De nu volgende vertaling van de hoofdstukken 1-3, 5, 6 (gedeeltelijk), 8-10, 13, 15, 19, 20 (gedeeltelijk), 21, 23-26, 29, 30, 38, 45, 46, 48 (gedeeltelijk), 50 en 51 van boek VI is ontleend aan:

UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
litt.class.dra.
Meulenhoff, Amsterdam, 1961



ANNO DOMINI 32

1. Cnaeus Domitius en Camillus Scribonianus hadden het ambt van consul aanvaard, toen Caesar de zeestraat die tussen Capreae en kaap Surrentum stroomt, overstak en langs de Campaanse kust ging varen. Hij was het er niet met zichzelf over eens, of hij de stad binnen zou gaan, maar het is ook mogelijk, dat hij deed alsof hij erheen op weg was, juist omdat hij tot het tegendeel had besloten. Enige malen begaf hij zich tot vlak in de buurt, hij bezocht de parken langs de Tiber, maar keerde toen weer terug naar de rotsen en de eenzaamheid van de zee uit schaamte over zijn wandaden en hartstochten. Want zo ongebreideld waren de lusten waaraan hij zich nu had overgegeven, dat hij zich ontuchtig vergreep aan vrijgeboren jongens zoals despoten doen. En niet alleen schoonheid en physieke bekoring prikkelden zijn begeerte, maar in sommigen ook hun kinderlijke onschuld, in anderen een schitterende reeks voorouders. Toen zijn voor het eerst woorden bedacht die vroeger onbekend waren zoals 'kamerschandknaap' en 'schandjonker'. Ze vonden hun oorsprong in die zedeloze omgeving en het toegeven aan velerlei perverse neigingen. De slaven die tot opdracht hadden deze jongens uit te zoeken en mee te nemen, waren gul met geschenken voor de gewilligen en met dreigementen voor de afkerigen. Wanneer een vader of iemand anders die hun na stond, trachtte ze tegen te houden, pasten ze geweld toe of ontvoering en handelden zelf met hen naar het hun lustte, alsof het krijgsgevangenen waren.

2. Te Rome intussen werden in het begin van het jaar moties ingediend van grote strengheid, alsof Livia’s wandaden pas sinds kort ontdekt waren en niet reeds eerder bestraft: ook haar standbeelden moesten worden verwijderd en haar naam uitgewist, alsmede de bezittingen van Seianus van de staatskas overgedragen aan de keizerlijke schatkist, alsof dat er iets toe deed. Mannen als Scipio, Silanus en Cassius waren bezig hiervoor met grote ernst te pleiten, allen in ongeveer dezelfde of enigszins gewijzigde bewoordingen, toen plotseling Togonius Gallus als man van onbetekenende afkomst temidden van een reeks sprekers met beroemde namen ook het woord ging voeren en wel over een absurd onderwerp. Hij verzocht de keizer namelijk een aantal senatoren uit te kiezen, van wie er dan telkens twintig door loting aangewezen zouden worden om met het zwaard omgord over zijn veiligheid te waken, wanneer hij het senaatsgebouw betrad. Alsof iemand kon aannemen, dat hij de brief waarin Tiberius om het geleide van één van beide consuls had gevraagd teneinde zich veilig van Capreae naar de stad te kunnen begeven, serieus had opgevat! Nu was Tiberius wel gewend om ironie en ernst dooreen te mengen, dus dankte hij de senatoren voor hun welwillendheid, maar stelde de vraag, ‘wie hij dan moest overslaan en wie uitkiezen? En moesten het steeds dezelfden zijn of telkens weer anderen? Lieden die hun loopbaan afgesloten hadden of die er nog middenin waren? Gewone burgers of magistraten? En dan, waar zou dat op lijken, als ze op de drempel van het senaatsgebouw het zwaard ter hand namen? Trouwens, als zijn leven met wapens beschermd moest worden, betekende het niet zoveel voor hem.’ Aldus zijn reactie tegen Togonius, maar hij drukte zich tenminste gematigd uit en adviseerde wel dit voorstel uit het protocol te schrappen, maar daar bleef het bij.

3. Tegen Iunius Gallio echter die had voorgesteld, dat soldaten van de lijfgarde na volbrachte diensttijd het recht zouden krijgen plaats te nemen op de veertien rijen, is hij heftig uitgevaren met een reeks als het ware tot hem persoonlijk gerichte vragen: ‘wat had hij met de soldaten te maken die van niemand bevelen of beloningen te accepteren hadden dan van hun keizer? Hij had nu zeker eens iets uitgedacht waar de goddelijke Augustus niet op gekomen was! Of stond het er eerder zo voor, dat hier een trawant van Seianus op het zaaien van tweespalt en oproer uit was om zo die eenvoudige zielen met wat dan voor een eer moest doorgaan tot insubordinatie te drijven?’ Dit was de beloning die Gallio oogstte voor zijn zorgvuldig overwogen vleierij: hij werd op staande voet uit het senaatsgebouw, daarna uit Italië verdreven; en omdat er aanmerking op gemaakt werd, dat hij zijn ballingschap met gemak zou kunnen verduren -  want hij had Lesbos gekozen, een populair en lieflijk eiland -, werd hij naar de stad teruggehaald en gevangen gehouden in magistraatswoningen. In hetzelfde schrijven veroorzaakte Caesar de val van de oud-praetor Sextius Paconianus, tot grote vreugde van de senatoren, want hij was een brutaal man, een onheilstichter die graag naar ieders geheimen mocht speuren en die door Seianus uitgekozen was om behulpzaam te zijn bij het zetten van een valstrik voor Gaius Caesar. Toen dit aan het licht kwam, barstte de sinds lang tegen hem gekoesterde haat los en men stond al op het punt het zwaarste vonnis over hem te vellen, toen hij dit voorkwam: hij verklaarde zich bereid aanbrenger te worden.

5. Daarop werd, zodra zich een gelegenheid voordeed, Cotta Messalinus aangeklaagd die altijd het initiatief had genomen tot de onbarmhartigste voorstellen en tegen wie dan ook een ingekankerde haat bestond: hij zou velerlei opmerkingen hebben gemaakt over Gaius Caesar die volgens hem ‘zijn mannelijkheid misbruikte en toen hij op de geboortedag van Augusta met de priesters aan tafel aanlag, die maaltijd een lijkmaal genoemd had’; en toen hij zich beklaagde over de invloed van Manius Lepidus en Lucius Arruntius met wie hij een geschil had over een geldkwestie, zou hij daarbij hebben opgemerkt: ‘Hen zal de senaat wel in bescherming nemen, maar mij mijn Tiberiusje.’ Hij werd door het getuigenis van vooraanstaande burgers tot bekennen op al deze punten gedreven, waarop hij, toen ze hem het vuur te na aan de schenen legden, een beroep op de keizer deed. Kort daarna reageerde deze met een brief aan de senaat waarin hij bij wijze van verdediging ophaalde, hoe de vriendschap tussen hem en Cotta begonnen was, en talrijke diensten vermeldde die deze hem bewezen had. Hierop baseerde hij de wens, dat hem geen woorden als vergrijp werden aangerekend waarvan de betekenis met boos opzet verdraaid was, evenmin als in alle argeloosheid gehouden tafelgesprekken.

6 (gedeeltelijk). De inleiding van deze brief van Caesar trok de aandacht. Hij begon namelijk met deze woorden: ‘Wat ik u moet schrijven, heren senatoren, hoe ik het moet schrijven en wat ik helemaal niet moet schrijven... mogen de goden en godinnen mij in een ellendiger staat van verwording brengen dan waarin ik voor mijn gevoel reeds dagelijks verkeer, als ik het weet.’ Zozeer waren zijn wandaden en schande ook hem tot een kwelling geworden. Niet voor niets verzekert dan ook hij die in wijsheid ons aller meester is [Socrates] steeds weer, dat ‘in de harten der heersers, gesteld dat men ze kon openleggen, de sporen van scheuren en wonden zichtbaar zouden zijn, want’ zegt hij ‘evenals het lichaam door zweepslagen opengereten wordt, zo rijten wreedheid, willekeur en boze toeleg de ziel vaneen.’ Want noch zijn hoge positie noch afzondering vermochten Tiberius te beschermen tegen de aandrift om de folteringen van zijn ziel, de kwellingen van zijn geweten toe te geven.

Nog meer processen worden vermeld. Het ‘aanbrengen' grijpt als een besmettelijke ziekte om zich heen. Hem zijn gevallen ter ore gekomen, zegt Tacitus, die andere schrijvers, omdat deze stof hun te omvangrijk of te weerzinwekkend werd, maar onvermeld hebben gelaten.

8. Want in die tijd, toen alle andere vrienden van Seianus de vriendschap met hem geloochend hadden, heeft een Romeins ridder, Marcus Terentius, die hiervoor terecht stond de moed gehad ervoor uit te komen. Hij sprak namelijk in de senaat als volgt: ‘In mijn eigen belang zou het wellicht minder gewenst zijn de beschuldiging toe te geven en kon ik beter ontkennen. Maar waar deze zaak ook op uit zal lopen, ik kom er voor uit, dat ik een vriend van Seianus ben geweest en moeite heb gedaan om het te worden en dat ik blij was, toen ik mijn doel had bereikt. Ik had hem als collega van zijn vader de lijfgarde zien commanderen, later zag ik hem als raadsman optreden zowel op civiel als militair gebied. Zijn vrienden en familieleden maakten promotie. Intieme connecties met Seianus garandeerden ook vriendschap met de keizer, maar degenen die hem tegen zich hadden, werden in angst en rouw gedompeld. Ik haal niemand aan als voorbeeld: allen die met mij geen aandeel hebben gehad in het laatste complot, zal ik verdedigen met risico voor mij alleen. Immers, het was niet Seianus uit Vulsinii die wij in ere hielden, maar de man die tot de Iulische en Claudische familie behoorde door zijn huwelijk, uw schoonzoon, Caesar, die met u samen consul is geweest en in het staatsbestuur dezelfde plichten vervulde als gij. Het is niet aan ons een oordeel te vellen over uw keus, wie gij boven anderen wenst te verheffen en om welke redenen: u hebben de goden het recht van de eindbeslissing gegeven, ons is de glorie van het gehoorzamen gelaten. Bovendien zien wij slechts wat zich voor onze ogen afspeelt, wie van uwentwege rijkdom en eer ontvangt, wie in de gunstigste positie is om te helpen of te benadelen - en dat Seianus deze voordelen heeft genoten, zal niemand willen ontkennen. Maar naar ’s keizers verborgen gedachten te speuren en de plannen na te gaan die hij wellicht in zichzelve overweegt, dat is ongeoorloofd en gevaarlijk. Trouwens, wie het probeert, zou waarschijnlijk zijn doel niet bereiken. Denkt niet slechts aan Seianus’ laatste levensdag, heren senatoren, maar ook aan de zestien voorafgaande jaren. Ook Satrius en Pomponius vereerden wij. Het werd zelfs al als iets schitterends beschouwd om in contact te komen met zijn vrijgelatenen en portiers. En wat wil dit alles zeggen? Zal deze verdediging zonder onderscheid voor allen gelden? Stellig niet, de dingen moeten van elkaar gescheiden worden door een precieze omschrijving: wie een staatsgreep heeft beraamd, wie moord op de keizer in de zin had, dat die gestraft worde; maar als het om vriendschap en attenties jegens hem gaat, hebben wij recht op vrijspraak, Caesar, evenals gij, want wij hebben op hetzelfde moment als gij met hem gebroken.’

9. Deze onverschrokken redevoering en het optreden van een man, bereid om uit te spreken wat allen bij zichzelf dachten, hebben zo’n groot effect gehad, dat zijn aanklagers, nadat hun mede ten laste was gelegd wat zij vroeger misdreven hadden, met ballingschap of dood moesten boeten.
Hierop volgde een schrijven van Tiberius, gericht tegen de voormalige praetor Sextus Vistilius die hij als bijzonder goede vriend van zijn broer Drusus in zijn vaste gevolg had opgenomen. Vistilius had aanstoot gegeven door het schrijven van een gedicht waarin hij Gaius Caesar als onzedelijk brandmerkte óf dit was een verzinsel waaraan de keizer geloof hechtte. Toen hem om deze reden de omgang met de keizer ontzegd was, had Vistilius eerst met zijn van ouderdom krachteloze hand een poging tot zelfmoord gedaan met het mes, maar toen zijn aderen weer laten verbinden. Schriftelijk smeekte hij nog om genade, maar toen hij een onverzoenlijk antwoord ontving, sneed hij zijn aderen weer open. Na hem werden Annius Pollio en Appius Silanus samen met Scaurus Mamercus en Sabinus Calvisius en masse gedaagd wegens majesteitsschennis, en naast Pollio nog zijn zoon Vinicianus Pollio, allen mannen van roemruchte afkomst die de hoogste ambten bekleed hadden. Reeds beefden de senatoren van angst (want er was nauwelijks iemand die niet door huwelijk of vriendschap met één van al deze illustere mannen gelieerd was), maar Celsus, tribuun van één der stadscohorten, die tot de aanbrengers behoorde, heeft Appius en Calvisius buiten vervolging kunnen stellen. Het proces tegen Pollio, Vinicianus en Scaurus heeft Caesar verdaagd om zelf aan het onderzoek in de senaat te kunnen deelnemen. Wel maakte hij in het desbetreffende schrijven enkele opmerkingen die voor Scaurus weinig goeds voorspelden.

10. Zelfs vrouwen waren niet voor het gevaar gevrijwaard. Van een greep naar de macht kon men haar niet beschuldigen, daarom werden haar tranen ten laste gelegd. Zo is de oude Vitia, de moeder van Fufius Geminus, ter dood gebracht, omdat zij de dood van haar zoon beweend had.
Dit is wat zich in de senaat afspeelde, maar in ’s keizers omgeving ging het niet anders toe: Vescularius Flaccus en Iulius Marinus joeg hij de dood in. Zij behoorden tot zijn oudste vrienden, hadden hem vergezeld naar Rhodus en waren op Capreae onafgebroken aan zijn zijde. Vescularius was als tussenpersoon opgetreden, toen Libo in de val gelokt werd. Marinus had een aandeel gehad in de liquidatie van Curtius Atticus door Seianus. Des te meer vreugde wekte het bericht, dat deze onheilstichters hun trekken thuis hadden gekregen.
Omstreeks dezelfde tijd is de opperpriester Lucius Piso zijn natuurlijke dood gestorven - een ongewoon verschijnsel bij iemand van zo hoge rang. Nooit had hij vrijwillig een motie ingediend om de keizer een genoegen te doen en als noodzaak hem er toe dreef, nam hij een wijze matiging in acht. Dat zijn vader censor was geweest, heb ik vermeld. Hij is bijna tachtig jaar oud geworden. In Thracië had hij zich de onderscheidingstekenen van een triomftocht verworven. Maar dit was zijn voornaamste glorie, dat hij als stadspraefect zijn macht die nog maar sinds kort permanent was en zwaarder te handhaven, doordat het volk niet gewend was te gehoorzamen, op bewonderenswaardige wijze heeft weten te hanteren.

13. Tijdens de ambtsperiode van dezelfde consuls is het door de druk die de hoge graanprijs op het volk legde, bijna tot een oproer gekomen en in het theater zijn vele eisen gesteld, en dat nog wel meer dan één dag lang, met groter vrijpostigheid dan tegenover de keizer normaal was. Deze schrok hiervan en gaf de schuld aan magistraten en senatoren: ‘zij hadden het volk niet naar behoren in bedwang gehouden met hun publiek gezag.’ Voorts wees hij erop, uit welke provincies hij geregeld korenvoorraad liet aan voeren en in hoeveel grotere omvang dan Augustus. Er werd dus een senaatsbesluit van ouderwetse gestrengheid genomen om het gepeupel te tuchtigen en al even doortastend was de proclamatie van de consuls. ’s Keizers stilzwijgen werd niet, zoals hij verwacht had, als tactvol beschouwd, maar als een bewijs van hoogmoed.

ANNO DOMINI 33

15. Tijdens het consulaat van Servius Galba en Lucius Sulla deed Caesar na lang beraad, wie hij tot echtgenoten voor zijn kleindochters zou bestemmen, eindelijk zijn keuze, omdat de meisjes nu huwbaar waren en het dus tijd werd: hij koos Lucius Cassius en Marcus Vinicius. Vinicius kwam uit een kleine plaats, namelijk Cales, zijn vader en grootvader waren oud-consuls, maar zijn familie behoorde tot de ridderstand. Zelf was hij zacht van aard en wist hij zich sierlijk uit te drukken. Cassius stamde uit een plebeïsche Romeinse familie die echter wel oud en alom geëerd was. Hoewel zijn vader hem in strenge tucht had opgevoed, lag zijn charme meer in zijn vlotheid dan in zijn energie. Van Germanicus’ dochters liet de keizer Drusilla met Cassius, Iulia met Vinicius trouwen en in zijn brief over dit onderwerp aan de senaat wijdde hij een enkel woord van waardering aan de jonge mannen. Vervolgens gaf hij zeer vage redenen op voor zijn voortdurende afwezigheid en ging toen op ernstiger zaken over: ‘hoe hij ter wille van de staat bereid was geweest zich impopulair te maken, maar nu deed hij wel het verzoek, dat Macro, de praefect van de lijfgarde, en enkele tribunen en centurio’s hem zouden vergezellen, wanneer hij het senaatsgebouw betrad.’ De senaat vaardigde toen een besluit uit zonder enige beperking en zonder rang of aantal voor te schrijven, maar de keizer is nooit zelfs maar binnen de bebouwde kom, laat staan in het senaatsgebouw gekomen. Doorgaans reisde hij langs omwegen om zijn vaderstad heen en bleef op een afstand.

Er volgt een reeks processen tegen geldschieters en ‘majesteitsschenners’.

19. Na de voltrekking van deze vonnissen werd Sextus Marius, de rijkste man van Spanje, van incestueuze omgang met zijn dochter beschuldigd en van de Tarpeïsche rots geworpen. Om er geen twijfel aan te laten bestaan, dat zijn grote rijkdom hem noodlottig was geworden: Tiberius heeft zijn koper- en goudmijnen voor zichzelf gereserveerd, hoewel ze verbeurd verklaard waren. Daar het vergoten bloed naar meer smaakte, liet hij toen allen die nog gevangen zaten op beschuldiging van medeplichtigheid met Seianus ter dood brengen. Massa’s lijken lagen er van beide sexen, van iedere leeftijd, aanzienlijken en eenvoudigen, verspreid of op elkaar gegooid. Aan familieleden of vrienden werd niet vergund naderbij te komen en om de doden te wenen, zelfs niet om langer dan een moment naar hen te kijken. Integendeel, rondom waren bewakers opgesteld die scherp moesten opletten, wie een blijk van verdriet gaf, en deze weken niet van de vergane lichamen, totdat men ze naar de Tiber sleepte, waar ze op het water bleven drijven of tegen de oevers sloegen, maar niemand waagde het ze te verbranden of zelfs maar aan te raken. De band die hun gemeenschappelijk lot tussen mensen legt, was verloren gegaan door het geweld van de terreur en hoe meer de wreedheid hoogtij vierde, des te meer schuwde men het meegevoel.

20 (gedeeltelijk). Ik wil niet nalaten de voorspelling van Tiberius over Servius Galba die op dat moment consul was, te vermelden. Nadat hij deze bij zich had laten komen, trachtte hij in een gesprek over allerlei onderwerpen inzicht in zijn karakter te krijgen en tenslotte zei hij in het Grieks tegen hem: ‘Ook u, Galba, zult eens de smaak van het regeren proeven.’ Hiermee doelde hij op Galba’s kortstondige regeringsperiode, laat in zijn leven, die hij zag aankomen door zijn kennis van de vaardigheid der Chaldaeën. Op Rhodus had hij de gelegenheid gehad om zich deze kunst eigen te maken en in Thrasyllus had hij hierbij een leermeester gevonden, nadat hij diens bekwaamheid op de volgende wijze had gepeild.

21. Wanneer hij een astroloog om advies vroeg, gebruikte hij altijd een hoog in het huis gelegen vertrek en bracht slechts één vrijgelatene op de hoogte. Deze, een ongeletterd, maar lichamelijk sterk man, liep over de moeilijk begaanbare, steile paden (het huis ligt bovenop de rotsen) voor hem uit wiens bekwaamheid Tiberius had besloten op de proef te stellen. Wanneer de verdenking was gerezen, dat er beunhazerij of bedrog in het spel was, werd hij bij het teruggaan door de dienaar in de zee onderaan de rotsen gegooid, dit om te voorkomen, dat hij als verrader van het geheim zou optreden. Zo werd dus ook Thrasyllus langs diezelfde rotspaden geleid. Toen hij indruk had gemaakt op zijn ondervrager door hem zijn regering en de toekomst vaardig te voorspellen, vroeg deze hem, of hij ook zijn eigen horoskoop had getrokken en hoe het met dit jaar en deze dag voor hem gesteld was. Hij berekende toen de stand en onderlinge afstand van de sterren, waarop hij eerst aarzelde, toen plotseling bang werd en hoe dieper hij op de zaak inging, steeds meer begon te trillen van verbazing en angst. Tenslotte riep hij uit, dat een hachelijk moment, dat welhaast een beslissing op leven en dood hem bedreigde. Hierop omhelsde Tiberius hem en wenste hem geluk, want hij had het gevaar voorzien en zou nu in leven blijven. Alles wat hij gezegd had, geloofde Tiberius als een orakel en voortaan had Thrasyllus een plaats in de kring van ’s keizers intieme vrienden.

23. Tijdens hetzelfde jaar werd de dood van Asinius Gallus bekend. Dat hij door uithongering was omgekomen, leed geen twijfel, maar of dit uit vrije wil of onder dwang was geschied, stond niet vast. Toen Caesar gevraagd werd, of hij toestemming wilde geven voor de begrafenis, geneerde hij zich niet om dit genadig goed te vinden en zelfs zijn beklag te doen over de loop der gebeurtenissen die de beklaagde hadden weggenomen, voordat zijn schuld in ’s keizers tegenwoordigheid bewezen kon worden. Blijkbaar was er in de drie jaar die sinds zijn arrestatie verlopen waren, geen ogenblik beschikbaar geweest om de zaak van een grijze oud-consul, vader van zovele voormalige consuls, voor te laten komen.
Toen bezweek Drusus, nadat hij zich met een jammerlijk voedsel, door op het stro uit zijn matras te knagen namelijk, negen dagen in leven had gehouden. Volgens sommige auteurs had Macro de opdracht gekregen om, als Seianus naar de wapens greep, de jongeman uit zijn gevangenis te halen (hij zat in het Palatium) en hem het commando over het volk te geven. Maar omdat het gerucht in omloop kwam, dat Caesar zich met zijn schoondochter en kleinzoon zou verzoenen, verkoos deze later toch wreedheid boven berouw.

24. Ja zelfs toen Drusus dood was, fulmineerde hij nog tegen hem, hem betichtend van onkuisheid, van een mentaliteit die voor zijn familie noodlottig en voor de staat een bedreiging geweest was. Hij liet zich het verslag van zijn van dag tot dag genoteerde daden en woorden voorlezen. Dit vond men nog het gruwelijkste van alles: dat er al die jaren lang mensen in zijn nabijheid waren geweest om zijn gelaatsuitdrukking te bespieden, iedere zucht en zelfs een zacht gemompel op te vangen, en dat zijn eigen grootvader deze kroniek had kunnen aanhoren en lezen en zelfs publiceren... men kon het nauwelijks geloven, ware het niet dat er ook nog in rapporten van de centurio Attius en de vrijgelatene Didymus namen van slaven genoemd werden die Drusus, als hij uit zijn kamer wilde komen, terug hadden geduwd en angst aangejaagd. De centurio had ook nog zijn eigen wrede woorden vermeld als iets bijzonder fraais en de kreten van de stervende die eerst als een waanzinnige om Tiberius’ ondergang geschreeuwd had, maar later, toen hij de hoop om in leven te blijven had verloren, weloverwogen verwensingen uitsprak: ‘dat de keizer op dezelfde wijze als hij zijn schoondochter, de zoon van zijn broer en zijn kleinkinderen had vermoord en heel het huis had doen stromen van bloed, mocht boeten, zodat naam en geslacht van zijn voorouders en nakomelingen gerevancheerd zouden worden.’ De senatoren trachtten het voorlezen wel te overschreeuwen, zogenaamd uit verontwaardiging, maar angst greep hen aan en verbazing, dat een man die vroeger zo sluw was en zo’n meester in het verheimelijken van zijn misdaden, nu zulk een mate van onbeschaamdheid had bereikt, dat hij als het ware de muren had afgebroken en zijn kleinzoon liet zien, geranseld door een centurio, mishandeld door hem omringende slaven en tevergeefs smekend om het karigste voedsel om zijn leven te rekken.

25. De tijd had dit verdriet nog niet uitgewist, toen bekend werd, dat ook Agrippina dood was. Na de executie van Seianus had zij volgens mij in nieuwe hoop de moed gevonden om voort te leven, maar is, toen de wreedheid onverminderd voortwoedde, uit vrije wil gestorven, tenzij men door haar voedsel te weigeren haar einde zo gearrangeerd heeft, dat het zelfmoord leek. In ieder geval is Tiberius zich te buiten gegaan aan de vreselijkste beschuldigingen: hij betichtte haar van onzedelijkheid en noemde Asinius Gallus als haar minnaar. Zijn dood zou haar tot levensmoeheid gebracht hebben. Maar Agrippina, niet tevreden met een positie waarin zij gelijken naast zich had en op macht belust, had zich om mannelijke zaken bekommerd en daarmee haar vrouwelijke zwakheden afgelegd. Tiberius vestigde er ook de aandacht op, dat zij gestorven was op dezelfde datum waarop Seianus twee jaar tevoren voor zijn zonden had geboet, een feit dat hij belangrijk genoeg vond om opgetekend te worden, en hij ging er prat op, dat zij niet met het koord gewurgd of op de Gemoniae gelegd was. De senaat heeft hem hiervoor dank betuigd en tevens besloten om ieder jaar op 18 oktober een offergave aan Iuppiter te brengen.

26. Kort daarna heeft Cocceius Nerva die onafscheidelijk was van de keizer en een kenner van alle goddelijke en menselijke wetten, terwijl zijn positie onaangetast en zijn lichaam gezond was, het besluit genomen te sterven. Zodra Tiberius dit hoorde, bleef hij aan zijn zijde, vroeg naar zijn beweegredenen, smeekte hem dit niet te doen. Tenslotte kwam hij ervoor uit, dat het bezwarend zou zijn voor zijn geweten en bezwarend voor zijn reputatie, als zijn beste vriend zonder enige reden om te sterven uit het leven zou vluchten. Nerva weigerde te spreken en bleef vasten. Mensen die zijn gedachten kenden, beweerden, dat naarmate hij de ellende van de staat van naderbij kon aanschouwen, woede en angst de wens in hem hadden gewekt in ere te sterven, zolang hijzelf nog niet door het verderf was aangetast en nog niet in gevaar gebracht.
Overigens heeft Agrippina’s dood - het is nauwelijks te geloven - ook Plancina meegesleurd. Zij was vroeger getrouwd geweest met Cnaeus Piso en had zich openlijk verheugd getoond over Germanicus’ dood, maar toen Piso ten val kwam, was zij beschermd door de voorspraak van Augusta en evenzeer door de haat van Agrippina. Nu haat en protectie waren weggevallen, kreeg het recht de overhand. Aangevallen op de vanouds bekende punten van beschuldiging heeft zij door eigen hand geboet - meer laat dan onverdiend.

ANNO DOMINI 34

29. In Rome waar het moorden gestaag doorging, is ook Pomponius Labeo die ik vermeld heb als de bestuurder van Moesia, omgekomen: hij heeft zich de aderen opengesneden en is zo doodgebloed. Zijn vrouw Paxaea heeft hem nagevolgd. Dat men zo gemakkelijk tot zelfmoord overging, vond zijn oorzaak in angst voor de beul en omdat veroordeelden niet begraven mochten worden, terwijl hun bezit verbeurd werd verklaard, van hen daarentegen die zelf beslist hadden, de lichamen wel ter aarde besteld werden en de testamenten geldig bleven, loonde het de moeite om haast te maken. Maar Caesar legde in een schrijven aan de senaat uit, dat ‘zijn voorvaderen, als ze een vriendschap wilden verbreken, gewend waren geweest de persoon in kwestie de toegang tot hun huis te ontzeggen en op deze wijze de vriendschappelijke relatie te beëindigen; deze handelwijze had hij in het geval van Labeo ook gevolgd, maar deze had, omdat hem wanbeheer van zijn provincie en andere vergrijpen ten laste werden gelegd, zijn schuld willen verdoezelen door de blaam op hem, Tiberius, te werpen. Zijn vrouw had zich zonder reden bang laten maken, want hoewel schuldig had zij niets te vrezen gehad.’
Mamercus Scaurus werd daarop voor de tweede maal gedaagd. Hij had naam gemaakt door zijn afkomst en zijn bekwaamheid als advocaat, maar zijn levenswandel was alleszins te laken. Hij werd niet ten val gebracht door vriendschap met Seianus, maar door een factor waarvan de invloed niet minder noodlottig was: de haat van Macro. Deze paste dezelfde trucs toe, maar wist ze nog beter te maskeren. Hij had Scaurus aangebracht op grond van de stof die deze in een tragedie had verwerkt, met vermelding van enkele versregels die zo geïnterpreteerd konden worden, dat Tiberius het mikpunt was. De officiële aanklagers echter, Servilius en Cornelius, beschuldigden hem van overspel met Livia en magische praktijken. Scaurus voorkwam zijn veroordeling, zoals het een lid van de oude familie der Aemilii paste, op aansporing van zijn vrouw Sexta. Maar zij volstond niet met hem aan te sporen, zij stierf met hem.

30. Toch werden ook aanklagers wel gestraft, als zich een aanleiding voor deed. Zo zijn Servilius en Cornelius die hun reputatie te danken hadden aan Scaurus’ val, naar eilanden uitgewezen, nadat hun water en vuur ontzegd was, daar zij zich door Varius Ligur hadden laten omkopen om van een aanklacht af te zien. Abudius Rusus, een oud-aediel, wilde Lentulus Gaetulicus onder wiens opperbevel hij een legioen had gecommandeerd, in een proces verwikkelen, omdat deze Seianus’ zoon tot zijn schoonzoon bestemd zou hebben, maar Rusus werd zelf veroordeeld en de stad uitgezet. Gaetulicus had in die tijd het bevel over de legioenen in Boven-Germanië, waar hij zich geweldig populair gemaakt had om zijn onbegrensde toegeeflijkheid, want ook als hij wel streng moest optreden, gebeurde dit met mate. Trouwens ook bij de legerafdeling het dichtst in de buurt was hij wel gezien dankzij zijn schoonvader Apronius. Uit deze situatie ontstond een hardnekkig gerucht: hij zou het gewaagd hebben aan Caesar te schrijven, dat ‘de familieband met Seianus niet op zijn eigen initiatief, maar op raad van Tiberius was aangeknoopt. Maar hij had zich even goed kunnen vergissen als Tiberius en het ging niet aan, dat een en dezelfde fout deze niet zou schaden, terwijl hij anderen noodlottig werd. Zijn loyaliteit was onaangetast en zou dat ook blijven, als men hem geen valstrik probeerde te zetten; de benoeming van een ander in zijn plaats zou hij opvatten als een wenk, dat het tijd was om te sterven. Zij moesten als het ware een overeenkomst sluiten, dat de keizer op ieder ander terrein heer en meester zou zijn, maar hij zijn provincie zou behouden.’ Dit leek allemaal wonderlijk, maar ontleende toch geloofwaardigheid aan het feit, dat hij als enige van allen die connecties met Seianus onderhielden, ongedeerd en zelfs in hoog aanzien is gebleven, daar Tiberius in aanmerking nam, dat hijzelf algemeen gehaat was en heel oud, zodat zijn positie meer op reputatie dan op macht steunde.

ANNO DOMINI 35

De hoofdstukken 31 tot en met 3 7 geven een verslag van een successieoorlog tussen Armenië en Parthië waarin Rome ingrijpt. Gedeeltelijk speelt deze strijd zich ook af in het jaar 36.

38. Hoewel deze gebeurtenissen zich in twee achtereenvolgende zomers hebben afgespeeld, heb ik er een doorlopend verhaal van gemaakt, opdat mijn geest even kon bekomen van de ellende in de stad. Want hoewel sinds de executie van Seianus al drie jaren waren verstreken, werd Tiberius door die dingen welke andere mensen milder plegen te stemmen: verloop van tijd, beden om genade en oververzadiging, niet zover gekalmeerd, dat hij ophield misdaden die niet eens bewezen waren of in vergetelheid geraakt te straffen als zeer zware en recente vergrijpen. Uit angst hiervoor heeft Fulcinius Trio niet de moed gevonden de dreigende nadering van een aanklacht af te wachten. In zijn testament stonden veel gruwelijke aantijgingen tegen Macro en de voornaamste van Caesars vrijgelatenen, terwijl hij Caesar zelf voor de voeten gooide, dat zijn geestvermogens door seniliteit verzwakt waren en dat hij door zijn aanhoudende afwezigheid wel een balling leek. De erfgenamen hadden het testament verborgen, maar Tiberius liet het zich voorlezen waarmee hij een demonstratie gaf, hoe verdraagzaam hij wel was ten opzichte van andermans openhartigheid en hoe weinig geïnteresseerd in laster die hem persoonlijk raakte. Wellicht ook wilde hij na zo lang onwetend te zijn geweest van Seianus’ misdaden nu eindelijk alles wat er gezegd werd, hoe dan ook, openbaar laten worden en wenste hij desnoods door beledigingen op de hoogte te komen van de waarheid waaraan vleierij afbreuk doet. In diezelfde dagen heeft de senator Granius Marcianus, toen hij door Gaius Gracchus aangeklaagd werd wegens majesteitsschennis, de hand aan zichzelf geslagen en is de oud-praetor Tarius Gratianus op dezelfde beschuldiging tot de zwaarste straf veroordeeld.

ANNO DOMINI 36

Het verhaal van de verwikkelingen in het Oosten wordt voortgezet.

45. In datzelfde jaar werd de stad door een zware brand getroffen: het deel van de Circus dat aan de Aventinusheuvel grensde en de Aventinus zelf brandden af. Caesar profiteerde van de schade om zich van zijn goede kant te laten kennen: hij vergoedde de waarde van herenhuizen en huurkazernes. Aan deze schenking besteedde hij honderd millioen sestertiën. Dit verschafte het volk te meer vreugde, doordat hij voor privé gebruik slechts weinig had laten bouwen en zelfs maar twee openbare gebouwen gezet had: een tempel voor Augustus en hei toneel van het theater van Pompeius. En na hun voltooiing heeft hij ze niet eens ingewijd, omdat hij gunstbejag beneden zich achtte of tengevolge van zijn hoge leeftijd. Het taxeren van ieders schade is opgedragen aan de vier echtgenoten van Caesars kleindochters, Cnaeus Domitius, Cassius Longinus, Marcus Vinicius en Rubellius Blandus, aan wie op voordracht van de consuls Publius Petronius is toegevoegd. Ieder van hen heeft naar vermogen getracht eerbewijzen voor de keizer te bedenken en deze doorgang te doen vinden. Of hij ze heeft afgewezen of geaccepteerd, is niet uitgemaakt, want zijn levenseinde was nabij.

ANNO DOMINI 37

Kort daarna immers hebben de laatste consuls onder Tiberius’ regering, Cnaeus Acerronius en Gaius Pontius, hun ambt aanvaard. De macht van Macro ging nu de perken te buiten, terwijl hij van dag tot dag energieker om de gunst van Gaius Caesar wierf - verwaarloosd had hij dit trouwens nooit -. Na de dood van Claudia - haar huwelijk met Gaius heb ik vermeld - had Macro zijn eigen vrouw Ennia zover gekregen, dat zij verliefdheid voorwendde en zo de jongeman verleidde en door een  trouwbelofte aan zich bond. Hij vond alles goed, als hij maar op de troon kwam, want hij was wel van nature hartstochtelijk, maar de kunst van het bedrieglijk huichelen had hij aan de knieën van zijn grootvader perfect geleerd.

46. De keizer wist dit en daarom weifelde hij inzake de regeringsoverdracht. Eerst ging het tussen zijn kleinzoons: Drusus’ zoon stond hem nader in verwantschap en voor zijn gevoel, maar hij was nog een kind; voor Germanicus’ zoon pleitte zijn jonge volwassen kracht en de voorkeur van de massa - voor zijn grootvader juist redenen om hem te haten. Hij dacht ook wel aan Claudius, omdat deze op rijpe leeftijd was en grote culturele belangstelling had, maar zijn geesteszwakte vormde een bezwaar, Als hij echter een opvolger ging zoeken buiten de familie, vreesde hij, dat de nagedachtenis van Augustus en de naam der Caesaren bespottelijk gemaakt zouden worden en in discrediet raken, want populariteit in het heden interesseerde hem minder dan het streven om waardering te vinden bij het nageslacht. Het liep erop uit, dat hij, psychisch onzeker en physiek uitgeput, de beslissing die hij niet aankon aan het lot overliet, maar wel heeft hij opmerkingen gemaakt waaruit te concluderen viel, dat hij de toekomst voorzag. Want Macro heeft hij met een doorzichtige beeldspraak verweten, dat hij het zinkende schip verliet en zijn ogen op het nieuwe aan de horizon richtte en toen Gaius Caesar eens in een terloops gesprek de draak stak met Lucius Sulla, voorspelde hij hem, dat hijzelf alle fouten van Sulla en geen van diens deugden aan de dag zou leggen. En toen hij onder een stroom van tranen zijn jongste kleinzoon omhelsde, terwijl de ander nors toekeek, zei hij: ‘Jij zult dit kind doden en een ander jou.’ Maar ondanks de achteruitgang in zijn gezondheidstoestand gaf hij geen enkele van zijn uitspattingen op, want door vol te houden wilde hij de indruk wekken van nog sterk te zijn en hij was trouwens gewend de spot te drijven met de wetenschap der medici en met allen ‘die na hun dertigste levensjaar het advies van een ander behoefden om uit te maken wat voor hun lichaam nuttig of schadelijk was.’

Cnaeus Domitius, Vibius Marsus en Lucius Arruntius worden gearresteerd: zij zouden de minnaars zijn geweest van Albucilla wie belediging van de keizer ten laste is gelegd. Tiberius grijpt niet in, is misschien zelfs niet op de hoogte van deze gevallen.

48 (gedeeltelijk). Zo wisten Domitius en Marsus hun leven te rekken, terwijl de eerste op zijn verdediging zon, de tweede het deed voorkomen, alsof hij besloten had vrijwillig de hongerdood te sterven. Arruntius antwoordde aan zijn vrienden die hem aanrieden nog wat te talmen en de beslissing uit te stellen, dat ‘niet iedereen hetzelfde tot eer strekt. Hij had lang genoeg geleefd en voelde zich maar in één opzicht schuldig: dat hij zich erbij neergelegd had, dat zijn levensavond vergald werd door met zich te laten spelen en in aanhoudend gevaar te leven. Lange tijd was hij Seianus een doorn in het oog geweest, nu weer Macro en altijd wel iemand van de machthebbers, en dat niet door zijn schuld, maar omdat hij hun wandaden niet kon aanzien. O zeker, hij kon die paar dagen voor de dood van de keizer nog wel buiten schot blijven, maar hoe zou hij aan de greep van de jeugdige opvolger kunnen ontkomen? Wanneer Tiberius met al zijn ervaring door de gewelddadige inwerking van zijn machtspositie uit de koers geslagen en veranderd was, was het dan denkbaar, dat Gaius Caesar die nauwelijks meer was dan een kind en van niets wist of onderlegd was in het ergste kwaad, het beter zou aanpakken? En dan onder leiding van Macro die een nog kwalijker figuur was dan Seianus en daarom uitgekozen om deze ten val te brengen, Macro die de staat dan ook onder nog meer misdaden had doen lijden! Reeds voorzag hij een nog strenger slavernij en daarom vluchtte hij zowel voor wat gebeurd als voor wat op handen was.’ Terwijl hij als een ziener deze woorden uitsprak, sneed hij zijn aderen open. Het vervolg zal uitwijzen, dat Arruntius terecht besloten heeft te sterven.

50. Reeds lieten gezondheid en lichaamskracht Tiberius in de steek, maar nog niet het vermogen om dit te negeren: geestelijk bleef hij ongebroken. Door strenge beheersing van woord en blik en soms met geforceerde minzaamheid trachtte hij het verval van krachten dat toch overduidelijk was, te verhelen. Meermalen veranderde hij van verblijfplaats om tenslotte in de buurt van kaap Misenum zijn intrek te nemen in een landgoed dat eens het eigendom was geweest van Lucius Lucullus. Daar is gebleken, dat zijn einde naderde en wel op de volgende wijze. In zijn omgeving bevond zich een arts die om zijn bekwaamheid hoog aangeschreven stond, Charicles genaamd. Weliswaar was deze niet belast met het geregelde toezicht op ’s keizers gezondheid, maar van tijd tot tijd gaf hij toch consult. Eens, voorgevend dat hij voor privé zaken uitging, drukte hij de keizer zogenaamd uit beleefdheid de hand en voelde meteen vluchtig zijn pols. Hij was overigens niet handig genoeg, want of Tiberius zich gekrenkt voelde en daarom juist zijn boosheid in bedwang hield, is niet uit te maken, maar in ieder geval liet hij nieuwe gangen opdienen en bleef langer aanliggen dan gewoonlijk. Het voorwendsel was, dat hij hiermee een vriend bij diens vertrek eer bewees. Charicles verzekerde echter aan Macro, dat zijn kracht afnam en dat hij nog hoogstens twee dagen te leven had. Daardoor ontstond algemene haast: zij die in de stad waren, voerden drukke gesprekken, ijlboden vertrokken naar de legaten en legioenen. Toen op 16 maart zijn ademhaling stokte, geloofde men, dat hij zijn rol als sterveling had uitgespeeld. En reeds kwam Gaius Caesar naar buiten om onder toejuichingen van de aanstormende massa de regering te aanvaarden, toen hem plotseling de tijding bereikte, dat Tiberius zijn stem en gezichtsvermogen weer terug kreeg en dat men dienaren liet roepen om hem voedsel te brengen, opdat hij zich van zijn inzinking kon herstellen. Angst kwam nu over allen: het volk verspreidde zich in alle richtingen, terwijl ieder verdriet voorwendde of deed, of er niets gebeurd was, maar de prins was te verbijsterd om nog een woord te spreken: na dat éne moment, dat zijn hoop vervuld leek, verwachtte hij nu het ergste. Onvervaard beval Macro de oude man te verstikken onder een stapel dekens en het vertrek te verlaten. Zo stierf Tiberius in zijn achtenzeventigste levensjaar.

51. Zijn vader was Nero en ook van moederszijde stamde hij uit het Claudische huis, al is zijn moeder door adoptie in de familie der Livii en later in die der Iulii opgenomen. Van kind af aan heeft hij in een bedreigde positie verkeerd: eerst werd zijn vader vogelvrij verklaard en volgde hij hem in ballingschap, later toen hij als stiefzoon zijn intrede had gedaan in het huis van Augustus, kwam hij in botsing met vele rivalen, zolang Marcellus en Agrippa en na hun dood Gaius en Lucius Caesar zich konden doen gelden. Ook zijn broer Drusus was een gelukkiger mens, doordat de burgers meer van hem hielden. Maar het hachelijkst werd de situatie, toen hij met Iulia getrouwd was en de zedeloosheid van zijn vrouw lijdelijk moest aanzien of de handen van haar aftrekken. Later na zijn terugkeer van Rhodus is hij twaalf jaar lang de enige prins in het keizerlijk paleis geweest om vervolgens ongeveer drieëntwintig jaar het bewind over het Romeinse rijk in handen te houden.
Ook in zijn gedragingen zijn perioden van grote verschillen te onderscheiden: voorbeeldig was hij in levenswandel en reputatie, zolang hij ambteloos burger was of commando’s bekleedde onder leiding van Augustus, ondoorgrondelijk en sluw in het voorwenden van deugdzaamheid, zolang Germanicus en Drusus nog in leven waren; een mengeling van goed en kwaad tot de dood van zijn moeder, afschuwelijk wreed, maar tenminste nog niet openlijk pervers in de tijd, dat hij Seianus vereerde of vreesde, heeft hij zich tenslotte in een leven van misdaad en schande gestort, toen de laatste reden tot schaamte en angst weggevallen was en hij nog slechts zijn natuurlijke neigingen volgde.