De nu volgende vertaling van Tacitus is ontleend aan:

KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER

HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD


Tacitus Historiae IV

(...)

DE OPSTAND VAN JULIUS CIVILIS
I Eerste phase

In 68 na Chr. riepen de Spaanse legioenen hun commandant Servius Sulpicius Galba tot keizer uit. Nero liet zich door een slaaf doden. Om zich te versterken tegen Vitellius, commandant van de Germaanse legioenen, die in opstand kwamen, adopteerde Galba een zekeren Piso Licinianus. Dit wekte de jaloezie op van Marcus Salvius Otho Titianus, die zich door de praetoriaanse cohorten tot keizer liet uitroepen. Galba en Piso werden 15 Januari 69 vermoord. Ondertussen marcheerde Vitellius naar Italië en versloeg Otho bij Bedriacum; Otho doodde zichzelf. Vitellius werd keizer, maar de legioenen in het Oosten verhieven hun commandant Titus Flavius Vespasianus tot die waardigheid (Juli 69). De legioenen van Pannonië en Moesië sloten zich daarbij aan en rukten onder aanvoering van Antonius Primus naar Italië op.
Van deze situatie profiteert nu Julius Civilis.

IV,13 Julius Paulus en Julius Civilis, twee mannen van koninklijken bloede, namen verreweg de eerste plaats in onder de Batavieren.
Paulus was op een valse aanklacht - hij zou een oproer hebben willen verwekken - door Fontejus Capito ter dood gebracht. Civilis werd bij die gelegenheid in de boeien geslagen en naar Nero gestuurd, maar door Galba vrijgelaten. Onder Vitellius beleefde hij echter weer kritieke ogenblikken, toen het leger zijn terechtstelling eiste. Vandaar zijn verbittering, die hem deed hopen op de kans, die onze ellende hem bood.
Civilis, die buitengewoon intelligent was voor een barbaar en die de allures had van een Sertorius of een Hannibal - hij miste, evenals dezen, een oog - deed alsof hij een groot vriend was van Vespasianus en een vurig aanhanger van diens partij. Hij wilde namelijk niet openlijk met de Romeinen breken om niet als landsvijand een geheel leger tegen zich te krijgen. Hij had ook werkelijk een brief van Primus Antonius ontvangen met de opdracht de hulptroepen, die door Vitellius naar Rome geroepen waren, buiten Italië te houden en te pogen de legioenen in Germanië te laten blijven onder voorwendsel dat er oproer dreigde. Hordeonius Flaccus had hem mondeling hetzelfde op het hart gedrukt, in de eerste plaats uit vriendschap voor Vespasianus, maar ook uit vrees, dat een hervatting van den oorlog en de inval van vele duizenden gewapenden in Italië fataal voor het land zouden zijn.

14 Civilis was dus vastbesloten een opstand te beginnen, maar verborg voorlopig zijn diepere bedoelingen om te zijner tijd naar bevind van zaken te handelen.
Zijn actie ving hij aan als volgt. Op bevel van Vitellius werden de jonge Batavieren onder de wapenen geroepen. Deze maatregel, op zichzelf reeds hard genoeg, werd nog ondraaglijker door de hebzucht en uitspattingen van de functionarissen die de werving moesten uitvoeren. Den enen keer riepen ze ouden van dagen en zieken op om een afkoopsom los te krijgen, een andermaal weer zochten ze mooie knapen uit (de meeste jonge Bataven zijn welgevormd), die ze voor ontucht bestemden. Hierdoor was wrok ontstaan en de raddraaiers stookten het volk op om zich tegen de lichting te verzetten.
Civilis riep toen de aanzienlijken benevens de moedigste mannen uit het gewone volk in een heilig woud bijeen, zogenaamd voor een gemeenschappelijken maaltijd, maar toen hij zag dat de gemoederen door het nachtelijk festijn verhit waren, begon hij te spreken over het roemrijk verleden van hun stam. Daarna somde hij al de onrechtvaardigheden op, waaraan zij blootstonden, de plundering en het andere leed der slavernij: want van een bondgenootschap, zoals vroeger, was geen sprake meer, zei hij, als slaven werden zij behandeld! Hoe lang was het geleden dat er hier tenminste een gevolmachtigd stadhouder was geweest, al bracht die ook een hele schare meedogenloze uitbuiters mee. Zij werden overgeleverd aan de willekeur van prefecten en centurionen. Als de ene ploeg zich had verzadigd aan hun goed en bloed, kwam er weer een andere, die dan op zoek ging naar nieuwe slachtoffers om uit te persen onder diverse voorwendsels. Op dit ogenblik werd er een lichting gehouden, die ouders, kinderen en broeders voorgoed van elkander dreigde te rukken.
Nooit hadden de Romeinen er slechter voorgestaan: hun winterkwartieren bevatten slechts oude mannen en buit. Ze moesten maar eens rondzien en zich niet laten afschrikken door den naam "legioen", die niets te betekenen had. Zelf hadden zij den steun van hun sterke ruiterij en voetvolk, van hun Germaanse broeders en van de Galliërs, die dezelfde plannen hadden als zij. Zelfs den Romeinen was deze oorlog niet onwelkom: in geval van een nederlaag zouden zij Vespasianus de schuld geven; van een overwinning gaf men geen rekenschap.

Rembrandt van Rijn (1661): De samenzwering van Claudius (sic) Civilis.

15 Deze woorden oogstten luiden bijval en allen legden volgens de oude barbaarse ceremoniën onder vervloekingen den eed in zijn handen af. Daarna zond hij gezanten naar de Canninefaten om een verbond met hen te sluiten. Het noordelijk deel van het eiland is de woonplaats van dezen stam, die in afkomst, taal en dapperheid de gelijke is van de Batavieren, maar hun mindere in aantal.
In het geheim zond hij ook boden naar de hulptroepen uit Britannië (Bataafse cohorten, die teruggezonden waren naar Germanië en die toen in Mainz lagen, zoals ik hierboven verteld heb) en haalde hen over om mee te doen.
Er bevond zich onder de Canninefaten een zekere Brinno, een roekeloze domkop van voorname familie. Diens vader had meermalen zijn vijandigheid tegenover de Romeinen gedemonstreerd en onder andere openlijk zijn minachting getoond voor den bespottelijken veldtocht van Caligula tegen Germanië. De openlijke opstandigheid van zijn familie tegen Rome was voor de Canninefaten een goede reden om Brinno volgens het oude stamgebruik staande op een schild op de schouders rond te dragen en zo tot aanvoerder te kiezen.
Onmiddellijk wist hij de Friezen, die aan den anderen kant van den Rijn wonen, over te halen om met hem van zee uit een aanval te doen op de winterkwartieren van twee cohorten, die daar dichtbij lagen. De soldaten hadden dien aanval van de vijanden niet voorzien. Trouwens, als ze dien wel voorzien hadden, zouden ze toch niet sterk genoeg geweest zijn om hem af te slaan: dus werd de legerplaats genomen en geplunderd. Daarna wierpen zij zich op de Romeinse kwartiermeesters, die zich zorgeloos, als was het vrede, naar alle kanten verspreid hadden. Tegelijkertijd werden de Romeinse forten met vernietiging bedreigd, maar de prefecten van de cohorten staken die, omdat ze onverdedigbaar waren, in brand. De nog aanwezige soldaten werden onder aanvoering van den primipilus Aquilius met alle veldtekenen en vaandels in het oostelijk deel van het eiland geconcentreerd, een leger meer in naam dan in gevechtswaarde. Want Vitellius had de élite der cohorten meegenomen naar Italië en in de plaats daarvan een handjevol onbekwame Nerviërs en Germanen, die hier en daar in de dorpen bijeengeraapt waren, met wapens beladen.

16 Nog wilde Civilis het masker niet afwerpen, ja zelfs maakte hij er den prefecten een verwijt van, dat zij hun stellingen verlaten hadden: zij moesten ieder naar hun eigen winterkwartieren terugkeren, stelde hij voor, hij zou dan wel met een cohort dat onder zijn leiding stond, den opstand van de Canninefaten onderdrukken.
Dat dit aanbod werd geïnspireerd door verraderlijke bedoelingen - de cohorten zouden immers afzonderlijk een gemakkelijke prooi zijn - en dat niet Brinno, maar Civilis den opstand leidde, was inmiddels door allerlei aanwijzingen wel bekend geworden, want de Germanen, die verzot zijn op oorlogvoeren, hadden er niet over kunnen zwijgen.
Toen dus zijn listen geen succes hadden, ging hij tot openlijk geweld over en vormde aparte corpsen van Canninefaten, Friezen en Bataven. Het Romeinse leger stelde zich tegenover hem dicht bij den Rijn; de schepen, die na het verbranden van de forten daarheen gevaren waren, maakten op de rivier front tegen den vijand. Er was nog niet lang gevochten, toen een cohort van de Tongeren naar Civilis overliep en de Romeinse soldaten werden in hun verbijstering om het plotselinge verraad door bondgenoten en vijanden tegelijk afgemaakt.
Bij de vloot dezelfde perfide handelwijze: diegenen van de roeiers, die Bataven waren, hinderden door opzettelijke onhandigheid matrozen en soldaten in hun werk. Zelfs gingen ze achteruit roeien en draaiden de achterstevens van hun schepen naar de Bataafse oever. Tenslotte vermoordden zij alle kapiteins en zenturionen die zich niet bij hen aansloten, totdat de hele vloot van vierentwintig schepen door desertie of geweld in Civilis' handen viel.

17 Deze overwinning bracht den vijanden op dat ogenblik groten roem, maar vooral de gevolgen voor later waren belangrijk. Nu hadden zij de zo nodige wapens en schepen en overal in Germanië en Gallië werden zij met ere genoemd en als bevrijders verheerlijkt. De Germanen zonden dadelijk gezanten met aanbod van hulp en Civilis trachtte met handigheid en royaliteit de Galliërs te winnen. De krijgsgevangen Gallische officieren liet hij naar hun vaderland terugkeren, den soldaten gaf hij de keus om weg te gaan of te blijven. Wanneer zij bleven kregen zij eervolle functies in het leger, wanneer zij weggingen een deel van den op de Romeinen behaalden buit.
Onder vier ogen beklaagde hij hen daarbij over wat zij geleden hadden al die jaren, dat zij hun slavernij den schonen naam van "vrede" gaven. "Wij Bataven," sprak hij, "wij waren vrij van schatting, maar wij hebben de wapens opgevat tegen ons aller overweldigers en in het eerste het beste gevecht zijn de Romeinen verslagen. Waarom zou Gallië het juk niet afwerpen? Over hoeveel reserves beschikt Italië helemaal? Het is met het bloed van de provincies, dat de provincies worden onderworpen. Denkt nu niet aan den strijd van Vindex en Verginius: Bataafse ruiters hebben de Haeduërs en Arverners verslagen. Verginius had Belgische contingenten onder zijn troepen. Als men goed nagaat is toen Gallië door de Galliërs onderworpen! Nu vormen wij allen tezamen één partij en de Romeinse militaire training heeft onze kracht nog vergroot. Ik heb onder mij de veteranencohorten die onlangs Otho's legioenen in het stof hebben doen bijten. Slavernij is goed voor Syrië, Azië en de rest van het Oosten, dat gewend is aan koningen: maar in Gallië leven nu nog heel wat mensen, die zich den tijd van vóór de schatting herinneren. Het is waarachtig nog niet zo lang geleden, dat Germanië de slavernij heeft afgeworpen door Quintilius Varus te verslaan en toen was de keizer, die uitgedaagd werd, niet Vitellius maar Augustus! Vrijheidszin hebben zelfs redeloze dieren van nature, moed om daarnaar te handelen is de speciale gave van den mens. De goden helpen de dappersten. Daarom is het nu het moment om de vijanden aan te grijpen. Wij hebben de handen vrij, zij kunnen geen vinger uitsteken, wij zijn fris en sterk, zij vermoeid. Terwijl de gemoederen verdeeld zijn tussen Vespasianus en Vitellius is er een kans tegen beiden."

18 Zo deed Civilis zijn uiterste best om Gallië en Germanië voor zich te winnen en als zijn plannen gelukt waren, zou hij koning van de machtigste en rijkste volkeren hebben kunnen worden. Het was een groot voordeel voor hem, dat Flaccus Hordeonius zijn actie aanvankelijk negeerde. Pas toen de alarmerende berichten binnenkwamen over het verlies van de legerplaats, de vernietiging van de cohorten en de verdrijving der Romeinen van het Bataveneiland, beval hij Munius Lupercus [den commandant van de twee legioenen in de winterkwartieren] tegen den vijand op te trekken. Lupercus zette de aanwezige legioensoldaten tezamen met de dichtbij gelegerde Ubische hulptroepen en de cavalerie van de Treveri, die ook niet ver was, snel over. Hierbij voegde hij ook nog een eskadron Bataafse ruiterij, die al lang Civilis' zijde had gekozen, maar trouw aan de Romeinen veinsde om meer profijt van hun verraad te trekken door zich midden in het gevecht tegen de Romeinen te keren. Civilis had de veldtekenen van de verslagen cohorten om zich heen, opdat zijn eigen soldaten steeds het symbool van hun pas verworven roem voor ogen hadden en de vijanden door de confrontatie met hun nederlaag van hun stuk gebracht zouden worden. Hij liet zijn moeder en zusters en alle andere vrouwen met hun kleine kinderen achter de gelederen plaatsen bij wijze van stimulans om te overwinnen en als rem voor de vlucht. De strijdliederen der mannen en de wilde kreten van de vrouwen, waarvan de linies weergalmden, vonden slechts een zwakke beantwoording in het krijgsgeschreeuw van de legioenen. Hun linkervelugel was al dadelijk ontbloot door het verraad van de Bataafse ruiterij, die zich terstond op ons wierp. Maar de legioensoldaten hielden ondanks de hachelijke situatie stand. De Ubiërs en Treveren, onze hulptroepen, gingen lafhartig op de vlucht en verspreidden zich naar alle kanten over het terrein. Doordat de Germanen al hun aanvallen op dezen richtten hadden de legioenen de gelegenheid te ontkomen naar de legerplaats, die "Vetera" ("de oude") genoemd wordt. Civilis liet den commandant van de Bataafse ruiterij, Claudius Labeo, een ouden politieken tegenstander van hem, naar Friesland brengen, want als hij hem doodde, riskeerde hij de rancune van zijn landgenoten en liet hij hem blijven, dan bestond er kans op onenigheid.

19 In dienzelfden tijd bereikte het bericht van Civilis' overwinning de cohorten van Bataven en Canninefaten, die op bevel van Vitellius op weg waren naar Rome. Terstond maakte zich een wilde overmoed van hen meester en ze eisten een premie voor hun langen mars, dubbele soldij en uitbreiding van het aantal ruiters. Weliswaar had Vitellius hun deze dingen toegezegd, maar zij vroegen het nu minder om hun doel te bereiken dan als voorwendsel voor muiterij. Flaccus bereikte dan ook met al zijn concessies niets dan dat zij nog hoger eisen gingen stellen, waarvan ze vooruit wisten, dat hij ze niet in zou willigen. Zonder zich om Flaccus' bevelen te bekommeren trokken zij naar Neder-Germanië om zich bij Civilis te voegen. Hordeonius overlegde in een bespreking met de tribunen en centurionen of hij geweld zou gebruiken tegen de ongehoorzame troepen; maar zijn aangeboren slapheid en de bezorgdheid van zijn officieren, die zich onzeker voelden door de onbetrouwbaarheid van de hulptroepen en de slechte kwaliteit van de haastig aangevulde legioenen, deden hem besluiten zijn soldaten binnen de legerplaats te houden. Al spoedig echter kreeg hij berouw en toen zelfs zij, die hem dien maatregel hadden aangeraden, hem daar nu verwijten over maakten, deed hij of hij van plan was hen achterna te gaan en schreef aan Herennius Gallus, den commandant van het eerste legioen in Bonn, dat deze de Bataven moest tegenhouden: zelf zou hij hen op den voet volgen.
En inderdaad was het mogelijk geweest hen te vernietigen, als ze hen op die manier hadden ingesloten: Hordeonius in hun rug, Gallus van voren. Maar Flaccus gaf zijn plan weer op en verzocht Gallus in een tweeden brief den doortocht van de Bataven niet te verhinderen. Vandaar de verdenking, dat die oorlog de goedkeuring wegdroeg van de officieren en dat al het onheil, dat de Romeinen getroffen had of nog te wachten stond, was te danken niet aan de lafheid van de soldaten, maar aan verraad van de bevelhebbers.

20 Toen de Bataven de legerplaats in Bonn naderden, lieten zij Herennius Gallus uit naam van de cohorten meedelen, dat zij geenszins oorlog tegen de Romeinen wilden voeren na zo lang aan hun zijde te hebben gestreden, maar dat zij den langen, vruchtelozen dienst moe waren en naar rust in het vaderland verlangden. Als men hen liet begaan, zouden zij niemand kwaad doen op hun tocht; maar als er tegenstand geboden werd, zouden zij zich met het zwaard een weg banen. Gallus aarzelde, maar zijn soldaten dwongen hem een gevecht te wagen. Hij beschikte op dat ogenblik over drieduizend legioensoldaten, een paar inderhaast bijeengeraapte Belgische cohorten en een troep boeren en kooplieden zonder enige gevechtswaarde maar met een groot woord vóór den strijd. Dezen stormden de poorten uit om de Bataven, die minder talrijk waren, te omsingelen. Maar dezen, ervaren soldaten, vormden onmiddellijk gesloten colonnes, die vóór, achter en op zij beveiligd waren; op die manier hadden zij zich al gauw door onze ondiepe linie heengeslagen. Toen de Belgen moesten wijken, ging ook het legioen op de vlucht en in paniek renden allen naar den wal en de poorten. Daar waren de grootste verliezen: de lijken stapelden zich op in de gracht, want onze mannen bezweken niet alleen in het gevecht en aan hun wonden, maar een groot aantal stortte door het gedrang in de gracht en viel in de eigen speren. De overwinnaars trokken om Keulen heen en leverden verder geen gevechten meer onderweg. Over den strijd bij Bonn verontschuldigden zij zich door aan te voeren, dat zij om vrede hadden verzocht maar dat ze, toen men daarop niet inging, hun leven wel moesten verdedigen.

21 Door de komst van deze veteranencohorten had Civilis nu een echt leger onder zich. Hij aarzelde echter, wat verder te doen, want hij was zich maar al te goed bewust van de kracht der Romeinen. Daarom liet hij al zijn troepen den eed aan Vespasianus afleggen en bij monde van gezanten drong hij er bij de twee legioenen, die zich na hun nederlaag in het laatste gevecht in Vetera hadden teruggetrokken, op aan, om tot eenzelfde gelofte over te gaan. Het antwoord luidde: "Van verraders en vijanden nemen wij geen raad aan. Vitellius is onze keizer, hem zullen wij aanhangen en voor hem zullen wij vechten tot onzen laatsten ademtocht. Een Bataafse muiter heeft niet mede te beslissen over het lot van Rome; hij kan zich voorbereiden op de welverdiende straf voor zijn misdaden."
Civilis, woedend over dit antwoord, roept nu het gehele Batavenvolk te wapen. De Bructeren en Tencteren sluiten zich aan en Germanië wordt door boodschappers opgezweept om roem en buit te delen.

22 Om zich tegen dezen van alle zijden dreigenden strijd te wapenen begonnen de commandanten van de legioenen Munius Lupercus en Numisius Rufus hun wal en muren te versterken. Dicht bij de legerplaats was gedurende den langen vrede een soort stad aangelegd: die gebouwen werden nu neergehaald, opdat de vijanden zich er niet in zouden nestelen. Maar er werden geen voldoende maatregelen getroffen om de daar aanwezige voedselvoorraden naar de legerplaats over te brengen. Men liet de troepen plunderen en zo verspilden zij moedwillig in enkele dagen de levensmiddelen, die langen tijd in hun behoeften hadden kunnen voorzien als de nood aan den man kwam.
Civilis bevond zich met de Bataafse keurtroepen in het midden van zijn leger. Om een grimmiger indruk te maken bedekte hij de beide Rijnoevers met Germaanse infanterie en zijn ruiters galoppeerden overal over het terrein. Tegelijk voeren zijn schepen de rivier op. Naast de standaarden der veteranencohorten zag men de veldtekenen der verschillende Germaanse stammen: afbeeldingen van wilde dieren, te voorschijn gehaald uit de heilige wouden om ten strijde te trekken. De aanblik van dit alles, symbool van oorlog en burgertwist tegelijk, veroorzaakte grote ontsteltenis onder de belegerden. De omvang van den wal bood den aanvallers een voordeel: aangelegd voor twee legioenen werd hij nu door nauwelijks vijfduizend Romeinse soldaten verdedigd. Er was echter, bij den aanvang van de ongeregeldheden, een grote groep handelaren bij gekomen en die verleende nu haar hulp in den strijd.

De troepen van Civilis bestormen Vetera; als dit mislukt, gaan zij over tot een beleg. Hordeonius Flaccus roept hulptroepen in Gallië op en zendt Vocula, commandant van het tweeëntwintigste legioen, met een contingent keurtroepen den Rijn langs naar het noorden om hulp te brengen aan Vetera. Zelf verlaat hij ook zijn hoofdkwartier in Mainz en gaar per boot tot Bonn, waar de soldaten, die de nederlaag bij Bonn tegen de Bataafse cohorten (zie hoofdstuk 19) aan hém wijten, hem dwingen om het opperbevel over te dragen aan Vocula.
Deze slaat met zijn ondercommandant Herennius Gallus een kamp op ten zuiden van Vetera bij Gelduba. Terwijl Vocula in de omgeving gaat plunderen, blijft Gallus in de legerplaats.

IV,27 Het toeval wilde, dat er een schip met graan dicht bij de legerplaats in den Rijn was vastgeraakt en de Germanen probeerden dit naar hun kant te halen. Gallus wilde dat niet toelaten en stuurde er een cohort heen om het schip te redden. Ook de Germanen ontvingen echter assistentie en toen beide partijen steeds meer versterking kregen, ontstond er een geregeld gevecht. Wij leden zware verliezen en de Germanen namen ons het schip af en - wat toen langzamerhand gewoonte was geworden - men zocht de oorzaak niet bij eigen gebrek aan energie, maar in verraad van den commandant. Zij sleurden Gallus uit zijn tent, scheurden hem de kleren van het lijf en rosten hem af, terwijl zij hem toeschreeuwden hun te zeggen, hoeveel hij kreeg voor zijn verraad en wie zijn medeplichtigen waren. Toen richtte hun woede zich weer tegen Hordeonius: die was de leider van het misdrijf, zeiden ze, Gallus zijn werktuig, totdat deze in doodsangst tenslotte zelf ook Hordeonius van verraad beschuldigde. Hij werd in de boeien geslagen en pas bevrijd na de terugkomst van Vocula.
Deze liet den volgenden dag de grootste oproerkraaiers terechtstellen: merkwaardig contrast tussen overmoed en onderworpenheid in dit leger! Het staat vast, dat de gewone soldaat Vitellius toegedaan was, maar de officieren waren voor Vespasianus: zo wisselden vergrijp en bestraffing steeds elkander af en zag men nietsontziende razernij naast volgzaamheid. Daarom was het gemakkelijker de troepen te tuchtigen dan ze in de hand te houden.

28 Intussen groeide Civilis' macht door geweldige versterkingen uit heel Germanië: gijzelaars uit de allerhoogste kringen stonden borg voor de hechtheid van het verbond. Hij beval den stammen die er het dichtst bij woonden, het gebied van de Ubiërs en de Treveren te verwoesten; een andere groep moest de Maas oversteken en de Menapiërs, Morinen en het grensgebied van Gallië bestoken. Overal werd zwaar geplunderd maar bij de Ubiërs het meest rigoureus, omdat dit volk van Germaansen oorsprong het eigen vaderland had afgezworen en zich met een Romeinsen naam "Agrippinensen" noemde. Een paar cohorten van hen, die in het district van Marcodurum lagen en die op niets verdacht waren omdat ze zich zo ver van den Rijn veilig waanden, werden totaal vernietigd. De Ubiërs echter lieten zich dat niet welgevallen, maar gingen op strooptocht in Germanië, aanvankelijk met succes; later werden zij ingesloten en verslagen. Gedurende dezen helen oorlog was hun trouw groter dan hun geluk.
Civilis, die door de nederlaag van de Ubiërs en al zijn andere successen hoe langer hoe machtiger en brutaler was geworden, sloot de (in Vetera) belegerde legioenen al nauwer en nauwer in en verhinderde met de uiterste waakzaamheid, dat er in het geheim een bericht over naderende hulp binnengesmokkeld kon worden. Hij droeg den Bataven het maken van de machines en het grondwerk voor de bestorming op; de Friezen, die wilden vechten, kregen de opdracht den wal neer te halen. Toen ze afgeslagen werden, liet hij hen opnieuw aanvallen, want hij had soldaten genoeg en kon dat verlies wel dragen.

29 Zelfs 's nachts staakte men de strijd niet. Er werden overal vuren aangestoken, feestmalen aangericht en toen de wijn hun langzamerhand naar het hoofd begon te stijgen, sprong de een na den ander op en rende met een dollen kop het gevecht in. Natuurlijk troffen hun speren in de duisternis geen doel, maar de Romeinen konden de linie van de barbaren duidelijk zien en richtten speciaal op iedereen, die opviel door zijn stoutmoedigheid of bijzondere uitrusting. Toen Civilis dit zag, liet hij de vuren doven en daarna was er niets meer dan duisternis en wapengekletter. Verwarde geluiden weerklonken alom: van dat moment wist niemand meer wat er gebeurde, waar toe te slaan of waar te ontwijken; als er ergens geschreeuw opsteeg, wendde men zich daarheen en stelde zich te weer: moed was van geen belang, het toeval regeerde en vaak vielen de dappersten door de wapenen der lafaards. Blinde razernij beheerste de Germanen; de Romeinse soldaten echter, beproefd in het gevaar, wierpen hun met ijzer beslagen palen en loodzware stenen met de grootste zorgvuldigheid. Wanneer zij hoorden, dat de vijand bezig was ladders tegen den muur te zetten, stootten zij den man, die er op klom, met den knop van hun schild er af en wierpen hem een speer na; ook staken ze er heel wat overhoop op den muur zelf met hun dolken.
Zo ging de nacht voorbij, en de dageraad bescheen een wonderlijken strijd.

30 De Bataven hadden een toren van twee verdiepingen opgericht. Dezen rolden ze naar de porta praetoria (want daar was de grond het meest vlak) maar de Romeinen rammeiden hem met dikke palen en slaagden er tenslotte in om hem door geweldige stoten te doen instorten, waarbij de bemanning grotendeels verpletterd werd. Van deze overwinning maakten de Romeinen gebruik om plotseling en met succes een uitval te doen. Bovendien construeerden de legioensoldaten, die hun vijanden overtroffen in technische bekwaamheid, verschillende krijgsmachines. Dodelijke ontzetting veroorzaakte bijvoorbeeld een soort apparaat, dat in de lucht hing en op en neer kon bewegen. Plotseling liet men dit naar beneden schieten; het greep dan een of meer vijanden en voerde dezen (doordat men het zwaartepunt verlegde) voor de ogen van hun makkers hoog door de lucht mee, om ze vervolgens boven de legerplaats te laten neervallen.
Civilis gaf daarna de hoop op de vesting stormenderhand te kunnen nemen en ging weer tot een belegering zonder gevechten over; alleen trachtte hij door mooie beloften de standvastigheid van de legioenen te ondermijnen.

Inmiddels komt Antonius Primus in Italië en verslaat Vitellius bij Cremona; Vitellius wordt vermoord (December 69). Ofschoon Civilis nu niet meer kan voorwenden dat hij voor Vespasianus strijdt, zet hij zijn onderneming toch door.
Na verschillende voorafgaande schermutselingen wordt Vetera door Vocula ontzet, maar Civilis sluit het later weer in en verovert ook Gelduba. De oproerige Romeinse soldaten doden Hordeonius, Vocula ontsnapt echter. Door Civilis verslagen, aanvaarden zij Vocula later weer als opperbevelhebber.

II TWEEDE PHASE

Tacitus beschrijft thans, hoe de opstand van Civilis een geheel ander karakter krijgt, doordat de Galliërs en Germanen zich, op zijn instigatie, verheffen tegen Rome's heerschappij. Mede op grond van zekere voorspellingen ontstaat het droombeeld van een Gallisch rijk, ja, van een Gallisch-Germaanse wereldheerschappij. Ofschoon deze visie op wat historisch toch niet veel meer was dan een "Batavenopstand" geheel voor rekening van Tacitus blijft, bewijst zij aan den anderen kant met welke problemen hij zich bezighield en welk een onrust de dieper nadenkende Romeinen kwelde. Men lette in dit verband op Cerialis' rede, die in een latere passage voorkomt (caput 73 en 74).

IV,54 Inmiddels had het bericht van Vitellius' dood in Gallië en Germanië den oorlog weer aangewakkerd. Want Civilis rukte het masker af en stortte zich openlijk op de Romeinen en de legioenen van Vitellius gingen zo ver, dat zij vreemde overheersing prefereerden boven de heerschappij van Vespasianus. Ook de Galliërs hadden het hoofd weer opgestoken, want zij meenden, dat onze legers er overal net zo voorstonden, omdat het gerucht ging, dat de Romeinse winterkwartieren in Pannonië en Moesië belegerd werden; dezelfde verhalen gingen over Britannië. Maar het was vooral de brand van het Capitool, die bij hen de gedachte gewekt had, dat het einde van ons rijk nabij was. "Eeens," zo luidde de bijgelovige orakeltaal der Druïden, "lang geleden, was Rome veroverd door de Galliërs, maar toen was de tempel van Jupiter blijven staan en daardoor had het rijk stand gehouden. Ditmaal moest men echter in dezen brand het noodlottig teken van den toorn der goden zien en hierdoor werden de volkeren aan de andere zijde van de Alpen als de toekomstige wereldheersers aangewezen." Ook ging het gerucht, dat de voorname Galliërs, die Otho naar hun land had teruggezonden om daar stemming te maken tegen Vitellius, vóórdat ze uiteengingen, hadden gezworen voor de vrijheid te zullen strijden, wanneer het Romeinse volk verzwakt zou zijn door onafgebroken burgeroorlogen en interne ongeregeldheden.

55 Vóór den moord op Flaccus Hordeonius was er niets van een samenzwering uitgelekt, maar toen Hordeonius gedood was, gingen er geregeld boden tussen Civilis en Classicus, den prefect van de cavalerie der Treveren, heen en weer.
Classicus was een man van bijzonder aanzien en rijkdom, bovendien van koninklijken bloede. Zijn familie had zich in oorlog en vrede onderscheiden en zelf ging hij prat op de vele vijanden van het Romeinse volk onder zijn voorouders. Met hem verbonden zich Julius Tutor en Julius Sabinus. Tutor behoorde tot de Treveren en was door Vitellius aangesteld tot prefect van den Rijnoever. Sabinus was een Lingoon, een ijdel man, geheel vervuld van de glorie van zijn vermeende afkomst: zijn overgrootmoeder zou door haar bekoorlijkheden de geliefde geworden zijn van den goddelijken Julius Caesar tijdens zijn veldtocht in Gallië!
Onder vier ogen begonnen dezen nu de stemming van hun landgenoten te peilen, en toen zij de mannen die zij voor hun doel geschikt achtten, mede in de samenzwering betrokken hadden, kwamen zij in Keulen in een particulier huis bijeen; want officieel stond de staat afwijzend tegenover deze onderneming. Er waren wel Tongeren en Ubiërs bij, maar den meesten invloed hadden de Treveren en Lingonen. De beraadslagingen duurden veel te lang naar hun zin; de een betoogde al harder dan de ander, dat er een waanzinnige strijd woedde onder het Romeinse volk, dat de legioenen verslagen waren, Italië aan verwoesting prijsgegeven, dat op dit zelfde moment vreemde krijgers Rome binnentrokken en alle legers de handen vol hadden met hun eigen oorlogen: wanneer de Alpen maar gehouden werden en de vrijheid zich geconsolideerd had, zou Gallië zelf kunnen beslissen, welke grens het wilde stellen aan zijn macht.

56 Deze woorden vonden onmiddellijk bijval, alleen liepen de meningen uiteen, wat te doen met de resten van Vitellius' leger. In het algemeen voelde men er veel voor deze onbetrouwbare oproerkraaiers, die zich aan hun eigen commandanten vergrepen hadden, uit den weg te ruimen; de overweging evenwel, dat men misschien hardnekkigen tegenstand zou ontketenen door hun de hoop op genade te ontnemen, leidde er bij nader inzien toe ze te sparen: men kon beter proberen ze voor de gemeenschappelijke zaak te winnen. Als alleen de legioenscommandanten terechtgesteld werden, zou de rest uit schuldgevoel en in de hoop zijn straf te ontgaan zich gauw genoeg aansluiten!
Dit was in het kort het resultaat van hun eerste overleg en zij zonden agitatoren naar Gallië om het volk tot oorlog op te zwepen. De leiders zelf huichelden volgzaamheid om zo Vocula bij verrassing te kunnen overvallen. Overigens hoorde Vocula er wel degelijk van, maar hij beschikte niet over de middelen om op te treden, want de legioenen waren incompleet en onbetrouwbaar. Zo, beklemd tussen verdachte soldaten en geheime vijanden, kwam het hem het verstandigst voor zich van den domme te houden en den vijand met zijn eigen wapenen aan te vallen.
Hij begaf zich naar Keulen, waar Claudius Labeo [hierboven heb ik beschreven, hoe deze gevangengenomen en naar Friesland verbannen was] een toevlucht had gezocht, nadat hij ontsnapt was door zijn bewakers om te kopen. Deze beloofde, als hij de nodige manschappen kreeg, op de Bataven af te zullen gaan en dat sterkste deel van de hele natie weer onder Rome's heerschappij te brengen. Hij kreeg inderdaad een kleine eenheid ruiterij en infanterie, maar dorst daarmee tegen de Bataven niets te ondernemen. Wel sleepte hij enkele Nerviërs en Baetasiërs mee en deed met hen invallen in het gebied van de Canninefaten en Marsacen: het was echter meer plunderen dan oorlogvoeren.

57 Vocula liet zich door het bedrog der Galliërs verlokken om tegen Civilis op te rukken en toen hij niet ver meer van Vetera was, reden Classicus en Tutor, zogenaamd om verkenningen uit te voeren, vooruit en sloten met de aanvoerders van de Germanen een verdrag. Toen voor het eerst zonderden zij zich van de legioenen af en versterkten hun eigen legerplaats met een aparten wal, hoewel Vocula protesteerde dat de Romeinse macht niet zó geknakt was, dat de Treveren en Lingonen daarop neer konden zien. "Er bestaan ook nog provincies, die trouw zijn," voegde hij hun toe, "overwinnende legers, het gelukkig gesternte van het rijk en de wrekende hand der goden. Zo zijn lang geleden Sacrovir en de Haeduërs, onlangs Vindex en Gallië in één enkel gevecht verpletterd. Nieuwe verdragbrekers kunnen dezelfde goden en hetzelfde lot verwachten. De goddelijke Julius Caesar en de goddelijke Augustus hebben de mentaliteit van Gallië beter begrepen, maar Galba met zijn vermindering van de belasting heeft een geest van verzet gekweekt. Nu zijn jullie vijanden, omdat het juk licht is, als jullie totaal uitgeplunderd zijn, worden jullie weer vrienden."
Zo sprak hij in drift. Toen hij zag, dat Classicus en Tutor niettemin in hun verraderlijke houding volhardden, keerde hij naar Novaesium terug. De Galliërs legerden zich op een terrein twee mijl daar vandaan. Daar gingen de centurionen en soldaten veelvuldig heen en lieten zich - ongehoorde schande voor een Romeins leger! - met geld omkopen om trouw te zweren aan een vreemde macht en om als waarborg voor deze weerzinwekkende daad hun commandanten te doden of gevangen te nemen. Ofschoon velen Vocula raadden te vluchten, wilde hij niet laf zijn. Hij riep zijn mannen bijeen en hield de volgende rede.

58 "Nimmer, zo vaak ik tot u gesproken heb, gevoelde ik mij meer bekommerd om u en minder bezorgd omtrent mijzelf. Want met vreugde hoor ik, dat men mijn einde wil en te midden van zoveel rampspoed zal ik den dood als een bevrijding van mijn kwellingen verwelkomen.
Maar schaamte en medelijden vervullen mij om u, die niet eens door een open veldslag bedreigd wordt - dat toch kan men verwachten in een oorlog. Neen, met uw handen hoopt Classicus den strijd te voeren tegen het Romeinse volk en dat gij een Gallisch rijk zult dienen, is zijn wens.
Maar hebben wij dan, zo al geluk en moed ons voor het ogenblik ontbreken, ook nog de herinnering aan vroeger verloren; hoe vaak Romeinse legioenen den dood verkozen boven de vlucht? Meer dan eens hebben onze bondgenoten hun steden laten verwoesten en met vrouw en kinderen den dood in de vlammen gevonden zonder andere beloning dan de eer van hun ongeschonden woord. Op dit zelfde moment verdragen de legioenen in Vetera de beproevingen van ontbering en belegering zonder zich door beloften of dreigementen te laten beïnvloeden: wíj hebben niet alleen mannen, wapenen en de voortreffelijke fortificaties van onze legerplaats, maar ook koren en andere levensmiddelen, toereikend voor iederen oorlog, hoe lang ook. Pas was er geld genoeg voor een premie; of ge het nu liever als afkomstig van Vespasianus of van Vitellius wilt zien: ge hebt het in ieder geval van een keizer van Rome gekregen.
Als gij, de overwinnaars van zovele oorlogen, die zo vele malen den vijand hebt verpletterd, bij Gelduba, bij Vetera, als gij een open slag vreest, is dat weliswaar een smet op uw blazoen, maar wij hebben een wal en muren; bovendien verstaat gij de kunst om de zaak gaande te houden tot troepen uit de naburige provincies ons te hulp snellen.
Mocht het mijn persoon zijn, die uw misnoegen wekt: welnu, er zijn voor mij anderen: legaten, tribunen, centurionen of zelfs soldaten.
Maar laat niet het gruwelijk nieuws zich over de wereld verbreiden, dat gij in de gelederen van Civilis en Classicus Italië zult binnenvallen. Wanneer Germanen en Galliërs u tot Rome's muren hebben gevoerd, zult ge dan het zwaard heffen tegen uw vaderstad? Ik huiver bij de gedachte aan zo'n misdaad! Zult ge paleiswacht zijn van Tutor, een Trever? Zal een Batavier u het signaal tot den aanval geven? Wilt ge fungeren als aanvulling voor de Germaanse benden? Wat zal de afloop van uw misdaden zijn als Romeinse legioenen zich tegenover u stellen? Zult ge als overlopers van overlopers en verraders van verraders aarzelen tussen uw ouden en uw nieuwen eed, door alle goden gehaat?
U, Jupiter, mild en verheven, dien wij gedurende meer dan achthonderd jaar in zovele triomfen geëerd hebben, en ook u, Quirinus, vader van Rome, smeek ik in diepen eerbied, zo gij al niet dit kamp onder mijn leiding rein en onbevlekt hebt willen houden, het toch niet door Tutor en Classicus te laten bezoedelen en onteren. Laat de eer van onze soldaten ongerept blijven of laat hen tijdig en zonder dat onheil is geschied tot bezinning komen!"

59 De soldaten ontvingen deze woorden met gemengde gevoelens van vrees, hoop en schaamte.
Vocula ging heen en wilde een einde aan zijn leven maken, maar vrijgelatenen en slaven verhinderden hem een verachtelijken dood uit eigen beweging te voorkomen. Daarop zond Classicus Aemilius Longinus, een deserteur van het eerste legioen, om hem onmiddellijk te doden.
Wat de commandanten Herennius en Numisius betreft: hij volstond met dezen in de boeien te slaan. Vervolgens omringde hij zich met de onderscheidingstekenen van het Romeins imperium en kwam zo in de legerplaats. Toch, al was hij nog zo'n verharde misdadiger, wilden hem geen andere woorden over de lippen komen dan die van de eedsformule; de aanwezige soldaten zwoeren trouw aan het Gallische rijk. Vocula's moordenaar kende hij een hogen rang toe en alle anderen die meegewerkt hadden aan het schandelijk bedrijf, werden beloond naar verdienste.
Vervolgens verdeelden Tutor en Classicus de taken onder elkaar. Tutor belegerde Keulen met een flinke troepenmacht en dwong de bewoners en alle soldaten aan den Boven-Rijn om denzelfden eed (aan Gallië) af te leggen. In Mainz had hij de tribunen ter dood laten brengen en den commandant van het kamp verdreven toen zij den eed weigerden. Classicus droeg den onwaardigsten van degenen, die zich overgegeven hadden, op, om naar Vetera te gaan ten einde den belegerden daar genade te beloven als ze de situatie wilden accepteren. Anders bestond er geen hoop voor hen: geen honger, wapengeweld of wat ook zou hun bespaard blijven. De boodschappers zetten hun woorden kracht bij door op hun eigen voorbeeld te wijzen.

60 Plichtsbesef aan de ene zijde, honger aan de andere hield de belegerden in een vreselijken tweestrijd tussen eer en schande. Terwijl zij aldus aarzelden, verdwenen de laatste levensmiddelen, zelfs de ongebruikelijkste, want ezels, paarden en andere dieren, walglijk en onrein, waarnaar men noodgedwongen had moeten grijpen, waren al verbruikt. Tenslotte zagen zij zich zelfs genoodzaakt twijgen en wortels en het onkruid tussen de rotsen uit te rukken. Zo gaven zij een prachtig voorbeeld van standvastigheid in nood, maar helaas wierpen zij uiteindelijk een smet op dezen heldenmoed door een delegatie naar Civilis te zenden om lijfsbehoud te vragen. Op deze smeekbeden ging hij evenwel niet in vóór zij den eed aan Gallië afgelegd hadden. Hij bedong voor zich het gehele bezit dat in de legerplaats aanwezig was en zond mannen om contrôle daarop uit te oefenen. Die hielden al het voorradige geld, de bagage en de treinknechten achter en lieten de soldaten met lege handen weggaan.
Ongeveer vijf mijl van de legerplaats vielen de Germanen hen, terwijl ze op niets verdacht voorttrokken, plotseling uit een hinderlaag aan. De dappersten sneuvelden ter plaatse, velen her en der in de omgeving. De rest vluchtte terug naar Vetera.
Civilis gaf nadrukkelijk zijn misnoegen te kennen en verweet den Germanen heftig, "dat zij hun woord hadden gebroken." Of dat huichelarij van hem was of dat hij hun redelozen vechtlust werkelijk niet in toom kon houden, is nooit opgehelderd. De legerplaats werd geplunderd en in brand gestoken. Allen, die het gevecht overleefd hadden, kwamen in de vlammen om.

61 Civilis, die volgens een bij de barbaren gebruikelijke gelofte in den aanvang van den strijd tegen de Romeinen zijn haar had laten groeien en rood geverfd, knipte het eerst thans, nu de legioenen vernietigd waren, af. Ook ging het verhaal, dat hij zijn zoontje een paar krijgsgevangenen als schietschijf voor zijn kinderpijltjes en -speertjes liet gebruiken.
Overigens legden noch hijzelf noch zijn Bataven den eed aan Gallië af, want hij voelde zich door zijn verbond met de Germanen sterk genoeg zelfs om eventueel den Galliërs de oppermacht te betwisten: hij was zich wel bewust van zijn reputatie en superioriteit.
Munius Lupercus, de commandant van Vetera, werd tot geschenk voor Veleda bestemd. Deze maagd, die behoorde tot den stam der Bructeren, had in wijden omtrek groten invloed, want het is een oud geloof bij de Germanen, dat veel vrouwen over profetische gaven beschikken en als het bijgeloof toeneemt, houden zij ze zelfs voor godinnen.
In dien tijd was Veleda's gezag sterk gegroeid, want zij had de Germaanse successen en de vernietiging van de legioenen voorspeld. Lupercus nu werd onderweg gedood. Slechts enkele centurionen en tribunen, die uit Gallië afkomstig waren, hield men in leven als gijzelaars voor het verbond. De winterkwartieren van ruiterij en infanterie werden afgebroken en verbrand, met uitzondering van die te Mainz en Windisch.

62 Het zestiende legioen met zijn hulptroepen, dat zich bij de capitulatie van Vetera eveneens had overgegeven, kreeg bevel om van Neusz naar Trier te marcheren en er was een uiterste datum voor hun vertrek vastgesteld.
Inmiddels heerste er grote onrust onder de soldaten: de lafhartigen sidderden bij de gedachte aan een bloedbad als bij Vetera, de flinkeren voelden zich rood worden van schaamte: hoe zou die mars aflopen? Wie zou hen leiden? En ze overwogen dat ze overgeleverd waren aan de genade van hen, die zij tot meesters over leven en dood gemaakt hadden.
Sommigen, onbekommerd om de schande, staken hun zakken vol geld en kostbaarheden, anderen haalden hun wapenen te voorschijn en rustten zich toe als voor een veldslag.
Terwijl zij zich zo voorbereidden kwam het uur van vertrek, dat nog ellendiger bleek dan de spanning van het wachten. Want binnen den wal was hun miserabele toestand niet zo opvallend; het volle licht in het open veld liet hun geen enkele illusie omtrent de schande. De beeltenissen der keizers waren afgerukt, de standaards ontluisterd, terwijl aan alle kanten de Gallische emblemen schitterden. Zwijgend trokken zij voort als een lange lijkstoet onder leiding van den half-idioten, huiveringwekkend uitzienden Claudius Sanctus met zijn ene oog.
De schande werd verdubbeld, toen het eerste legioen, dat uit de legerplaats bij Bonn kwam, zich bij hen aansloot. Bovendien kwamen, toen het gerucht van de capitulatie der Romeinse legioenen zich verbreidde, mannen en vrouwen, die nog kortgeleden gesidderd hadden voor Rome's naam, uit hun huizen en akkers aanlopen en stroomden van alle kanten toe om demonstratief te genieten van het ongewone schouwspel.
Een eskadron Picentijnse cavalerie kon het triomfantelijk plezier van de honende menigte niet verdragen, maar reed weg naar Mainz zonder op Sanctus' beloften of dreigementen acht te slaan. Onderweg ontmeotten zij toevallig Longinus, moordenaar van Vocula, en zij doorboorden hem met hun speren: zo begon de verzoening van hun schuld. De legioenen kwamen zonder hun route te wijzigen bij Trier en legerden zich daar voor de wallen.

Terwijl Civilis' macht steeds toeneemt, wordt de opperbevelhebber Cerialis naar den Rijn gezonden. De Galliërs onderwerpen zich onmiddellijk behalve de Treveren en de Lingonen. Na enige overwinningen komt Cerialis in Trier.

72 Den volgenden dag trok Cerialis Trier binnen. De soldaten brandden van verlangen om de stad te verwosten, want dit was de vaderstad van Classicus en Tutor en door hun verraad waren de legioenen belegerd en vernietigd.
Wat voor vreselijks had Cremona bedreven? En dat werd weggerukt uit Italië's schoot, omdat het de overwinnaars één nacht opgehouden had! Hier op de grens van Germanië stond onaangetast het bolwerk van den vijand, triomferend over den buit, behaald op onze legioenen, en over den moord op onze commandanten. Den buit mocht men in 's keizers schatkist storten: voor zichzelf wensten zij niets anders dan deze opstandige kolonie te vuur en te zwaard te mogen verwoesten om de vernietiging van zoveel legerplaatsen te wreken.
Maar Cerialis, bang voor zijn goeden naam - het zou immers den indruk kunnen maken, dat hij de wreedheid en bandeloosheid bij de soldaten aanmoedigde - kalmeerde hen; en zij gehoorzaamden, want nu de burgeroorlog afgelopen was, traden zij gematigder op tegenover buitenlandse vijanden.
Bovendien leidde iets anders hun aandacht af: namelijk het deerniswekkende schouwspel van de legioenen die men uit Metz had laten komen. Daar stonden zij, verslagen door schuldbesef, de blikken ter aarde. Geen begroeting tussen de twee legers, geen reactie op de hun toefevoegde woorden van troost of aanmoediging: zij hielden zich verborgen in hun tenten en kwamen niet voor den dag.
Het was meer schaamte en vernedering dan vrees, die hen verlamde. Zelfs de overwinnaars waren geschokt: geen woord, geen smeekbede kwam hun over de lippen, maar zwijgend vroegen hun betraande ogen vergiffenis, totdat Cerialis hen geruststelde door te zeggen, dat hij het noodlot schuldig achtte aan alles wat voortgekomen was uit de tweedracht van de soldaten en commandanten of verraad van de vijanden. Dezen dag moesten zij maar als den aanvang van hun dienst beschouwen: zowel de keizer als hijzelf zouden het verleden vergeten. Daarna werden zij in dezelfde legerplaats opgenomen en er werd een proclamatie in de manipels voorgelezen, dat niemand in een twistgesprek een kameraad zijn rebellie of nederlaag voor de voeten mocht werpen.

73 Vervolgens riep Cerialis een vergadering van Treveren en Lingonen bijeen en sprak tot hen de volgende woorden:
"Spreken is mijn sterke zijde niet: met wapenfeiten bewees ik, wat het Romeinse volk vermag. Maar aangezien gij zeer veel waarde hecht aan woorden en gij goed en kwaad beoordeelt niet naar hun wezen maar naar den commentaar van oproerkraaiers, wil ik u toch iets zeggen. Nu de oorlog afgelopen is, heeft dat voor ons wel niet veel zin, maar voor u is het nuttig om te horen.
Romeinse generaals zijn uw gebied en dat van de andere Galliërs binnengetrokken, niet uit hebzucht, maar op verzoek van uw voorouders, want door hun aanhoudende onderlinge twisten waren zij den ondergang nabij en de Germanen, wier hulp zij ingeroepen hadden, maakten zowel bondgenoot als vijand tot slaaf.
Onze vele gevechten tegen Cimbren en Teutonen, de enorme prestaties van de Romeinse legers en hun successen in deze Germaanse oorlogen: het is alles over de gehele werld bekend. Niet om Italië te beschermen hebben wij den Rijnoever bezet, maar om te voorkomen, dat een tweede Ariovistus zich van den troon van Gallië zou meester maken. Gelooft ge soms, dat Civilis en zijn Bataven en de volkeren over den Rijn tederder gevoelens voor u koesteren dan hun voorouders voor uw vaders en grootvaders? De Germanen hebben altijd dezelfde reden om den Rijn over te steken en Gallië binnen te vallen: namelijk hun onbestendigheid, hun hebzucht en verlangen naar een andere woonplaats. Hun moerassige woestenijen willen ze achterlaten en het vruchtbare land hier in bezit nemen. Intussen hebben ze den mond vol van "vrijheid" en andere mooie woorden. Er heeft nog nooit iemand anderen willen onderwerpen en zelf willen heersen, die niet met die zelfde leuzen aankwam!

74 Tirannie en oorlog zijn er altijd geweest in Gallië, totdat gij u hebt gevoegd naar onze rechtsorde. Ofschoon herhaaldelijk uitgedaagd, hebben wij slechts in zoverre van onze overwinnaarsrechten gebruik gemaakt, dat wij u de kosten voor het handhaven van den vrede oplegden; want geen rust onder de volkeren zonder leger, geen leger zonder soldij, geen soldij zonder belasting: voor de rest staan wij gelijk. Heel vaak commandeert gij zelf onze legioenen en zelf bestuurt gij deze en andere provincies: geen positie is onbereikbaar voor u.
Van voortreffelijke keizers hebt gij evenveel voordeel als wij, al zijt ge nog zo ver weg; de meedogenloze zijn alleen voor hun omgeving een gevaar. De uitspattingen en inhaligheid van uw heersers moet ge verdragen als misoogst, overstroming of andere natuurrampen. Fouten zullen er zijn zolang er mensen zijn, maar ook slechte jaren nemen eens een einde en dan komen er weer betere tijden.
Of denkt gij soms dat Tutor en Classicus, als zij koning zijn, een milder gezag zullen uitoefenen of dat er dan minder belasting nodig is om Germanen en Britten verre te houden?
Gesteld nu eens dat de Romeinen verjaagd zouden worden - wat de goden mogen verhoeden - wat anders zou daaruit voortkomen dan een oorlog van allen tegen allen?
Geluk en tucht van achthonderd jaar hebben dit machtig staatsgebouw opgetrokken: dit kan niet gesloopt worden zonder de slopers in zijn val mee te sleuren. Gij echter zijt het, die dan het meeste gevaar loopt, want gij bezit goud en andere rijkdommen, de voornaamste aanleiding tot oorlogen.
Daarom, houdt den vrede in ere, evenals de Stad waarin wij, overwonnenen en overwinnaars, zonder onderscheid gelijke rechten hebben. Laat het lot van de trouwe zowel als van de ontrouwe bondgenoten u een waarschuwing zijn: laat varen de koppigheid, die uw ondergang betekent en leert u voegen terwille van vrede en rust."
Met deze woorden stelde hij zijn toehoorders, die het ergste vreesden, gerust en gaf hun weer moed.

In een gevecht bij Trier wordt Civilis verslagen. Langzamerhand moet hij terugtrekken en tenslotte vervolgt Cerialis hem tot in de Betuwe, waar de Romeinse bevelhebber dan onderhandelingen met de Bataven aanknoopt.