Carmen
Buranum 169 |
(vertaling Kox Kollum) |
Tekst
van de The Latin Library (?):
In
amoris hec chorea Tempus
queror tam diurne Tabet,
illa tamen caret |
Tekst
van: Love Lyrics from the Carmina Burana (Walsh):
Hebet
sidus leti visus cordis nubilo, tepet
oris mei risus carens iubilo; iure mereo, occultatur
nam propinqua, cordis
vigor floret in qua; totus hereo. luce
renitet et pro speculo servit solo;
illam colo, eam volo
Tempus
queror tam diurne solitudinis. quot furabar vi nocturne
aptitudinis oris basia! a quo
stillat cinnamomum, et rimatur cordis domum dulcis
cassia.
Tabet
ilia [sic!]
tamen, caret spe solacii; iuvenilis flos exaret. tanti
spatii intercisio
annulletur, ut secura adiunctivis prestet iura hec
divisio! |
Tekst
van DTV-editie (Hilka, Schumann, Bisschof): cordis nubilo, tepet oris mei risus carens iubilo; iure mereo; occultatur nam propinqua, cordis vigor floret in qua; totus hereo. In Amoris hec chorea cunctis prenitet, cuius lumen a Phebea luce renitet et pro speculo servit solo; illam colo, eam volo nutu solo in hoc seculo. Tempus queror tam diurne solitudinis, quo furabar vi nocturne aptitudinis oris basia, a quo stillat cinnamomum et rimatur cordis domum dulcis cassia. Tabet illa tamen, caret spe solacii, iuvenilis flos exaret. tanti spatii intercisio annulletur, ut secura adiunctivis prestet iura hec divisio! |
Werkvertaling: door een wolk van mijn hart, flauw is het lachen van mijn mond die vrolijkheid mist; met recht ben ik verdrietig, want verborgen wordt mijn liefste (?), in wie de kracht van mijn hart bloeit; ik ben helemaal vol van haar. In de reidans van de Liefde blinkt zij uit boven allen, van wie de naam (of: de ogen) het licht van Phoebus weerkaatst, en als spiegel de aarde dient; haar aanbid ik, haar wil ik, met de enige wil (?) in deze wereld (? tijd?). Ik klaag over de tijd van zo lange eenzaamheid, ik die / nieuwe zin: hoeveel … ik! / toen ik met de kracht van de nachtelijke geschiktheid kussen van haar mond stal, waarvan kaneel druppelt en zoete casia het huis van mijn hart opent/binnendringt (?). Maar zij kwijnt weg, zij mist de hoop van troost, de bloem van haar jeugd verdroogt. Moge de verwijdering van zoveel ruimte ongedaan worden gemaakt, en moge deze scheiding de rechten voor de verbondenen (voor ons als we weer samen zijn) veilig stellen / zeker maken. |
Manuscript: quo; Manitius: qui;
Herkenrath:
quot |
|
Kox
neemt als tekst: Tempus
queror tam diurne Tabet
illa tamen caret
|
Kox' vertaling: Mijn ster is bleek, mijn hart van streek, Mijn ogen doven. Mijn lach vergaat, niet meer in staat In vreugde te geloven. Ik heb verdriet, Want zij die kleur geeft aan mijn leven, Aan wie ik hart en ziel wil geven, Zij is er niet. Zij is van alle schoonheid bron, zij is het eind. Haar naam geeft licht; zoals de zon op aarde schijnt, zo maakt haar gloed de wereld goed. Zij geeft mij moed, ik word gevoed door wat zij doet, zij schenkt mij zoet. Maar nu kan ik alleen maar huilen om mijn eenzaamheid, probeer in vroeger tijd te schuilen, toen wij in steelsheid de nachten kusten. Kaneel haar lippen, honing haar mond, Het hart van slag, omdat wij brand Met kussen blusten. En zij? Zij slinkt, ervaart de sloop van uitzichtloosheid, haar bloei verdort naar composthoop. De oeverloosheid van onze scheiding moet ongedaan worden gemaakt, het land dat tussen ons nog braakt verdient bevrijding. |