De nu volgende vertaling van Tacitus is ontleend aan: KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
HAARLEM
1952 Tacitus Annales XI(...) DE DOOD VAN MESSALINA Tiberius
stierf in 37. Germanicus' jongste zoon, Caligula, volgde hem op. In
41 vermoordden de praetorianen Caligula en riepen Claudius tot keizer
uit. XI,26 Messalina was blasé van het gemak waarmee zij haar buitenechtelijke liefdes kon uitleven en reeds dreef zij op den stroom van haar gedachten naar ongekende genietingen, toen ook Silius er op aandrong een einde te maken aan alle heimelijkheid, hetzij uit noodlottigen waanzin, hetzij omdat hij het gevaar zelf de beste bescherming achtte tegen de dreiging van gevaar. "Zij waren te ver gegaan," zo zeide hij, "om den helen ouderdom van den princeps nog af te wachten; onschuldige lieden mochten rustig plannen maken; wie zich hadden gecompromitteerd konden slechts geholpen worden door stoutmoedigheid; er waren derden bij betrokken die hetzelfde vreesden. Híj was vrijgezel, kinderloos, bereid tot een huwelijk en de adoptie van Britannicus. Messalina's macht zou even groot blijven en bovendien zou zij veilig zijn; maar dan moesten zij Claudius voorkómen: deze dacht nu nog niet aan een aanslag; zijn woede kon echter elk ogenblik losbarsten." Die woorden vonden bij Messalina weinig gehoor, niet uit liefde voor haar echtgenoot, maar uit angst dat Silius, als hij de macht in handen had, "die echtbreekster" zou minachten en haar misdaad, door hem toegejuicht zolang hij in gevaar verkeerde, later zou schatten op wat zij werkelijk waard was. Een zogenaamd huwelijk trok haar niettemin onweerstaanbaar aan wegens het schandaal er van: want dit is voor hen die zich aan het genot verloren hebben de laatste lust. En zonder langer te wachten dan tot Claudius om een offer te brengen naar Ostia was vertrokken, vierde zij een formele bruiloft. 27 Ik begrijp heel goed, dat men het als een verzinsel zal beschouwen, dat ooit mensen zo roekeloos waren in een stad, die altijd alles weet en nooit over iets zwijgt, laat staan over het feit, dat een consul designatus met de vrouw van den princeps op een aangekondigden dag, in het bijzijn van getuigen de comedie van een wettig huwelijk speelde, waarbij zij de geluk brengende formules aanhoorde, de tempels bezocht, aan de goden offerde; daarna een bruiloftsmaal; kussen, omhelzingen, een huwelijksnacht tenslotte. Maar niets heb ik zelf bedacht om mijn lezers te verbazen: wat de ouderen vertelden en schreven rapporteer ik slechts. 28 Zo ging
er een huivering door het hof van den princeps; vooral zij die nu machtig
waren en na een paleisrevolutie veel te vrezen hadden, beperkten zich
niet langer tot gefluister onder vier ogen; openlijk spraken zij het
uit, dat de uitgelaten sprongen van een
comediant door 's keizers slaapvertrek dezen wel onteerd, maar toch
niet bedreigd hadden: thans betrof het een edelman, knap, intelligent,
weldra consul; híj koesterde zeker grotere verwachtingen en ieder
kon wel zien, waarop zo'n huwelijk moest uitlopen. 29 En eerst spraken Callistus, van wien ik al verteld heb bij gelegenheid van den moord op Gajus Caesar, Narcissus, de moordenaar van Appius, en de destijds oppermachtige Pallas over de mogelijkheid Messalina door persoonlijke waarschuwingen van haar liefde voor Silius af te brengen, zonder een woord te reppen over de samenzwering. Toen gaven zij dit plan op: het kon hen maar al te licht zelf in het verderf storten. Pallas was trouwens te laf; Callistus had ook al met het vorige hof ervaring opgedaan en deze leerde hem zijn invloed meer te funderen op voorzichtigheid dan op energiek handelen. Narcissus alleen zette door, waarbij hij slechts één verandering aanbracht: hij liet Messalina volkomen onkundig van een beschuldiger of aanklager. Zelf zocht hij een gelegenheid, tijdens het langdurige verblijf van den keizer in Ostia en hij wist van twee vrouwen, die Claudius physiek het meest aantrokken, gedaan te krijgen, dat zij de denunciatie op zich namen; hij betaalde er veel voor, beloofde van alles en wees er op, dat haar invloed zou toenemen als de echtgenote was verstoten. 30 Daarop wierp Calpurnia (zo heette een der vrouwen), nadat haar een particuliere audiëntie was toegestaan, zich voor de knieën van den keizer neer en riep uit, dat Messalina met Silius was getrouwd. Tegelijk vroeg zij Cleopatra (de andere vrouw, die er bij stond en hierop had gewacht), of zij het ook wist en toen deze "ja" zeide, eiste ze dat Narcissus geroepen werd. Deze excuseerde zich aangaande het verleden, dat hij zijn meester nooit had ingelicht over lieden als Vettius en Plautius; trouwens ook nu, zo sprak hij, ging het hem niet zozeer om de echtbreuk en in geen geval moest Claudius van Silius diens huisinrichting, slaven en overige luxe weer opeisen. Dit alles mocht hij best houden! Maar de vrouw moest hij teruggeven en het huwelijk verbreken. "Of weet ge al," zei hij, "dat ge gescheiden zijt? Want volk, senaat en soldaten zien Silius' huwelijk; en als ge niet snel handelt, is Rome van haar man." 31 Toen liet
Claudius de meest vooraanstaande mannen van zijn gevolg komen en eerst
informeerde hij bij Turranius, inspecteur van de korenvoorziening, daarna
bij Lusius Geta, prefect der praetorianen. Zij erkenden het feit; de
overigen drongen er van alle kanten met veel woorden op aan, dat hij
naar de kazerne moest gaan, zich verzekeren van de praetoriaanse cohorten,
eerder aan zijn veiligheid moest denken dan aan wraak. Claudius - hierover
is men het eens - verkeerde in zo'n paniekstemming, dat hij telkens
vroeg, of hij nog keizer was, of Silius nog een onderdaan was. 32 Geen vage
aanduiding inmiddels maar duidelijke berichten komen van alle kanten
binnen, om te melden dat Claudius alles weet en op weg is voor een onverwijlde
strafoefening. Derhalve gaan zij uiteen, Messalina naar het park van
Lucullus, Silius, om geen vrees te laten blijken, naar zijn bezigheden
op het forum. Ook de overigen verspreiden zich, maar dan zijn er ook
al officieren, die iedereen (op straat of in een schuilplaats, waar
ze maar gevonden worden) arresteren. 33 Niet minder nerveus was de keizer: men had immers niet veel vertrouwen in Geta, den prefect der praetorianen, die zijn plicht kon doen of verzaken met eenzelfde onberekenbaarheid. Derhalve haalde Narcissus er nog enigen bij die hetzelfde vreesden en verklaarde toen, dat de veiligheid van den keizer slechts verzekerd kon worden, als het commando over de troepen voor dien énen dag aan een vrijgelatene werd gegeven; hij bood aan dit op zich te nemen. En om te voorkomen, dat Claudius onderweg naar Rome door Lucius Vitellius en Largus Caecina tot andere gedachten werd gebracht, vroeg en verkreeg hij een plaats in hetzelfde rijtuig. 34 Later
vertelde men algemeen, dat Vitellius den woordenstroom van den princeps
- terwijl deze afwisselend zijn vrouw van ontucht beschuldigde en dan
weer herinneringen uit hun huwelijk ophaalde en over den jeugdigen leeftijd
van zijn kinderen sprak - slechts onderbrak met de verzuchting: "Wat
een schurkenstreek! Wat een misdaad!" Narcissus drong er wel op
aan, dat hij zijn raadseltaal zou verklaren en zeggen, wat hij bedoelde;
hij kon echter niets uit hem krijgen dan vaagheden die vatbaar waren
voor iedere interpretatie en Largus Caecina was niet duidelijker. 35 Wonderlijk
zwijgzaam bleef Claudius onder dit alles; Vitellius leek bewusteloos:
de vrijgelatene beheerste de situatie. Hij beval het huis van den echtbreker
te openen en den keizer daarheen te brengen. En eerst toonde hij in
de hal het beeld van Silius' vader, dat op besluit van den senaat vernietigd
had moeten worden, daarna het familiebezit van de Nerones en de Drusi,
dat daar stond als loon der schande. Toen Claudius toornig werd en uitbarstte
in bedreigingen liet Narcissus hem naar de kazerne brengen, waar de
soldaten al bijeen stonden. Na een inleidend woord van den vrijgelatene
hield de keizer voor hen slechts een korte toespraak: want hoe gerechtvaardigd
zijn verontwaardiging ook was, hij kon er nauwelijks over spreken uit
schaamte. Onmiddellijk juichten de cohorten hem toe en eisten de namen
der schuldigen en hun bestraffing. 36 Alleen
Mnester deed hem aarzelen; deze scheurde zich de kleren van het lijf
en riep, dat Claudius moest kijken naar de littekens van geselslagen
die hij droeg en zich zijn eigen bevel herinneren "om Messalina
in alles ter wille te zijn". "Anderen hadden zich schuldig
gemaakt voor geld of grootse vooruitzichten," jammerde hij, "hém
echter dwongen de omstandigheden; en niemand zou eerder dan hij zijn
omgekomen, als Silius de macht in handen had gekregen." Deze woorden
maakten indruk op den keizer en hij begon medelijden te krijgen; de
vrijgelatenen echter bewogen hem om "toch niet, na de terechtstelling
van zoveel voorname lieden, een comediant te sparen: hij had zwaar gezondigd,
uit eigen beweging of gedwongen, wat deed dat er toe?" 37 Ondertussen rekte Messalina haar leven in het park van Lucullus; zij stelde een verzoekschrift op, met vleugen van hoop en soms in toorn: zoveel trots bewaarde zij nog in die laatste ogenblikken. En als Narcissus haar dood niet had verhaast, zou dit zijn eigen ondergang betekend hebben. Want Claudius, weer naar zijn paleis teruggekeerd en door een vroeg begonnen diner prettig gestemd, beval, toen hij verhit was door den wijn, aan die ongelukkige (dit woord gebruikte hij!) te gaan zeggen, dat zij den volgenden dag moest komen om zich te verdedigen. Zodra men dit had gehoord en zijn woede verminderde, zijn liefde terugkeerde en men bang werd voor den nacht en de herinnering aan het echtelijk slaapvertrek, stormde Narcissus naar buiten en beval den officieren en den tribuun die dienst had haar te doden. Als verantwoordelijk waarnemer werd hem de vrijgelatene Euodus meegegeven. Deze ging hem snel voor naar het park, waar men haar op den grond vond liggen. Haar moeder Lepida zat bij haar; gebrouilleerd met haar dochter toen deze nog triomfen vierde, had zij voor haar in dit laatste moeilijke uur een onweerstaanbaar medelijden gevoeld en raadde haar thans aan den beul niet af te wachten: "Haar leven was voorbij en zij kon alleen nog trachten eervol te sterven." Maar dat karakter was al geheel bedorven door zedeloosheid en kende geen eergevoel meer. Aan een stuk door weende zij en putte zich uit in vergeefse klachten, toen men plotseling mensen hoorde naderen en de ingangsdeuren werden opengestoten: daar stond de tribuun, zwijgend; maar de vrijgelatene overstelpte haar met de scheldwoorden van een slaaf. 38 Toen voor
het eerst zag zij haar lot onder het oog en accepteerde een dolk; terwijl
zij dezen nerveus zonder toe te stoten nu eens op haar keel dan weer
op haar borst zette, werd zij door een zwaardhouw van den tribuun gedood.
Haar lijk liet men aan de moeder.
|