KLASSIEKE
BIBLIOTHEEK HAARLEM 1952 Tacitus Annales II,1
Rome werd aanvankelijk geregeerd door koningen; de republikeinse
regeringsvorm en het consulaat zijn ingesteld door
Lucius Brutus. 2
Na den zelfmoord van Brutus en Cassius was er geen
staatsleger meer: Pompejus was bij Sicilië verslagen,
Lepidus terzijde geschoven, Antonius had zichzelf van
het leven beroofd en zelfs de Juliaanse partij had nog
maar één leider: namelijk Caesar Augustus. Deze legde
den titel van triumvir af en stelde zich tevreden met
den titel consul en enkele bevoegdheden van den
tribunus plebis om voor de belangen van het volk te
kunnen opkomen. Hij won het leger door
geldschenkingen, het volk door lagen korenprijs en
allen zonder uitzondering door het genot van den
vrede: zo werd ongemerkt zijn positie steeds
machtiger. Geïdealiseerd portret van Augustus 3
Inmiddels consolideerde Augustus zijn macht door
den zoon van zijn zuster, Marcellus,
een nauwelijks volwassen jongeman, met het pontificaat
en de curulische aediliteit te bekleden. Marcus
Agrippa, geen aristocraat maar een goed soldaat, die
hem geholpen had zijn eindoverwinning te bevechten,
onderscheidde hij door twee achtereenvolgende
consulaten en na Marcellus' dood gaf hij hem zijn
eigen dochter ten huwelijk. Zijn stiefzoons Tiberius Nero en
Claudius Drusus verleende hij den titel imperator,
ofschoon zijn gehele naaste familie toen nog leefde.
Want Agrippa's zoons: Gajus en Lucius had hij in de
familie der Caesars (gens
Julia) opgenomen en toen zij den kinderschoenen
nog niet ontwassen waren, was het reeds zijn liefste
wens - al veinsde hij daar niets voor te voelen - hen
als aanvoerders der riddercenturiën en consuls
designati te zien. 4 Zo was het staatsbestel totaal veranderd: nergens nog een spoor van de oude, onbedorven mentaliteit. Gelijkheid bestond niet meer, allen zagen den princeps naar de ogen, zonder dat er vooralsnog sprake was van terreur, zolang Augustus, in de kracht van zijn leven, zichzelf, de positie van zijn familie en den algemenen vrede wist te handhaven. Toen hij echter op hogen leeftijd kwam en ziek werd en toen het einde naderde, begon men over de nieuwe mogelijkheden te spreken. Theoretisch werd nog wel hier en daar de republikeinse staatsvorm te berde gebracht, maar de meesten waren bang voor oorlog; anderen hoopten er op. Verreweg het merendeel echter bepaalde zich tot praatjes over het karakter van hun mogelijke heersers: Agrippa, zo werd er gezegd, was een bruut en verbitterd door het schandelijk onrecht hem aangedaan, bovendien niet oud en ervaren genoeg voor zo'n zware taak. Tiberius was weliswaar een man van rijperen leeftijd en een ervaren militair, maar hij had de typische familiekwaal van de Claudii namelijk arrogantie en er waren talrijke aanwijzingen voor zijn wreedheid, al trachtte hij die te verhelen. Ook was hij van kindsbeen af in een regerend geslacht opgevoed, consulaten en triomfen waren opgestapeld op zijn jeugdig hoofd, zelfs de jaren, die hij op Rhodos zogenaamd "teruggetrokken" had geleefd - in werkelijkheid was hij verbannen - had hij niets anders gedaan dan zijn wrok koesteren, zijn schijnheiligheid aankweken en zich aan uitspattingen te buiten gaan. En dan zijn heerszuchtige moeder!: zij zouden de slaven worden van een vrouw en twee jongens, die voorlopig het staatsbestuur zouden bemoeilijken en later uiteenrukken. 5 Dit waren zo de praatjes onder de bevolking. Inmiddels ging de toestand van Augustus meer en meer achteruit. Sommigen zagen hierin het werk van zijn vrouw, want het gerucht ging, dat Augustus, een paar maanden terug, na overleg met enkele vertrouwelingen en alleen in gezelschap van Fabius Maximus naar Planasia was gevaren om Agrippa Postumus op te zoeken; daar zou onder veel tranen en wederzijdse betuigingen van genegenheid zijn afgesproken om de jongeman weer in het huis van zijn grootvader op te nemen. Maximus had dit aan zijn vrouw Marcia verteld en deze weer aan Livia. De keizer wist dit en toen niet lang daarna Maximus stierf - niet onmogelijk door eigen hand - had men, naar het verhaal gaat, Marcia bij de begrafenis onder tranen zichzelf horen verwijten, dat zij de oorzaak van haar mans dood was. Hoe dan ook, Tiberius had nauwelijks Illyrië bereikt, toen hij door een dringenden brief van zijn moeder werd teruggeroepen. Het staat niet vast, of hij bij zijn aankomst in Nola Augustus nog in leven vond of dat hij reeds was overleden. Want Livia liet het huis en de toegangswegen scherp bewaken en van tijd tot tijd werden er geruststellende bulletins uitgegeven, totdat zij alle maatregelen genomen had, die er te nemen waren. Toen werd tegelijk bekendgemaakt, dat Augustus was gestorven en dat Tiberius de regering had aanvaard. 6
De eerste misdaad van de nieuwe regering was de moord
op Postumus Agrippa. Ofschoon deze op niets verdacht
en ongewapend was, kostte het den daarmee belasten
centurio, ondanks zijn vastberadenheid, de grootste
moeite om hem te executeren. Tiberius sprak niet in
den senaat over het gebeurde. Hij gaf voor, dat er
orders van zijn vader waren, waarbij de tribuun die
het bevel voerde over het bewakingsdetachement, de
opdracht kreeg Agrippa onmiddellijk te doden, zodra
Augustus den laatsten adem had uitgeblazen.
Ongetwijfeld had Augustus meer dan eens zeer scherpe
woorden over het karakter van den jongemna gesproken
en daarom had de senaat ook het besluit tot zijn
verbanning genomen. Nooit is hij echter zo ver gegaan,
dat hij een van zijn familieleden ter dood liet
brengen en het is niet aan te nemen, dat hij zijn
kleinzoon uit den weg liet ruimen ter wille van de
rust van zijn stiefzoon. Veel waarschijnlijker is het,
dat Tiberius en Livia, de eerste uit vrees en de
tweede uit stiefmoederlijken haat, zich in aller ijl
van een verafschuwden mededinger hebben ontdaan. 7
In Rome stortten allen: consuls, senatoren en ridders
zich in den afgrond van de slavernij. Hoe
aanzienlijker een man, hoe groter zijn onoprechtheid
en zijn haast - het gezicht in de plooi, natuurlijk,
om geen blijdschap te tonen over het heengaan van hun
vorst of geen ongepaste droefheid bij het komen van
zijn opvolger. Zo mengden zij wat tranen met een dosis
vreugdebetoon en vleiende woorden met een paar
jammerklachten. 8
In de eerste senaatsvergadering liet hij niets anders
behandelen dan de laatste beschikkingen van Augustus.
Diens testament, door de Vestaalse maagden
binnengebracht, benoemde Tiberius en Livia als
erfgenamen. Livia werd in het geslacht der Julii
opgenomen en kreeg den titel Augusta. Als erfgenamen
in tweede linie waren de kleinkinderen en
achterkleinkinderen aangewezen, in derde linie
verschillende hoogwaardigheidsbekleders, die hij
merendeels haatte: maar dat was om indruk te maken op
het nageslacht. 9
Er werd na afloop nog veel over Augustus gepraat. Men
verbaasde zich meestal over futiliteiten:
bijvoorbeeld, dat hij op denzelfden dag was overleden
als
waarop hij indertijd de regering had aanvaard en
dat hij te Nola in hetzelfde huis en dezelfde kamer
als zijn vader Octavius den laatsten adem had
uitgeblazen. Ook werd er ophef gemaakt over het aantal
malen, dat hij consul geweest was: evenveel
als Valerius Corvus en Gajus Marius samen!
Gedurende zevenendertig jaar aan een stuk had hij
de tribunicische macht bekleed, eenentwintig maal den
titel imperator
gekregen en andere eerbewijzen bij herhaling of voor
het eerst. 10
De kritiek liet echter een ander geluid horen: liefde
voor zijn vader en de nood van het land waren maar
voorwendsels geweest. Uit heerschzucht had hij met
royaliteit veteranen voor zijn belangen opgezweept.
Als jong, ambteloos burger had hij een leger op de
been gebracht, de legioenen van een consul omgekocht
en genegenheid voor de partij van Pompejus gehuicheld.
Toen hij zich later door middel van een senaatsbesluit
in het bezit gesteld had van de roedenbundels en de
machtsmiddelen van praetor, stierven plotseling
Hirtius en Pansa. Of dit nu het gevolg was van
vijandelijke actie óf dat Pansa's wonden opzettelijk
met vergif geïnfecteerd waren en Hirtius door zijn
eigen soldaten (natuurlijk op instigatie van Augustus)
was vermoord - in ieder geval hij had zich van hun
beider legers meester gemaakt. Tegen den wil van den
senaat had hij zijn consulaat afgedwongen; de wapens
die hij ontvangen had tegen Antonius, had hij tegen
den staat gekeerd. 11
Daarna richtte men dringende beden tot Tiberius. Deze
hield allerhande beschouwingen over de grootheid van
het rijk en de beperkte vermogens waarover hijzelf
beschikte. Alleen de geest van den goddelijken
Augustus was tegen zo'n enorme taak opgewassen
geweest: zelf had hij, door den vorst geroepen om
diens zorgen te delen, door ondervinding geleerd hoe
zwaar en hoezeer van het toeval afhankelijk de last
van de wereldregering was. Daarom meende hij dat men
in een land, dat op zoveel brillante mannen steunde,
niet alles op één moest laten aankomen: gemakkelijker
kon men de functies verdelen en met vereende krachten
het land besturen. 12
Terwijl inmiddels de senaat zich tot de meest
onwaardige smeekbeden vernederde, liet Tiberius zich
ontvallen, dat hij zich weliswaar niet opgewassen
voelde tegen de gehele regeringstaak, maar dat hij wel
bereid was om de zorg van een gedeelte dat men hem
eventueel wilde toevertrouwen, op zich te nemen. Toen
zei Asinius
Gallus: "Dan zou ik u willen vragen, Caesar,
welk deel van de regeringstaak ge u opgedragen wenst
te zien." 13
Daarna was het Lucius Arruntius, die hem met
soortgelijke woorden als Gallus evenzeer ergerde,
ofschoon Tiberius geen ouden wrok tegen Arruntius
koesterde. Bij hem waren het evenwel zijn rijkdom,
energie, begaafdheid en algemeen aanzien, die hem
verdacht maakten. Want toen Augustus tegen het eind
van zijn leven met zijn omgeving besprak wie de
capaciteiten had voor het principaat maar het van de
hand zou wijzen of wie het zou ambiëren zonder voor
die taak berekend te zijn én wie het tenslotte zowel
aan zou kunnen als begeren, had hij te kennen gegeven,
dat Marcus Lepidus
de kwaliteiten had, maar niet genegen zou zijn, Gallus
Asinius brandde van verlangen zonder voldoende
bekwaamheid te bezitten, maar dat Lucius Arruntius
capabel was en het eventueel ook aan zou durven. Portret van Tiberius 14 Ook Augusta kreeg haar deel in de vleierijen van de senatoren. Sommigen wilden haar den titel van "Schutsvrouwe des Vaderlands" toekennen. Een grote meerderheid was er voor aan den naam van Tiberius "Zoon van Julia" toe te voegen. Deze verklaarde echter, dat men niet te ver moest gaan met officiële onderscheidingen voor vrouwen: hij wenste trouwens dezelfde matiging toegepast te zien in de hem persoonlijk toe te kennen eerbewijzen. In werkelijkheid was hij jaloers en bang zelf op den achtergrond te raken, wanneer een vrouw naar voren geschoven werd. Zelfs wilde hij haar geen lictor laten toewijzen en hij verzette zich tegen een "Altaar van adoptie" en andere dergelijke dingen. Wel vroeg hij om een proconsulair imperium voor Germanicus. Er werd een commissie gezonden om het aan te bieden en hem tevens te troosten in zijn verdriet over het heengaan van Augustus. Dat eenzelfde verzoek niet gedaan werd voor Drusus, vond zijn oorzaak in het feit dat Drusus consul designatus en bovendien persoonlijk aanwezig was. OPSTAND
VAN DRIE LEGIOENEN IN PANNONIË I,16 Dit was de situatie in Rome, toen de Pannonische legioenen aan het muiten sloegen, zonder enige nieuwe oorzaak, behalve dan, dat de verandering van princeps op hun phantasie werkte: zij zagen al woelingen en bandeloosheid, een burgeroorlog met de voordelen daarvan. In het zomerkwartier lagen drie legioenen tezamen onder commando van Julius Blaesus, die na het bericht van Augustus' dood en Tiberius' opvolging wegens den openbaren rouw en de feestelijkheid van den gewonen dienst had vrijgegeven. Zo begon de tucht te verslappen; de soldaten gingen ruzie maken, luisterden naar de praatjes van de slechtste elementen, in één woord: zij begeerden een goed leventje van nietsdoen; de discipline en het werk stonden hun tegen. In het kamp bevond zich een zekere Percennius; hij was leider van de claque in het theater geweest, vervolgens soldaat geworden: een man met een brutalen mond en door zijn vroegere betrekking wel in staat een menigte aan den gang te brengen. Deze begon in nachtelijke gesprekken of als de dag ten avond neigde de naïeve soldaten, die in onzekerheid verkeerden aangaande hun militairen status na den dood van Augustus, langzamerhand te beïnvloeden en wanneer de betere mannen zich verspreid hadden, hield hij de ongunstigste individuen om zich heen. 17 Tenslotte toen zich ook al anderen onverholen bij zijn opstandig initiatief aansloten, ondervroeg hij hen als 't ware in een formele toespraak, waarom zij aan een paar centurionen en nog minder stafofficieren als slaven gehoorzaamden. Wanneer zouden zij het wagen werkelijke verbeteringen te eisen, als zij niet den nieuwen en nog wankel staanden princeps met hun verzoeken of wapens te lijf gingen? Het was al verkeerd genoeg geweest, dat zij zó lang, uit slapheid, dertig of veertig dienstjaren accepteerden, oude mannen reeds en zeer velen met een lichaam verminkt door wonden. Zelfs de ontslagenen hadden nog niet met den krijgsdienst gedaan, maar ingedeeld bij een vendel leden zij onder een anderen naam dezelfde miserie. En als iemand zoveel kwade kansen had overleefd, dan werd hij nog naar verre landen weggesleept, om zogenaamd "bouwgrond" te krijgen: drassige moerassen of een woest stukje berg. Maar de dienst zelf! Zwaar, onvoordelig: op tien as per dag werd hun ziel en lijf getaxeerd; meer niet voor hun uitrusting, wapens, tenten; meer niet om er de gemeenheid der officieren mee af te kopen en eens een keertje vrij te hebben. De drachten slaag echter, bij Hercules! en de verwondingen, de harde winter, de uitputtende zomers, de afschuwelijke oorlog of de magere vrede, dat alles nam geen eind. En er was maar één middel tot verbetering: men moest dienst kunnen nemen onder vaststaande voorwaarden; één denarius per dag soldij, na zestien jaar eind van het verband, geen speciale vendels meer, maar in het kamp zelf de ontslagpremie contant uitbetaald. Trotseerden soms de praetoriaanse cohorten, die twee denarii kregen, die na zestien jaar naar huis mochten teruggaan, meer gevaren? De bewaking van Rome werd door hem niet gekleineerd; niettemin zagen zíj te midden van wilde stammen uit hun kwartieren den vijand in het gezicht. 18 Schreeuwend betuigde de troep zijn bijval en zette het gehoorde op verschillende manieren kracht bij: sommigen toonden verwijtend littekens van een geseling, anderen hun grijze haren, zeer velen hun versleten kleding, waar het naakte lichaam doorheen stak. Tenslotte kwamen zij tot zo'n dolzinnigheid, dat zij het er over hadden de drie legioenen tot één te verenigen. Onderlinge naijver deed hen van dit plan afzien, daar een ieder die eer voor zijn legioen opeiste; toen bedachten zij iets anders en zetten drie adelaars en de standaarden der cohorten bij elkaar; tegelijkertijd brengen zij graszoden aan en richten een verhoging op om de plaats meer in het oog te doen vallen. Terwijl zij hiermee druk in de weer zijn, komt Blaesus toelopen, man voor man ging hij tegen hen te keer en probeerde ze tegen te houden. "Bezoedelen jullie je handen liever met mijn bloed." riep hij uit. "Het is niet zo erg om je bevelhebber te vermoorden, als om tegen je keizer in opstand te komen. Ik zal óf ongedeerd de trouw der legioenen handhaven óf mij laten doodsteken en zo jullie berouw verhaasten." 19
Zode werd niettemin op zode gelegd en reeds waren zij
tot op borsthoogte opgestapeld, toen de mannen
eindelijk, door zijn hardnekkigheid overwonnen, hun
onderneming lieten varen. Blaesus, die uitstekend
spreken kon, zei, dat niet door muiterij en
ongeregeldheden de verlangens der soldaten aan den
keizer kenbaar gemaakt moesten worden; dat noch
vroeger de soldaten aan hun toenmalige bevelhebbers,
noch zijzelf aan den vergoddelijkten Augustus ooit zo
ongehoorde dingen hadden gevraagd. "Bovendien was het
niet erg opportuun de zorgen van een man die pas
princeps was geworden nog te verzwaren. Als zij er
echter op uit waren in vollen vrede voordelen te
verkrijgen die zelfs de overwinnaars in de
burgeroorlogen niet hadden geëist, waarom gingen zij
dan in strijd met de normale hiërarchie, in strijd met
de behoorlijke discipline tot geweld over? Zij moesten
afgevaardigden aanwijzen en die, in zijn
tegenwoordigheid, opdrachten geven." 20 Inmiddels vernamen enige manipels die vóór de muiterij naar Nauportum waren gezonden om wegen en bruggen te herstellen en andere werkzaamheden te verrichten, dat er in het kamp ongeregeldheden waren voorgevallen; zij braken onmiddellijk op, plunderden de dichtstbij liggende dorpen en Nauportum zelf, waar Romeinen woonden, terwijl ze de officieren die hen trachtten te weerhouden eerst uitlachten en uitscholden, tenslotte afranselden. Vooral waren zij gebeten op den kampcommandant Aufidienus Rufus; zij haalden hem van zijn wagen, deden hem de zware soldatenuitrusting aan en dreven hem voort, vooraan in de colonne, terwijl ze hem telkens honend vroegen, of hij geen plezier had in zo'n ontzaglijke vracht en in zo'n lange-afstandmars. Rufus namelijk, die lang gewoon soldaat was geweest, daarna subaltern officier en pas later kampcommandant, stond nog helemaal voor dien harden dienst van vroegere tijden, oud geworden in het zwoegen met schop en zwaard en des te ongevoeliger omdat hij door dat alles was heengekomen. 21 Door de aankomst van deze mannen begon de muiterij weer opnieuw en in het wilde weg plunderden zij de omgeving. Blaesus beval er een paar, die het meest met buit beladen waren, tot afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen, te geselen en in de gevangenis op te sluiten; want nog steeds werd de generaal door zijn officieren en de beste soldaten gehoorzaamd. De slachtoffers boden weerstand en moesten meegetrokken worden; zij grepen de knieën der omstanders, riepen nu eens de namen van bepaalde personen, dan weer de centurie waartoe zij behoorden, het cohort, het legioen, schreeuwend dat eenzelfde behandeling allen te wachten stond. Tegelijkertijd overstelpen zij hun bevelhebber met scheldwoorden, roepen den hemel en de goden tot getuigen aan, laten niets na om verontwaardiging, medelijden, angst en toorn op te wekken. Als één man snellen allen toe; en na de gevangenis te hebben opengebroken ontdoen ze ieder van de boeien, waardoor ze nu al deserteurs en ter dood veroordeelden aan zich toevoegen. 22 Als een vuur laaide vervolgens de gewelddadigheid op; meer mannen namen de leiding van de muiterij over. Een zekere Vibulenus, een gewoon soldaat, liet zich voor Blaesus' estrade op de schouders van de omstanders omhoogtillen en zei te midden van de algemene opgewondenheid, terwijl niemand begreep wat hij eigenlijk in zijn schild voerde: "Jullie hebben tenminste aan de onschuldige arme drommels het licht en den adem des levens teruggegeven; maar wie geeft mijn broer het leven terug, wie mijn broer aan mij? Door het Germaanse leger was hij naar u toegezonden om over onze gemeenschappelijke belangen te praten en hij heeft hem vannacht laten kelen door zijn gladiatoren, die hij houdt en wapent tot verderf van de soldaten. Antwoord, Blaesus, waar je zijn lijk hebt weggesmeten: zelfs vijanden misgunnen elkaar geen begrafenis. Als ik met kussen, als ik met tranen mijn smart heb uitgeleefd, laat mij dan gerust ook afslachten, en wanneer wij zo dood neerliggen, niet om een misdaad, maar omdat we iets wilden doen voor de legioenen, mogen deze mannen ons dan alsjeblieft begraven?" 23 Brandender nog maakte hij de smart die zijn woorden veroorzaakten door te wenen, door zich met zijn handen op de borst en het gezicht te slaan. Toen duwde hij de schouders van degenen die hem droegen uit elkaar, liet zich voorovervallen en verwekte, door zich voor ieders voeten in het stof te wentelen, zo'n consternatie en verontwaardiging, dat sommige soldaten de gladiatoren die tot Blaesus' slaven behoorden, en anderen zijn overige personeel in de boeien sloegen; nog weer anderen renden de legerplaats uit om het lijk te zoeken. En gelukkig werd het al gauw bekend, dat men geen lijk kon vinden, dat de slaven op de pijnbank zeiden van geen moord af te weten en dat de man zelfs nooit een broer had gehad; want zij waren er na aan toe hun generaal te doden. De stafofficieren echter en den kampcommandant joegen zij weg; van hen die vluchtten werd de persoonlijke bagage geplunderd; en de officier Lucilius is vermoord, dien zij met soldatenhumor Geef-'s-'n-andere noemden, omdat hij na zijn stok op den rug van een soldaat gebroken te hebben met luider stem een tweeden placht te vragen en dan nog weer eens een. De overigen hielden zich schuil, terwijl er één, Clemens Julius, werd vastgehouden: zij vonden hem wegens zijn vluggen geest geschikt om de wensen van de soldaten ter kennis van de autoriteiten te brengen. Op een gegeven moment stonden zelfs de mannen van het achtste en vijftiende legioen met getrokken zwaard tegenover elkaar, toen de eersten een officier, Sirpicus geheten, wilden doden, de laatsten hem echter beschermden; maar de soldaten van het negende kwamen tussenbeide met smeekbeden en toen dat niet hielp met bedreigingen. 24 Het bericht van deze gebeurtenissen bracht Tiberius er toe - ondanks zijn geslotenheid, waardoor hij vooral onaangenaamheden wilde verbergen - zijn zoon Drusus te zenden met enige vooraanstaande burgers en twee praetoriaanse cohorten; een bepaalde opdracht kreeg hij niet: hij zou wel handelen naar omstandigheden. De sterkte van de cohorten was trouwens met uitgelezen mannen boven het normale getal opgevoerd; hieraan werd een groot deel van de praetoriaanse ruiterij toegevoegd en de Germaanse keurtroepen, die toen de garde van den keizer vormden. Ook ging de commandant van de praetorianen mee, Aelius Sejanus, die naast zijn vader Strabo in dat ambt was benoemd; hij genoot bij Tiberius groot gezag en moest thans den jeugdigen Drusus leiding geven en door zijn aanwezigheid de overigen attent maken op hun kansen om gestraft en beloond te worden. Toen Drusus naderde, gingen de legioenen hem zogenaamd uit beleefdheid tegemoet, niet opgewekt, zoals de gewoonte is, en niet met medailles en al keurig opgepoetst, maar in een afschuwelijken toestand van verwaarlozing en met een uitdrukking op het gelaat die, ofschoon ze droefheid moest voorstellen, meer weg had van onbeschaamdheid. 25 Nadat hij den wal was binnengegaan, stelden zij sterke wachtposten op aan de poorten en bevalen groepen gewapenden op bepaalde plaatsen van het kamp de wacht te houden; de overigen omringden in een geweldigen stoet de bevelhebbersestrade. Daar stond Drusus, stilte vragend met een handgebaar. En zo vaak als zij nu omkeken naar hun menigte, tierden zij er gruwelijk op los, maar als zij dan weer den Caesar zagen, voelden zij zich onzeker; een vaag gemompel, een verschrikkelijk geschreeuw en plotseling rust; ten prooi aan tegengestelde gemoedsbewegingen vergingen zij van angst en probeerden zij angst aan te jagen. Toen eindelijk het lawaai ophield, las hij een brief van zijn vader voor, waarin stond, dat deze vooral zorg droeg voor die dappere legioenen, waarmee hij zeer veel campagnes had doorgemaakt; zodra hij zijn droefheid te boven was, zou hij hun eisen aan den senaat voorleggen; inmiddels had hij zijn zoon gezonden, om onverwijld toe te staan, wat terstond verleend kon worden; de rest moest voor den senaat bewaard blijven, dien men billijkerwijze competent moest achten inzake het betonen van dankbaarheid en het uitoefenen van gestrengheid. 26 De soldaten antwoordden, dat aan Clemens was opgedragen hun eisen te zijner kennis te brengen. Deze begon met het ontslag na zestien jaar, de premies na het beëindigen van het dienstverband, dat de soldij een denarius per dag moest bedragen, dat oudgedienden niet in speciale vendels vastgehouden mochten worden. Toen Drusus zich hiertegen wilde dekken acher het oordeel van den senaat en van zijn vader, liet men hem niet uitspreken. "Waarom was hij gekomen." schreeuwde men, "als het niet was om de soldij te verhogen of den dienst te verlichten, kortom zonder enige volmacht om iets goeds te doen? Maar ranselen, bij Hercules, en executeren mocht iedereen! Vroeger placht Tiberius de wensen der legioenen uit naam van Augustus op niets te laten uitlopen: nu werkte Drusus met diezelfde handigheid. Zouden er dan nooit anders dan onmondige kwajongens naar hen toekomen? Dat was toch waarachtig iets nieuws, dat een opperbevelhebber zuiver militaire belangen naar den senaat verwees; dan moest voortaan diezelfde senaat geraadpleegd worden, wanneer er terechtstellingen of gevechten werden aangekondigd! Of hingen beloningen van de hoge heren af, terwijl voor straffen geen rechter nodig was?" 27 Eindelijk verlieten zij de estrade; ieder die een praetoriaan of een vriend van den Caesar tegenkwam hield hem zijn vuist voor, wel een oorzaak van tweedracht en het begin van wapengeweld!, waarbij zij vooral gebeten waren op Gnaeus Lentulus, omdat deze, ouder dan de anderen en met een meer roemvolle militaire carrière, Drusus in zijn houding stijfde - naar men meende - en de eerste was om dien minderwaardigen soldatenrel te bagatelliseren. En niet veel later, toen hij met den Caesar wilde weggaan en zich terugtrekken in het winterkwartier als voorzorg tegen eventueel gevaar, gingen ze om hem heen staan en vroegen hem, waar hij naar toe wilde, naar den keizer of naar den senaat, om ook daar de belangen van de legioenen tegen te werken; tegelijk drongen ze naar hem toe, wierpen met stenen en hij, al bloedend door een steen die hem getroffen had en niet anders denkend dan daar te zullen sterven, is nog maar net beschermd, doordat het gevolg van Drusus kwam aanrennen. 28 De nacht vol dreiging en gereed om ieder ogenblik tot misdaad over te gaan, werd door een toevallige gebeurtenis milder gestemd: want men zag de maan aan den helderen hemel plotseling verduisteren. De soldaten, die de oorzaak van dit verschijnsel niet kenden, zagen er een goddelijke aanwijzing van hun situatie in: de verduistering van het hemellichaam symboliseerde hun eigen miserie en hun onderneming zou goed aflopen als de godin haar helderen glans terugkreeg. Derhalve gingen zij te keer met koper tegen elkaar te slaan en tegelijk trompetten en horens te doen weerklinken; al naar de maan hun stralender of duisterder voorkwam, betoonden zij vreugde of droefheid; en toen opgekomen wolken haar aan het oog onttrokken en men geloofde dat de nacht haar verzwolgen had - geneigd tot bijgeloof als de mens nu eenmaal is, wanneer hij zijn geestelijk evenwicht heeft verloren - jammerden zij, dat hun eeuwige ellende werd voorspeld, dat de goden zich afwendden van hun misdaden. De Caesar meende van die stemming gebruik te moeten maken: de kans die het toeval bood moest de grondslag van wijs beleid worden; en dus beval hij bij de tenten langs te gaan; de officier Clemens werd ontboden en alle andere fatsoenlijke lieden die toch bij de soldaten gezien waren. Dezen treden in contact met de nachtwachten, de piketten, de bewakers der poorten; zij wijzen op goede kansen en verscherpen de vrees: "Hoe lang nog zullen wij den zoon van den keizer belegeren? Wat zal het eind van onzen strijd zijn? Zullen wij onzen eed afleggen aan Percennius en Vibulenus? En zullen Percennius en Vibulenus dan den soldaten soldij betalen en den oudgedienden akkerland geven; zíj, tenslotte, in plaats van de Nerones en de Drusi het hoge gezag over het Romeinse volk in handen nemen? Laten we toch liever, zoals we de laatsten waren om ons schuldig te maken, nu de eersten zijn om berouw te tonen. Wat men voor de gemeenschap eist, komt altijd langzaam; persoonlijke dank is gauw verdiend en gauw ontvangen." Door de mannen zo te beïnvloeden en achterdochtig tegen elkaar te maken, vervreemdden zij recruut van oudgediende, legioen van legioen. Toen keerde langzamerhand het gevoel voor discipline weer: zij laten de poorten vrij en de standaarden, die in het begin van de muiterij bij elkaar waren gezet, brengen zij naar hun eigen plaatsen terug. 29 Zodra de dag was aangebroken, liet Drusus de soldaten bijeenroepen; hij was geen redenaar, maar met een natuurlijke voornaamheid gispte hij hun vroegere gedrag en waardeerde hun nieuwe houding; angstaanjagerij en bedreigingen - zo sprak hij - konden geen indruk op hem maken: als hij zag, dat zij de tucht weer aanvaardden, als hij hen hoorde smeken, dan zou hij aan zijn vader schrijven om de verzoeken der legioenen welwillend in overweging te nemen. Op hun verzoek werden dezelfde Blaesus en verder Lucius Aponius, een Romeins ridder uit Drusus' suite, en de opperofficier Justus Catonius naar Tiberius gezonden. Op de hierna volgende stafbespreking kon men het niet direct eens worden, daar sommigen er voor waren om eerst de gezanten af te wachten en inmiddels de soldaten met vriendelijkheid aan het lijntje te houden, anderen daarentegen op krachtiger maatregelen aandrongen: de massa kende geen middenweg; zij deden gevaarlijk, als zij niet bang waren; en wanneer de angst er eenmaal in zat, kon men ongestraft over ze heenlopen: zolang het bijgeloof hen nog benauwde, moest de bevelhebber hun van zijn kant vrees inboezemen door de raddraaiers terecht te stellen. Van aanleg was Drusus tot een meer krachtig optreden geneigd: hij beval Vibulenus en Percennius voor zich te roepen en te doden. Velen leveren over, dat zij in de tent van den opperbevelhebber begraven zijn, anderen, dat hun lijken demonstratief buiten den wal zijn neergeworpen. 30
Toen zijn de ergste onruststokers opgezocht en
gedeeltelijk, terwijl zij buiten het kamp zwierven,
door officieren of praetorianen gedood; sommigen
werden ook uitgeleverd door hun eigen manipels, die
daarmee hun trouw wilden bewijzen. Het vroege invallen
van den winter had de ellende der soldaten nog doen
toenemen; het regende voortdurend en zó hard, dat zij
hun tenten niet konden uitkomen om samen te scholen,
ja, nauwelijks de standaarden konden beschermen, die
door wervelwinden en regen dreigden te worden
meegerukt. Ook de angst voor den toorn des hemels
duurde voort: "Niet voor niets verduisteren de
gesternten, woedden de stormen tegen hen, misdadigers;
slechts één ding kon een einde maken aan hun
rampzaligen toestand: zij moesten dat bezoedelde
ongelukskamp verlaten en van doodzonde bevrijd, ieder
naar zijn eigen winterkwartier teruggaan." Dit deed
dan ook eerst het achtste, daarna het vijftiende
legioen; de mannen van het negende hadden geschreeuwd,
dat men den brief van Tiberius moest afwachten. Later,
vereenzaamd door het vertrek der anderen, voorkwamen
zij uit vrijen wil de dreigende noodzaak. En omdat de
toestand voor het ogenblik rustig genoeg was, keerde
ook Drusus, zonder de terugkomst der gezanten af te
wachten, naar Rome terug.
De
nu volgende vertaling van de hoofdstukken 52, 53, 69,
72 t/m 77, 80 en 81 is ontleend aan:
In
Germanië hebben de Romeinse troepen het zwaar te
verduren. Een catastrophe wordt voorkomen mede door
het krachtig optreden van Germanicus'
doortastende vrouw Agrippina. Voor Tiberius die toch
altijd al jaloers is op Germanicus, is dit niet
makkelijk te verwerken. ANNO
DOMINI 15
|