De nu volgende vertaling van Tacitus is ontleend aan:

KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER

HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD


Tacitus Annales XV

(...)

DE BRAND VAN ROME

Het is karakteristiek voor Nero's angstige voorzichtigheid, dat hij na den dood van Agrippina nog drie jaar wachtte alvorens van Octavia te scheiden en Poppaea te huwen. Burrus was in dien tijd gestorven; de misdadige Ofonius Tigellinus volgde hem op als prefect der praetorianen. Seneca werd opzij geschoven. En reeds had Nero zich door een reeks van feesten, waarbij hij nu ook zelf voor het grote publiek optrad, populair gemaakt en zich door een reeks van moorden overtuigd van zijn absolute macht. Zowel populariteit als macht kon hij wel gebruiken toen hij in 62 de twintigjarige Octavia op een valse beschuldiging van echtbreuk liet verbannen en vervolgens doden: het volk was ontroerd en verontwaardigd. Maar het vergat spoedig of scheen te vergeten, totdat een nieuwe ramp nieuwen argwaan wekte.

XV,38 Nu volgde een ramp, ontstaan door een ongelukkig toeval of door kwaad opzet van den princeps (want mijn bronnen zeggen dit alle twee), maar in elk geval erger en noodlottiger dan alles wat deze stad door geweld van vuur is overkomen. Het begon in dat gedeelte van het Circus, dat grenst aan den Palatijn en den heuvel Caelius, waar het vuur, van winkel tot winkel vol brandbare koopwaar - meteen dat het uitgebroken was al krachtig en voortgejaagd door den wind - het Circus over zijn hele lengte aangreep. Er stonden daar immers geen paleizen veilig achter hun wallen of tempels tussen hun muren noch enig ander beletsel. Bij zijn eersten aanval doorzwierf de brand het lage stadsgedeelte, klom vervolgens omhoog en zette zijn verwoesting weer beneden voort, te snel voor verweer, ook door de kwetsbaarheid van de stad met haar nauwe, bochtige straten en onregelmatige rooilijnen, zoals het oude Rome was. En bovendien: de vrouwen jammerend van angst, de oude mensen, de onnozele kinderen, de egoïsten die slechts aan zichzelf dachten, de bezorgden die zieken meesleepten of op zieken wachtten, het talmen, het haasten, álles in een woord belemmerde de hulpverlening. Dikwijls werden zij, terwijl zij omkeken, al van opzij en van voren omsingeld, of als zij uit een toevlucht in de buurt wegliepen, omdat het vuur verder om zich heen greep, bevonden zij, dat het in de veilig gewaande verte ook reeds brandde. Tenslotte, onzeker wat te ontvluchten of op te zoeken, vulden zij de straten, legden zich overal in het land, sommigen van alles beroofd, zelfs van het voedsel voor dien dag; anderen hadden zich uit liefde voor de hunnen, die zij niet konden redden, laten omkomen, ofschoon er een uitweg voor hen openstond. En niemand dorst den brand te bestrijden, daar telkens bedreigingen werden gehoord van lieden, die dit beletten, terwijl anderen onverholen fakkels wierpen, schreeuwend dat zij onder gezag stonden, hetzij om vrijer te kunnen plunderen, hetzij werkelijk op bevel.

39 In dien tijd verbleef Nero in Antium, en hij keerde niet naar Rome terug, voordat het vuur zijn huis, dat den Palatijn en het Maecenas-park verbond, was genaderd. Toch kon men niet voorkomen dat én de Palatijn én Nero's paleis én alles daar in de buurt een prooi der vlammen werd. Maar aan het uit huis verdreven en zwervende volk gaf hij de beschikking over het Marsveld, de gebouwen van Agrippa aldaar, ja, zelfs zijn eigen tuinen; en hij liet barakken bouwen voor de menigte die niets meer had. Voedsel werd aangevoerd uit Ostia en naburige steden; de meelprijs gereduceerd tot drie sestertiën per tien liter: al deze populaire maatregelen konden hem echter niet meer baten, omdat het hardnekkige gerucht ging, dat hij tijdens den brand zijn huistoneel had bestegen en den ondergang van Troje had bezongen, voor de beschrijving van die oude ramp zijn inspiratie puttend uit het leed voor zijn ogen.

 

40 Pas op den zesden dag is het vuur tot staan gebracht in het laagste gedeelte van Esquiliae; over een enorme oppervlakte had men daar de huizen neergehaald, zodat het voortschrijdend geweld doodliep in een vlakte en als het ware in de lege lucht. Maar hiermee was de vrees nog niet verdwenen en durfde het volk nog geen hoop te koesteren: weer ging het branden, nu in de meer open bebouwde stadsgedeelten. Het verlies aan mensenlevens bleef daardoor geringer, doch des te meer godentempels stortten hier in en zuilengangen, die tot verfraaiing waren gebouwd. En die brand was ook compromitterender, omdat hij uitbrak in een wijk die aan Tigellinus Aemilianus toebehoorde en het den indruk maakte, dat Nero uit was op den roem stichter te heten van een nieuwe, naar hem te noemen stad. Geen wonder: Rome bestaat uit veertien districten; vier daarvan hadden niets te lijden; drie zijn met den grond gelijkgemaakt; in de zeven andere stonden nog wat overblijfselen van huizen, halfverbrande ruïnes.

41 Het getal der paleizen, huizenblokken en tempels die verloren gingen, kan men bij benadering niet aangeven. Maar van de heiligdommen die de oudste verering genoten zijn volledig uitgebrand: de tempel voor Luna van Servius Tullius; het grote altaar met heiligdom door den Arcadiër Euander aan Hercules gewijd, in diens persoonlijke tegenwoordigheid; de tempel van Jupiter Stator na een gelofte door Romulus gebouwd; het paleis van Numa en de tempel van Vesta met de Penaten van het Romeinse volk. En dan de kostbaarheden met zoveel overwinningen verworven en de kunstvoorwerpen uit Griekenland; verder de authentieke exemplaren van oude boeken en geschriften, zodat hoe mooi de nieuwe stad ook werd, de ouderen zich veel herinneren, dat niet vervangen kon worden. Sommigen hebben zowaar opgemerkt dat de brand uitbrak op den 19den Juli, den dag waarop ook de Galliërs de stad in brand staken na haar veroverd te hebben; en anderen kwamen tot de curieuze ontdekking, dat tussen beide rampen evenveel jaren als maanden en dagen waren verlopen.

42 Nero heeft overigens de verwoesting van zijn vaderstad gebruikt om zichzelf een huis te bouwen; daarin vielen niet zozeer de decoraties met edelstenen en goud op - reeds lang een gewone demonstratie der vulgaire luxe - maar de weidevelden en meren en, alsof men in de eenzame natuur was, wouden, afgewisseld met open vlakten die een ver uitzicht boden; dit alles werd geleid en uitgedacht door Severus en Celer, die het talent en de stoutmoedigheid bezaten om wat er van nature niet was, door de techniek te creëren en hun spel te drijven met de ressources van een keizer. Zo hadden zij aangenomen een bevaarbaar kanaal te graven van het Avernusmeer naar de Tibermonding, langs de dorre kust en dwars door de bergen, terwijl er op dat traject geen andere waterbron is dan de Pontijnse moerassen: de rest is steil en droog! En al had men er doorheen kunnen komen, wat een ondraaglijk werk en waarvoor? Nero echter, die altijd het onmogelijke wilde, stond er op de bergketen bij het Avernusmeer te doorsteken en men ziet nog de sporen van zijn vergeefse onderneming.

43 De ruimte die zijn paleis voor de stad vrij liet, werd overigens niet, zoals na den Gallischen brand, in het wilde weg en van alle kanten tegelijk bebouwd, maar volgens een vast stratenplan met brede hoofdwegen; ook werd er een maximumbouwhoogte vastgesteld en heeft men voor de huizenblokken binnenplaatsen voorgeschreven en zuilengangen om ze aan den voorkant te beschermen. Nero beloofde dat deze zuilengangen voor zijn kosten zouden komen en dat hij de percelen grond bouwrijp aan de eigenaars ter beschikking zou stellen. Hij verbond hiermee een steunregeling naar ieders stand en vermogen en bepaalde een termijn, waarbinnen men gereed moest zijn met bouwen om onder die regeling te vallen. Het puin liet hij naar de moerassen van Ostia brengen en op hun terugweg meenemen door de schepen, die het koren, den Tiber op, naar Rome transporteerden. De nieuwe gebouwen zelf moesten voor een zeker gedeelte zonder balken worden opgetrokken louter uit steen van Gabii en Alba, omdat deze onbrandbaar is; verder opzichters om er op toe te zien, dat het water, willekeurig door particulieren onderschept, in ruimere mate en op meer plaatsen tot algemeen gebruik vloeide; ook diende een ieder blusmateriaal in zijn voorhof gereed te houden; en de huizenblokken mochten geen gemeenschappelijke muren hebben, maar moesten apart van elkaar staan. Deze maatregelen die men aanvaardde om het nut er van, verleenden ook schoonheid aan de nieuwe stad. Toch meenden sommigen dat de oude bouwwijze bevorderlijker was geweest voor de gezondheid, omdat de nauwe straten met hun hoge huizen minder toegankelijk waren voor de zonnehitte: thans lag al die open, schaduwloze breedte te branden in felleren gloed.

44 En dit waren dan de voorzorgen getroffen door het menselijk verstand. Daarna zocht men de goden te verzoenen en de Sibyllijnse boeken werden geraadpleegd; op grond daarvan hield men biddagen voor Vulcanus en voor Ceres en Proserpina; voorts werd aan Juno eerherstel gebracht door de gehuwde vrouwen, eerst op het Capitool, vervolgens zo dicht mogelijk in de buurt aan zee: men schepte daar water uit, waarmee de tempel en het beeld van de godin zijn besprenkeld; ook godenmaaltijden en nachtwaken werden gehouden door de gehuwde vrouwen, wier mannen nog leefden.
Maar geen menselijke hulp, geen schenkingen van den princeps, geen verzoening der goden onderdrukten het kwade gerucht: men geloofde vast, dat de brand op bevel was aangestoken. Om daar een eind aan te maken zorgde Nero derhalve dat anderen officieel beschuldigd werden en strafte dezen op uitgezochte wijze: hen, namelijk, die gehaat waren om hun schanddaden en die het volk Christenen noemde. Hun naamgever, Christus, was tijdens Tiberius' oppergezag onder den procurator Pontius Pilatus ter dood gebracht; tijdelijk onderdrukt, brak hun verderfelijk bijgeloof weer uit niet alleen in Judea, de wieg van dat kwaad, maar ook in Rome, waarheen, overal vandaan, alles wat afschuwelijk of schandelijk is zijn weg vindt om er te worden bedreven. Derhalve werden eerst degenen gegrepen die bekenden; vervolgens is op hun aanwijzing de schuld van een enorme menigte komen vast te staan, niet zozeer aan den brand als wel aan een algemenen mensenhaat. Bij hun executie liet men de phantasie vrij spel: in dierenhuiden genaaid werden zij door honden verscheurd of zij werden gekruisigd of verbrand en in den vallenden avond als lantarens gebruikt. Zijn eigen park had Nero voor dit schouwspel ter beschikking gesteld en in het circus aldaar hield hij wedstrijden, zich als menner gekleed mengend onder het publiek of zelf op den renwagen; en zo kreeg men toch nog medelijden met die schuldigen die de meest exemplaire bestraffing wel hadden verdiend: het leek er immers op, dat zij niet om redenen van staatsbelang, maar tot particulier vermaak van één onmenselijk individu werden omgebracht.

(...)

DE SAMENZWERING VAN PISO

XV,48 Daarop aanvaardden Silius Nerva en Atticus Vestinus het consulaat, nadat er reeds een samenzwering was beraamd (en onmiddellijk met veel succes) waarvoor zich om strijd als deelnemers hadden opgegeven: senatoren, ridders, militairen, vrouwen zelfs, zowel uit afkeer van Nero als uit sympathie voor Gajus Piso. Deze behoorde tot het geslacht der Calpurnii en was door zijn adellijken vader met vele vooraanstaande families verwant. Bij het volk had hij een goeden naam door zijn humaniteit of door een uiterlijk optreden dat humaan leek. Zijn welsprekendheid immers gebruikte hij om zijn medeburgers te verdedigen, zijn royaliteit kwam zijn vrienden ten goede, ook voor onbekenden was hij vriendelijk in woord en optreden. Minder essentiële aantrekkelijkheden kwamen daarbij: een flink figuur, een knap gezicht. Maar wat de moraal betreft, omtbrak het hem aan ernst en zijn genotzucht legde hij geen beperking op: hij gaf toe aan al zijn grillen en aan zijn prachtlievendheid, soms ook stortte hij zich in uitspattingen. En juist dit vond instemming bij de meesten, die - te midden van zo veel verleidelijke mogelijkheden om te zondigen - op de plaats van het hoogste gezag ongaarne zuinigheid en principiële gestrengheid zien.

49 Haar oorzaak vond de samenzwering niet in Piso's eerzucht. Ik zou trouwens niet gemakkelijk den man kunnen noemen die de beweging in het leven riep welke daarna zovelen tot de hunne maakten. Dat Subrius Flavus, een tribuun der praetorianen, en de lagere officier Sulpicius Asper bijzonder overtuigd waren, wees hun standvastigheid in den dood wel uit. En Annaeus Lucanus en Plautius Lateranus brachten hun actieven haat in; bij Lucanus was deze opgevlamd wegens persoonlijke motieven: Nero onderdrukte de faam van diens poëzie en had hem verboden met zijn talent voor den dag te komen, ijdel genoeg om zich zijn mededinger te voelen; de consul designatus Lateranus sloot zich niet uit wrok over geleden onrecht aan, maar uit liefde voor den staat. Geheel in strijd met hun reputatie namen mede Flavius Scaevinus en Afranius Quintianus, beiden uit den senatorenstand, de leiding van zo'n groot waagstuk op zich: want Scaevinus had door zijn uitspattingen alle geestelijke concentratie verloren, zodat zijn leven verging in slaperige indolentie; Quintianus stond in een kwaden roep om zijn vrouwelijke neigingen en hij wilde zich op Nero wreken, die hem in een hekeldicht aan de kaak had gesteld.

50 Terwijl bovengenoemden derhalve de misdaden van den princeps onder elkaar of met hun vrienden bespraken en "dat het einde van zijn heerschappij nabij was" en "dat men iemand moest aanwijzen om aan de verwording paal en perk te stellen", voegden zij aan zich toe Claudius Senecio, Cervarius Proculus, Vulcacius Araricus, Julius Augurinus, Munatius Gratus, Antonius Natalis en Marcius Festus, allen Romeinse ridders. Van dezen behoorde Senecio tot Nero's intiemen kring en doordat hij in schijn die vriendschap handhaafde, was zijn positie des te gevaarlijker; Natalis genoot Piso's onbeperkt vertrouwen; de overigen hoopten door een paleisrevolutie hun positie te verbeteren. Aangetrokken zijn verder behalve Subrius en Sulpicius, over wie ik al gesproken heb, de militairen Gavius Silvanus en Statius Proxumus, tribunen van de praetoriaanse cohorten, benevens de officieren Maximus Scaurus en Venetus Paulus. Maar den grootsten steun vond men in den prefect Faenius Rufus; zijn prijzenswaardige levenswandel had hem een goeden naam bezorgd en Tigellinus, die door wreedheid en immoraliteit bij den princeps meer in de gunst stond, achtervolgde hem met beschuldigingen en had hem reeds meermalen in gevaar gebracht door te suggereren dat hij, als gewezen minnaar van Agrippina, uit verlangen naar haar, wraak wilde nemen. Zodra derhalve de samenzweerders daar 's mans eigen veelvuldige verzekeringen er op vertrouwden, dat ook de prefect der praetorianen tot hun zaak was toegetreden, begonnen zij doelbewuster over tijd en plaats van den moord te overleggen. Men vertelde trouwens dat Subrius Flavus al eens het wilde plan had opgevat om Nero aan te vallen terwijl hij op het toneel stond te zingen of toen hij, tijdens den brand van zijn paleis, in den nacht her en der rondzwierf, zonder bewaking. In het eerste geval was het de gelegenheid geboden door Nero's geïsoleerde positie, in het tweede geval juist de mensen massa, zeer gewenste getuige van zo'n edele daad, die op zijn phantasie werkte; en hij zou zijn voornemen hebben uitgevoerd, als hij daar niet van teruggehouden was door het verlangen naar straffeloosheid, die eeuwige belemmering om iets groots te verrichten.

(...)

53 Eindelijk besloten zij op den dag van de circusspelen ter ere van Ceres hun plan ten uitvoer te brengen, omdat de keizer, die zelden buiten kwam en zich opgesloten hield binnen zijn paleis en zijn tuinen, wel naar het circusvermaak placht te gaan, waar hij ook toegankelijker was door de vrolijke belangstelling in het schouwspel. Den gang van zaken hadden zij zich zo voorgesteld, dat Lateranus, onder het voorwendsel een persoonlijke ondersteuning te vragen, smekend bij de knieën van den princeps zou neervallen, om hem dan onverhoeds op den grond te werpen en onder te houden, onverschrokken reus als hij was. Terwijl Nero daar lag en werd vastgehouden, moesten de tribunen, de centurionen en wie van de overigen er maar den moed voor had, toesnellen en hem vermoorden; hier eiste Scaevinus de leiding op: hij had een dolk uit den tempel van Salus of, zoals anderen vertellen, van Fortuna in de stad Ferentium weggehaald en droeg dezen geregeld bij zich als gewijd aan een groot werk. Inmiddels zou Piso bij den tempel van Ceres wachten, vanwaar de prefect Faenius en de overigen hem zouden afhalen en naar de kazerne geleiden in gezelschap van Antonia, de dochter van keizer Claudius, om de sympathie van de massa te winnen, wat Gajus Plinius memoreert. Ik wilde dit detail, of het nu waar dan wel onwaar is, niet verzwijgen, ofschoon het even ongerijmd schijnt, dat Antonia met gevaar voor zichzelf haar naam ter beschikking zou hebben gesteld zonder daarvoor iets te verwachten, als dat Piso, wiens liefde voor zijn eigen vrouw algemeen bekend was, zich tot een ander huwelijk zou hebben verplicht; of het moest zijn dat de heerszucht alle andere gevoelens uitbrandt.

54 Wonderlijk blijft het intussen dat onder personen van verschillende familie, stand, leeftijd en sekse, onder rijken en armen alles volkomen stil is gehouden, totdat het verraad uitging van Scaevinus' huis. Op den dag vóór den aanslag had deze een lang gesprek gehad met Antonius Natalis; thuisgekomen zegelde hij zijn testament, haalde den dolk, waarover ik hierboven gesproken heb, uit de schede en liet dezen, met de geërgerde opmerking, dat hij door verregaande verwaarlozing was afgestompt, op een steen slijpen tot er een vlammende punt aankwam; de vrijgelatene Milichus moest hiervoor zorgen. Tegelijkertijd dineerde hij luxueuzer dan gewoonlijk, schonk zijn lievelingsslaven de vrijheid en anderen geld; zelf bleef hij somber en blijkbaar verdiept in ernstige gedachten, hoezeer hij ook door luchtige conversatie vrolijkheid voorwendde. Tenslotte beval hij dienzelfden Milichus bloedstelpende verbanden gereed te maken, hetzij de man op de hoogte was van de samenzwering en tot op dat moment trouw bleef, hetzij hij van niets wist en toen voor het eerst argwaan kreeg, zoals velen vertellen. Over het verdere verloop bestaat geen verschil van mening. Want toen die slavengeest zichzelf het loon der trouweloosheid voorrekende en hem daarbij ontzaglijk veel geld en macht voor ogen kwamen te staan, vergat hij zijn plicht en het welzijn van zijn beschermheer en de ontvangen vrijheid; bovendien had hij ook den raad van zijn echtgenote ingewonnen, een echten vrouwenraad en dus nog minderwaardiger: zij wees hem immers op het gevaar dat hij persoonlijk kon lopen; veel vrijgelatenen en slaven hadden er bij gestaan en hetzelfde gezien: het stilzwijgen van één persoon zou niets baten en de beloning was uitsluitend voor den eersten aanbrenger.

55 Zo ging Milichus in de morgenschemering naar het park van Servilius; eerst wilde men hem niet toelaten, maar toen hij op het belang van zijn ontzettend bericht insisteerde, leidden de portiers hem voor Nero's vrijgelatene Epaphroditus; deze bracht hem vervolgens naar Nero, en hem lichtte hij in over het dreigende gevaar, de macht der samenzweerders en de rest, zoals hij gehoord en geconcludeerd had. Hij toonde ook het voor den moord bestemde wapen en verzocht den aangeklaagde te ontbieden. Snel werd deze door soldaten gehaald en begon zijn verdediging: de dolk, zo antwoordde hij, op grond waarvan men hem beschuldigde, was in zijn familie een vanouds vereerd voorwerp en hij bewaarde hem in zijn slaapkamer: arglistig had de vrijgelatene hem daaruit weggenomen. Een testament was al meermalen door hem op volkomen willekeurige dagen gezegeld; ook vroeger had hij slaven met geld en vrijheid begiftigd: dat hij er nu nog wat royaler mee was geweest kwam door het feit, dat hij wegens zijn precaire financiële situatie en het aandringen van zijn schuldeiser weinig vertrouwen had in het naleven van zijn testamentaire beschikking. En goed dineren - dat deed hij toch werkelijk altijd: hij hield van een eleganten levensstijl, die geen genade vond in de ogen van strenge zedenmeesters. Tot het prepareren van verbanden was geen bevel van hem uitgegaan, maar omdat de ander heel goed inzag, hoe weinig bezwarend de door iedereen waargenomen feiten waren, had hij nog een punt aan zijn beschuldiging toegevoegd, waarvan hij zichzelf tegelijkertijd ook als getuige opgaf. Scaevinus zette zijn woorden kracht bij door een onverschrokken zelfvertrouwen aan den dag te leggen; op zijn beurt maakte hij den aanklager uit voor een eerloos en minderwaardig individu, waarbij zijn stem en gelaatsuitdrukking blijk gaven van zo'n innerlijke zekerheid, dat men reeds aan Milichus' voorstelling van zaken ging twijfelen, toen diens vrouw er op wees, dat Antonius Natalis een langdurig gesprek onder vier ogen met Scaevinus had gevoerd, terwijl beiden intieme vrienden waren van Gajus Piso.

56 Dus liet men Natalis komen en zij werden afzonderlijk ondervraagd over den aard van hun gesprek en het onderwerp. Toen rees er werkelijk verdenking, omdat hun antwoorden niet overeenstemden en beiden zijn in de boeien geslagen. Den aanblik van de folterbank en de bedreiging daarmee verdroegen zij niet; het eerst echter bezweek Natalis, die beter op de hoogte was van de hele samenzwering en ook handiger in het beschuldigen; hij begon met Piso te noemen, voegde daar dan Annaeus Seneca aan toe, hetzij deze als tussenpersoon tussen hem en Piso had gefungeerd, hetzij om Nero's gunst te winnen: deze immers, die Seneca haatte, zocht allerwege naar mogelijkheden om hem te liquideren. Vervolgens, na kennis genomen te hebben van Natalis' aangifte, kwam ook Scaevinus - door eenzelfde zwakheid of omdat hij meende, dat alles al bekend was en zwijgen niet meer kon baten - met de overigen voor den dag. Van dezen bleven Lucanus, Quintianus en Senecio lang ontkennen; vervolgens zijn zij door een belofte van straffeloosheid verleid en om hun late bekentenis te verontschuldigen noemde Lucanus zijn moeder Acilia, Quintianus en Senecio hun beste vrienden: Glitius Gallus en Annius Pollio.

(...)

58 (Ook andere medeplichtigen noemden zij zonder onderscheid) terwijl Nero meer en meer beangst werd, ofschoon hij de wachten waardoor hij omringd was verveelvoudigd had. De hele stad nam hij als het ware gevangen door de muren met soldaten te bezetten en zelfs troepen te stationneren aan zee en langs den Tiber. De fora, de huizen, de landgoederen ook en de naaste provinciestadjes doorzwermden afedlingen infanterie en cavalerie, waaraan Germanen waren toegevoegd, die de (Romeinse) keizer vertrouwde, zeker omdat zij geen Romeinen waren! Daarop werden onafgebroken colonnes van geboeide gevangenen meegesleept en zij lagen te wachten voor de ingangsdeuren van Servilius' park. Wanneer men dan binnengelaten was om zich te verantwoorden, gold het feit dat men tegen een der samenzweerders geglimlacht had, gold een toevallig gesprek, een onverwachte ontmoeting aan een diner, in het theater als punt van aanklacht, waarbij, naast Nero's en Tigellinus' meedogenloze ondervraging, ook Faenius Rufus heftig te keer ging: de aanbrengers hadden hem nog niet genoemd en hij hoopte door genadeloos tegen zijn associé's op te treden geloof te wekken in zijn eigen onschuld. Hij was het ook, die toen Subrius Flavus op hem toetrad met een vragend gebaar, of hij niet alsnog tijdens het onderzoek zijn zwaard zou trekken en den moord volbrengen, afwijzend het hoofd schudde en de opwelling van den man, die reeds zijn hand naar het gevest bracht, in de kiem smoorde.

59 Er waren er die, toen de samenzwering al verraden was, terwijl Milichus werd gehoord, terwijl Scaevinus nog aarzelde, Piso aanspoorden om in de kazerne door te dringen of de rostra te beklimmen en de gezindheid van soldaten en volk te peilen. Als de betrokkenen zich bij zijn poging aansloten, zouden ook buitenstaanders volgen. Zodra een beweging werkelijk begonnen was, ging daar een grote propagandistische kracht van uit, die voor een omwenteling zeer veel betekende. Geen enkele voorziening had Nero daartegen getroffen. Zelfs dappere mannen werden door onverwachte gevaren verschrikt, laat staan dat die acteur, zeker in gezelschap van Tigellinus en zijn harem, het zwaard zou trekken om zich te verdedigen. Veel kwam in de praktijk tot stand, dat bange theoretici te moeilijk scheen. Op stilzwijgen en trouw behoefde men bij zoveel medewetenden niet te rekenen: foltering of beloning ontsloten alles. Er zouden lieden komen om ook hem te boeien, tenslotte eerloos te doden. Hoeveel lofwaardiger zou hij sterven door zich te vereenzelvigen met het staatsbelang, terwijl hij te hulp riep voor de vrijheid! Beter konden de soldaten hem alleen laten staan, het volk hem in de steek laten, als hij dan maar - wanneer zijn leven hem te vroeg werd ontrukt - bij voorvaderen en nageslacht waardering oogstte voor zijn dood.
Piso bleef voor deze argumenten ontoegankelijk; na buiten wat te hebben rondgelopen sloot hij zich in een kamer van zijn huis op en zocht daar innerlijke kracht voor den dood, totdat een afdeling soldaten kwam, waarvoor Nero recruten of mannen die nog maar kort in dienst stonden, had uitgekozen; want de oude soldaten werden gevreesd, daar men meende dat zij Piso waren toegedaan. Hij stierf door zich de polsaderen door te snijden. Zijn testament met minderwaardige vleierijen aan Nero's adres betekende een concessie aan de liefde voor zijn vrouw; haar, die van lage afkomst was en alleen aantrekkelijk door haar schoonheid, had hij aan een vriend ontnomen. Zij heette Satria Galla en haar eerste echtgenoot Domitius Silus. Hij door zijn complaisante houding, zij door haar schaamteloosheid droegen bij tot Piso's slechten naam.

60 Daarop liet Nero het eerst den consul designatus Plautius Lateranus ter dood brengen, zo snel, dat hij hem niet toestond zijn kinderen te omhelzen, noch ook het gewone korte uitstel verleende om zijn eigen dood te kiezen. Naar de executieplaats der slaven gesleurd, werd hij door den tribuun Statius omgebracht, vastberaden zwijgend en zonder den tribuun diens eigen medeplichtigheid te verwijten.

Portret van Seneca

Volgde de moord op Annaeus Seneca, den princeps het meest welkom, niet omdat hij vernomen had, dat deze klaarblijkelijk bij de samenzwering betrokken was, maar omdat hij nu met het zwaard te werk kon gaan waar vergift niets had vermocht. Immers alleen Natalis beweerde (en ook niets meer dan het volgende), dat hij naar Seneca, die ziek lag, was gezonden om hem te bezoeken en er over te klagen, dat hij Piso niet wilde ontvangen: het zou beter zijn, als zij hun vriendschap in hartelijk onderling verkeer hadden hooggehouden. Seneca had geantwoord, dat wederzijdse betogen en veelvuldige gesprekken geen voordeel brachten aan een van hen beiden; dat overigens zijn welzijn afhing van Piso's behoud. De tribuun der praetorianen Gavius Silvanus kreeg het bevel dit aan Seneca over te brengen en hem te vragen of hij Natalis' woorden en zijn eigen antwoord erkende. Toevallig of met opzet was deze uit Campania teruggekeerd, zodat hij dien dag op zijn landgoed bij den vierden mijlsteen van Rome pleisterde. Tegen den avond kwam de tribuun daar aan en omringde het huis met soldaten; toen bracht hij den man zelf, die aan tafel lag met zijn vrouw Pompeja Paulina en twee vrienden, de opdracht van den keizer over.

61 Seneca antwoordde, dat Natalis naar hem gezonden was en uit naam van Piso had geklaagd, dat deze niet tot hem werd toegelaten; hij excuseerde zich toen op grond van zijn gezondheidstoestand en zijn behoefte aan rust. Reden om het welzijn van een onderdaan boven zijn eigen behoud te stellen, had hij niet gehad. Evenmin was hij geneigd tot vleierij; dit kon Nero het beste weten, die van Seneca vaker vrijmoedigheid dan kruiperij had ervaren. Toen dit door den tribuun was gerapporteerd in het bijzijn van Poppaea en Tigellinus, 's keizers meest intiemen raad van advies bij zijn onmenselijk optreden, vroeg Nero of Seneca aanstalten maakte tot een vrijwilligen dood. Daarop verzekerde de tribuun dat hij geen enkel teken van angst, geen bewijs van droefheid in stem of gelaatsuitdrukking had waargenomen. Dus kreeg hij het bevel terug te gaan en den dood aan te zeggen. Fabius Rusticus vertelt, dat de man niet langs denzelfden weg waarlangs hij gekomen was, is teruggekeerd, maar eerst den prefect Faenius heeft bezocht; na de keizerlijke opdracht te hebben meegedeeld, vroeg hij, of deze volbracht moest worden en de ander spoorde hem daartoe aan met die fatale lafheid van allen. Want ook Silvanus behoorde tot de samenzweerders en vermeerderde thans de misdaden, die hij beloofd had te helpen wreken. Toch bespaarde hij het zich uit eigen mond en oog in oog met zijn slachtoffer de boodschap over te brengen: hij stuurde een der lagere officieren naar Seneca toe om hem "de laatste noodzaak" aan te kondigen.

62 Hij, onverschrokken, vroeg om zijn testament. Toen de officier dat niet toestond, wendde hij zich tot zijn vrienden en getuigde, dat hij, aangezien men hem verhinderde dank te brengen aan hun verdiensten, het enige en toch ook mooiste wat hij nog bezat aan hen naliet, namelijk het herinneringsbeeld van zijn leven: wanneer zij daaraan vasthielden, zouden zij den roep van werkelijke cultuur als vrucht van hun standvastige vriendschap meedragen. Tegelijkertijd spoorde hij hen aan om in plaats van te wenen den vereisten innerlijken moed op te brengen, nu eens door een betoog, dan weer gestrenger, als iemand die berispt: "Waar bleven nu die voorschriften der philosophie, waar die redelijke houding tegenover de dreigende gevaren, waarop men zich gedurende zoveel jaren had toegelegd? Wie kende Nero's wreedheid niet? Na den moord op zijn moeder en zijn broer bleef hem niets over dan daaraan den dood van zijn opvoeder en leermeester toe te voegen."

63 Nadat hij deze en dergelijke dingen als het ware tot het hele gezelschap had gezegd, omhelsde hij zijn vrouw en, een weinig ontroerd bij al zijn rigoureuze innerlijke zekerheid, vroeg hij haar en smeekte hij haar niet al te bedroefd te zijn en niet eeuwig te rouwen, maar het gemis van haar man te dragen door den hoogstaanden troost, dien zij kon putten uit de overweging van zijn deugdzaam leven. Zij daarentegen verzekerde, dat zij vastbesloten was eveneens te sterven en eiste heftig, dat men haar de aderen zou doorsnijden. Toen zei Seneca, niet tegen haar roem gekant en tegelijk uit liefde - hij vreesde immers haar, de bij uitstek beminde, in een wereld van onrecht achter te laten -: "Ik had u de vertroostingen van het leven voor ogen gesteld; gij verkiest de eer van den dood: ik wil het u niet misgunnen dit voorbeeld te geven. Moge de standvastigheid van zo'n heldhaftig uiteinde bij ons tweeën gelijk zijn, maar de roem moge helderder oplichten uit úw dood."
Daarop lieten zij zich met een en dezelfde snede de polsaderen openen. Daar Seneca's oudemannenlichaam, ook nog door sober voedsel verzwakt, het bloed slechts langzaam deed vloeien, werden bij hem bovendien de aderen van de onderbenen en de knieholten doorgesneden. Door onduldbare pijnen uitgeput, ried hij zijn vrouw zich in een andere kamer terug te trekken, om niet door zijn eigen lijden haar geestkracht te breken of bij het zien van haar folteringen zelf te bezwijken. En daar hij ook nog in deze laatste stonde de volle beschikking had over zijn literaire talent, liet hij schrijvers roepen en dicteerde hun een omvangrijk artikel; aangezien dit is gepubliceerd laat ik het na met mijn woorden weer te geven wat men in zijn bewoordingen kan lezen.

64 Maar Nero die geen enkelen persoonlijken wrok tegen Paulina koesterde, beval haar heengaan te stuiten, ook al om te voorkomen dat de verontwaardiging over zijn wreedheid werkelijk grote proporties ging aannemen. Op bevel der soldaten verbonden slaven en vrijgelatenen haar armen, stelpen het bloed, zonder dat men het er over eens is of zij bewusteloos was. Want de publieke opinie is altijd geneigd het slechtste te geloven en zo ontbrak het niet aan mensen die meenden, dat Paulina, zolang zij Nero's ongenade vreesde, den roem zocht van een met haar echtgenoot gedeelden dood, maar vervolgens, toen zich een vriendelijker mogelijkheid voordeed, weer gewonnen is voor de aangenaamheden des levens; waaraan zij nadien slechts weinige jaren toevoegde, op prijzenswaardige wijze de herinnering aan haar man hoog houdend, terwijl haar gelaat en haar lichaam die lijkwitte kleur vertoonden, die wel een duidelijke aanwijzing gaf, dat een belangrijk deel van haar levensgeesten was geweken.
Seneca, inmiddels, daar het langzame sterven maar geen einde wilde nemen, verzocht Statius Annaeus, dien hij sinds lang als een trouw vriend en voortreffelijk geneesheer had leren waarderen, het reeds van tevoren bereide vergift te halen, waarmee de officieel veroordeelden te Athene werden geëxecuteerd; toen het hem gebracht was, nam hij het tevergeefs in: zijn leden waren al koud en zijn lichaam nam het gift niet op. Tenslotte zette hij zich in een warm bad en de dichtstbij staande slaven besprenkelend voegde hij daar aan toen, dat hij dit plengoffer bracht aan Jupiter den Bevrijder. Toen werd hij in een stoombad gedragen en na in den heten damp te zijn gestikt zonder enige plechtigheid verbrand. Zo had hij het in een toevoeging aan zijn testament voorgeschreven, in den tijd dat hij nog zeer rijk en zeer machtig maatregelen trof voor zijn uiterste.

65 Er ging een gerucht, dat Subrius Flavus in een geheime bespreking met zijn officieren (niet echter zonder dat Seneca er van wist) had vastgesteld, dat na den moord op Nero met Piso's hulp ook Piso zelf gedood moest worden; dan zou men het oppergezag aan Seneca overgeven en zodoende den indruk wekken, dat deze door onschuldigen om zijn schitterende deugden tot die hoogste positie was verkozen. Zelfs deed een uiting van Flavus de ronde "dat het decorum nauwelijks werd gesauveerd als men een citharist opruimde om hem te laten opvolgen door een tragediezanger", omdat, zo goed als Nero met een cither optrad, Piso als tragische held placht te zingen.

66 Ook het feit dat militairen aan de samenzwering hadden deelgenomen bleef niet langer verborgen, daar de aanbrengers Faenius Rufus verrieden: gloeiend van verontwaardiging verdroegen zij het niet dat die medeplichtige als rechter van instructie optrad. Toen hij dus weer eens aandrong en dreigde, zei Scaevinus hoonlachend dat niemand méér wist dan hijzelf en spoorde hem aan om uit eigen beweging een zo goeden vorst van dienst te zijn.
Faenius kon niet met een coherent antwoord en niet met stilzwijgen riposteren: hij struikelde over zijn woorden en gaf duidelijk blijk van angst. Toen ook de overigen en vooral de Romeinse ridder Cervarius Proculus gezamenlijk hun uiterste best deden om zijn schuld aan het licht te brengen, werd hij op bevel van Nero door den soldaat Cassius, die steeds bij den keizer stond omdat hij zo groot en zo sterk was, gegrepen en geboeid.

67 Daarna werd, op aanwijzing van dezelfden, de tribuun Subrius Flavus te gronde gericht; eerst trachtte deze zich nog te verdedigen door op zijn verschillenden levensstaat te wijzen: als soldaat zou hij toch nooit met verwijfde burgers zo'n gevaarlijk en misdadig avontuur beginnen; daarop, in het nauw gebracht, gaf hij de voorkeur aan een glorierijke bekentenis. En toen Nero hem vroeg, door welke oorzaken het zo ver met hem gekomen was, dat hij zijn eed vergat, zeide hij: "Ik haatte u en toch - gij had geen trouwer soldaat, zolang ge nog liefde verdiende: ik begon u te haten toen ge de moordenaar van uw moeder en uw vrouw werd en een wagenmenner, een toneelspeler en een brandstichter." Letterlijk heb ik hier de woorden van den man neergeschreven, omdat zij niet, zoals die van Seneca, gepubliceerd zijn, terwijl deze eenvoudige en krachtige soldatentaal evenzeer verdiende bekend te worden. Het is zeker dat bij de behandeling van die samenzwering niets aan Nero onaangenamer in de oren heeft geklonken: zo geneigd als hij was om misdaden te begaan, zo weinig was hij gewend te horen wat hij deed. De tribuun Vejanius Niger kreeg opdracht Flavus terecht te stellen. Op een terrein in de buurt beval deze een kuil te graven. Flavus critiseerde het werk als te ondiep en te klein. "Zelfs dit kunnen jullie niet volgens de voorschriften," zei hij tot de omringende soldaten. Toen men hem beval flink zijn nek uit te steken, zeide hij: "Als jij maar zo flink toeslaat!" en Vejanius, over zijn hele lichaam bevend, kreeg nauwelijks in twee houwen het hoofd er af; later pochte hij tegenover Nero over zijn wreedheid door te beweren dat hij den man gedood had met de "anderhalf".

68 Het meest nabijkomende voorbeeld van standvastigheid gaf de centurio Sulpicius Asper, door op Nero's vraag, waarom hij tegen zijn leven had samengezworen, te antwoorden, dat het de enige manier was geweest om hem bij zoveel schanddaden van nut te zijn. Toen onderging hij de bevolen straf. Ook de andere lagere officieren bleven tijdens hun executie aan de eisen van hun staat voldoen; Faenius Rufus echter bracht dien moed niet op, maar hij zette zijn jammerklachten voort tot in zijn testament toe.

70 Vervolgens beval hij den dood van Annaeus Lucanus. Toen deze, terwijl zijn bloed wegvloeide, bemerkte dat zijn voeten en handen koud werden en het leven langzamerhand aan de uiterste delen van zijn lichaam ontweek, terwijl de borst nog warm bleef en vervuld van bewustzijn, herinnerde hij zich een door hem gedichte passage, waarin hij beschreven had, hoe een soldaat op diezelfde wijze stierf. Deze verzen reciteerde hij woordgetrouw en dat was het laatste wat hij sprak. Daarna vonden Quintianus en Scaevinus manmoediger dan zij geleefd hadden hun einde en vervolgens de rest van de samenzweerders zonder dat daarbij nog iets vermeldenswaardigs is gedaan of gezegd.