TACITUS
Werken:
Agricola
Germania
Dialogus de
Oratoribus
Annales:
Liber I - Vertaling Liber I
Liber II -
Vertaling
Liber II
Liber
III - Vertaling Liber III
Liber IV - Vertaling Liber IV
Liber V - Vertaling
Liber V
Liber VI - Vertaling Liber VI
Liber XI -
Vertaling
Liber XI
Liber XII
- Vertaling
Liber XII
Liber XIII
- Vertaling
Liber XIII
Liber XIV
- Vertaling
Liber XIV
Liber XV -
Vertaling
Liber XV
Liber XVI - Vertaling Liber XVI
Historiae:
Liber I -
Liber II -
Liber III -
Liber IV
- Vertaling
Liber IV
Liber V -
Vertaling
Liber V
Publius
Cornelius Tacitus: Leven en werken
Ontleend aan:
Sine ira et studio ...
Tacitus in de historiografische traditie
F. Ahlheid, M.M. van Assendelft, H.A. Derix, A.
Jansen, P.Th. de Vos
© Meulenhoff Educatief Amsterdam, 1992 (Eindexamen
1993)
1.
Publius Cornelius Tacitus, magistraat en senator
Afkomst
De geschiedschrijvers uit de oudheid delen doorgaans
weinig over zichzelf mee. De vader van de
geschiedschrijving noemt in de openingszin van zijn
werk de stad waar hij geboren is: Herodotus uit
Halicarnassus ... Zo ook de volgende grote
historiograaf: Thucydides, de Athener ... Tacitus
vertelt zelfs dat niet. Zijn huwelijk met een dochter
van de uit Gallia Narbonensis afkomstige Gn. Iulius
Agricola, en zijn vriendenkring, die ons bekend is uit
de brieven van Plinius, doen vermoeden dat hij ook uit
deze provincie stamt.
De Provence was in de tweede eeuw voor Chr. op de
Galliërs veroverd en maakte sinds 120 deel uit van het
Romeinse Rijk onder de naam Gallia Narbonensis. In 60
- 50 werd deze provincie uitgebreid met het gebied van
de Gallische stammen die door Caesar onderworpen
waren.
Onder het Romeinse bewind nam de op landbouw en handel
gebaseerde welvaart toe. De hulp uit dit gebied was
een belangrijke factor in de strijd om de macht, eerst
tussen Caesar en Pompeius, daarna tussen Augustus en
Antonius. Eenmaal princeps geworden,
stimuleerde Augustus de bloei van de provincie door
steden- en wegenbouw. Ook werden onder hem en zijn
opvolgers leden van de vooraanstaande families uit
Gallia narbonensis steeds meer betrokken bij het
bestuur van het rijk. Begiftigd met het Romeinse
burgerrecht vervulden zij militaire en ambtelijke
functies tot op het hoogste niveau. Een voorbeeld van
een hoge militair, afkomstig uit dit gebied, is
Afranius Burrus. Hij was commandant van de keizerlijke
garde onder Nero en zal in Tacitus' verhaal een
belangrijke rol spelen.
Provincialen
in de senaat
Het bekleden van hoge ambten bracht het lidmaatschap
van de senaat met zich mee. Daarom had het
bovenstaande gevolgen voor de sociale samenstelling
van dit lichaam. Naast senatoren uit Italische
families, waarvan een deel eeuwenlang magistraten aan
Rome had geleverd, verschenen er nieuwkomers in de
senaat uit Gallia Narbonensis, en ook uit Hispania en
Gallia Transpadana, provincies waar zich dezelfde
ontwikkeling voltrok als in Narbonensis. De nieuwe
senatoren dankten hun carrière niet aan een beroemde
naam en aan relaties in Rome. Zij brachten het zo ver
door hun relaties in hun provincie, protectie van hun
provinciegenoten in Rome en van de keizer. Het waren
energieke figuren, die uit hun provinciale milieu een
sobere levensstijl meebrachten. Deze stak duidelijk af
bij die van de 'oude' senatoren uit de aanzienlijke
Romeinse en Italische families. Het is wel bijna zeker
dat ook Tacitus behoorde tot een van de energieke en
ambitieuze families uit Gallia Narbonensis waaruit
magistraten en senatoren werden gerekruteerd.
De
vader van Tacitus?
Plinius Maior, auteur van een encyclopedisch werd
getiteld Naturales Historiae, kende al een
Tacitus die op weg was naar de hogere
bestuursfuncties. Hij vermeldt een eques Romanus
die als procurator belast was met het bestuur
en het financiële beheer van de keizerlijke provincie
Gallia Belgica. Zijn naam luidt Cornelius Tacitus.
Misschien was hij een oom of zelfs de vader van onze
Tacitus.
Geboortejaar
Ook het geboortejaar van Tacitus is niet precies
bekend. Wel deelt hij in Annales XI 11 mee dat hij in
88 praetor was. Uit het verloop van de carrières van
andere bestuurders in de regeringsperiode van
Domitianus weten we dat men doorgaans deze functie
bekleedde als men 31 à 32 jaar oud was. Tacitus is dus
vermoedelijk geboren in 56 of 57. Dit klopt met een
gegeven uit zijn Dialogus, die een gesprek
weergeeft dat in 75 had plaatsgevonden. Tacitus zelf
was er bij: iuvenis admodum (nog maar net een
iuvenis, d.w.z. ca. 18 jaar oud).
Jeugdjaren
Over de jeugdjaren van Tacitus weten we niets. Zijn
ambitieuze familie zal hem ongetwijfeld het onderwijs
hebben laten volgen dat in die tijd noodzakelijk werd
geacht voor een aspirant-bestuurder. Na het elementair
onderwijs in lezen, schrijven en rekenen zal hij enige
jaren de school van een grammaticus hebben bezocht. Op
het programma stonden mondelinge en schriftelijke
beheersing van het Latijn en het Grieks, en het lezen,
verklaren en memoriseren van poëzie (Homerus,
Euripides, Menander, Vergilius, de Romeinse
tragediedichters, Terentius). Daarna zal hij enige
jaren een retorenschool hebben bezocht om zich de
welsprekendheid te verwerven. Behalve de theorie van
de welsprekendheid omvatte het programma het houden
van oefenredevoeringen en het lezen van proza, vooral
redevoeringen maar ook geschiedwerken. Voor iemand die
later in vergaderingen en voor gerechtshoven zijn
standpunt overtuigend naar voren moest kunnen brengen
en ook bij vele andere gelegenheden op een effectieve
manier het woord moest kunnen voeren, was deze
opleiding van primair belang. Bovendien bevorderden de
vaak ingewikkelde zaken die hem als oefenstof
voorgezet werden zijn analytisch vermogen. Dat zou hem
eveneens in zijn ambtelijke loopbaan uitstekend van
pas komen.
Waar zich dat alles heeft afgespeeld is onbekend.
Misschien in een van de steden van Gallia Narbonensis.
Misschien voor een deel in Rome. Wel weten wij dat
keizer Vespasianus tegen het eind van zijn bewind aan
de jonge provinciaal Tacitus toestemming heeft gegeven
om de eerste stap te etten op de ladder die hem
uiteindelijk naar het proconsulaat van Asia zal
voeren.
Dit kan worden afgeleid uit het voorwoord van de Historiae.
Daar verzekert Tacitus dat hij de geschiedenis van
Rome onder Vespasianus, Titus en Domitianus met de
vereiste objectiviteit zal beschrijven, ook al heeft
hij zijn loopbaan aan deze keizers te danken: 'Ik wil
niet ontkennen dat ik het begin van mijn loopbaan dank
aan Vespasianus, dat ik onder Titus promotie maakte en
dankzij Domitianus nog hoger steeg.' Het is weinig
concreet, maar het kan met een paar gegevens van
Tacitus en andere bronnen worden aangevuld. Dit maakt
een reconstructie van zijn loopbaan mogelijk.
De
eerste functies
De aspirant-bestuurder werd rond zijn achttiende jaar
lid van een van de lagere ambtelijke lichamen in Rome
om daar zijn eerste bestuurservaring op te doen en
zijn geschiktheid voor hogere fubcties te bewijzen.
Hierop zinspeelt Tacitus met de woorden 'dat ik het
begin van mijn loopbaan dank aan vespasianus.' We
kunnen aanemen dat hij in 75 met vijfentwintig andere
veelbelovende jongemannen tot een eerste
bestuursfunctie werd toegalaten. In 77 trouwde hij met
de dochter van de succesvolle generaal Iulius
Agricola, zoals verteld wordt in de Agricola.
Het is mogelijk dat hij zijn eerste militaire ervaring
heeft opgedaan als tribunus militaris onder
het bevel van zijn schoonvader in Engeland. In
dezelfde tijd vergrootte hij zijn vaardigheden als
redenaar. Hij vertelt zelf in zijn Dialogus
dat hij altijd het optreden van de grote redenaars van
die jaren bijwoonde, en dat hij ook veel informele
contacten met hen onderhield.
Quaestoraat
en hogere functies
De volgende etappe was het quaestoraat; een belangrijk
punt, omdat men daarna lid werd van de senaat. De
twintig quaestoren waren in Rome werkzaam of in de
senatoriale provincies, als medewerkers van de
proconsuls, die namens de senaat het beheer over deze
gebieden voerden. Aangenomen wordt dat Tacitus in 80
of 81 quaestor is geweest: 'dat ik onder Titus
promotie maakte.' Waar is onbekend.
Nu zijn we gekomen bij de periode van Domitianus
(81-96). Aan hem heeft Tacitus meerdere functies te
danken: 'en dankzij Domitianus nog hoger steeg.'
Vermoedelijk houdt dit in dat hij onder deze keizer tribunus
plebis en aedilis is geweest. Meer
gegevens ontbreken.
Daarna krijgen we zekerheid. In het kader van zijn
verhaal over de in het jaar 47 gevierde ludi
saeculares deelt hij mee, dat hij in 88 praetor
was en bovendien lid van het quindecimviraat, een
belangrijk priestercollege (Annales XI 11). De
quindecimviri waren belast met het toezicht op
ritueel en verering van de Romeinse staatsgoden.
Tacitus werd praetor op de minimumleeftijd en was
opvallend jong voor het quindecimviraat. Dat wijst op
invloedrijke beschermers, die hem vooruit wilden
helpen, of op iets waardoor hij in Rome opgevallen
moet zijn. Dat zou heel goed zijn welsprekendheid
kunnen zijn, want uit een brief van Plinius (VII 20,4)
blijkt dat Tacitus omstreeks 88 al een gevierd
redenaar was.
In de jaren 89-93 was Tacitus niet in Rome (Agricola
45,5). Aangenomen wordt dat hij in die tijd het bevel
over een leger in een van de provincies voerde.
Consulaat
en proconsulaat
In 97 is hij terug in Rome. Plinius (Epistula
II 16) beschrijft de staatsbegrafenis van één van de
consuls van dat jaar. De lijkrede werd door een andere
consul gehouden, Tacitus. Omdat de consuls ruim van
tevoren werden aangewezen, zal hij ook deze functie
aan Domitianus te danken hebben gehad.
Hierna worden de gegevens over Tacitus weer veel
schaarser. In Epistula II 11 schrijft Plinius dat
Tacitus in 99, in een senaatsvergadering voorgezeten
door keizer Trajanus, een gouverneur van de provincie
Africa aanklaagde wegens corruptie en uitbuiting.
Zoals altijd viel de redevoering van Tacitus op door
zijn indrukwekkende stijl. Dat hij door zijn
mede-senatoren belast werd met deze aanklacht wijst op
hun respect voor deze oud-consul en hun waardering
voor zijn welsprekendheid.
In twee andere brieven (IV 13,10 en IX 23) vermeldt
Plinius dat Tacitus in deze jaren de grote redenaar
van Rome was. Hij was omringd door aspirant-redenaars,
zoals hij zelf indertijd de grote redenaars uit zijn
jeugd volgde om de kunst van hen af te kijken.
Tenslotte wordt hij op een inscriptie genoemd als
proconsul van Asia, in 112-113 of 113-114. Het bestuur
van deze senatoriale provincie was bestemd voor
oud-consuls en gold als de bekroning van een zeer
respectabele bestuurscarrière.
We weten niet of Tacitus in 97-112 andere, voor
oud-consuls bestemde functies heeft bekleed. Ook wordt
nergens verteld of hij na 112 nog hogere functies
heeft bekleed. Men neemt aan dat het proconsulaat van
Asia de top van zijn carrière is geweest.
Waarschijnlijk is hij omstreeks 125 gestorven.
Dit
is de loopbaan van een provinciaal die is opgeklommen
tot de bovenlaag van de senatorenstand dankzij
relaties, de sympathie van de Flavische keizers voor
de nieuwe bestuurders uit de westelijke provincies,
energie, toewijding en een buitengewone begaafdheid
voor het gesproken woord. Hij is één van de vele
toegewijde bestuurders met wier hulp de keizers het
wereldrijk in stand hielden. Grootse prestaties en
heldendaden staan niet op zijn conto. Een
uitzonderlijke figuur is hij door het geschreven woord
geworden.
2.
De geschriften van Tacitus
Agricola
Het eerste werk van Tacitus behoort nog niet tot de
geschiedschrijving, maar tot een daarmee verwant
genre. Het is een levensbeschrijving van zijn
schoonvader Cn. Julius Agricola (40-93). Het boek is
gepubliceerd in 98, ongeveer twee jaar nadat door de
moord op Domitianus een eind was gekomen aan het
bewind van de Flavische dynastie.
In het voorwoord beschrijft Tacitus de laatste jaren
van Domitianus als een dictatuur van de allerergste
soort. De spanning tussen keizer en senaat heeft haar
top bereikt. Vele senatoren worden het slachtoffer van
de argwaan en de jaloezie van de keizer. In de eerste
plaats het groepje dat in woord en geschrift tegen de
keizer in durfde te gaan. Zij komen op voor de rechten
van de senaat en proberen hun plicht als senator te
doen zonder hun persoonlijke integritiet prijs te
geven. Tot hun verzet worden zij mede geïnspireerd
door hun stoïsche levensovertuiging. Vaak worden zij,
en hun voorgangers onder Nero, daarom aangeduid als de
stoïsche oppositie. Zij betalen met hun leven voor hun
principiële afwijzing van de excessen in het gedrag
van de keizer. Hun geschriften worden op last van
Domitianus in het openbaar verbrand. Zo kwam de
beoefening van alle vormen van literatuur en
wetenschap die een onafhankelijk oordeel en vrijheid
van meningsuiting vereisen tot stilstand. Het
verlichte bewind van Nerva en zijn opvolger Trajanus
gedoogt vrijheid van meningsuiting en de literaire
creativiteit komt weer tot leven, maar dit gaat heel
aarzelend. Zo fnuikend was de onderdrukking van
Domitianus geweest. In deze omstandigheden voldoet
Tacitus aan zijn plicht jegens de herinnering aan zijn
schoonvader met deze biografie. Tevens kondigt hij een
geschiedwerk over het despotische bewind van
Domitianus en de zegeningen van het nieuwe bewind aan:
... memoriam prioris servitutis ac testimonium
praesentium bonorum (Agricola 3,3).
Al tijdens de republiek was de biografie een populair
genre in de Romeinse literatuur. Inhoud en doel worden
samengevat met de openingszin van de Agricola:
clarorum virorum facta moresque posteris tradere,
daden en karakter van beroemde mannen voor volgende
generaties vastleggen. Hierachter schuilt het oude
levensideaal van de Romeinse aristocratie. Alle
kwaliteiten die daarbij tot ontplooiing kwamen vallen
onder het woord virtus. Het komt voor in een
tweede zinsnede waarmee opnieuw in deze passage het
doel van de biografie wordt aangegeven: ad
prodendam virtutis memoriam (Agricola
1,2). De virtus van Agricola manifesteerde
zich vooral tijdens zijn ambtsperiode als stadhouder
van Britannia. In een aantal succesvolle campagnes
lijfde hij ook het grootste deel van Schotland bij het
Romeinse Rijk in. Een groot deel van de Agricola
is aan deze veldtochten gewijd.
Onder een keizer als Domitianus was het niet
gemakkelijk de traditionele idealen van de
aristocratie na te leven. Ook Agricola werd
slachtoffer van de afgunst en het wantrouwen van de
princeps. Niet alleen werd het door hem veroverde
gebied door de keizer heel snel afgestoten, maar - wat
volgens Tacitus nog erger was - Domitianus stond
Agricola niet toe naar hogere bestuursfuncties te
dingen. Met instemming beschrijft Tacitus de reactie
van Agricola op deze belediging. Hij liet zich niet
provoceren tot een openlijk conflict met de keizer.
Door zelfbeheersing en behoedzaamheid vermeed hij de
gevolgen van de haat van Domitianus. Hij koos niet
voor een roemvolle dood als martelaar voor de
vrijheid, maar voor het leven en een mogelijke nieuwe
kans om de gemeenschap te dienen. Voor Tacitus was dit
het antwoord op de vraag of onder een despoot als
Domitianus het oude, aristocratische levensideaal nog
gerealiseerd kon worden. Agricola bewees dat er ook
onder slechte keizers grote mannen kunnen bestaan die
zich voor de gemeenschap inzetten. Zo is de Agricola
voorbeeld voor gedrag en ook verdediging van hen die
onder Domitianus op hun post bleven, zoals Tacitus
zelf.
Hoewel het boek in de eerste plaats een
levensbeschrijving is, loopt het al vooruit op de in
het vooruitzicht gestelde geschiedschrijving. Het
vastleggen van grootse daden uit het verleden werd van
oudsher als taak van de geschiedschrijver beschouwd.
Een programmatisch voorwoord, geografische en
etnografische uitweidingen, gefingeerde redevoeringen
als in de Agricola, behoorden eveneens sinds Herodotus
tot de historiografie. Zij zullen in de geschiedwerken
van Tacitus terugkeren.
Germania
Nog in 98 publiceerde Tacitus een tweede boek, een
beschrijving van de Germanen en hun landen, onder de
titel Germania.
Sinds de nederlaag van Romeinse troepen tegen de
Kimbren en Teutonen in de Provence (105 v. Chr.), zijn
- met tussenpozen - de germanen een bron van zorg en
interesse geweest voor de Romeinen. De militaire
operaties van Trajanus langs de Rijn maakten het
onderwerp in 98 opnieuw actueel.
Het werk bevat de voor antieke etnografische studies
gebruikelijke onderwerpen. Ligging, klimaat,
vruchtbaarheid en bodemschatten van het land;
oorsprong, fysieke eigenschappen en politiek-sociale
organisatie van de bevolking. Bijzondere aandacht
krijgt de moed waarmee de germanen hun vrijheid
verdedigen. Dit is één van de kwaliteiten die volgens
Tacitus bij de Romeinen verloren zijn gegaan, maar nog
wel bij de Germanen te vinden zijn. Op deze manier
heeft een etnografische studie een historisch en
moraliserend perspectief gekregen.
Dialogus
de Oratoribus
Aan het begin van de tweede eeuw verschijnt een derde
geschrift, de Dialogus de Oratoribus.
In de eerste eeuw na Chr. was de welsprekendheid
anders geworden dan in de tijd van Caesar en Cicero.
Volgens velen slechter. Het principaat betekende
minder armslag voor de welsprekendheid van senatoren
en magistraten. Belangrijke debatten in
volksvergadering en senaat en grote politieke
processen kwamen weinig meer voor. Welsprekendheid was
ook niet langer absoluut noodzakelijk om in de
politieke strijd overeind te blijven. En als men al de
kans kreeg om te laten zien wat men waard was als
redenaar, kon een betoog altijd slecht vallen bij de
keizer of zijn machtige adviseurs.
De ceremoniële welsprekendheid moest dit
terreinverlies goed maken. Bij allerlei openbare
plechtigheden werden van senatoren en andere
vooraanstaande burgers toepasselijke redevoeringen
verwacht. Een voorbeeld is de lijkrede die Tacitus in
97 uitsprak in de senaat. Een ander voorbeeld is de
lofrede van zijn vriend Plinius, uitgesproken in het
jaar 100 in de senaat ter ere van de zevenenveertigste
verjaardag van de keizer.
Een tweede gebied waar de redenaars compensatie
zochten zijn de declamationes. Oorspronkelijk
waren dat oefeningen in de juridische en politieke
betogen die deel uitmaakten van het onderwijsprogramma
in de retorenschool. Ook volleerde redenaars bleven
dit soort oefeningen doen om hun vaardigheid op peil
te houden. In de tijd van Augustus gaan leraren en
vooraanstaande redenaars declamationes in het
openbaar houden. In plaats van oefening is de declamatio
dan een show voor een publiek dat komt om oratorische
hoogstandjes te bewonderen.
Deze ontwikkeling is het onderwerp van de Dialogus.
Het is een gefingeerd gesprek, dat in 75 plaatsvond.
Drie vooraanstaande redenaars discussiëren over de
vraag in hoeverre er sprake is van een achteruitgang
van de welsprekendheid en waaraan deze achteruitgang
te wijten is. Elk van de drie deelnemers komt met een
verklaring en beargumenteert die. De welsprekendheid
heeft zich bij de veranderde smaak van het publiek
aangepast. De opvoeding in het algemeen en de
opleiding in de retorenschool is niet streng genoeg
meer en stelt te lage eisen. Het politieke klimaat is
veranderd. De welsprekendheid gedijt in staten waar
vrijheid van meningsuiting en politieke onrust
heersen, zoals in Rome in de tijd van Cicero. In een
gedisciplineerde samenleving als onder het principaat
van Vespasianus is de welsprekendheid overbodig. De
achteruitgang van de welsprekendheid is dus de prijs
die betaald moet worden voor de rust die het
principaat in het politieke bestel heeft gebracht. De
tekst geeft geen aanwijzingen met welke spreker
Tacitus vereenzelvigd kan worden. Kennelijk moet de
lezer zelf op grond van de verschillende argumenten
zijn conclusies trekken. Het is dan ook niet goed
mogelijk vast te stellen in hoeverre de veranderingen
in de welsprekendheid door Tacitus zelf werden
betreurd.
Historiae
De belofte van een echt geschiedwerk wordt door
Tacitus ingelost met zijn Historiae. Uit de
brieven van Plinius weten we dat Tacitus dit werk aan
het schrijven was in de jaren waarin de Dialogus
werd geschreven en gepubliceerd. Wanneer het
verschenen is, is onbekend. Ook weten we niet of het
meteen in zijn geheel of in gedeelten is uitgegeven.
Terwijl in de Agricola een geschiedenis van de
regeringen van Domitianus en Nerva en van het begin
van het principaat van Trajanus werd aangekondigd,
blijkt nu dat Tacitus inmiddels zijn plannen heeft
veranderd. De Historiae gaan niet over Nerva
en Trajanus. Over hun regering belooft hij later te
zullen schrijven (Historiae I 1,4). Het
beginpunt is naar voren geschoven, en wel naar begin
januari 69. Hierdoor vormen opkomst en ondergang van
de dynastie van de Flavii het kader voor achttien jaar
Romeinse geschiedenis. Het werk begint met de
burgeroorlog die uitbrak zes maanden nadat muiterij en
zelfmoord van Nero een eind hadden gemaakt aan de
eerste keizerlijke dynastie. Het eindigt even bloedig,
met de moord op Domitianus.
Van deze periode, die Tacitus zelf beleefd heeft - hij
was ongeveer dertien jaar oud bij het uitbreken van de
burgeroorlog - geeft hij een schets aan het begin van
zijn geschrift. Het is een somber beeld van weinig
succesvolle oorlogen, burgeroorlogen, natuurrampen.
Ook hier spelen de traumatische jaren van Domitianus
een rol. Weer wordt de herinnering opgehaald aan
willekeur, despotisme en de morele verwildering van de
totale Romeinse maatschappij. Toch waren er
uitzonderingen (zoals Agricola). Maar de enkele regels
daaraan besteed onderstrepen de negatieve strekking
van het totale beeld. De goden gaven door rampen en
voortekens blijk van hun ontstemming over de
verwording van Rome. En met de dreigende woorden dat
de goden de mensen niet willen beschermen, wel
bestraffen (I 3,2), wordt het beeld afgerond.
Het werk bestond vermoedelijk uit 12 of 14 boeken.
Daarvan is maar een kwart bewaard, handelend over de
jaren 69-70. Drie generaals maken zich
achtereenvolgens door een gewapende staatsgreep
meester van het keizerschap, worden na zeer korte tijd
op dezelfde manier van de macht beroofd en komen
daarbij door moord of zelfmoord om het leven. De
vierde, Vespasianus, heeft meer succes en legt de
basis van de achttienjarige heerschappij van hemzelf
en zijn zonen Titus en Domitianus. Verder wordt ook
beschreven het beleg en de inname van Jeruzalem door
Titus (70), en de poging van de Batavi onder Civilis
(69) om, profiterend van de Romeinse burgeroorlogen,
hun onafhankelijkheid te heroveren.
Annales
De Annales zijn het tweede geschiedwerk van
Tacitus, geschreven onder Trajanus en Hadrianus. Over
de verschijningsdatum en de vorm waarin het werk is
gepubliceerd weten we niets.
Opnieuw heeft Tacitus een ander onderwerp gekozen dan
de periode van Nerva en Trajanus. Nu schrijft hij over
de geschiedenis van Rome onder Augustus en de vier
keizers na hem. Over het bewind van Augustus heel
beknopt en selectief. Hij staat langer stil bij de
gebeurtenissen rond het overlijden van Augustus en de
manier waarop de mavht meteen in handen kwam van
Tiberius, stiefzoon van Augustus en als zoon en als
opvolger door de princeps geadopteerd. Daarmee
onderstreept Tacitus het belang van dit moment uit de
Romeinse geschiedenis. Het principaat is een erfelijke
instelling geworden, het bezit van een dynastie.
In de rest van boek I tot aan het eind van VI worden
de gebeurtenissen onder het bewind van Tiberius
(14-37) beschreven. De geschiedenis van de jaren 29-31
ontbreekt grotendeels, evenals de regeringsperiode van
Caligula (37-41) en de eerste jaren van Claudius'
regering. Deze delen van de Annales zijn
verloren gegaan. Weer bewaard zijn de geschiedenis van
de jaren 47-54 onder Claudius en het grootste deel van
het bewind van Nero, van 54 tot midden 66.
In het laatste, verloren deel was de muiterij van de
legers in de westelijke provincies, die leidde tot de
val van de Iulisch-Claudische dynastie en de zelfmoord
van Nero op 9 juni 68, beschreven. Vermoedelijk ook de
tournee van Nero door Griekenland en de opstand in
Judaea. Ook wordt verondersteld dat niet de dood van
Nero het eindpunt was, maar dat ook gebeurtenissen uit
de tweede helft van 68 zijn behandeld, o.a. de mars
van Galba met zijn troepen uit Spanje naar Rome.
Daardoor zouden de Annales en de Historiae
bijna naadloos aaneengesloten geweest zijn en zouden
beide werken één geheel hebben gevormd. Maar dat is
allemaal speculatie. We hebben geen enkele zekerheid
over de onderwerpen die Tacitus voor het eind van de Annales
koos. Evenmin hoe uitvoerig hij de verschillende
onderwerpen heeft beschreven. Het is dus ook niet
mogelijk vast te stellen hoeveel boeken de Annales
oorspronkelijk geteld hebben.
Weer zijn Nerva en Trajanus buiten beschouwing
gebleven. Vond Tacitus deze periode van voorspoed en
vrede bij nader inzien niet boeiend genoeg? En was de
vrijheid van meningsuiting die met Nerva was
teruggekeerd (Agricola 3,1; Historiae I
1,4) toch niet groot genoeg om de meest recente
gebeurtenissen te beschrijven?
Een tweede vraag. Zowel in Historiae als in Annales
wordt het kader gevormd door het verhaal van een
dynastie van alleenheersers die door burgeroorlog aan
de macht komt en op een even bloedige manier ten onder
gaat. Waarom heeft Tacitus een zelfde verhaal twee
keer verteld? Eén van de redenen kan zijn dat hij er
van overtuigd geraakt is dat de geschiedenis van Rome
onder de twee dynastieën door één en hetzelfde
politieke verschijnsel is bepaald, het principaat. En
dat de lezer pas goed een inzicht kan krijgen in het
wezen daarvan door het spoor terug te volgen tot het
moment waarop - om met Annales I 1,1-3 te
spreken - libertas het definitief tegen dominatio
aflegde.
In elk geval worden in de hoofdstukken 2-15 van Annales
I - nu eens analyserend dan weer vertellend - de
constanten van de gebeurtenissen onder de twee
dynastieën de lezer ingeprent. De noodzaak van het
principaat als middel om na de uitputtende
burgeroorlogen vrede te brengen en te handhaven. De
façade van voortbestaande republikeinse
staatsinstellingen en een princeps die, zij
het met bijzondere volmachten, in samenwerking met de
senaat het rijk bestuurt. En de werkelijkheid achter
deze façade. De autocratie met sluwheid en geweld
gewonnen en met geweld verdedigd. De macht als
familiebezit, als voorwerp van concurrentiestrijd en
intriges. De belangrijke rol van vrouwen achter de
schermen. Een senaat die buiten spel is gezet en noch
de mogelijkheden noch de moed heeft om zijn aandeel in
de macht op te eisen. De keizers wisselden, het
principaat bleef hetzelfde: alleenheerschappij met al
haar kwalijke eigenschappen en bijverschijnselen.
Aldus Tacitus.
|