De nu volgende vertaling van Tacitus is ontleend aan:

KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER

HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD


Tacitus Historiae V

(...)

V,24 In geheime onderhandelingen beloofde Cerialis den Bataven vrede en Civilis genade, Veleda en haar verwanten gaf hij te verstaan, dat zij beter deden, nu zij zo ongelukkig waren in den strijd, hun houding te veranderen en den Romeinen op het juiste ogenblik van dienst te zijn. Hij bracht hun onder het oog, dat de Treveren vernietigd waren, de Ubiërs onderworpen, het land der Bataven bezet en dat het verbond met Civilis niets anders had opgeleverd dan verliezen aan gewonden, verdrevenen en doden. Deze was nu niets meer dan een balling, een ontheemde, zijn beschermers tot last. Zij zelf waren meer dan schuldig door het zo dikwijls overtrekken van den Rijn. Indien zij daarmee doorgingen, droegen zij de verantwoording voor de vredebreuk, de goden zouden de Romeinen bijstaan om wraak te nemen.

25 Hierbij voegde Cerialis zowel beloften als dreigementen.
Zodra de Germanen aan zijn voorstellen het oor begonnen te lenen, gingen ook de Bataven voor en tegen overwegen. Zij zagen wel in, dat verder vechten hun ondergang betekende en dat niet het juk van de hele wereld door één natie afgeschud kon worden. Wat hadden zij bereikt met de vernietiging der legioenen dan dat er meer en nog sterkere werden gemobiliseerd? Zo zij gestreden hadden voor Vespasianus, welnu Vespasianus was thans keizer. Was het zwaard tegen de Romeinen getrokken, hoe gering in aantal waren dan de Bataven! Ze moesten maar eens naar de Raeten en Noricen kijken en naar de lasten der overige bondgenoten! Van henzelf daarentegen werd geen belasting gevorderd, alleen maar mannen die konden vechten! Op deze manier waren ze eigenlijk zo goed als vrij en in ieder geval, als ze mochten kiezen, was het nog eervoller zich door Romeinse keizers de wet te laten stellen dan door Germaanse vrouwen.
Zo dacht het volk er over; de leiders waren nog heftiger. Door Civilis' razernij, meenden zij, was men in den oorlog gesleept. Hij had zijn eigen ongeluk willen wreken ten koste van zijn volk. De goden waren den Bataven slecht gezind sinds den dag, dat zij hadden toegelaten, dat de legioenen belegerd, de commandanten vermoord werden en men een oorlog begon, die slechts nodig was voor één en heilloos voor alle anderen. Het was nu de laatste kans om zich te bezinnen en door bestraffing van den enen schuldige berouw te tonen.

26 Deze omslag van de stemming ontging Civilis niet en hij besloot een uitbarsting te voorkomen, want hij was niet meer opgewassen tegen de moeilijkheden en hoopte nog op lijfsbehoud, waardoor vaak de moedigste gebroken wordt.
Hij vroeg om een onderhoud met Cerialis. De brug over de Nabalia werd in het midden afgebroken en de twee bevelhebbers traden ieder op een van de afgebroken kanten naar voren. Toen nam Civilis het woord:
"Indien ik mij verdedigde voor een commandant van Vitellius, zouden mijn daden geen vergiffenis en mijn woorden geen geloof verdienen. Er bestond slechts haat tussen hem en mij: hij begon met de vijandigheden en ik maakte het erger. Vespasianus echter heb ik altijd geëerbiedigd en toen hij nog een eenvoudig burger was, waren wij vrienden. Primus Antonius wist dit, toen hij mij in zijn brieven aanried de wapens op te vatten, uit vrees dat de Germaanse legioenen en de weerbare manschap van Gallië de Alpen zouden overtrekken.
Dezelfde opdracht die Antonius mij schriftelijk gaf, kreeg ik van Hordeonius mondeling; en zo begon ik in Germanië denzelfden oorlog als Mucianus in Syrië, Aponius in Moesië en Flavianus in Pannonië ..."

Hier breekt het handschrift der Historiën af.

Over het lot van Civilis is niets bekend: hij moet zich bij die gelegenheid aan de Romeinen onderworpen hebben.
De Bataven werden opnieuw tot het bondgenootschap met de Romeinen toegelaten en wel op den ouden voet, dat wil zeggen: zij betaalden geen schatting en behoefden slechts soldaten te leveren, getuige Tacitus' Germania, caput 29: "Hun eervolle plaats in het Romeinse rijk en hun geprivilegieerde positie van oude bondgenoten hebben zij behouden. Want zij ondergaan niet de vernedering van belastingplicht en zij worden niet uitgezogen door staatspachters. Vrij van alle schattingen en heffingen behoren zij als het ware tot de wapenkamer van het rijk, zoals zwaarden en schilden."