De nu volgende vertaling van Tacitus is ontleend aan:

KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER

HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD


Tacitus Annales I

I,1 Rome werd aanvankelijk geregeerd door koningen; de republikeinse regeringsvorm en het consulaat zijn ingesteld door Lucius Brutus.
Onbeperkte volmachten waren altijd maar van tijdelijken aard: met het "college van tien" was het binnen twee jaar gedaan en ook de consulaire bevoegdheid van de militaire tribunen was van korten duur. Noch Cinna, noch Sulla heerste lang. Pompejus en Crassus moesten al gauw hun macht aan Caesar afstaan, terwijl Lepidus en Antonius voor Augustus capituleerden, die onder den titel princeps het gehele rijk, ontredderd door burgertwisten, onder zijn gezag bracht.
De oudere geschiedenis van het Romeinse volk, zijn voor- en tegenspoed, is door auteurs van naam te boek gesteld; ook de tijd van Augustus werd door werkelijk talentvolle mannen beschreven, totdat de toenemende ogendienst aan den keizer hen afschrikte.
De geschiedenis van Tiberius, Gajus, Claudius en Nero is tijdens hun leven uit angst verfraaid, na hun dood heeft de nog recente verbittering de teboekstelling beïnvloed. Daarom is het mijn plan alleen de laatste jaren van Augustus te behandelen om daarna over te gaan tot het principaat van Tiberius, objectief, zonder mij af te laten leiden door wrok of voorkeur, welke mij verre zijn.

2 Na den zelfmoord van Brutus en Cassius was er geen staatsleger meer: Pompejus was bij Sicilië verslagen, Lepidus terzijde geschoven, Antonius had zichzelf van het leven beroofd en zelfs de Juliaanse partij had nog maar één leider: namelijk Caesar Augustus. Deze legde den titel van triumvir af en stelde zich tevreden met den titel consul en enkele bevoegdheden van den tribunus plebis om voor de belangen van het volk te kunnen opkomen. Hij won het leger door geldschenkingen, het volk door lagen korenprijs en allen zonder uitzondering door het genot van den vrede: zo werd ongemerkt zijn positie steeds machtiger.
De bevoegdheden van senaat en magistraten trok hij aan zich alsmede de wetgevende macht. Oppositie was er niet, want de grootste voorvechters van de vrijheid waren op het slagveld of door de proscriptie gevallen en de rest van de nobiles, die hun slaafse mentaliteit met rijkdom en hoge functies beloond zagen, verkozen hun veilige positie van het ogenblik - die zij aan de nieuwe orde dankten - boven de gevaarlijke omstandigheden van vroeger.
Ook de provincies stonden niet afwijzend tegenover dezen gang van zaken, want de regering van senaat en volk was in discrediet geraakt door de voortdurende twisten der machthebbers en de inhaligheid van de magistraten, waartegen de wetgeving niets vermocht, want geweld, corruptie en intriges maakten die machteloos.

Geïdealiseerd portret van Augustus

3 Inmiddels consolideerde Augustus zijn macht door den zoon van zijn zuster, Marcellus, een nauwelijks volwassen jongeman, met het pontificaat en de curulische aediliteit te bekleden. Marcus Agrippa, geen aristocraat maar een goed soldaat, die hem geholpen had zijn eindoverwinning te bevechten, onderscheidde hij door twee achtereenvolgende consulaten en na Marcellus' dood gaf hij hem zijn eigen dochter ten huwelijk. Zijn stiefzoons Tiberius Nero en Claudius Drusus verleende hij den titel imperator, ofschoon zijn gehele naaste familie toen nog leefde. Want Agrippa's zoons: Gajus en Lucius had hij in de familie der Caesars (gens Julia) opgenomen en toen zij den kinderschoenen nog niet ontwassen waren, was het reeds zijn liefste wens - al veinsde hij daar niets voor te voelen - hen als aanvoerders der riddercenturiën en consuls designati te zien.
Na het overlijden van Agrippa werden Lucius Caesar, op weg naar de legers in Spanje, en Gajus Caesar, toen hij gewond uit Armenië terugkeerde, door een vroegtijdigen dood weggerukt; misschien was het hun tijd, mogelijk ook had hun stiefmoeder Livia daar de hand in. Drusus was toen al lang dood en zo schoot Tiberius als enige stiefzoon over.
Alles concentreerde zich nu op hem. Door Augustus als zoon geadopteerd, werd hij diens collega bij de gezagsuitoefening en deelgenoot van de tribunicische macht. Hij werd aan alle legers voorgesteld, niet meer, zoals vroeger, door de duistere intriges van zijn moeder, maar op haar openlijke aanbeveling. Want zij had zo'n macht gekregen over den ouden Augustus, dat hij zijn enigen kleinzoon Agrippa Postumus naar het eiland Planasia verbande, die toch, ofschoon verstoken van goede eigenschappen en een domme geweldenaar, geen enkel aanwijsbaar vergrijp op zijn geweten had.
Drusus' zoon Germanicus evenwel gaf hij het commando over de acht legioenen aan den Rijn en hij liet hem door Tiberius adopteren. Tiberius had weliswaar zelf een volwassen zoon, maar Augustus zocht zo veel mogelijk steunpunten voor den blijvenden invloed van zijn geslacht.
Er was nergens meer oorlog in dien tijd met uitzondering van een veldtocht tegen de Germanen, die meer gevoerd werd om het prestige te herstellen na den ondergang van Varus en zijn leger dan om het rijk uit te breiden of enig belangrijk voordeel te behalen. In het land zelf heerste alom rust. De ambtenaren droegen dezelfde namen als vroeger. De jongeren waren na den slag bij Actium geboren, ja zelfs de ouderen waren grotendeels onder de burgeroorlogen ter wereld gekomen. Hoe weinigen leefden er nog, die den tijd van de republiek hadden meegemaakt!

4 Zo was het staatsbestel totaal veranderd: nergens nog een spoor van de oude, onbedorven mentaliteit. Gelijkheid bestond niet meer, allen zagen den princeps naar de ogen, zonder dat er vooralsnog sprake was van terreur, zolang Augustus, in de kracht van zijn leven, zichzelf, de positie van zijn familie en den algemenen vrede wist te handhaven. Toen hij echter op hogen leeftijd kwam en ziek werd en toen het einde naderde, begon men over de nieuwe mogelijkheden te spreken. Theoretisch werd nog wel hier en daar de republikeinse staatsvorm te berde gebracht, maar de meesten waren bang voor oorlog; anderen hoopten er op. Verreweg het merendeel echter bepaalde zich tot praatjes over het karakter van hun mogelijke heersers: Agrippa, zo werd er gezegd, was een bruut en verbitterd door het schandelijk onrecht hem aangedaan, bovendien niet oud en ervaren genoeg voor zo'n zware taak. Tiberius was weliswaar een man van rijperen leeftijd en een ervaren militair, maar hij had de typische familiekwaal van de Claudii namelijk arrogantie en er waren talrijke aanwijzingen voor zijn wreedheid, al trachtte hij die te verhelen. Ook was hij van kindsbeen af in een regerend geslacht opgevoed, consulaten en triomfen waren opgestapeld op zijn jeugdig hoofd, zelfs de jaren, die hij op Rhodos zogenaamd "teruggetrokken" had geleefd - in werkelijkheid was hij verbannen - had hij niets anders gedaan dan zijn wrok koesteren, zijn schijnheiligheid aankweken en zich aan uitspattingen te buiten gaan. En dan zijn heerszuchtige moeder!: zij zouden de slaven worden van een vrouw en twee jongens, die voorlopig het staatsbestuur zouden bemoeilijken en later uiteenrukken.

5 Dit waren zo de praatjes onder de bevolking. Inmiddels ging de toestand van Augustus meer en meer achteruit. Sommigen zagen hierin het werk van zijn vrouw, want het gerucht ging, dat Augustus, een paar maanden terug, na overleg met enkele vertrouwelingen en alleen in gezelschap van Fabius Maximus naar Planasia was gevaren om Agrippa Postumus op te zoeken; daar zou onder veel tranen en wederzijdse betuigingen van genegenheid zijn afgesproken om de jongeman weer in het huis van zijn grootvader op te nemen. Maximus had dit aan zijn vrouw Marcia verteld en deze weer aan Livia. De keizer wist dit en toen niet lang daarna Maximus stierf - niet onmogelijk door eigen hand - had men, naar het verhaal gaat, Marcia bij de begrafenis onder tranen zichzelf horen verwijten, dat zij de oorzaak van haar mans dood was. Hoe dan ook, Tiberius had nauwelijks Illyrië bereikt, toen hij door een dringenden brief van zijn moeder werd teruggeroepen. Het staat niet vast, of hij bij zijn aankomst in Nola Augustus nog in leven vond of dat hij reeds was overleden. Want Livia liet het huis en de toegangswegen scherp bewaken en van tijd tot tijd werden er geruststellende bulletins uitgegeven, totdat zij alle maatregelen genomen had, die er te nemen waren. Toen werd tegelijk bekendgemaakt, dat Augustus was gestorven en dat Tiberius de regering had aanvaard.

6 De eerste misdaad van de nieuwe regering was de moord op Postumus Agrippa. Ofschoon deze op niets verdacht en ongewapend was, kostte het den daarmee belasten centurio, ondanks zijn vastberadenheid, de grootste moeite om hem te executeren. Tiberius sprak niet in den senaat over het gebeurde. Hij gaf voor, dat er orders van zijn vader waren, waarbij de tribuun die het bevel voerde over het bewakingsdetachement, de opdracht kreeg Agrippa onmiddellijk te doden, zodra Augustus den laatsten adem had uitgeblazen. Ongetwijfeld had Augustus meer dan eens zeer scherpe woorden over het karakter van den jongemna gesproken en daarom had de senaat ook het besluit tot zijn verbanning genomen. Nooit is hij echter zo ver gegaan, dat hij een van zijn familieleden ter dood liet brengen en het is niet aan te nemen, dat hij zijn kleinzoon uit den weg liet ruimen ter wille van de rust van zijn stiefzoon. Veel waarschijnlijker is het, dat Tiberius en Livia, de eerste uit vrees en de tweede uit stiefmoederlijken haat, zich in aller ijl van een verafschuwden mededinger hebben ontdaan.
Overeenkomstig den normalen gang van zaken in het leger kwam de officier melden, dat hij zijn instructies had uitgevoerd. Hij kreeg toen echter te horen, dat de keizer van geen instructies af wist en dat men den senaat in deze zaak moest kennen.
Toen dit Sallustius Crispus ter ore kwam - deze was in het geheim, want hij had aan den tribuun in kwestie de order toegezonden - werd hij bang dat er een aanklacht tegen hem ingediend zou worden en hij wist, dat het in dat geval even gevaarlijk zou zijn om de waarheid te vertellen als een leugen. Daarom ried hij Livia om de geheimen van het paleis, de adviezen van haar vrienden en de activiteit van de militairen niet publiek te laten worden. Tiberius, zei hij, zou het principaat verzwakken door overal den senaat in te mengen. Souvereiniteit hield in, dat de rekening alleen klopte, wanneer die aan één persoon werd voorgelegd.

7 In Rome stortten allen: consuls, senatoren en ridders zich in den afgrond van de slavernij. Hoe aanzienlijker een man, hoe groter zijn onoprechtheid en zijn haast - het gezicht in de plooi, natuurlijk, om geen blijdschap te tonen over het heengaan van hun vorst of geen ongepaste droefheid bij het komen van zijn opvolger. Zo mengden zij wat tranen met een dosis vreugdebetoon en vleiende woorden met een paar jammerklachten.
Sextus Pompejus en Sextus Appulejus waren de eersten, die den eed aan Tiberius aflegden, en in hun handen Sejus Strabo en Gajus Turranius, respectievelijk de prefect van de praetoriaanse cohorten en inspecteur van de korenvoorziening. Na dezen volgden de senatoren, het garnizoen en het volk. Want Tiberius liet alle zaken door de consuls entameren, als leefde men nog in de republiek en aarzelde hij om te regeren. Zelfs het edict, waarbij hij de senatoren naar het raadsgebouw riep, vaardigde hij slechts uit krachtens zijn tribunicische macht, die hij onder Augustus gekregen had.
De inhoud was kort en van zeer bescheiden strekking: hij wilde den senaat raadplegen over de laatste eer aan zijn vader. Van de staatsfuncties maakte hij alleen aanspraak op de bewaking en bezorging van het lijk van den keizer.
Hij had evenwel, na het verscheiden van Augustus, als imperator het parool aan de praetoriaanse cohorten gegeven; hij had een paleiswacht, een militair geleide en wat er zo verder bij een keizerlijk hof te pas komt. Soldaten vergezelden hem naar het forum, soldaten ook naar het senaatsgebouw. Er waren proclamaties naar de legers gestuurd, alsof hij het principaat al aanvaard had en in het algemeen toonde hij nergens enige aarzeling behalve bij zijn redevoeringen in den senaat.
De voornaamste reden hiervan was de vrees dat Germanicus, die zo veel legioenen commandeerde, enorm veel bondgenoten onder zich had en opmerkelijk populair was bij het volk, liever de heerschappij wilde bezitten dan er op wachten. Ook achtte Tiberius het beter voor zijn goeden naam, dat men zou zeggen, dat hij was geroepen en uitgekozen door den staat en niet zich had ingedrongen met behulp van de intriges van een vrouw en de adoptie van een ouden man. Later heeft men begrepen, dat hij die aarzeling ook voorwendde om de gevoelens van de aristocratie te peilen: al hun woorden en blikken maakte hij in zijn gedachten tot misdaden en begroef die in zijn hart.

8 In de eerste senaatsvergadering liet hij niets anders behandelen dan de laatste beschikkingen van Augustus. Diens testament, door de Vestaalse maagden binnengebracht, benoemde Tiberius en Livia als erfgenamen. Livia werd in het geslacht der Julii opgenomen en kreeg den titel Augusta. Als erfgenamen in tweede linie waren de kleinkinderen en achterkleinkinderen aangewezen, in derde linie verschillende hoogwaardigheidsbekleders, die hij merendeels haatte: maar dat was om indruk te maken op het nageslacht.
De legaten waren niet groter dan bij een burgerlijk vermogen, uitgezonderd dat hij aan het volk en de armen samen 43 en 1/2 millioen sestertiën naliet; aan de praetoriaanse garde duizend sestertiën per man, vijfhonderd per man aan de garnizoenssoldaten en driehonderd aan de manschappen van de legioenen en leden van de cohorten van Romeinse burgervrijwilligers.
Daarna volgde het debat over de eerbewijzen. De belangrijkste voorstellen kwamen van Gallus Asinius, die wilde, dat de lijkstoet onder de porta triumphalis doortrok, en van Lucius Arruntius: deze opperde, dat de titels van alle wetten die hij aanhangig had gemaakt en de namen van de volkeren die hij had overwonnen, voor den dode uitgedragen zouden worden. Valerius Messalla voegde daar nog de suggestie aan toe om ieder jaar den eed aan Tiberius te vernieuwen. Toen Tiberius hem vroeg of hij op zíjn verzoek met dit voorstel was gekomen, antwoordde hij: "Neen, geheel uit eigen beweging. Waar het gaat om de belangen van het land, ga ik uitsluitend bij mijzelf te rade, zelfs al zou ik daardoor aanstoot geven." Dit was de enige vorm van vleierij waar men nog mee aan kon komen.
Als uit één mond riepen de senatoren, dat zij het lijk op hun schouders naar den brandstapel wilden dragen. Maar Tiberius, in zijn welwillendheid vol pretenties, schonk hun dit en hij vaardigde een proclamatie aan het volk uit om excessen van liefde als bij de begrafenis van den goddelijken Julius Caesar te vermijden en de crematie van Augustus niet op het forum te laten plaats hebben, maar op het Marsveld, dat daarvoor bestemd was!
Op den dag van de plechtigheid stonden de soldaten opgesteld alsof er iets te beschermen viel! Het tafereel wekte slechts den spot van de mensen, die zelf den dag gezien hadden - of er van hun ouders over hadden gehoord - toen de poging om de vrijheid te herkrijgen zo ellendig mislukte. Toch was Rome in dien tijd nog niet volkomen rijp geweest voor de slavernij; de een beschouwde den moord op Caesar als een afschuwelijke, de ander als een prachtige daad. En nu deed men alsof een oude keizer, die zelfs maatregelen had genomen om de macht van zijn erfgenamen over het landsbestuur te verzekeren, met de gewapende macht beschermd moest worden om zijn begrafenis ongestoord te doen verlopen!

9 Er werd na afloop nog veel over Augustus gepraat. Men verbaasde zich meestal over futiliteiten: bijvoorbeeld, dat hij op denzelfden dag was overleden als waarop hij indertijd de regering had aanvaard en dat hij te Nola in hetzelfde huis en dezelfde kamer als zijn vader Octavius den laatsten adem had uitgeblazen. Ook werd er ophef gemaakt over het aantal malen, dat hij consul geweest was: evenveel als Valerius Corvus en Gajus Marius samen! Gedurende zevenendertig jaar aan een stuk had hij de tribunicische macht bekleed, eenentwintig maal den titel imperator gekregen en andere eerbewijzen bij herhaling of voor het eerst.
Mensen met iets meer inzicht hadden echter zowel lof voor als kritiek op zijn leven. Sommigen meenden dat genegenheid voor zijn vader en de nood van het land, waar toen geen plaats was voor wet en recht, hem tot burgeroorlog hadden gebracht en dien kan men nu eenmaal niet met schone janden voorbereiden of voeren. Veel had hij van Antonius en Lepidus door de vingers gezien, als hij maar wraak kon nemen op Caesar's moordenaars. Toen Lepidus oud en indolent werd en Antonius aan zijn lichtzinnigheid te gronde was gegaan, bestond er geen andere mogelijkheid om het vaderland te redden dan het bestuur van één man. Toch had hij geen monarchie of dictatuur gevestigd, maar hij had den titel princeps in het staatsbestuur ingevoerd. Hij had den Oceaan en grote rivieren tot de grenzen van het rijk gemaakt. De legioenen, de vloten en de provincies vormden een samenhangenden verdedigingsgordel door de volkomen centralisatie; recht heerste onder de burgers, redelijke tucht onder de bondgenoten. Rome was op schitterende wijze verfraaid. Nu en dan slechts was geweld gebruikt om voor altijd rust te hebben.

10 De kritiek liet echter een ander geluid horen: liefde voor zijn vader en de nood van het land waren maar voorwendsels geweest. Uit heerschzucht had hij met royaliteit veteranen voor zijn belangen opgezweept. Als jong, ambteloos burger had hij een leger op de been gebracht, de legioenen van een consul omgekocht en genegenheid voor de partij van Pompejus gehuicheld. Toen hij zich later door middel van een senaatsbesluit in het bezit gesteld had van de roedenbundels en de machtsmiddelen van praetor, stierven plotseling Hirtius en Pansa. Of dit nu het gevolg was van vijandelijke actie óf dat Pansa's wonden opzettelijk met vergif geïnfecteerd waren en Hirtius door zijn eigen soldaten (natuurlijk op instigatie van Augustus) was vermoord - in ieder geval hij had zich van hun beider legers meester gemaakt. Tegen den wil van den senaat had hij zijn consulaat afgedwongen; de wapens die hij ontvangen had tegen Antonius, had hij tegen den staat gekeerd.
De proscriptie van burgers en de landtoewijzingen werden zelfs door hen die ze ten uitvoer legden, niet goedgekeurd. Zeker, Cassius en de gebroeders Marcus en Decimus Brutus waren zijn slachtoffers geworden om hun strijd tegen zijn vader: ofschoon persoonlijke wrok behoort te wijken voor het landsbelang. Pompejus evenwel misleidde hij door een schijnvrede, Lepidus door zogenaamde vriendschap. Toen was Antonius met de verdragen van Tarentum en Brundisium (bekroond door zijn huwelijk met Octavia, Augustus' zuster) in de val gelokt. Later moest hij dien verraderlijken familieband met den dood bekopen!
Hierna heerste er inderdaad vrede, maar een vrede gedrenkt in bloed. Daar waren de catastrophale nederlagen van Lollius en Varus en te Rome de executie van mannen als Varro, Egnatius en Jullus.
Ook zijn particuliere leven ging over de tong. Hij had Nero zijn vrouw afgenomen en toen waren nota bene - wat een comedie! - de pontifices geraadpleegd of zij, terwijl zij een kind verwachtte, wettig kon huwen! En dan de uitspattingen van Vedius Pollio en ten slotte Livia, een harde moeder voor het land en een harde stiefmoeder voor het huis van de Caesars.
Den goden liet hij geen plaats: zijn eigen beeltenissen deed hij in de tempels oprichten om door de priesters aanbeden te worden. Zelfs Tiberius had hij zich niet uit genegenheid of vaderlandsliefde tot opvolger gekozen, maar om zelf des te gunstiger af te steken, want hij doorzag diens hoogmoedig, meedogenloos karakter zeer goed.
Augustus had zich namelijk enkele jaren tevoren, toen hij aan den senaat verlenging van de tribunicische macht voor Tiberius vroeg in een overigens eervolle rede, enkele opmerkingen laten ontvallen over diens optreden, kleding en gewoonten, die onder het mom van verontschuldiging een afkeuring inhielden.
De begrafenis verliep volgens de regels en er werden hem een tempel en goddelijke eredienst toegekend.

11 Daarna richtte men dringende beden tot Tiberius. Deze hield allerhande beschouwingen over de grootheid van het rijk en de beperkte vermogens waarover hijzelf beschikte. Alleen de geest van den goddelijken Augustus was tegen zo'n enorme taak opgewassen geweest: zelf had hij, door den vorst geroepen om diens zorgen te delen, door ondervinding geleerd hoe zwaar en hoezeer van het toeval afhankelijk de last van de wereldregering was. Daarom meende hij dat men in een land, dat op zoveel brillante mannen steunde, niet alles op één moest laten aankomen: gemakkelijker kon men de functies verdelen en met vereende krachten het land besturen.
Een dergelijke rede was meer waardig dan oprecht. Tiberius gebruikte toch altijd al, van nature of uit gewoonte, vage en duistere woorden, ook als hij niet van plan was zijn gedachten te verbergen. Toen hij nu zijn uiterste best deed om geen spoor van zijn werkelijke bedoeling te laten blijken, drukte hij zich nog dubbelzinniger en gecompliceerder uit. Maar de senatoren, die maar één ding vreesden: namelijk den indruk te wekken, dat zij hem doorzagen, gingen zich te buiten aan jammerklachten, tranen en smeekbeden: tot den hemel, tot de beeltenis van Augustus, tot zijn eigen knieën strekten zij de armen uit.
Toen liet Tiberius een belangrijk document binnenbrengen en voorlezen. Het behelsde een overzicht van het nationaal bezit, van de sterkte van burgers en bondgenoten onder de wapenen; van het aantal vloten, protectoraten en provincies; van de directe en indirecte belastingen, de noodzakelijke uitgaven en de bedragen uitgetrokken voor keizerlijke schenkingen. Augustus had dit alles met eigen hand te boek gesteld en er tenslotte nog - uit voorzichtigheid of uit jaloezie - het advies aan toegevoegd, het rijk niet buiten de bestaande grenzen uit te breiden.

12 Terwijl inmiddels de senaat zich tot de meest onwaardige smeekbeden vernederde, liet Tiberius zich ontvallen, dat hij zich weliswaar niet opgewassen voelde tegen de gehele regeringstaak, maar dat hij wel bereid was om de zorg van een gedeelte dat men hem eventueel wilde toevertrouwen, op zich te nemen. Toen zei Asinius Gallus: "Dan zou ik u willen vragen, Caesar, welk deel van de regeringstaak ge u opgedragen wenst te zien."
Van zijn stuk gebracht door deze onverwachte vraag, zweeg hij een ogenblik, maar even later, na zich te hebben hersteld, antwoordde hij, dat zijn aangeboren bescheidenheid hem deed aarzelen een deel te kiezen of af te wijzen van een taak, waaraan hij zich liever geheel wilde onttrekken. Gallus, die Tiberius' ergernis op zijn gezicht gelezen had, repliceerde toen, dat hij zijn vraag niet gesteld had met de bedoeling dat Tiberius het ondeelbare zou delen, maar opdat hij zelf zou moeten erkennen dat het staatsbestel één lichaam vormde, dat door één geest bestuurd moest worden. Hij voegde er een lofrede op Augustus aan toe en liet Tiberius' eigen overwinningen en wat hij bovendien als staatsman tot stand had gebracht, de revue passeren. Maar dat alles deed Tiberius' woede niet bekoelen, want Gallus stond al lang slecht aangeschreven door zijn huwelijk met een dochter van Marcus Agrippa, Vipsania, die eerder getrouwd was geweest met Tiberius. Daarom meende Tiberius, dat hij aspiraties koesterde, die verder gingen dan enige positie van een gewoon burger en in zijn ogen had hij de vermetelheid van zijn vader Asinius Pollio geërfd.

13 Daarna was het Lucius Arruntius, die hem met soortgelijke woorden als Gallus evenzeer ergerde, ofschoon Tiberius geen ouden wrok tegen Arruntius koesterde. Bij hem waren het evenwel zijn rijkdom, energie, begaafdheid en algemeen aanzien, die hem verdacht maakten. Want toen Augustus tegen het eind van zijn leven met zijn omgeving besprak wie de capaciteiten had voor het principaat maar het van de hand zou wijzen of wie het zou ambiëren zonder voor die taak berekend te zijn én wie het tenslotte zowel aan zou kunnen als begeren, had hij te kennen gegeven, dat Marcus Lepidus de kwaliteiten had, maar niet genegen zou zijn, Gallus Asinius brandde van verlangen zonder voldoende bekwaamheid te bezitten, maar dat Lucius Arruntius capabel was en het eventueel ook aan zou durven.
Over de eerstgenoemden is men het eens, maar sommigen noemen in de plaats van Arruntius Gnaeus Piso. Al deze mensen, Lepidus uitgezonderd, zijn later door de een of andere aanklacht (met Tiberius op den achtergrond) in moeilijkheden geraakt. Ook Quintus Haterius en Mamercus Scaurus wekten zijn altijd op de loer liggenden argwaan. Haterius doordat hij zei: "Hoelang zult gij nog dulden, dat de staat geen hoofd heeft, Caesar?" Scaurus omdat hij opgemerkt had, dat - naar men hopen mocht - de beden van den senaat niet vruchteloos zouden zijn, omdat Tiberius niet, krachtens zijn bevoegdheid als volkstribuun, zijn veto had uitgesproken tegen de voordracht van de consuls.
Tegen Quintus Haterius voer hij terstond uit. Scaurus, tegen wien zijn rancune dieper ging, negeerde hij. Moe van het algemeen geschreeuw en de dringende persoonlijke verzoeken, toonde hij zich langzamerhand wat toeschietelijker, niet in dien zin, dat hij openlijk verklaarde de souvereiniteit te aanvaarden, maar hij maakte een eind aan zijn weigeringen en hun smeekbeden.
Het is bekend, dat Haterius, toen hij zijn opwachting maakte in het Palatium om zijn excuses aan te bieden en een voetval deed voor Tiberius, die daar liep te wandelen, bijna doodgestoken is door de lijfwacht, omdat Tiberius, bij ongeluk of doordat hij struikelde over de handen van den smekeling, kwam te vallen. Toch liet hij zich door het gevaar van zo'n verdienstelijk man niet vermurwen, totdat Haterius zich tot Augusta wendde, die hem redde door haar dringende voorspraak.

Portret van Tiberius

14 Ook Augusta kreeg haar deel in de vleierijen van de senatoren. Sommigen wilden haar den titel van "Schutsvrouwe des Vaderlands" toekennen. Een grote meerderheid was er voor aan den naam van Tiberius "Zoon van Julia" toe te voegen. Deze verklaarde echter, dat men niet te ver moest gaan met officiële onderscheidingen voor vrouwen: hij wenste trouwens dezelfde matiging toegepast te zien in de hem persoonlijk toe te kennen eerbewijzen. In werkelijkheid was hij jaloers en bang zelf op den achtergrond te raken, wanneer een vrouw naar voren geschoven werd. Zelfs wilde hij haar geen lictor laten toewijzen en hij verzette zich tegen een "Altaar van adoptie" en andere dergelijke dingen. Wel vroeg hij om een proconsulair imperium voor Germanicus. Er werd een commissie gezonden om het aan te bieden en hem tevens te troosten in zijn verdriet over het heengaan van Augustus. Dat eenzelfde verzoek niet gedaan werd voor Drusus, vond zijn oorzaak in het feit dat Drusus consul designatus en bovendien persoonlijk aanwezig was.

OPSTAND VAN DRIE LEGIOENEN IN PANNONIË
(Tacitus, Annales I, 16 - 30)

I,16 Dit was de situatie in Rome, toen de Pannonische legioenen aan het muiten sloegen, zonder enige nieuwe oorzaak, behalve dan, dat de verandering van princeps op hun phantasie werkte: zij zagen al woelingen en bandeloosheid, een burgeroorlog met de voordelen daarvan. In het zomerkwartier lagen drie legioenen tezamen onder commando van Julius Blaesus, die na het bericht van Augustus' dood en Tiberius' opvolging wegens den openbaren rouw en de feestelijkheid van den gewonen dienst had vrijgegeven. Zo begon de tucht te verslappen; de soldaten gingen ruzie maken, luisterden naar de praatjes van de slechtste elementen, in één woord: zij begeerden een goed leventje van nietsdoen; de discipline en het werk stonden hun tegen. In het kamp bevond zich een zekere Percennius; hij was leider van de claque in het theater geweest, vervolgens soldaat geworden: een man met een brutalen mond en door zijn vroegere betrekking wel in staat een menigte aan den gang te brengen. Deze begon in nachtelijke gesprekken of als de dag ten avond neigde de naïeve soldaten, die in onzekerheid verkeerden aangaande hun militairen status na den dood van Augustus, langzamerhand te beïnvloeden en wanneer de betere mannen zich verspreid hadden, hield hij de ongunstigste individuen om zich heen.

17 Tenslotte toen zich ook al anderen onverholen bij zijn opstandig initiatief aansloten, ondervroeg hij hen als 't ware in een formele toespraak, waarom zij aan een paar centurionen en nog minder stafofficieren als slaven gehoorzaamden. Wanneer zouden zij het wagen werkelijke verbeteringen te eisen, als zij niet den nieuwen en nog wankel staanden princeps met hun verzoeken of wapens te lijf gingen? Het was al verkeerd genoeg geweest, dat zij zó lang, uit slapheid, dertig of veertig dienstjaren accepteerden, oude mannen reeds en zeer velen met een lichaam verminkt door wonden. Zelfs de ontslagenen hadden nog niet met den krijgsdienst gedaan, maar ingedeeld bij een vendel leden zij onder een anderen naam dezelfde miserie. En als iemand zoveel kwade kansen had overleefd, dan werd hij nog naar verre landen weggesleept, om zogenaamd "bouwgrond" te krijgen: drassige moerassen of een woest stukje berg. Maar de dienst zelf! Zwaar, onvoordelig: op tien as per dag werd hun ziel en lijf getaxeerd; meer niet voor hun uitrusting, wapens, tenten; meer niet om er de gemeenheid der officieren mee af te kopen en eens een keertje vrij te hebben. De drachten slaag echter, bij Hercules! en de verwondingen, de harde winter, de uitputtende zomers, de afschuwelijke oorlog of de magere vrede, dat alles nam geen eind. En er was maar één middel tot verbetering: men moest dienst kunnen nemen onder vaststaande voorwaarden; één denarius per dag soldij, na zestien jaar eind van het verband, geen speciale vendels meer, maar in het kamp zelf de ontslagpremie contant uitbetaald. Trotseerden soms de praetoriaanse cohorten, die twee denarii kregen, die na zestien jaar naar huis mochten teruggaan, meer gevaren? De bewaking van Rome werd door hem niet gekleineerd; niettemin zagen zíj te midden van wilde stammen uit hun kwartieren den vijand in het gezicht.

18 Schreeuwend betuigde de troep zijn bijval en zette het gehoorde op verschillende manieren kracht bij: sommigen toonden verwijtend littekens van een geseling, anderen hun grijze haren, zeer velen hun versleten kleding, waar het naakte lichaam doorheen stak. Tenslotte kwamen zij tot zo'n dolzinnigheid, dat zij het er over hadden de drie legioenen tot één te verenigen. Onderlinge naijver deed hen van dit plan afzien, daar een ieder die eer voor zijn legioen opeiste; toen bedachten zij iets anders en zetten drie adelaars en de standaarden der cohorten bij elkaar; tegelijkertijd brengen zij graszoden aan en richten een verhoging op om de plaats meer in het oog te doen vallen. Terwijl zij hiermee druk in de weer zijn, komt Blaesus toelopen, man voor man ging hij tegen hen te keer en probeerde ze tegen te houden. "Bezoedelen jullie je handen liever met mijn bloed." riep hij uit. "Het is niet zo erg om je bevelhebber te vermoorden, als om tegen je keizer in opstand te komen. Ik zal óf ongedeerd de trouw der legioenen handhaven óf mij laten doodsteken en zo jullie berouw verhaasten."

19 Zode werd niettemin op zode gelegd en reeds waren zij tot op borsthoogte opgestapeld, toen de mannen eindelijk, door zijn hardnekkigheid overwonnen, hun onderneming lieten varen. Blaesus, die uitstekend spreken kon, zei, dat niet door muiterij en ongeregeldheden de verlangens der soldaten aan den keizer kenbaar gemaakt moesten worden; dat noch vroeger de soldaten aan hun toenmalige bevelhebbers, noch zijzelf aan den vergoddelijkten Augustus ooit zo ongehoorde dingen hadden gevraagd. "Bovendien was het niet erg opportuun de zorgen van een man die pas princeps was geworden nog te verzwaren. Als zij er echter op uit waren in vollen vrede voordelen te verkrijgen die zelfs de overwinnaars in de burgeroorlogen niet hadden geëist, waarom gingen zij dan in strijd met de normale hiërarchie, in strijd met de behoorlijke discipline tot geweld over? Zij moesten afgevaardigden aanwijzen en die, in zijn tegenwoordigheid, opdrachten geven."
Zij riepen dat ze het goedvonden, mits de zoon van Blaesus, een stafofficier, zich van die opdracht kweet en voor de soldaten ontslag na zestien dienstjaren vroeg: de rest zouden zij wel zeggen, wanneer het eerste succes had gehad. Na het vertrek van den jongeman werd het wat rustiger; maar de soldaten waren trots, omdat het feit, dat de zoon van hun generaal aller belangen ging bepleiten, duidelijk aantoonde dat onder pressie was afgedwongen, wat zij door zich aan de discipline te houden nooit zouden hebben verkregen.

20 Inmiddels vernamen enige manipels die vóór de muiterij naar Nauportum waren gezonden om wegen en bruggen te herstellen en andere werkzaamheden te verrichten, dat er in het kamp ongeregeldheden waren voorgevallen; zij braken onmiddellijk op, plunderden de dichtstbij liggende dorpen en Nauportum zelf, waar Romeinen woonden, terwijl ze de officieren die hen trachtten te weerhouden eerst uitlachten en uitscholden, tenslotte afranselden. Vooral waren zij gebeten op den kampcommandant Aufidienus Rufus; zij haalden hem van zijn wagen, deden hem de zware soldatenuitrusting aan en dreven hem voort, vooraan in de colonne, terwijl ze hem telkens honend vroegen, of hij geen plezier had in zo'n ontzaglijke vracht en in zo'n lange-afstandmars. Rufus namelijk, die lang gewoon soldaat was geweest, daarna subaltern officier en pas later kampcommandant, stond nog helemaal voor dien harden dienst van vroegere tijden, oud geworden in het zwoegen met schop en zwaard en des te ongevoeliger omdat hij door dat alles was heengekomen.

21 Door de aankomst van deze mannen begon de muiterij weer opnieuw en in het wilde weg plunderden zij de omgeving. Blaesus beval er een paar, die het meest met buit beladen waren, tot afschrikwekkend voorbeeld voor de anderen, te geselen en in de gevangenis op te sluiten; want nog steeds werd de generaal door zijn officieren en de beste soldaten gehoorzaamd. De slachtoffers boden weerstand en moesten meegetrokken worden; zij grepen de knieën der omstanders, riepen nu eens de namen van bepaalde personen, dan weer de centurie waartoe zij behoorden, het cohort, het legioen, schreeuwend dat eenzelfde behandeling allen te wachten stond. Tegelijkertijd overstelpen zij hun bevelhebber met scheldwoorden, roepen den hemel en de goden tot getuigen aan, laten niets na om verontwaardiging, medelijden, angst en toorn op te wekken. Als één man snellen allen toe; en na de gevangenis te hebben opengebroken ontdoen ze ieder van de boeien, waardoor ze nu al deserteurs en ter dood veroordeelden aan zich toevoegen.

22 Als een vuur laaide vervolgens de gewelddadigheid op; meer mannen namen de leiding van de muiterij over. Een zekere Vibulenus, een gewoon soldaat, liet zich voor Blaesus' estrade op de schouders van de omstanders omhoogtillen en zei te midden van de algemene opgewondenheid, terwijl niemand begreep wat hij eigenlijk in zijn schild voerde: "Jullie hebben tenminste aan de onschuldige arme drommels het licht en den adem des levens teruggegeven; maar wie geeft mijn broer het leven terug, wie mijn broer aan mij? Door het Germaanse leger was hij naar u toegezonden om over onze gemeenschappelijke belangen te praten en hij heeft hem vannacht laten kelen door zijn gladiatoren, die hij houdt en wapent tot verderf van de soldaten. Antwoord, Blaesus, waar je zijn lijk hebt weggesmeten: zelfs vijanden misgunnen elkaar geen begrafenis. Als ik met kussen, als ik met tranen mijn smart heb uitgeleefd, laat mij dan gerust ook afslachten, en wanneer wij zo dood neerliggen, niet om een misdaad, maar omdat we iets wilden doen voor de legioenen, mogen deze mannen ons dan alsjeblieft begraven?"

23 Brandender nog maakte hij de smart die zijn woorden veroorzaakten door te wenen, door zich met zijn handen op de borst en het gezicht te slaan. Toen duwde hij de schouders van degenen die hem droegen uit elkaar, liet zich voorovervallen en verwekte, door zich voor ieders voeten in het stof te wentelen, zo'n consternatie en verontwaardiging, dat sommige soldaten de gladiatoren die tot Blaesus' slaven behoorden, en anderen zijn overige personeel in de boeien sloegen; nog weer anderen renden de legerplaats uit om het lijk te zoeken. En gelukkig werd het al gauw bekend, dat men geen lijk kon vinden, dat de slaven op de pijnbank zeiden van geen moord af te weten en dat de man zelfs nooit een broer had gehad; want zij waren er na aan toe hun generaal te doden. De stafofficieren echter en den kampcommandant joegen zij weg; van hen die vluchtten werd de persoonlijke bagage geplunderd; en de officier Lucilius is vermoord, dien zij met soldatenhumor Geef-'s-'n-andere noemden, omdat hij na zijn stok op den rug van een soldaat gebroken te hebben met luider stem een tweeden placht te vragen en dan nog weer eens een. De overigen hielden zich schuil, terwijl er één, Clemens Julius, werd vastgehouden: zij vonden hem wegens zijn vluggen geest geschikt om de wensen van de soldaten ter kennis van de autoriteiten te brengen. Op een gegeven moment stonden zelfs de mannen van het achtste en vijftiende legioen met getrokken zwaard tegenover elkaar, toen de eersten een officier, Sirpicus geheten, wilden doden, de laatsten hem echter beschermden; maar de soldaten van het negende kwamen tussenbeide met smeekbeden en toen dat niet hielp met bedreigingen.

24 Het bericht van deze gebeurtenissen bracht Tiberius er toe - ondanks zijn geslotenheid, waardoor hij vooral onaangenaamheden wilde verbergen - zijn zoon Drusus te zenden met enige vooraanstaande burgers en twee praetoriaanse cohorten; een bepaalde opdracht kreeg hij niet: hij zou wel handelen naar omstandigheden. De sterkte van de cohorten was trouwens met uitgelezen mannen boven het normale getal opgevoerd; hieraan werd een groot deel van de praetoriaanse ruiterij toegevoegd en de Germaanse keurtroepen, die toen de garde van den keizer vormden. Ook ging de commandant van de praetorianen mee, Aelius Sejanus, die naast zijn vader Strabo in dat ambt was benoemd; hij genoot bij Tiberius groot gezag en moest thans den jeugdigen Drusus leiding geven en door zijn aanwezigheid de overigen attent maken op hun kansen om gestraft en beloond te worden. Toen Drusus naderde, gingen de legioenen hem zogenaamd uit beleefdheid tegemoet, niet opgewekt, zoals de gewoonte is, en niet met medailles en al keurig opgepoetst, maar in een afschuwelijken toestand van verwaarlozing en met een uitdrukking op het gelaat die, ofschoon ze droefheid moest voorstellen, meer weg had van onbeschaamdheid.

25 Nadat hij den wal was binnengegaan, stelden zij sterke wachtposten op aan de poorten en bevalen groepen gewapenden op bepaalde plaatsen van het kamp de wacht te houden; de overigen omringden in een geweldigen stoet de bevelhebbersestrade. Daar stond Drusus, stilte vragend met een handgebaar. En zo vaak als zij nu omkeken naar hun menigte, tierden zij er gruwelijk op los, maar als zij dan weer den Caesar zagen, voelden zij zich onzeker; een vaag gemompel, een verschrikkelijk geschreeuw en plotseling rust; ten prooi aan tegengestelde gemoedsbewegingen vergingen zij van angst en probeerden zij angst aan te jagen. Toen eindelijk het lawaai ophield, las hij een brief van zijn vader voor, waarin stond, dat deze vooral zorg droeg voor die dappere legioenen, waarmee hij zeer veel campagnes had doorgemaakt; zodra hij zijn droefheid te boven was, zou hij hun eisen aan den senaat voorleggen; inmiddels had hij zijn zoon gezonden, om onverwijld toe te staan, wat terstond verleend kon worden; de rest moest voor den senaat bewaard blijven, dien men billijkerwijze competent moest achten inzake het betonen van dankbaarheid en het uitoefenen van gestrengheid.

26 De soldaten antwoordden, dat aan Clemens was opgedragen hun eisen te zijner kennis te brengen. Deze begon met het ontslag na zestien jaar, de premies na het beëindigen van het dienstverband, dat de soldij een denarius per dag moest bedragen, dat oudgedienden niet in speciale vendels vastgehouden mochten worden. Toen Drusus zich hiertegen wilde dekken acher het oordeel van den senaat en van zijn vader, liet men hem niet uitspreken. "Waarom was hij gekomen." schreeuwde men, "als het niet was om de soldij te verhogen of den dienst te verlichten, kortom zonder enige volmacht om iets goeds te doen? Maar ranselen, bij Hercules, en executeren mocht iedereen! Vroeger placht Tiberius de wensen der legioenen uit naam van Augustus op niets te laten uitlopen: nu werkte Drusus met diezelfde handigheid. Zouden er dan nooit anders dan onmondige kwajongens naar hen toekomen? Dat was toch waarachtig iets nieuws, dat een opperbevelhebber zuiver militaire belangen naar den senaat verwees; dan moest voortaan diezelfde senaat geraadpleegd worden, wanneer er terechtstellingen of gevechten werden aangekondigd! Of hingen beloningen van de hoge heren af, terwijl voor straffen geen rechter nodig was?"

27 Eindelijk verlieten zij de estrade; ieder die een praetoriaan of een vriend van den Caesar tegenkwam hield hem zijn vuist voor, wel een oorzaak van tweedracht en het begin van wapengeweld!, waarbij zij vooral gebeten waren op Gnaeus Lentulus, omdat deze, ouder dan de anderen en met een meer roemvolle militaire carrière, Drusus in zijn houding stijfde - naar men meende - en de eerste was om dien minderwaardigen soldatenrel te bagatelliseren. En niet veel later, toen hij met den Caesar wilde weggaan en zich terugtrekken in het winterkwartier als voorzorg tegen eventueel gevaar, gingen ze om hem heen staan en vroegen hem, waar hij naar toe wilde, naar den keizer of naar den senaat, om ook daar de belangen van de legioenen tegen te werken; tegelijk drongen ze naar hem toe, wierpen met stenen en hij, al bloedend door een steen die hem getroffen had en niet anders denkend dan daar te zullen sterven, is nog maar net beschermd, doordat het gevolg van Drusus kwam aanrennen.

28 De nacht vol dreiging en gereed om ieder ogenblik tot misdaad over te gaan, werd door een toevallige gebeurtenis milder gestemd: want men zag de maan aan den helderen hemel plotseling verduisteren. De soldaten, die de oorzaak van dit verschijnsel niet kenden, zagen er een goddelijke aanwijzing van hun situatie in: de verduistering van het hemellichaam symboliseerde hun eigen miserie en hun onderneming zou goed aflopen als de godin haar helderen glans terugkreeg. Derhalve gingen zij te keer met koper tegen elkaar te slaan en tegelijk trompetten en horens te doen weerklinken; al naar de maan hun stralender of duisterder voorkwam, betoonden zij vreugde of droefheid; en toen opgekomen wolken haar aan het oog onttrokken en men geloofde dat de nacht haar verzwolgen had - geneigd tot bijgeloof als de mens nu eenmaal is, wanneer hij zijn geestelijk evenwicht heeft verloren - jammerden zij, dat hun eeuwige ellende werd voorspeld, dat de goden zich afwendden van hun misdaden. De Caesar meende van die stemming gebruik te moeten maken: de kans die het toeval bood moest de grondslag van wijs beleid worden; en dus beval hij bij de tenten langs te gaan; de officier Clemens werd ontboden en alle andere fatsoenlijke lieden die toch bij de soldaten gezien waren. Dezen treden in contact met de nachtwachten, de piketten, de bewakers der poorten; zij wijzen op goede kansen en verscherpen de vrees: "Hoe lang nog zullen wij den zoon van den keizer belegeren? Wat zal het eind van onzen strijd zijn? Zullen wij onzen eed afleggen aan Percennius en Vibulenus? En zullen Percennius en Vibulenus dan den soldaten soldij betalen en den oudgedienden akkerland geven; zíj, tenslotte, in plaats van de Nerones en de Drusi het hoge gezag over het Romeinse volk in handen nemen? Laten we toch liever, zoals we de laatsten waren om ons schuldig te maken, nu de eersten zijn om berouw te tonen. Wat men voor de gemeenschap eist, komt altijd langzaam; persoonlijke dank is gauw verdiend en gauw ontvangen." Door de mannen zo te beïnvloeden en achterdochtig tegen elkaar te maken, vervreemdden zij recruut van oudgediende, legioen van legioen. Toen keerde langzamerhand het gevoel voor discipline weer: zij laten de poorten vrij en de standaarden, die in het begin van de muiterij bij elkaar waren gezet, brengen zij naar hun eigen plaatsen terug.

29 Zodra de dag was aangebroken, liet Drusus de soldaten bijeenroepen; hij was geen redenaar, maar met een natuurlijke voornaamheid gispte hij hun vroegere gedrag en waardeerde hun nieuwe houding; angstaanjagerij en bedreigingen - zo sprak hij - konden geen indruk op hem maken: als hij zag, dat zij de tucht weer aanvaardden, als hij hen hoorde smeken, dan zou hij aan zijn vader schrijven om de verzoeken der legioenen welwillend in overweging te nemen. Op hun verzoek werden dezelfde Blaesus en verder Lucius Aponius, een Romeins ridder uit Drusus' suite, en de opperofficier Justus Catonius naar Tiberius gezonden. Op de hierna volgende stafbespreking kon men het niet direct eens worden, daar sommigen er voor waren om eerst de gezanten af te wachten en inmiddels de soldaten met vriendelijkheid aan het lijntje te houden, anderen daarentegen op krachtiger maatregelen aandrongen: de massa kende geen middenweg; zij deden gevaarlijk, als zij niet bang waren; en wanneer de angst er eenmaal in zat, kon men ongestraft over ze heenlopen: zolang het bijgeloof hen nog benauwde, moest de bevelhebber hun van zijn kant vrees inboezemen door de raddraaiers terecht te stellen. Van aanleg was Drusus tot een meer krachtig optreden geneigd: hij beval Vibulenus en Percennius voor zich te roepen en te doden. Velen leveren over, dat zij in de tent van den opperbevelhebber begraven zijn, anderen, dat hun lijken demonstratief buiten den wal zijn neergeworpen.

30 Toen zijn de ergste onruststokers opgezocht en gedeeltelijk, terwijl zij buiten het kamp zwierven, door officieren of praetorianen gedood; sommigen werden ook uitgeleverd door hun eigen manipels, die daarmee hun trouw wilden bewijzen. Het vroege invallen van den winter had de ellende der soldaten nog doen toenemen; het regende voortdurend en zó hard, dat zij hun tenten niet konden uitkomen om samen te scholen, ja, nauwelijks de standaarden konden beschermen, die door wervelwinden en regen dreigden te worden meegerukt. Ook de angst voor den toorn des hemels duurde voort: "Niet voor niets verduisteren de gesternten, woedden de stormen tegen hen, misdadigers; slechts één ding kon een einde maken aan hun rampzaligen toestand: zij moesten dat bezoedelde ongelukskamp verlaten en van doodzonde bevrijd, ieder naar zijn eigen winterkwartier teruggaan." Dit deed dan ook eerst het achtste, daarna het vijftiende legioen; de mannen van het negende hadden geschreeuwd, dat men den brief van Tiberius moest afwachten. Later, vereenzaamd door het vertrek der anderen, voorkwamen zij uit vrijen wil de dreigende noodzaak. En omdat de toestand voor het ogenblik rustig genoeg was, keerde ook Drusus, zonder de terugkomst der gezanten af te wachten, naar Rome terug.



De nu volgende vertaling van de hoofdstukken 52, 53, 69, 72 t/m 77, 80 en 81 is ontleend aan:
UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
lit.class.dra.
Meulenhoff Pockets, Amsterdam, 1961



52. Deze berichten vervulden Tiberius met blijdschap en zorg. Hij verheugde zich erover, dat de opstand onderdrukt was, maar de gedachte, dat Germanicus door geld uit te delen en vroeger ontslag uit de dienst toe te staan om de gunst van de soldaten geworven had, en ook diens krijgsroem zaten hem dwars. Toch bracht hij in de senaat verslag uit van zijn prestaties en noemde veel bewijzen van zijn dapperheid, maar in een fraaie stijl die teveel op effect berekend was om aannemelijk te maken, dat zijn woorden diep doorvoeld waren. Aan zijn lofrede op Drusus en het einde van het oproer in Illyricum besteedde hij minder woorden, maar hij sprak nu meer in ernst en het klonk oprecht gemeend. En alle concessies die Germanicus gedaan had, nam hij ook in acht ten opzichte van de legioenen in Pannonië.

53. Datzelfde jaar vond Iulia de dood, die destijds wegens haar zedeloosheid door haar vader Augustus gevangen gezet was op het eiland Pandateria en later in Regium aan de zeestraat van Sicilië. Zij was, toen Gaius en Lucius Caesar nog leefden, met Tiberius getrouwd geweest, maar had in dit huwelijk een mésalliance gezien. Dit was de eigenlijke reden geweest, waarom Tiberius zich op Rhodus had teruggetrokken. Nu hij keizer geworden was en zij in ballingschap en schande leefde, terwijl haar sinds de dood van Postumus Agrippa de laatste hoop was ontnomen, liet hij haar langzaam wegkwijnen in behoeftige omstandigheden, overtuigd dat haar dood, nu ze al zo lang verbannen was, wel onopgemerkt zou blijven.
   De reden van zijn hard optreden tegen Sempronius Gracchus lag in hetzelfde vlak. Deze namelijk, een man van adel, in het bezit van een schrander verstand en een radde tong waar hij een slecht gebruik van maakte, was de minnaar van diezelfde Iulia geweest in de tijd dat zij met Marcus Agrippa getrouwd was. En hiertoe bleef zijn wangedrag niet beperkt: toen zij Tiberius tot vrouw was gegeven, hitste deze hardnekkige minnaar haar op door opstandigheid en haat tegen haar echtgenoot bij haar op te wekken. Een brief van Iulia aan haar vader Augustus, vol aantijgingen aan het adres van Tiberius, was naar men geloofde door Gracchus opgesteld. Daarom is hij naar Cercina, een eiland in zee bij Afrika, verbannen en heeft daar veertien jaar als balling moeten leven. De soldaten die toen daarheen gezonden zijn om hem te doden, troffen hem aan op een vooruitstekende punt van de kust, overtuigd dat hem niet veel goeds te wachten stond. Toen zij geland waren, vroeg hij een korte tijd uitstel om zijn laatste wensen aan zijn vrouw Alliaria te schrijven, daarna bood hij zijn hals aan zijn beulen. Hij stierf dapper, zoals men van iemand die de naam Sempronius droeg mocht verwachten, hoewel hij bij zijn leven die naam te schande had gemaakt. Er is wel beweerd, dat die soldaten niet uit Rome gezonden waren, maar uit Afrika door de proconsul Lucius Asprenas op aanstichten van Tiberius die tevergeefs had gehoopt, dat Asprenas dan op de moord aangezien zou worden.

In Germanië hebben de Romeinse troepen het zwaar te verduren. Een catastrophe wordt voorkomen mede door het krachtig optreden van Germanicus' doortastende vrouw Agrippina. Voor Tiberius die toch altijd al jaloers is op Germanicus, is dit niet makkelijk te verwerken.

ANNO DOMINI 15

69. Intussen was het gerucht doorgedrongen, dat het leger omsingeld was en dat de Germanen dreigend opmarcheerden naar Gallië. De vernieling van de brug over de Rijn heeft Agrippina weten te voorkomen, maar er waren wel lieden die uit pure angst deze schandelijke daad hadden aangedurfd. Deze vrouw echter met haar geweldige geestkracht nam in die dagen de taak van een veldheer op zich en onder de soldaten die onverzorgd of gewond waren, deelde zij kleding en medicijnen uit. Gaius Plinius die de oorlogen in Germanië te boek gesteld heeft, vertelt, dat zij bij het bruggehoofd stond om de terugkerende legioenen hulde en dank te brengen. Dit optreden van haar heeft op Tiberius een diepe indruk gemaakt, want volgens hem waren haar bemoeiingen niet vrij van bijgedachten en was het niet tegen de Germanen gericht, wanneer zij probeerde zich populair te maken bij de soldaten. 'Dan hadden de generaals niets meer te doen, als een vrouw de manipels in hun kwartier ging opzoeken en zich naar de uitgerukte troepen begaf en uitdelingen ging houden, alsof zij nog niet duidelijke genoeg om de gunst van het leger wierf door het zoontje van de veldheer in het uniform van een gemeen soldaat te laten rondlopen en goed te vinden, dat een prins bij de bijnaam 'Caligula' genoemd werd. Reeds had Agrippina in het leger meer te zeggen dan de legaten en generaals. Een vrouw had een opstand onderdrukt waartegen de vermelding van de naam des keizers niets had kunnen uitrichten'. Deze rancune werd nog aangestookt en verdiept door Seianus die vertrouwd als hij was met Tiberius' karakter nu kiemen van haat in hem zaaide met het oog op de toekomst, opdat hij ze in zich zou bergen en pas later, als ze tot volle wasdom waren gekomen, aan het licht brengen.

72. In dat jaar is besloten de eretekenen van een triomf toe te kennen aan Aulus Caecina, Lucius Apronius en Gaius Silius voor hun prestaties onder commando van Germanicus. De erenaam 'Vader des Vaderlands' die het volk hem al meermalen had willen opdringen, wees Tiberius ook nu van de hand. Evenmin stond hij toe, dat men een eed aflegde die verplichtte tot het handhaven van zijn beschikkingen, 'want', zei hij telkens weer, 'alles wat menselijk is, is ook onbestendig en hoe belangrijker mijn functie wordt, op des te gevaarlijker terrein bevind ik mij.' Toch lukte het hem niet hiermee het vertrouwen te wekken, dat hij het belang van de burgers op het oog had, want hij had de wet op de majesteitsschennis weer ingevoerd. Deze had wel dezelfde naam als vroeger, maar werd destijds toegepast op heel andere gevallen, namelijk als iemand door verraad het leger of door oproer kraaien het volk had gedupeerd, kortom door slecht beheer van de staatszaken de hoogheid van het Romeinse volk had aangetast. Maar het ging altijd om daden, spreken kon men vrijuit. Augustus was de eerste die deze wet aangreep om een proces te voeren over schotschriften, woedend, dat Cassius Severus het bestaan had illustere mannen en vrouwen te belasteren in onbeschaamde pamfletten. Later heeft Tiberius, toen de praetor Pompeius hem vroeg, of hij processen wegens majesteitsschennis moest toestaan, geantwoord, dat de wetten er waren om toegepast te worden. Want ook hij was geprikkeld door de verspreiding van liedjes van onbekende herkomst, waarin werd afgegeven op zijn wreedheid en trots en de slechte verhouding tussen hem en zijn moeder.

73. Het is stellig niet misplaatst hier te vermelden, hoe in de gevallen van Falanius en Rufus, weinig kapitaalkrachtige Romeinse ridders, met dit soort aanklachten geëxperimenteerd is, om zodoende duidelijk te maken, hoe deze afschuwelijke praktijken begonnen zijn en hoe handig Tiberius het heeft aangelegd om ze ongemerkt ingang te doen vinden, hoe ze daarna weer onderdrukt zijn, maar tenslotte zijn opgelaaid en als een brand om zich heen gegrepen hebben. Falanius werd er door zijn aanklager van beschuldigd, dat hij onder de dienaren van Augustus' eredienst, zoals men die in alle families in de vorm van een soort genootschappen aantrof, een zekere Cassius had aangeworven, een als onzedelijk bekend staand mimenspeler, en dat hij bij de verkoop van zijn tuinen een standbeeld van Augustus mee had verkocht. De aanklacht tegen Rubrius hield in, dat hij door een meineed de goddelijke majesteit van Augustus had gekrenkt. Toen Tiberius hiervan gehoord had, schreef hij aan de senaat, dat tot de apotheose van zijn vader toch niet besloten was met de bedoeling, dat deze eer burgers noodlottig zou worden. 'Cassius', zo schreef hij verder, 'was als toneelspeler gewoon om in combinatie met collega's deel te nemen aan de spelen die zijn moeder ter herinnering aan Augustus had ingesteld, en het was geen vergrijp tegen de godsdienst, dat beelden van Augustus evenals andere godenbeelden bij de verkoop van tuinen en huizen inbegrepen waren. Wat de eed betrof, die moest men net zo beschouwen als wanneer hij een meineed bij Iupiter gezworen had: een vergrijp tegen de goden was een zaak die ook alleen de goden aanging.'

74. Niet lang daarna werd Granius Marcellus, praetor van Bithynië, door zijn eigen quaestor Caepius Crispinus wegens majesteitsschennis aangeklaagd. De aanklacht was mede ondertekend door Romanus Hispo. Deze is hiermee een weg opgegaan die later ten gevolge van de jammerlijke tijdsomstandigheden en de vermetelheid der mensen door velen bewandeld is. Arm, onbekend en met dit lot niet tevreden heeft hij door schriftelijk allerlei te insinueren en hiermee met succes op de wreedheid van de keizer te speculeren op den duur de roemruchtigste personen in gevaar gebracht. Zo verwierf hij zich invloed bij één man en haat bij allen, een voorbeeld dat gevolgd is door anderen, die zodoende van arm rijk werden en van onbetekenend gevreesd. Het resultaat was, dat zij de ondergang veroorzaakten, eerst van anderen, tenslotte van zichzelf.
De aanklager nu beweerde, dat Marcellus zich ongunstig over Tiberius had uitgelaten, een aanklacht waarvan het succes verzekerd was, daar de aanklager precies de weerzinwekkendste karaktertrekken van de keizer uitkoos en dan de beklaagde mededelingen daarover in de mond legde. En omdat die woorden waarheid bevatten, nam men aan, dat ze oo uitgesproken waren. Hispo vermeldde nog, dat Marcellus een beeld van zichzelf hoger had laten plaatsen dan de keizerbeelden en dat van een ander beeld het hoofd van Augustus was afgehouwen en vervangen door dat van Tiberius. Hierop ontstak deze in zulk een woede, dat hij het stilzwijgen verbrak en uitriep, dat hij in deze zaak ook zijn mening zou zeggen, en wel mondeling en onder ede (dit laatste om de anderen te verplichten hetzelfde te doen). Zelfs toen was er nog een enkel spoor van de uitstervende vrijheid van spreken over. Cnaeus Piso zei namelijk: 'Wanneer zult u het woord voeren, Sire? Want als u het eerste spreekt, weet ik waar ik me aan te houden heb. Maar als u het laatst aan de beurt komt, ben ik bang, dat ik zonder het te beseffen een mening heb die afwijkt van de uwe.' Hiervan geschrokken en nu juist toegeeflijk uit spijt, dat hij zich in zijn woede te onvoorzichtig had laten gaan, stemde hij ervoor de beklaagde vrij te spreken van majesteitsschennis. De aanklacht wegens afpersing werd verwezen naar het rechtercollege dat over die zaken ging.

75. Niet tevreden met de processen die voor de senaat gevoerd werden, woonde hij ook de zittingen van de openbare rechtbank bij, gezeten in een hoek van de tribune om de praetor niet van zijn ambtszetel te verjagen. Zijn aanwezigheid had ten gevolge, dat vele beslissingen zijn genomen in weerwil van het gekuip en de smeekbeden van invloedrijke personen. Hoewel dit dus de eerlijkheid ten goede kwam, ging het ten koste van de zelfstandigheid van de rechters. Het gebeurde in die periode, dat de senator Pius Aurelius zich tot de senaat wendde om ondersteuning met de klacht, dat door de aanleg van een weg en een aquaduct de grondvesten van zijn huis ondermijnd werden. Toen de praetoren die de schatkist beheerden, hier niet van wilden horen, kwam de keizer Aurelius te hulp en vergoedde hem de waarde van zijn huis, want hij vond het prettig zijn geld te besteden voor goede doeleinden, een deugd die hij lang behouden heeft, ook toen hij de overige geleidelijk verloor. Aan de oud-praetor Propertius Celer die om ontslag uit de senatorenstand vroeg en zijn armoede als reden opgaf, schonk hij tien millioen sestertiën. Men wist immers wel, dat zijn vader hem weinig nagelaten had. Anderen die hetzelfde gedaan probeerden te krijgen, beval hij hun verzoek voor de senaat te motiveren, want door zijn neiging tot gestrengheid leek hij hardvochtig, ook als hij niets anders deed dan de bestaande regels naleven. De anderen bleven toen maar liever in stilte arm dan dat ze om een weldaad te ontvangen voor hun armoede uitkwamen.

76 (gedeeltelijk).  Een gladiatorenspel dat Drusus mede uit naam van zijn broer Germanicus had aangeboden, werd door hemzelf gepresideerd, waarbij hij wel wat te veel vermaak schepte in het bloedvergieten, - al was het dan het bloed van rapalje. Dit beangstigde het volk en naar men zei heeft zijn vader er dan ook aanmerking op gemaakt. Voor Tiberius' eigen afwezigheid bij dit schouwspel werden uiteenlopende verklaringen gegeven. Volgens sommigen gruwde hij van een grote mensenmassa, anderen weten het aan zijn sombere karakter en de angst om vergeleken te worden met Augustus die altijd de spelen met zijn minzame aanwezigheid opgeluisterd had. Ik kan niet aannemen, dat hij zijn zoon de kans heeft willen geven om zijn wreedheid te tonen en daarmee het volk tegen zich in het harnas te jagen, hoewel ook dit wel beweerd is.

77 (gedeeltelijk). De wanordelijkheden in het theater die het vorige jaar begonnen waren, leidden nu tot heftiger uitbarstingen waarbij niet alleen mensen uit het volk gedood zijn, maar ook soldaten en een centurio, terwijl een tribuun van de lijfgarde gewond is. Dit is gebeurd, terwijl zij trachtten beledigingen jegens overheidspersonen en ruzies onder het publiek binnen de perken te houden. De senaat heeft deze onlusten in zijn zitting besproken en er gingen stemmen op om de praetoren het recht te geven toneelspelers met de roeden te tuchtigen. De volkstribuun Haterius Agrippa sprak over dit voorstel zijn veto uit en werd hierom door Asinius Gallus aangevallen. Tiberius zweeg: zo liet hij de senaat nog een schijn van zelfstandigheid. Het veto is trouwens van kracht gebleven, omdat de goddelijke Augustus destijds de uitspraak had gedaan, dat toneelspelers niet geslagen mochten worden. Inbreuk te doen op zijn woorden betekende voor Tiberius heiligschennis.

80.
De ambtsperiode van Poppaeus Sabinusals beheerder van de provincie Moesië, uitgebreid met Achaia en Macedonië, werd verlengd. Ook dit was een neiging van Tiberius: de duur van de ambten te verlengen en zeer velen zelfs tot het eind van hun leven dezelfde functie als officier of jurist in een provincie te laten houden. Men vindt hiervoor verschillende oorzaken vermeld: volgens sommigen handhaafde hij eenmaal genomen beslissingen, omdat hij tegen nieuwe zorgen opzag; ook wordt wel beweerd, dat hij het uit jaloezie deed om te voorkomen, dat te veel mensen de voldoening smaakten deze functies te bekleden; er zijn er ook die menen, dat zijn verstand wel helder was, maar het nemen van beslissingen hem moeilijk viel. Hij was er immers niet op uit mensen met eminente verdiensten te vinden, maar aan de andere kant schuwde hij aperte karakterfouten, want van de beste elementen duchtte hij gevaar voor zichzelf, van de slechtste schande voor de staat. Door deze besluiteloosheid is het tenslotte zover met hem gekomen, dat hij provincies te beheren gaf aan ambtenaren, die hij dan achteraf niet uit de stad wilde laten vertrekken.

81. Over de consulsverkiezingen die onder zijn regering toen voor het eerst zijn gehouden, zou ik, evenals over de latere, nauwelijks iets met zekerheid durven beweren: zó tegenstrijdig zijn de gegevens die men daarover aantreft, niet alleen bij de auteurs, maar ook in zijn eigen redevoeringen. Nu eens beschreef hij met weglating van de namen der candidaten van ieder van hen afkomst, levensloop en staat van dienst als militair, zodat overduidelijk was, wie zij waren; een andere keer liet hij ook deze omschrijving achterwege en maande de candidaten aan om het rustig verloop van de verkiezingen niet te verstoren door hun pogingen om stemmen te winnen. Daarvoor zou hij wel zorgen, beloofde hij. Doorgaans deelde hij mee, dat alleen diegenen zich bij hem hadden aangemeld wier namen hij aan de consuls had opgegeven. 'Maar ook anderen konden zich aanmelden, als zij succes meenden te kunnen verwachten op grond van hun aanzien of verdiensten.' Het waren schoon klinkende woorden die in werkelijkheid niets of een arglistige toeleg inhielden, en hoe meer dit gedekt werd door het mom van vrije verkiezingen, tot des te heviger uitbarstingen van benauwende onderworpenheid zou het aanleiding geven.