich zouden wagen aan de grote oversteek.

Hoofdstuk 12

1. Het schip liep binnen in de haven van Rhodos en de zeelui gingen van boord. Ook Habroko­mes ging aan wal, hand in hand met Anthia. Alle Rhodiërs stroomden toe, verbijsterd door de schoonheid van de kinderen, en niemand die hen zag passeerde hen zwijgend. Sommigen zeiden dat er goden naar het eiland gekomen waren, anderen vielen hun smekend aan de voeten. Weldra waren de namen van Habrokomes en Anthia als een lopend vuur door de stad gegaan. 2. Er werden officiële gebeden tot hen gericht, veel offers gebracht, men maakte hun komst tot een volksfeest. Zij bezochten alle bezienswaardigheden van de stad en lieten in de tempel van Helios een gouden wapenrusting plaatsen waarop ter herinnering aan de gevers de inscriptie stond:
Gasten uit heilig Efesos wijden u deze wapens,
uit goud gemaakt. Van Anthia en van Habrokomes.
3. Nadat ze dit geschenk hadden aangeboden bleven ze nog enkele dagen op het eiland. Maar op aandrang van de zeelui sloegen ze voorraden in en voeren weer uit. Heel de bevolking van Rhodos deed hen uitgeleide. Ook nu vlogen ze aanvankelijk met gunstige wind voort en verliep de reis plezierig. Die dag en de aansluitende nacht doorkliefden ze de zogenaamde Egyptische Zee. Maar op de tweede dag viel de wind weg; de zee lag er rimpelloos bij, de reis verliep traag en de zeelui namen er hun gemak van: drank, dronkenschap, het begin van wat voorspeld was. 4. Habrokomes zag in een droom een angstaanjagende vrouw van bovenmenselijke grootte, gekleed in een purperen gewaad; hij zag hoe ze het schip in brand stak en hoe alle opvarenden omkwamen, terwijl hij zich met Anthia zwemmend trachtte te redden. Door die droom raakte hij van zijn stuk en verwachtte hij iets vreselijks, wat ook werkelijk gebeurde.

Hoofdstuk 13

1. Op Rhodos had een galei van Foinikische zeerovers tegelijk met hen in de haven gelegen. Het waren veel flinke kerels die voorgaven handelswaar aan boord te hebben. Ze waren erachter gekomen dat ze goud en zilver aan boord hadden en veel slaven die een flinke prijs zouden opbrengen. 2. Dus besloten ze het schip te overvallen, ieder die zich verzette te doden en de rest met het geld naar Foinikië te voeren waar ze de mensen wilden verkopen; ze hadden een lage dunk van hun weerbaarheid. 3. De leider van de zeerovers heette Korymbos, een grote jongeman, angstaanjagend om te zien; zijn verwilderde haar hing in slierten neer. 4. Zodra de zeerovers dat besluit genomen hadden, voeren ze eerst kalmpjes op met het schip van Habrokomes. Maar uiteindelijk (het was ongeveer midden op de dag en alle schepelingen lagen door dronkenschap en gemakzucht te slapen of in katzwijm) liet Korymbos zijn manschappen het schip met grote snelheid op hen af varen. 5. Zodra ze langszij gekomen waren, sprongen ze met getrokken zwaard over. Daarop stortten sommigen zich van de schrik in zee en verdronken, anderen werden afgeslacht toen ze zich wilden verdedigen.6. Habrokomes en Anthia liepen op de zeerover Korymbos toe, en terwijl ze zijn knieën vastpakten zeiden ze: ‘Neemt u het geld, heer, en ons als slaven, maar spaar ons leven; dood geen mensen die zich vrijwillig aan u onderwerpen. Dat smeken we u bij deze zee, bij uw rechterhand. Breng ons waar u wilt, verkoop ons als uw slaven. Maar toon ons uw medelijden door ons aan dezelfde meester te verkopen.’

Hoofdstuk 14

1. Toen Korymbos dat hoorde gaf hij onmiddellijk opdracht hen te sparen. Hij liet het kost­baarste deel van de lading en Habrokomes, Anthia en enkele dienaren op zijn galei overzetten en stak vervolgens het schip in brand: alle andere mensen kwamen om in de vlammen. Hij kon hen niet allemaal mee te nemen en hij vond het ook niet veilig. 2. Het was een deerniswekkend schouwspel: de ene groep werd meegevoerd in de galei, de andere vond in het vuur de dood, terwijl ze jammerden en hun handen smekend uitstrekten. 3. Aan de ene kant klonk: ‘Waar zult u heengebracht worden, meesters? Welk land zal u opnemen, in welke stad zult u wonen?’ Van de andere kant: ‘Jullie boffen, jullie hebben het geluk te sterven voordat jullie gevangenschap meemaken, voordat jullie jezelf bij zeerovers in slavernij zien.’ Met die woorden voer de ene groep weg en kwam de andere om in het vuur. 4. Op dat moment kon de verzorger van Habrokomes, al een oude man, eerbiedigwaardig om te zien en meelijwekkend wegens zijn ouderdom, het niet langer aanzien dat Habrokomes werd meegevoerd: hij stortte zich in zee en zwom zo hard als hij kon om de galei in te halen, terwijl hij uitriep: ‘Laat je mij hier achter, mijn kind, je oude dienaar en verzorger? 5. Waar ga je heen, Habrokomes? Dood mij ongeluk­kige liever eigenhandig en begraaf me. Want wat is mijn leven verder zonder jou?’ Zo sprak hij, maar uiteindelijk verloor hij de hoop om Habrokomes nog te zien: hij gaf zich over aan de golven en vond de dood. 6. Vooral dat vervulde Habrokomes met medelijden; hij strekte zijn handen uit naar de oude man en spoorde de zeerovers aan hem aan boord te nemen. Maar die besteedden er geen aandacht aan. In drie dagen voltooiden ze de oversteek en liepen binnen in de haven van het Foinikische Tyros, waar de zeerovers vandaan kwamen. 7. Ze brachten de mensen niet naar de stad zelf, maar naar een plek in de buurt, waar de aanvoerder van de zeerovers woonde, Apsyrtos genaamd, in wiens dienst ook Korymbos werkte in ruil voor een deel van de buit. In de loop van de reis was Korymbos hevig verliefd geworden op Habroko­mes, die hij overdag vaak zag, en zijn dagelijks contact met de jongen had het vuur alleen maar hoger doen oplaaien.

Hoofdstuk 15

1. Tijdens de reis leek het hem niet mogelijk de jongen over te halen; hij zag hoezeer hij het te kwaad had door uitzichtloosheid, hij zag ook hoe verliefd hij was op Anthia. Anderzijds leek het hem lastig geweld te gebruiken; want hij was bang dat Habrokomes hem iets vreselijks zou aandoen. 2. Toen ze in Tyros ontscheept waren, kon hij zich niet meer bedwingen. Eerst vleide hij Habrokomes, probeerde hem moed in te spreken en gedroeg zich zeer attent tegenover hem. 3. Deze dacht dat Korymbos uit medelijden zoveel aandacht aan hem besteedde. Maar later bekende hij zijn liefde aan een van de andere zeerovers, Euxeinos genaamd, en vroeg hem om hulp en advies hoe hij de jongen zo ver kon krijgen. 4. Verheugd hoorde Euxeinos hoe het met Korymbos gesteld was; zelf was hij namelijk ondersteboven van Anthia en vreselijk verliefd op het meisje. Hij vertelde zijn eigen toestand aan Korymbos en adviseerde hem zichzelf niet verder te kwellen, maar tot actie over te gaan. 5. ‘Het is toch zeker heel slap om ons wel in gevaar te begeven en risico’s te lopen, en er dan voor terug te schrikken de vruchten te plukken van wat we moeizaam bereikt hebben. We kunnen die twee als aandeel in de buit van Apsyrtos krijgen.’ 6. Met die woorden haalde hij de verliefde man gemakkelijk over. Ze spraken af dat ze in elkaars belang hetzelfde zouden bepleiten: de een zou proberen Habroko­mes over te halen, en Korymbos Anthia.

Hoofdstuk 16

1. Die waren intussen de wanhoop nabij: ze verwachtten grote problemen, bespraken die met elkaar en zwoeren voortdurend dat ze zich aan hun afspraken zouden houden. 2. Toen kwa­men Korymbos en Euxeinos naar hen toe en vertelden dat ze hun onder vier ogen iets wilden zeggen; ze namen hen apart, de een Anthia, de ander Habrokomes. Hun hart bonsde, het zag er niet gezond uit. 3. Euxeinos sprak dus met Habrokomes ten behoeve van Korymbos: ‘Jongen, het spreekt vanzelf dat je het moeilijk hebt met je lot, nu je van vrij man slaaf geworden bent, arm in plaats van welgesteld. Maar je dient alles aan het lot toe te schrijven en je te voegen naar de godheid die je leidt en liefde te tonen voor hen die je meesters zijn geworden. 4. Wees je er namelijk van bewust dat je geluk en vrijheid kunt krijgen als je bereid bent je meester Korymbos te gehoorzamen; die is stapelverliefd op je en is bereid je alles te geven wat hij heeft. Je zult niets vervelends meemaken; het enige gevolg zal zijn dat je meester jou nog meer welgezind is. 5. Denk eens aan je situatie: niemand kan je helpen, je bent een vreemde in dit land, je meesters zijn zeerovers en je hebt geen schijn van kans je straf te ontlopen als je Korymbos hooghartig afwijst. Wat moet jij nu met een vrouw en met problemen? Wat moet je met een geliefde, jij die nog zo jong bent? Zet alles van je af, je moet alleen naar je meester kijken en gehoorzamen aan zijn bevelen.’ 6. Toen Habrokomes dat hoorde, was hij verbijsterd en wist niets te antwoorden; hij barstte in tranen uit en zuchtte toen hij zag in wat voor benarde situatie hij gekomen was. Uiteindelijk sprak hij tot Euxeinos: ‘Laat me kort nadenken, heer; dan zal ik reageren op alles wat u zegt.’ 7. Daarop liet Euxeinos hem alleen. Korymbos had met Anthia gesproken over de liefde van Euxeinos, over de dwangpositie waarin ze verkeerde en de noodzaak om aan haar meesters te gehoorzamen. Hij beloofde haar van alles als ze zich liet overhalen, een wettig huwelijk, geld, een leven in overvloed. Zij gaf hem hetzelfde ant­woord en vroeg wat tijd om na te denken. Zo wachtten Euxeinos en Korymbos samen hun reactie af; ze waren ervan overtuigd dat hun woorden succes zouden hebben.