Waar zijn
dan mijn lauwertakken ? Breng ze hier, o Thestylis ! Waar zijn dan mijn
tooverdranken ? Bekrans dezen beker met het rosse gevlok van een jongen
ram : o ik wil tòt mij lokken dien man, dien minnaar mijn, die mij zóó
doet smachten : sedert twaalf dagen komt niet meer die ellendeling,
weet niet of ik leef of scheidde van de aarde en bonsde niet op mijn
deur ! Wreedaard ! Liet zijn bewegelijk hart zich elders mede slepen
door Afrodite of Eros ? Morgen, dra na het uchtendkrieken, zal ik gaan
naar Timagetes' worstelschool om mijn lief te zien en hem te overstelpen
met mijn verwijt ! Maar deze nacht, zal ik door toover hem aan mij doen
denken...
Selene, glans te mijnen gunste ! Looven zal ik u in mijn tooverzang,
o godinne des zwijgens, en ook Hekate, de onderaardsche, die zelfs de
honden vreezen, wanneer zij schrijdt over de graven dwars door het zwarte
bloed der offeren, die honden zijn ! Wees gegroet, o Hekate, gruwzame
; sta mij bij opdat ik slage en laat mijne brouwselen niet onderdoen
voor die van Kirke, niet onderdoen voor die van Medeia, niet onder doen
voor die der blonde Perimeda !
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Meel
moet eerst branden in mijn ketel : Thestylis, spreid dan het meel !
Rampzalige, waar was uw zin ?? Ellendelinge, voor jou, zeker, ben ik
ook maar een ding om spot meê te drijven ? Spreid in éénen uit al het
meel en zeg : - Dit zijn de beenderen van Delfis, die ik verspreid...
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
O
! Delfis doet mij marteling aan ! En ik, om Delfis te bezweren, verbrand
deze lauwertwijgen : ha, die knetteren... ontblaken... en vervlammen
dan... Geen asch er van blijft over : dat Delfis zóó door dit vuur ook
zijn vleesch voelt branden en blaken...
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Dit
wassen beeldje versmelt onder den gunstigen blik der goden : dat zoo
smelte ook plots van liefde Delfis de Myndiër ! En zoo als deze bronzen
schijf dwarrelt door Afrodite's geweld, dwarrele die man voor mijn deur...
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Zemelen
zal ik gaan zamelen en offeren doen... Artemis, gij, beroer den onbeschaamde,
hem met het hart van staal ! Thestylis, de honden blaffen de stad door
! De godinne zweeft over de pleinen ! Sneller : dat weêrklateren de
bronzen bekkens !
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Luister,
de stormwind legt zich ; luister, de golven bedaren... Maar niet bedaren
de baren van mijne smart en nooit legt zich de woedende stormwind van
mijn verlangen ! Ik storm en ik raas voor hèm, rampzalige, die ik ben,
voor hem, die mij verlokte en verleidde en toen verstiet, tot ik een
tooverkol werd !
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Drie
malen volbreng ik de plenging... Drie malen, o Eerwaarde Godinne, smeek
ik u af : Wie ook ligge met Delfis samen, dat hij hem of haar zoo volkomenlijk
vergete, als Thezeus Ariadne, de zwaar gelokte, te Naxos vergat !
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
In
Arkadië weligt het paardekruid : dat daar, over de heuvelen, de dolle
merriën en hengsteveulens draven ten prooi aan waanzinnige bronst !
O, dat ik Delfis zage, verdwaasd door een dergelijk razen, de glinsterzandige
palestra verlaten en hierheen snellen, naar mijn huis toe !
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Afgescheurd
van Delfis' mantel is deze franje, die rafel ik uit en werp ik in het
vretende vuur. O, onverbiddellijke Eros, wat zuigt ge al het donkere
bloed uit mijn lijf, niet anders dan bloedzuiger zoû doen van moerassige
plassen !?
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Ik
zal fijn stampen gedroogde hagedis en er onfeilbaren liefdedrank meê
bereiden : dien zal ik je morgen doen brengen..! Thestylis, neem dan
die filters - nog is het niet te laat ! - wrijf er zijn drempel meê
in en zeg, na gespuwd te hebben : - Ik wrijf Delfis' beenderen in !
Uil
van de nacht, lok naar mijn woning, opdat hij mijn zij, dien man !
Nu
ben ik alleen...
Hoe
zal ik beweenen mijn liefde !
Waarmede
zal ik beginnen !
Wie
zond mij die smart...? Eubolos' dochter, Anaxo, kwam met ons als urnedraagster
in Artemis' heilige woud, dien dag, dat tal van verschillende dieren
in optocht om het altaar werden geleid. En er was ook een leeuwinne
bij...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Toen...
smeekte mij de Thrakische voedster van Theocharidos - moge gelukkig
zij worden ! - die woonde vlak naast mijn deur, met haar den optocht
te gaan zien... En ik, o noodlottige, ik volgde haar... ik was gekleed
in prachtige chitoôn en omplooid in mijn langen mantel !
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Ik
had reeds de helft des wegs afgelegd... Tot voor het huis van Lycoôn...
Toen zag ik, samen, Eudamippos en... Delfis !! Zijn baard was blonder
dan een bloem... Zijn borst glansde stralender dan uw ronde star, Selene...
Zij kwamen van het Gymnasion... Zij hadden de edele oefeningen volbracht...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Toen
ik hem zag, omving waanzin mij en mijn hart werd diep doorboord, ach
ik ongelukkige ! Mijn blos taande tot doodesbleekte : nièts zag ik van
den optocht ! Hoe kwam ik thuis ? Ik weet het niet... Een woedende ziekte
doorraasde mij ; tien dagen, tien nachten lag ik woelende over mijn
bed !
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Geelzucht
verteerde mij en vielen mijn haren ; vel werd ik over been. Tot wie
ben ik al niet gegaan ! Welke oude heks, kundig in tooverije, heb ik
al niet geraadpleegd ! Niets hielp en de tijd verliep...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Toen
openbaarde ik mijn liefde aan mijn slavin. Thestylis, zeide ik, zoek
toeverlaat voor mijne zieke ziel... Ik ben slachtoffer, gansch en al,
van den Myndiër : kijk naar hem uit in nabuurschap van Timagetes' palestra.
Daar komt hij iederen dag ; daar brengt hij de zoete uren door...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
En
dan, wanneer je alléén hem treft, wenk hem voorzichtig, zeg zacht :
Simaetha roept je... En voer hem hierheen...
Zoo heb ik gesproken. Thestylis ging en voerde in mijn huis Delfis :
hoe glansde zijn huid ! Nauwlijks overschreed zijn voet licht den drempel
van mijn deur...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Of
geheel mijn lijf werd kouder dan sneeuw, het zweet droop van mijn wangen,
overvloediger dan de dauw, die Zuidewind aanvoert. Ik kon niet spreken,
niet kreunen zelfs als een kind, dat murmelt in sluimering der lieve
moeder naam en ik werd gelijk aan een pop van was en mijn heerlijke
lijf verstarde...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Toen
hij mij zag, sloeg de wreedaard de oogen neêr, zette zich op het bedde
en zei : - Werkelijk, o Simaetha, je waart mij, toen je mij riept, naar
dit huis, waarheen ik mij begaf, meer niet voor dan ik gisteren zelve,
aan het einde des wedloops, lieflijken Filinos vóór was.
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
Want
ik ware, ja ik ware gekomen, door zoete min gedrongen, met vrienden
drie of vier, nà deze nacht ; ik ware gekomen met appelen in mijn kleeds
plooi en, om mijn hoofd, popellooveren doorslingerd met roode linten
: de popel is Herakles' boom...
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
-
En hadt je mij open gedaan, het zoû voor ons weelde geweest zijn want
gewaardeerd word ik als welgemaakt en wel mooi tusschen alle jeugdige
mannen. En ik zoû zalig geslapen hebben, zoo ik maar je zoete lippen
gezoend had. Maar zoo je mij af hadt gestooten, zoo de grendelstaaf
je deur toe had gehouden, zoû bijlslag en toortsevlam mij weg hebben
gebaand tot je bed !
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene !
-
Maar nu ben ik Kupris dankbaar en na Kupris ben ik je dankbaar, o vrouw,
omdat je mij riept en mij koelde den heeten brand, die mij verzengde...
Eros' vuur laait heviger dan Hefaistos' vuren laaien !
Luister,
van waar mij mijn liefde kwam, o Selene, Verhevene ?!
-
Hij is het, ging Delfis door ; die dwingt de maagd, overwonnen door
dwaze lust, hare kamer te ontvluchten en de jonge gâ heimelijk te verlaten
des gemaals nog lauwe legersteê...
Zoo sprak hij en ik, gewillig hem te gelooven, nam hem verlangend de
hand... Ik zeeg neêr op het willige, weeke bed ; mijn lijf, naast het
zijne, gloeide op ; onze monden brandden en kreunden de blakende woorden.
O, Selene, Dierbare, om u niet met veel woorden te vermoeien, zal ik
u zeggen, dat wij deden de groote daad... En ik had hem, hij mij, tot
gisteren toe, niets te verwijten.
Maar de moeder van Filista, de Samische fluitspeelster, liep heden aan,
op het oogenblik, dat rozenarmige Eos de zonnerossen vóór zweefde uit
den Oceaan... En zij zeide mij, tusschen vele dingen, dat zekerlijk
Delfis verliefd was. Op wie ? Op wien ? Daar was zij niet zeker van,
zeide zij en zij verzekerde mij alleen : - Ter eer zijner liefde, drinkt
hij zijn wijn ongemengd... En verzamelt hij, in den wedstrijd, krans
op krans om te stapelen voor het huis, waar hem zijne liefde wacht !!
Zoo sprak de Samische en het is de Waarheid ! Eerst, vroeger kwam hij
tot mij driewerf, vierwerf daags en liet bij mij staan zijn kruik vol
Dorische olie ! Sinds twaalf dagen zag ik hem niet ! Moet hij dus niet
elders minnen, nu hij niet meer om mij zich moeit ! Heden zal ik door
tooverij hem nog pogen te lokken, maar zoo hij mij meerdere smart aandoet,
zwere ik bij de Moira, zal hij kloppen aan Hades' deur, zoo fel zijn
deze giften, die ik hem voor behoud in dezen korf, o heilige Heerscheresse
! en die mij gaf een Assyriër, dien ik voor geld ontving...
Ga
nu, ga nu, Verhevene : leid uwe rossen ter zee ! Als een vuur blijf
ik voeden de smart, die mij verteert ! Ga nu, o Selene met uw zilverwit
gelaat, ga nu tusschen de tallooze starren, die zijn stralende rondom
uw kar... Ga nu en laat mij, alléén !
Deze
tekst is uitgegeven door C.J.Aarts, 1978, Amsterdam, in de serie Amsterdamse
Cahiers. Aan deze uitgave ontleen ik ook de nu volgende verantwoording
en het colofon.
Verantwoording.
Deze
"vrije vertolking" van Theocritus' tweede idylle door Louis
Couperus verscheen voor het eerst in Groot-Nederland, Letterkundig Maandschrift
voor den Nederlandschen Stam, jrg. XVI, nr. 2, februari 1918, pp. 191
- 196. Ze werd door Couperus niet gebundeld. Zijn bewerking van De
cykloop, Theocritus' elfde idylle, verschenen in dezelfde jaargang
van Groot-Nederland en wel in nummer 5 (mei) op pp. 500 - 502, werd
opgenomen in Proza, deel III (1925), pp. 216 - 218.
De weergave van de tekst is getrouw naar die in Groot-Nederland, zonder
enige verandering in spelling of interpunctie.
Richard
Erbe.
Colofon
De
tooveressen. Tweede idylle van Theokritos in een vrije bewerking
van Louis Couperus, verscheen voor het eerst als afzonderlijke uitgave
op de vijftigste sterfdag van Louis Couperus, 16 juli 1973, bij C.J.Aarts,
uitgever te Amsterdam, als nummer 020 van de reeks Amsterdamse Cahiers.
( ...
)
Eerste
druk : 1973, oplage 500 exemplaren
Tweede druk : 1978, oplage 500 exemplaren
ISBN
90 6187 020 8
|