De nu volgende vertaling van boek IV van de hoofdstukken 1, 2, 4 (gedeeltelijk), 6 t/m 12, 13 (gedeeltelijk), 15, 17 t/m 22, 28 t/m 31, 34, 35, 37 t/m 42, 52 t/m 54, 55 (gedeeltelijk), 57 t/m 60, 64, 67 t/m 70, 74 en 75 is ontleend aan:

UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
litt.class.dra.
Meulenhoff, Amsterdam, 1961



ANNO DOMINI 23

1. Het jaar van het consulaat van Gaius Asinius en Gaius Antistius was het negende van Tiberius' regering en nog steeds heerste er rust in de staat en voorspoed in de familie (want de dood van Germanicus rekende hij tot de meevallers), toen het lot plotseling onrust begon te stichten en hijzelf drastisch ging optreden of het drastisch optreden van anderen steunde. Het begin en de oorzaak hiervan waren te vinden bij Aelius Seianus, de praefect van de lijfgarde over wiens invloed ik al eerder gesproken heb; nu zal ik zijn afkomst, zijn karakter en de wandaad waarmee hij een greep naar de macht ondernam, behandelen. Hij was geboren te Vulsinii als zoon van Seius Strabo, een Romeins ridder, en had op nog zeer jeugdige leeftijd tot het gevolg van Gaius Caesar behoord, in welke tijd steeds het gerucht ging, dat hij de rijke en verkwistende Apicius tegen betaling onzedelijke handelingen had toegestaan. Later heeft hij met verschillende methodes Tiberius zo in zijn macht weten te krijgen, dat deze, hoe gesloten hij tegenover ieder ander ook was, voor hem argeloos en openhartig zichzelf durfde zijn. Dit was het resultaat niet zozeer van zijn scherpzinnigheid (hij is immers later met dezelfde middelen ten val gebracht) als wel van de toorn der goden jegens het Romeinse rijk, waarvoor Seianus' succes even noodlottig is geweest als zijn ondergang. Zijn lichaam was bestand tegen zware inspanningen, zijn geest vermetel; van zichzelf liet hij liever niets los, anderen placht hij te belasteren; kruiperigheid en trots gingen bij hem hand in hand; naar buiten toonde hij een beheerste nederigheid, maar in hem leefde de begeerte om naar de macht te grijpen en daarom ging hij soms te werk met vrijgevigheid en overdaad, maar soms ook met vlijt en scherpe oplettendheid, eigenschappen die, wanneer ze worden voorgewend met het doel aan de macht te komen, niet minder schadelijk zijn.

2. De invloed van de praefect die vroeger weinig te betekenen had, vergrootte hij door de over de stad verspreide cohorten in één kazerne te concentreren. Hiermee bereikte hij, dat zij allen tegelijk zijn orders ontvingen en dat door hun numerieke meerderheid die zij nu zelf konden waarnemen, bij henzelf vertrouwen, bij anderen ontzag geboren werd. Als reden gaf hij op, dat 'de soldaten, als ze verspreid waren, te ongedisciplineerd werden; als zich eens plotseling iets voordeed, zouden zij allen tegelijk kunnen optreden en zo effectiever hulp bieden; en ze zouden zich ordelijker gedragen, als er een wal gebouwd werd die hen aan de verleiding van de stad onttrok.' Zodra de kazerne klaar was, trachtte hij langzamerhand vat te krijgen op de soldaten door contact met hen te zoeken en hen aan te spreken; tegelijk koos hij zelf zijn centurio's en tribunen. Ook senatoren poogde hij voor zich te winnen door zijn aanhangers ereambten of provincies te bezorgen. Tiberius was bij dit alles meegaand en hem zelfs zo genegen, dat hij niet alleen in persoonlijke gesprekken, maar ook in de senaat en tegenover het volk Seianus verheerlijkte als 'de man die zijn zware taak met hem deelde' en toestond, dat standbeelden van hem in theaters, op marktpleinen en in het hoofdkwartier van de legers een voorwerp van verering waren.

Om Tiberius te kunnen opvolgen zal Seianus eerst de troonpretendenten (Tiberius' zoon Drusus, diens kinderen en de zoons van Germanicus) uit de weg moeten ruimen. Hij begint met Drusus' vrouw Livia te verleiden.

4 (gedeeltelijk). Inmiddels heeft in het begin van dat jaar Drusus, zoon van Germanicus, de mannentoga aangenomen en is alle eer die de senaat aan zijn broer Nero had toegekend, ook aan hem verleend. Caesar hield bij deze gelegenheid een redevoering waarin hij van grote waardering getuigde voor zijn zoon, omdat deze tegenover de kinderen van zijn broer een vaderlijke welwillendheid aan de dag legde. En inderdaad, hoe moeilijk het ook is om macht en eensgezindheid onder één dak te verenigen, Drusus gold voor vriendelijk of althans niet vijandig gezind jegens deze jongelieden.
Daarna kwam het oude, maar dikwijls niet oprecht gemeende plan van een bezoek aan de provincies weer ter tafel. Als voorwendsel gebruikte de keizer, dat 'er zoveel veteranen waren en dat de legers dus door nieuwe lichtingen moesten worden aangevuld, want vrijwilligers waren er niet voldoende en zelfs als hun aantal toereikend was, betoonden deze toch minder moed en gehoorzaamheid, daar degenen die uit zichzelf dienst namen in de regel armoedige zwervers waren.'

Na een opsomming van de troepencontingenten in diverse delen des rijks en de koninkrijken die bescherming van Rome genieten, vervolgt Tacitus:

6. Het lijkt me wel juist op dit punt ook van de overige bestuursdepartementen na te gaan, hoe ze tot dat moment beheerd waren, omdat dit jaar het begin heeft gebracht van de achteruitgang in Tiberius' bewind. Om te beginnen werden staatszaken en de belangrijkste privé aangelegenheden altijd in de senaat behandeld en kregen de meest vooraanstaande leden de gelegenheid hun mening uit te spreken. Wanneer ze daarbij tot vleierij vervielen, riep hij hen zelf tot  de orde. Bij het verlenen van de ereambten hield hij rekening met adellijke afkomst, een eervolle staat van dienst als militair en schitterende prestaties op cultureel gebied, zodat men wel kan aannemen, dat er nooit gegadigden gepasseerd zijn die het eigenlijk meer verdienden. Consuls en praetoren behielden hun prestige; ook de bevoegdheden van de lagere ambtenaren bleven reëel; de wetten werden, afgezien van de gevallen waarbij het om majesteitsschennis ging, op de juiste wijze toegepast. Het innen van verplichte korenleveranties, van belastingen in geld en van de overige staatsinkomsten werd wel behartigd door syndicaten van Romeinse ridders, het beheer van zijn eigen zaken echter vertrouwde Caesar toe aan mensen wier geschiktheid overtuigend gebleken was, soms zelfs op aanbeveling aan lieden die hij niet kende. Wie eenmaal aangesteld was, bleef verder onbeperkt gehandhaafd, de meerderheid van hen werd dan ook oud in één en dezelfde functie. Wel ging het volk gebukt onder de duurte van de levensmiddelen, maar hieraan had de keizer geen schuld: integendeel, hij deed aan de onvruchtbaarheid van de bodem en de gevaren van de scheepvaart alles wat met geld en toewijding te bereiken was. Hij zorgde ook, dat de provincies niet onrustig werden, doordat hun nieuwe lasten werden opgelegd en dat de oude te dragen waren, doordat ze van hebzucht of wreedheid van de ambtenaren verschoond bleven: geseling of onteigening van bezit kwam niet voor. Slechts op enkele plaatsen in Italië was een keizerlijk domein, zijn slaven traden bescheiden op, zijn hofhouding was beperkt tot enkele vrijgelatenen en als hij al eens een geschil had met privé personen, dan was het een kwestie voor forum en rechtbank.

7. Aan al deze regels hield hij zich, al was zijn optreden daarbij niet erg beminnelijk, maar  eerder ongenaakbaar, zodat men dikwijls bang voor hem was. Hoe dan ook, hij hield zich er tenminste aan, totdat hierin door de dood van Drusus
verandering kwam. Want zolang deze nog in leven was, bleef alles bij het oude, daar Seianus wiens invloed nog steeds in het beginstadium was, graag bekend wilde worden als een goed raadsman en hij bovendien bang was voor de wraak van Drusus die van zijn haat geen geheim maakte, maar dikwijls klaagde, dat 'een ander assistent van de regering genoemd werd, terwijl de keizer een zoon had. Hoe lang zou het nog duren eer hij collega heette? Alleen wie een eerste sprankje hoop op de macht ging koesteren, stuitte op moeilijkheden, maar wie de eerste stap gedaan had, kon wel steun vinden en handlangers. Reeds was er een kazerne gebouwd op initiatief van de praefect en waren er soldaten te zijner beschikking gesteld; zijn standbeeld kon men aanschouwen in een gebouw dat aan de nagedachtenis van Pompeius gewijd was; hij zou kleinkinderen hebben die tevens tot de familie der Drusi behoorden; na dit alles restte nog slechts de goden om matiging te smeken, opdat hij eindelijk eens tevreden was.' Dergelijke uitlatingen deed Drusus niet slechts een enkele maal en ook niet alleen, als er maar een paar mensen in de buurt waren. Wat hij in het geheim zei, werd trouwens ook verraden, daar zijn vrouw hem ontrouw was.

8. Seianus vond dan ook, dat er haast gemaakt moest worden. Dus koos hij een vergif waarvan de langzame werking de indruk kon wekken, dat er een ziekte in het spel was zoals iedereen kan overkomen. Dit vergif is Drusus toegedied door de eunuch Lygdus, zoals pas acht jaar later bekend is geworden. Tiberius is overigens tijdens zijn ziekte dagelijks in het senaatsgebouw verschenen, omdat hij zich geen zorgen maakte of om zijn geestkracht te tonen. Hij kwam zelfs, toen Drusus gestorven en nog niet begraven was. De consuls die bij wijze van rouwbetoon op de banken voor de gewone leden zaten, wees hij op hun waardigheid en de hun toekomende plaats en toen de hele senaat in tranen uitbarstte, wist hij zich te beheersen en beurde hij hen op door zonder één onderbreking een redevoering te houden waarin hij zei 'zich er wel van bewust te zijn, dat het hem kwalijk genomen kon worden, als hij zo onmiddellijk na het geleden verlies voor de ogen van de senaat verscheen. Meestal immers zijn treurenden nauwelijks in staat de woorden van hun naaste familie aan te horen of de aanblik van het licht te verdragen. En dat was zeker geen reden om hen wegens zwakheid te veroordelen, maar hij had nu eenmaal daadwerkelijker troost gezocht in concentratie op de staatszaken.’ Met deernis gewaagde hij ervan, dat Augusta al zo hoogbejaard was, terwijl zijn kleinzoons op een leeftijd waren, dat zij nog zorg behoefden en hijzelf het hoogtepunt van zijn leven reeds gepasseerd was. Toen verzocht hij Germanicus’ zoons, zijn enige troost in dit verdriet, binnen te brengen. De consuls verlieten de zaal, spraken de jongens bemoedigend toe en leidden ze toen voor Caesar. Hen bij de hand nemend zei deze: ‘Heren senatoren, hen die ge hier voor u ziet, heb ik, toen ze hun vader hadden verloren, aan de zorgen van hun oom toevertrouwd die ik verzocht heb om hen, ook al had hij zelf kinderen, net zo te verzorgen als zijn eigen vlees en bloed, hun carrière te leiden, hen te vormen naar zijn eigen beeld en tot zegen voor het nageslacht. Nu Drusus ons ontnomen is, richt ik mijn bede tot u en ik bezweer u ten overstaan van de goden en het vaderland: wilt de achterkleinzoons van Augustus, uit zo roemrijke voorouders geboren, onder uw hoede nemen en hen leiden, daarmee uw taak en de mijne vervullend. Deze mannen, Nero en Drusus, zullen de plaats van jullie ouders innemen. Want de positie die jullie door je geboorte innemen, is zodanig, dat jullie wel en wee de hele staat aangaat.’
9. Met luid geween, gevolgd door heilwensen werden deze woorden ontvangen. Als hij zijn redevoering hiermee beëindigd had, had hij stellig de harten van zijn toehoorders met medelijden en bewondering voor hem vervuld. Maar hij begon weer over zinloze onderwerpen waar al zo vaak de spot mee gedreven was: over het herstel van de republiek waarin dan de consuls of iemand anders het bewind zouden moeten overnemen. Daarmee deed hij het geloof in wat wel oprecht en waardevol was in zijn woorden weer te niet.
Om Drusus’ nagedachtenis te eren werd tot dezelfde maatregelen besloten als destijds voor Germanicus met nog allerlei toevoegingen, want in het algemeen overtreffen de mensen graag bij een volgende gelegenheid zichzelf in kruiperigheid. De begrafenis was vooral indrukwekkend door de stoet beelden: Aeneas, de stamvader van de familie der Iulii, alle koningen van Alba en Romulus, de stichter van de stad, daarachter het Sabijnse adellijke voorgeslacht: Attus Clausus en de beelden van de andere Claudii, waren in een lange rij te zien.

10. In mijn verslag van Drusus’ dood heb ik de feiten weergegeven zoals ze vermeld zijn bij de meeste en de betrouwbaarste auteurs. Toch wil ik niet helemaal voorbijgaan aan een gerucht uit die tijd van zo grote hardnekkigheid, dat het nog niet geheel verdwenen is: na Livia te hebben verleid om haar man te vermoorden zou Seianus ook de eunuch Lygdus door ontuchtige handelingen aan zich gebonden hebben, omdat deze om zijn jeugd en schoonheid geliefd was bij zijn meester en dus een van diens belangrijkste dienaren. Toen daarna plaats en tijd voor de vergiftiging tussen de samenzweerders afgesproken waren, is hij volgens dit gerucht zo roekeloos geworden, dat hij de zaak omdraaide: in bedekte termen beschuldigde hij Drusus van het plan om zijn vader te vergiftigen en hij waarschuwde Tiberius om de drank die hem het eerst werd aangeboden, wanneer hij bij zijn zoon at, niet aan te raken. Door dit bedrog misleid had de oude man, toen hij aan het diner was verschenen, een beker aangenomen en aan Drusus doorgegeven, waarop deze hem argeloos en met jeugdig élan in één teug had geledigd. De verdenking nam hierdoor slechts toe: het heette, dat hij uit angst en schaamte zichzelf tot de dood veroordeelde die hij zijn vader had bereid.

11. Dit werd dan wel algemeen rondverteld, maar nog afgezien van het feit, dat geen enkel erkend auteur het verhaal bevestigt, is het toch gemakkelijk te weerleggen. Want wie die een normaal verstand bezit, laat staan Tiberius met zijn ervaring in belangrijke zaken, zou zijn zoon doden voordat hij zich had kunnen verdedigen, en dat dan met eigen hand en op een wijze waarmee hij zich, mocht hij nog tot inkeer komen, bij voorbaat de pas had afgesneden? Zou hij niet eerder de man die het vergif had overhandigd, laten folteren en proberen de naam van zijn opdrachtgever uit hem te krijgen? Is het logisch om aan te nemen, dat hij die van nature aarzeling en terughoudendheid in zijn optreden toonde zelfs tegenover vreemdelingen, dit niet zou doen tegenover zijn enige zoon die nooit eerder aan een misdaad schuldig bevonden was? Maar omdat Seianus erop aangezien werd, dat hij alle mogelijke wandaden bedacht, was het gevolg van Caesars overgrote genegenheid voor hem en de haat van de anderen jegens hen beiden, dat men bereid was alles, hoe ongerijmd en gruwelijk ook, te geloven. In de volksmond wordt de dood van een lid van het keizerhuis immers altijd een melodrama. De toedracht van de moord is trouwens bekend geworden door toedoen van Apicata, Seianus’ vrouw, en bovendien uit de bekentenissen die Eudemus en Lygdus onder foltering hebben afgelegd. Geen enkele schrijver bleek malicieus genoeg om in dit geval Tiberius de schuld te geven, hoewel ze toch verder alle mogelijke grieven tegen hem plachten te zoeken en nog te overdrijven ook. Ik heb dit gerucht vermeld en ontzenuwd om aan de hand van dit overduidelijke voorbeeld de valse verhalen die van mond tot mond gaan, te kunnen weerleggen en om hen die mijn werk in handen zullen krijgen, te verzoeken ongeloofwaardige verhalen die worden rondverteld en gretig aangehoord, niet de voorkeur te geven boven wat waar is en niet terwille van de sensatie mistekend.

12. Toen nu Tiberius op het spreekgestoelte de lijkrede ter verheerlijking van zijn zoon hield, gedroegen senaat en volk zich wel in houding en woorden als rouwdragers, maar voornamelijk  om de schijn hoog te houden. Van harte ging het niet en heimelijk verheugden ze zich, dat het gezin van Germanicus nu meer op de voorgrond kwam. Maar dit begin van sympathie, gevoegd bij het feit, dat hun moeder Agrippina haar hoop maar slecht wist te verhelen, heeft de dood van Germanicus’ zoons verhaast. Want toen Seianus zag, dat de dood van Drusus niet aan zijn moordenaars gewroken werd noch door het volk betreurd, begon hij, trots op zijn wandaden en vol vertrouwen, nu de eerste succesvol waren verlopen, te overdenken, hoe hij Germanicus’ zoons kon ombrengen. Want dat zij anders zouden opvolgen, stond nu wel vast. Onder alle drie vergif uitdelen was onmogelijk, daar hun verzorgers strikt onomkoopbaar waren en Agrippina’s kuisheid onaantastbaar. Daarom begon hij haar opstandige geest te critiseren en tevens de oude haat van Augusta en zijn recente samenwerking met Livia tot nieuw leven te wekken, opdat deze twee Agrippina’s trots op haar grote kindertal en haar zelfbewustzijn, gebaseerd op haar populariteit bij het volk, bij Caesar als argumenten zouden aanvoeren om de bewering te staven, dat het haar om de troon te doen was. Livia voorzag zich van de diensten van lieden die handig laster wisten uit te zaaien. Onder anderen had zij Iulius Postumus uitgekozen die als minnaar van Mutilia Prisca tot de intieme kring van de keizerinmoeder behoorde en daardoor voor Livia’s plannen de geschikte man was, omdat Prisca grote invloed op Augusta had. Zo bereikte zij, dat de oude vrouw die van nature al angstvallig waakte over haar machtspositie volkomen onverdraagzaam werd tegenover de vrouw van haar kleinzoon. Ook wisten ze mensen uit Agrippina’s naaste omgeving zover te krijgen, dat ze haar hoogmoed prikkelden met opruiende taal.

13 (gedeeltelijk). Zonder zijn werk een ogenblik te onderbreken zette Tiberius, in drukke bezigheden zijn troost zoekend, de behandeling van rechtzaken onder de burgers en requesten van de bondgenoten voort: op zijn initiatief nam de senaat het besluit om de burgerij van Cibyra in Klein-Azië en van Aegium in Griekenland, welke steden door een aardbeving geteisterd waren, tegemoet te komen door hun voor een periode van drie jaar vrijstelling van belasting te geven. Vibius Serenus, de proconsul van Spanje aan gene zijde van de Ebro, die veroordeeld was, omdat hij een Romeins burger gestraft had zonder het resultaat van diens beroep op de keizer af te wachten, werd naar het eiland Amorgus gedeporteerd, waarbij zijn wrede aard als een verzwarende omstandigheid gold. Carsidius Sacerdos, ervan beschuldigd, dat hij onze vijand Tacfarinas gesteund zou hebben door hem koren te leveren, werd vrijgesproken evenals Gaius Gracchus van dezelfde aanklacht.

15. Datzelfde jaar bracht Caesar nog een verlies door de dood van een van Drusus’ tweelingzoons. Niet minder zwaar werd hij getroffen door het overlijden van een vriend. Dit was Lucilius Longus die alle verdriet en vreugde met hem gedeeld had en als enige van de senatoren aan zijn zijde was gebleven tijdens zijn eenzaam verblijf op Rhodus. Vandaar dat de senaat besloot om, hoewel voordien niemand in zijn familie een bestuursambt bekleed had, een erebegrafenis en de oprichting van een standbeeld op het plein van Augustus voor hem te bekostigen. Alle zaken werden namelijk ook toen nog in de senaat behandeld. Dit ging zover, dat zelfs Lucihus Capito, die toch beheerder van het bezit des keizers in Klein-Azië was, zich in de senaat moest verdedigen, toen de provincie hem aanklaagde. Bij deze gelegenheid verzekerde de keizer met klem, dat ‘hij hem alleen maar zeggingschap had gegeven over de keizerlijke slaven en het keizerlijk vermogen. Als Capito zich de bevoegdheden van een provinciebestuurder had aangematigd en gebruik had gemaakt van de gewapende macht, dan betekende dat, dat zijn instructies in deze veronachtzaamd waren: het was dus zaak te horen, wat de bondgenoten te zeggen hadden.' Het proces vond dus doorgang en de beklaagde werd gevonnist. Op grond van deze bestraffing en omdat het jaar tevoren hun ook recht gedaan was in het geschil met Gaius Silanus, besloten de steden van Klein-Azië een tempel te wijden aan Tiberius, zijn moeder en de senaat. Zij kregen toestemming voor de bouw en Nero bracht hun dank hiervoor over aan de senatoren en zijn grootvader tot blijde ontroering van de toehoorders, want in hen was de herinnering aan Germanicus nog zo levendig, dat het hun was alsof zij hem zagen en hoorden. De bescheidenheid van de jongeman en zijn uiterlijk, een prins waardig, spraken des te meer tot de gevoelens, doordat men besefte welk gevaar erin gelegen was; men kende immers Seianus’ haat tegen hem.

ANNO DOMINI 24

17. Toen Cornelius Cethegus en Visellius Varro het consulaat aanvaard hadden, hebben de opperpriesters en in navolging van bun voorbeeld ook de andere bij het afleggen van de jaarlijkse geloften voor het welzijn van de keizer Nero en Drusus in de hoede van dezelfde goden aanbevolen, niet zozeer uit genegenheid voor de jongelieden als wel om de keizer te vleien. Maar in tijden van zedenbederf blijkt het al even gevaarlijk om dit na te laten als om het niet te kunnen laten. Want Tiberius die toch al niet erg vriendelijk gestemd was jegens Germanicus’ gezin, kon nu eerst recht zijn ergernis niet bedwingen, nu de jongelui met hem, eerbiedwaardige oude man, op één lijn gesteld werden. Hij ontbood de priesters en vroeg hen, of zij bezweken waren voor de smeekbeden of dreigementen van Agrippina. Hoewel ze dit ontkenden, ontvingen ze toch slechts een milde berisping (want velen van hen behoorden tot zijn intieme kring of waren vooraanstaande burgers). Maar in de senaat hield hij een vermanend betoog, dat men zich er voortaan voor moest hoeden om jonge mensen die zo gemakkelijk te beïnvloeden waren door praemature eerbewijzen tot hoogmoed te prikkelen. Want Seianus bleef maar op hetzelfde aambeeld hameren: dat de burgerij verscheurd was als in een burgeroorlog. Volgens hem kwam het al voor, dat ‘mensen verklaarden tot de partij van Agrippina te behoren en als daar niets tegen gedaan werd, zouden het er meer worden. Er was maar één middel tegen de groeiende tweespalt: enkele van de ergste raddraaiers moesten geliquideerd worden.’

18. En dus liet hij het oog vallen op Gaius Silius en Titius Sabinus. Beider lot werd bezegeld door hun vriendschap met Germanicus. Silius had ook nog het ongeluk, dat hij zeven jaar lang een enorm leger had gecommandeerd, in Germanië de onderscheidingstekenen van een triumphator had verdiend en in de oorlog met Sacrovir overwinnaar was geworden. Ommers, hoe dieper zijn val, des te groter het afschrikwekkend effect bij anderen. Algemeen geloofde men, dat hijzelf door zijn onbeheerstheid ’s keizers rancuneuze gevoelens verergerd had, want hij placht zich er onomwonden op te beroemen, dat in zijn leger de tucht gehandhaafd was, toen andere afdelingen tot muiterij vervielen, en dat Tiberius niet aan het bewind gebleven zou zijn, als ook de legioenen onder zijn bevel een revolutie gewenst hadden. Caesar was van mening, dat door een dergelijk optreden aan zijn positie afbreuk werd gedaan en dat hij niet bij machte was Silius zijn diensten te vergelden, als die werkelijk zo groot waren. Want weldaden stemmen slechts tot vreugde, zolang het mogelijk lijkt een tegenprestatie te leveren, maar als de voorsprong van de weldoener te groot wordt, krijgt hij stank voor dank.

19. Silius was getrouwd met Sosia Galla die zich door haar genegenheid voor Agrippina bij de keizer gehaat had gemaakt. Dus werd besloten het proces tegen Sabinus voorlopig uit te stellen en eerst hen beide aan te klagen. De consul Varro werd op hen losgelaten die de vete tussen zijn vader en Silius als voorwendsel gebruikte om Seianus te helpen zijn haat uit te leven -  tot zijn eigen schande. Toen de beschuldigde om een kort uitstel verzocht totdat zijn aanklager het consulaat zou neerleggen, verzette Caesar zich hiertegen: ‘het was immers heel gewoon, dat een magistraat een gewoon burger voor het gerecht daagde en men mocht geen inbreuk doen op de rechten van een consul wiens waakzaamheid waarborgde, dat de staat geen schade werd toegebracht.’ Het was karakteristiek voor Tiberius om, wanneer er sinds kort weer een nieuwe misdaad uitgedacht was, deze te bemantelen met een van ouds bekende formulering. Zo serieus mogelijk dus, alsof de wetten werkelijk iets met het proces tegen Silius te maken hadden, alsof Varro werkelijk een consul was en dit bewind republikeins, werden de senatoren bijeengeroepen. De beklaagde deed er het zwijgen toe of, als hij al iets tot zijn verdediging aan voerde, maakte hij er geen geheim van, bij wie hij in ongenade was. Hem werd ten laste gelegd, dat hij als medeplichtige aan de opstand lange tijd de activiteiten van Sacrovir had verbloemd, dat hij een smet op de overwinning had geworpen door zijn hebzucht en dat zijn vrouw in dit alles een aandeel had gehad. Het was wel duidelijk, dat zij zich van een beschuldiging wegens afpersing niet zouden kunnen vrijpleiten, maar het geheel werd aangepakt als een onderzoek inzake majesteitsschennis. Silius heeft zich door vrijwillig te sterven aan het dreigende vonnis onttrokken.

20. Desondanks heeft de regering met zijn bezit geen halve maatregelen genomen. Dat wil niet zeggen, dat de schatplichtige provinciebewoners hun geld terugkregen, waar trouwens niemand om vroeg, maar alles wat Augustus hem geschonken had, werd teruggenomen waarbij van iedere schenking apart werd berekend wat de keizerlijke kas te vorderen had. Dit was de eerste keer, dat Tiberius zich druk maakte om andermans geld. Sosia werd verbannen op voorstel van Asinius Gallus van wie tevens het idee kwam om de helft van haar goederen verbeurd te verklaren. De andere helft konden de kinderen dan krijgen. Manius Lepidus daarentegen wilde een kwart aan de aanklagers geven, omdat de wet het zo voorschreef en de rest aan de kinderen laten. Ik heb de stellige indruk, dat deze Lepidus een voor die tijd ongewoon serieus en verstandig man was, want hij wist heel dikwijls de wrede consequenties van het kruiperig optreden van anderen in betere banen te leiden. En blijkbaar heeft hij daarbij de omzichtigheid niet uit het oog verloren gezien het feit, dat hij van Tiberius steeds dezelfde achting en sympathie is blijven genieten. Ik kan daarom niet nalaten me af te vragen, of de voorkeur van vorsten voor de één en hun onverdraagzaamheid jegens de ander bepaald worden door het lot en de positie die een mens door zijn geboorte bij toeval inneemt, zoals het met alle andere dingen gaat, of dat een weloverwogen gedragslijn van onze kant toch wel enige zin heeft en de mogelijkheid bestaat om een middenweg te bewandelen tussen gevaarlijke halsstarrigheid en vernederende slaafsheid zonder iemand naar de ogen te zien en toch zonder risico's te lopen. Intussen diende Messalinus Cotta, een man van niet minder hoge afkomst, maar met een heel ander karakter, het voorstel in om in een senaatsbesluit de voorziening te treffen, dat magistraten, al waren ze onschuldig en al wisten ze niets af van wat een ander misdaan had, zich toch zouden moeten verantwoorden voor misdrijven, in de provincies door hun vrouwen begaan, alsof ze zelf schuldig waren.

21. Daarna is de kwestie Calpurnius Piso behandeld. Deze, een adellijk en fier man, had zoals ik al vermeld heb, in de senaat uitgeroepen, dat hij de stad waar de aanklagers hun gemene praktijken uitoefenden, ging verlaten. Bovendien had hij de euvele moed gehad om zonder zich te storen aan de machtige Augusta Urgulania voor het gerecht te sleuren en haar uit het keizerlijk paleis te laten halen. Op het moment zelf had Tiberius dit kalm opgenomen, maar met zijn gedachten kwam hij steeds weer op zijn grieven terug, zodat ook al waren van zijn gekrenktheid de scherpste kanten wel afgesleten, de herinnering toch steeds levend bleef. Quintus Granius beschuldigde Piso ervan, dat hij in een privé gesprek de keizer beledigd had. Bovendien, zei hij, had Piso vergif in huis en betrad hij het senaatsgebouw met zijn zwaard aangegord. Op deze laatste beweringen is geen acht geslagen: ze waren te gruwelijk om waar te zijn. Op de andere punten echter die zich in groten getale opstapelden, is hij aangeklaagd. Tot een vonnis is het niet gekomen, want hij stierf op het juiste moment.
Ook de balling Cassius Severus is in bespreking gebracht. Deze, een man van lage afkomst, had in zijn leven veel kwaad gesticht, maar spreken kon hij goed. Met zijn eindeloze ruzies had hij bereikt, dat hij krachtens vonnis van de beëdigde senaat naar Creta uitgewezen werd. Door daar in dezelfde trant voort te gaan haalde hij zich nieuwe haat op de hals bij de reeds bestaande. Zijn bezittingen zijn hem ontnomen, hemzelf is water en vuur ontzegd. Zo is hij op het eilandje Seriphus dat niet meer dan een rots is, oud geworden.

22. Omstreeks dezelfde tijd heeft de praetor Plautius Silvanus om onduidelijke redenen zijn vrouw Apronia uit het raam gegooid. Voor Caesar gesleept door zijn schoonvader Lucius Apronius hield hij een verward verhaal: 'hij zou zelf zo diep geslapen hebben, dat hij niets merkte en toen had zijn vrouw zelfmoord gepleegd.' Tiberius ging onverwijld naar het huis en bekeek de slaapkamer, waar nog sporen te zien waren, dat de vrouw zich verzet had en met geweld geduwd was. Hij verwees de zaak naar de senaat en toen deze enkele leden als rechters had aangewezen, stuurde Urgulania die Silvanus' grootmoeder was haar kleinzoon een dolk. Algemeen werd aangenomen, dat zij op instigatie van Tiberius zo gehandeld had, want Augusta was immers met Urgulania bevriend. De beklaagde probeerde het eerst tevergeefs met dit wapen en liet toen door een ander zijn aderen opensnijden. Later is zijn eerste vrouw Numantina ervan beschuldigd, dat zij met magische formules en toverdrankjes waanzin over haar vroegere echtgenoot gebracht had, maar zij is vrijgesproken.

28. In het ambtsjaar van dezelfde consuls viel een gruwelijk voorbeeld van ellende en wreedheid te beleven: een vader en zoon, de één beklaagde, de ander aanklager (beiden heetten Vibius Serenus) zijn voor de senaat geleid. Uit zijn ballingsoord gehaald, in vervuilde en verwaarloosde staat, nog geboeid bovendien, werd de vader geconfronteerd met zijn zoon, terwijl deze tegen hem stond te oreren. De jonge man, fraai uitgedost en met opgewekt gezicht, aanklager en getuige tevens, wist te vertellen, dat zijn vader tegen de keizer een complot gesmeed en oorlogsophitsers naar Gallië gestuurd had. De oud-praetor Caecilius Cornutus betrok hij er ook in: deze zou het geld geleverd hebben. Cornutus heeft toen, omdat hij genoeg had van de angst en het gevaar waarin hij verkeerde voor hem praktisch hetzelfde was als de dood, zijn einde verhaast. Niet aldus de beklaagde wiens geestkracht ongebroken was: naar zijn zoon toegekeerd liet hij de ketenen rammelen en smeekte de goden om wraak met de bede om hem nu maar zijn ballingsoord terug te geven waar hij van dergelijke praktijken verre kon blijven en zijn zoon eens met een gerechte straf te achterhalen. Ook verzekerde hij, dat Cornutus onschuldig was geweest en zich voor niets bang had laten maken. 'Dit zou snel genoeg blijken, als er soms nog meer namen te noemen waren; hij had toch bezwaarlijk moord op de keizer en een revolutie kunnen beramen met niet meer dan één medeplichtige.'

29. Daarop noemde de aanklager Cnaeus Lentulus en Seius Tubero, wat Caesar in een heel onaangenaam parket bracht. Dit waren immers vooraanstaande burgers en intieme vrienden van hem, bovendien was Lentulus hoogbejaard en Tubero aan 't eind van zijn krachten. En van deze mensen heette het nu, dat ze een oproer wilden ontketenen in het buitenland en onlusten wekken in de staat. Ze werden echter onmiddellijk vrijgesteld van vervolging. De zaak van de vader werd onderzocht door een verhoor van slaven, maar dit viel voor de aanklager verkeerd uit. En hij, tot waanzin gedreven door zijn wandaad en doodsbang voor de bedreigingen die uit het volk opklonken: 'de doodskerker en de Tarpeïsche rots of de straf voor vadermoordenaars', vluchtte de stad uit. Maar hij werd uit Ravenna teruggehaald en gedwongen het proces door te zetten waarbij Tiberius overigens zijn oude haat tegen de balling Serenus niet onder stoelen of banken stak. Deze had nl. Caesar een brief gezonden na de veroordeling van Libo waarin hij hem verweet, dat alleen hij niet beloond was voor zijn moeite. Er stonden nog enkele opmerkingen in waaruit meer opstandigheid sprak dan men zich ongestraft kan permitteren, als de andere partij een hooghartig en lichtgeraakt man is. Nu, na acht jaar, kwam Caesar hierop terug en ook in de tussenliggende periode vond hij allerlei stof tot kritiek, ook al waren de slaven zo standvastig geweest om bij hun verhoor ondanks de folteringen een getuigenis af te leggen dat hiermee in strijd was.

30. Toen daarna enige senatoren zich ervoor verklaarden om Serenus te straffen naar de gewoonte der voorvaderen, kwam Tiberius tussenbeide, omdat hij een al te felle reactie van de publieke opinie voorzag. Gallus Asinius stelde voor hem gevangen te houden op Gyarus of Donusa, maar ook dit wees de keizer van de hand met de motivering, dat beide eilanden gebrek aan water hadden en dat het geen zin had iemand in leven te laten, als men hem niet ook de middelen gaf om in leven te blijven. Dus werd Serenus weer naar Amorgus gebracht. En omdat Cornutus door eigen hand gestorven was, is erover gesproken de aanklagers voortaan geen beloning toe te kennen, als iemand die gedaagd was wegens majesteitsschennis zich voor de uitspraak van het leven had beroofd. Dit voorstel was ook stellig aangenomen, als Caesar niet in duidelijke taal en met voor zijn doen ongewone openhartigheid partij had getrokken voor de aanklagers door zijn misnoegen uit te spreken: 'wetten zouden dan geen zin meer hebben, de staat zou aan de rand van de afgrond geraken. Ze konden nog beter het iuridisch stelsel afschaffen dan de behoeders ervan elimineren.' Zo werden dan de aanbrengers, een mensensoort die in het leven geroepen was tot 's lands ondergang en die zelfs door bedreiging met straf nooit behoorlijk in toom is gehouden, door beloningen aangemoedigd.

31. Deze aaneenschakeling van ellende werd onderbroken door een incident dat tenminste enigszins tot vreugde stemde: Caesar heeft Gaius Cominius, een Romeins ridder die schuldig bevonden was aan het schrijven van een schimpdicht op de keizer, gratie verleend, toen zijn broer die senator was, om genade smeekte. Des te meer bevreemdde het de mensen, dat hij die dus het goede kende en wist, welke reputatie hij kon bereiken door clement te zijn, toch de hardvochtigheid verkoos. Zijn verkeerde handelingen kwamen niet voort uit onbezonnenheid en het is heus wel duidelijk, wanneer daden van vorsten verheerlijkt worden met oprechte en wanneer met voorgewende vreugde. Hijzelf trouwens die anders zo precies zijn woorden afwoog, die woorden die zich als het ware naar buiten leken te wringen, sprak altijd gemakkelijker en vlotter, wanneer hij reddend optrad. Maar zo ging het niet met Publius Suillius die eens quaestor onder Germanicus was geweest. Voorgesteld werd om hem het verblijf in Italië te verbieden, omdat bewezen was, dat hij zich had laten omkopen in een zaak die hij moest berechten. Tiberius eiste tegen hem verbanning naar een eiland en wel met zo grote verbetenheid, dat hij onder ede verklaarde, dat het belang van de staat hiermee gemoeid was. Dit optreden dat aanvankelijk veel misnoegen wekte, werd later, na Suillius' terugkeer, een punt in 's keizers voordeel, want de volgende periode was er getuige van, dat hij grote invloed kreeg, altijd bereid was zich te laten omkopen en lange tijd een voordelig, maar nooit een goed gebruik heeft weten te maken van de vriendschap met keizer Claudius. Dezelfde straf werd voorgesteld ten aanzien van de senator Catus Firmius die naar men beweerde getracht had zijn zuster te treffen met een valse aanklacht wegens majesteitsschennis. Zoals ik vermeld heb, had deze Catus Libo in de val gelokt en daarna in het ongeluk gestort door hem aan te geven. Deze dienst indachtig, maar onder de dekmantel van andere argumenten heeft Tiberius voor hem gepleit, zodat hij niet verbannen is; tegen ontslag uit de senaat heeft hij zich niet verzet.

ANNO DOMINI 25

34. Onder het consulaat van Cornelius Cossus en Asinius Agrippa werd Cremutius Cordus voor het gerecht gedaagd op een nooit eerder vertoonde beschuldiging: hij had jaarboeken gepubliceerd waarin hij waarderend sprak over Marcus Brutus en Gaius Cassius de 'laatste der Romeinen' noemde. Satrius Secundus en Pinarius Natta traden als aanklagers op. Zij waren protégé's van Seianus, wat de beklaagde noodlottig werd evenals het norse gezicht waarmee Caesar zijn verdediging aanhoorde. Cremutius die toch vastbesloten was deze wereld te verlaten, begon dit pleidooi als volgt: 'De aanklacht heren senatoren, geldt mijn woorden: zo onschuldig ben ik waar het daden betreft. Maar ook die woorden hadden geen betrekking op de keizer noch op 's keizers moeder die door de wet op majesteitsschennis beschermd worden. Men zegt, dat ik Brutus en Cassius geprezen heb. Wel, ik ben niet de enige die over hun daden heeft geschreven en niemand heeft nagelaten hun eer te geven. Titus Livius die in welsprekendheid en goede trouw de meeste geschiedschrijvers in de schaduw stelt, heeft Cnaeus Pompeius zo geweldig verheerlijkt, dat Augustus hem 'pompeiaan' placht te noemen. Aan de vriendschap tussen hen beide heeft dat geen afbreuk gedaan. Scipio, Afranius, diezelfde Cassius en Brutus om wie het hier gaat worden door hem nergens 'rovers' en 'vadermoordenaars' genoemd - zoals men ze tegenwoordig wel hoort betitelen. Wel vermeldt hij hen herhaaldelijk als mannen van bijzondere verdienste. Asinius Pollio schetst hen in de woorden die hij aan hun nagedachtenis wijdt ook als uitmuntende mannen. Messalla Corvinus noemde Cassius trots 'zijn generaal'. Beide auteurs hebben tot het laatste hun vermogen en eervolle positie behouden. Toen Marcus Cicero een boek gepubliceerd had waarin hij Cato hemelhoog verhief, reageerde Caesar, als dictator wel te verstaan, slechts met een schriftelijke repliek als voor de rechtbank. De brieven van Antonius en de toespraken van Brutus bevatten verwijten aan Augustus die wel niet gegrond, maar dan toch maar zeer bitter zijn. Er zijn verzen van Bibaculus en Catullus in omloop die eenvoudig stampvol beledigingen jegens de Caesaren staan. Maar de goddelijke Iulius, de goddelijke Augustus zelve hebben deze dingen verdragen en over hun kant laten gaan en wat daarbij het meeste gewicht in de schaal gelegd heeft, gematigdheid of wijsheid, zou ik niet zomaar kunnen zeggen. Want wat men negeert verdwijnt vanzelf, maar wie zich geprikkeld toont door een verwijt wekt de indruk het als juist te erkennen.

35. Nu heb ik het nog niet eens over de Grieken die ongestraft in hun woordkeus niet slechts openhartig, maar zelfs teugelloos konden zijn. Of als iemand wel eens tegen hen is opgetreden, dan revancheerde hij zich op woorden met woorden. Maar in ieder geval hadden zij de vrijheid om zonder dat iemand hun er hard om viel te zeggen, wat zij dachten van hen die door de dood buiten het bereik van haat of hoogachting geraakt waren. Het is toch niet zo, dat ik het volk door mijn toespraken ophits, terwijl Cassius en Brutus met hun legers te velde staan bij Philippi, met de bedoeling een burgeroorlog gaande te maken? Zijzelf zijn al zeventig jaar dood, maar zo goed als wij hen nog kennen uit hun beeltenissen die zelfs hun overwinnaar niet heeft laten opruimen, mogen zij toch ook hun aandeel hebben in de door schrijvers te boek gestelde geschiedenis? Het nageslacht geeft ieder de eer die hem toekomt. Er zullen stellig ook mensen zijn die, wanneer mij een vonnis treft, niet alleen aan Cassius en Brutus, maar ook aan mij zullen terugdenken.'
Daarop verliet hij de senaatsvergadering en maakte een eind aan zijn leven door voedsel te weigeren. De senatoren besloten zijn boeken door de aedielen te laten verbranden. Maar ze zijn bewaard gebleven, eerst clandestien, later ook gepubliceerd. Des te meer wekt het de lachlust op, als men ziet, hoe sommigen in hun dwaasheid menen, dat zij met de macht van nu alvast kunnen voorkomen, dat de volgende generatie iemands nagedachtenis bewaart. Geniale mannen die gevonnist zijn, krijgen integendeel een steeds groter prestige en buitenlandse koningen of anderen die met dezelfde wreedheid zijn opgetreden als deze, hebben slechts schande over zichzelf en roem aan de vervolgden gebracht.

37. Omstreeks dezelfde tijd zond Spanje aan gene zijde van de Ebro een gezantschap naar de senaat met het verzoek om evenals in Klein-Azië gebeurd was een tempel voor Tiberius en zijn moeder
te mogen bouwen. Caesar nam, als het erom ging eer van de hand te wijzen, anders altijd een krachtige houding aan en bij deze gelegenheid heeft hij, daar hij meende meteen diegenen van antwoord te moeten dienen die begonnen te mompelen, dat hij eerzuchtig werd, als volgt gesproken: 'Ik weet, heren senatoren, dat zeer velen het als ontrouw aan mijn principes hebben beschouwd, toen ik mij kort geleden niet heb verzet tegen de inwilliging van ditzelfde verzoek van de steden uit Klein-Azië. Toen heb ik gezwegen. Daarom zal ik mij nu verdedigen en tevens bekend maken, tot welke gedragslijn ik voor de toekomst heb besloten. Daar de goddelijke Augustus de oprichting van een tempel voor hem in de stad Pergamum niet verhinderd had, heb ik die immers al zijn daden en woorden bindend acht als wetten, zijn reeds juist bevonden voorbeeld met te groter bereidheid gevolgd, omdat met de cultus van mijn persoon ook verering van de senaat gepaard ging. Maar al is het wellicht verdedigbaar om deze eer éénmaal te accepteren, het zou van eerzucht en hoogmoed getuigen, als ik toeliet, dat men ons overal in de provincies ging vereren met beelden zoals voor goden worden opgericht. Bovendien zal de eer aan Augustus bewezen zijn betekenis verliezen, als dit dankzij kritiekloze vleierij tot gemeengoed wordt.

38. Ik ben een sterfelijk mens, heren senatoren, ik vervul de plichten van een mens en het is mij genoeg, als ik onder u de eerste plaats inneem. Dit verklaar ik ten overstaan van u als mijn getuigen en ik wil, dat ook het nageslacht zich dit herinnert. Zij zullen mijn nagedachtenis meer dan genoeg eer bewijzen, wanneer ze willen aannemen, dat ik mij mijn voorvaderen waardig heb betoond en uw belangen steeds voor ogen heb gehouden, dat ik standvastig ben geweest in gevaar en niet geaarzeld heb in 's lands belang impopulaire maatregelen te nemen. Deze overtuiging betekent voor mij een tempel in uw harten en het schoonst denkbare standbeeld dat bovendien duurzaam is. Want monumenten van marmer worden veronachtzaamd als graven, wanneer het oordeel van het nageslacht in haat verkeert. Daarom richt ik mijn bede tot onze bondgenoten, mijn medeburgers en de goden zelve: de goden smeek ik mij tot het eind van mijn leven gemoedsrust te schenken en inzicht in het goddelijk en menselijk recht, de mensen om, wanneer ik eens heengegaan zal zijn, mijn daden en naam in ere te houden en met waardering te blijven gedenken.'
Sindsdien is hij ook in privé gesprekken zijn afwijzende houding tegenover een dergelijke aanbidding van zijn persoon trouw gebleven. Sommigen legden dit uit als bescheidenheid, velen zagen de reden hierin, dat hij geen zelfvertrouwen had, weer anderen beschouwden het als een uitvloeisel van een laag karakter. 'Want,' zeiden zij, 'de besten onder de mensen willen ook het hoogste bereiken. Daardoor komt het, dat Hercules en Liber bij de Grieken en Quirinus bij ons onder de goden opgenomen zijn. Dan heeft Augustus zich van een betere kant laten zien, want die kende tenminste deze aspiratie. Al het andere hebben vorsten zonder meer voor het grijpen, maar juist naar dit ene moeten zij onvermoeibaar streven: dat men hun nagedachtenis zegent. Want wie de roem veracht, veracht daarmee tevens de verdiensten.'

39. Onvoorzichtig geworden door zijn overstelpend succes en bovendien opgestookt door de begerigheid van de vrouw achter de schermen - Livia drong namelijk aan op het haar beloofde huwelijk - stelde Seianus een verzoekschrift aan Caesar op, want het was in die tijd gewoonte hem schriftelijk te benaderen, ook al was hij persoonlijk aanwezig. Het was aldus geformuleerd: 'door de welwillendheid van Tiberius' vader Augustus en door vele blijken van waardering van de keizer zelf was hij eraan gewend geraakt om zijn verwachtingen en wensen onder de aandacht des keizers te brengen nog voordat
hij zich tot de goden richtte. Daarbij had hij nooit om schittering van eerbewijzen gevraagd: hij wilde liever de wacht betrekken en hard werken als een gewoon soldaat voor de veiligheid van zijn keizer. Toch had hij verkregen wat het allerschoonste was: een hechte band met Caesar waardig gekeurd te worden. Zo kwam het, dat hij hoop had opgevat en aangezien hij had horen verluiden, dat Augustus, toen hij zijn dochter ten huwelijk wilde geven, in dit verband ook wel aan Romeinse ridders gedacht had, meende hij op grond hiervan de keizer te mogen vragen, om wanneer er een echtgenoot voor Livia gezocht werd, de vriend in gedachten te houden die van een dergelijke verbintenis slechts in zoverre wilde profiteren als het een eer betekende. Want aan de hem opgelegde plichten wenste hij zich niet te onttrekken: hij wist, wat het waard was, als zijn gezin sterker kwam te staan tegenover de onbillijke grieven van Agrippina en wenste dit te bereiken ter wille van zijn kinderen, want voor zichzelf zou hij tevreden en meer dan tevreden zijn met de hem toegemeten levenstijd, als hij die aan de zijde van zulk een vorst had mogen doorbrengen.’

40. In antwoord hierop sprak Tiberius lovend over Seianus’ toewijding, terwijl hij slechts terloops melding maakte van de gunsten die hijzelf hem had bewezen. Na de bedenktijd die hij gevraagd had, alsof hij het probleem nu voor het eerst ging overwegen, schreef hij vervolgens, dat ‘andere mensen zich bij hun overleg konden beperken tot de vraag, wat zij in hun eigen belang achtten. Met regerende vorsten was het anders gesteld: zij dienden zich in de belangrijkste beslissingen te richten naar de publieke opinie. Vandaar, dat hij niet zijn toevlucht kon nemen tot het antwoord dat toch voor de hand lag, namelijk dat Livia zelf kon uitmaken, of zij meende na haar huwelijk met Drusus nogmaals te moeten trouwen of tot dezelfde familie te blijven behoren; zij had trouwens een moeder en een grootmoeder, raadgeefsters dus die haar nader stonden dan hij. Neen, hij zou zich openhartiger uitspreken, in de eerste plaats over de vijandige gevoelens van Agrippina die nog veel feller zouden oplaaien, als door een huwelijk van Livia het keizerlijk huis als het ware in tweeën gedeeld was. Ook zonder dat kwam het al tot uitbarstingen van naijver tussen de vrouwen en deze tweespalt werkte ontwrichtend op zijn kleinzoons. Waar zou het op uitlopen, als door een dergelijke verbintenis het conflict nog werd toegespitst?’ ‘Want je vergist je, Seianus, als je denkt, dat je tot dezelfde stand zult blijven behoren en dat Livia die getrouwd is geweest met Gaius Caesar en daarna met Drusus, bereid zal blijken om oud te worden aan de zijde van een Romeins ridder. Gesteld dat ik dit zou toestaan, denk je dan, dat degenen die haar broer, haar vader en onze voorvaderen in de hoogste functies gekend hebben, lijdelijk zullen toezien? Jij wilt nu wel met de positie die je bekleedt genoegen nemen, maar die magistraten en vooraanstaanden die tegen je zin tot je doordringen en je in alle kwesties raadplegen, maken geen geheim van hun opinie, dat je reeds lang boven de ridderstand bent uitgestegen en de vrienden van mijn vader reeds ver achter je hebt gelaten. Uit jaloezie op jou geven ze bovendien mij hiervan de schuld. Augustus heeft erover gedacht zijn dochter aan een Romeins ridder tot vrouw te geven, zeg je. Dat mag toch bij Hercules geen wonder heten, als hij die zijn aandacht over alle mogelijke zorgen tegelijk moest verdelen en voorzag tot welk een enorme hoogte de man zou stijgen die hij door een dergelijke verbintenis zou verheffen boven anderen, wel eens de naam genoemd heeft van Gaius Proculeius en enkele anderen: zij leidden immers een opvallend rustig leven en bemoeiden zich totaal niet met de politiek. Maar als het feit, dat Augustus met deze gedachte gespeeld heeft, ons iets zegt, is het toch van veel meer betekenis, dat hij haar tenslotte aan Marcus Agrippa en later aan mij heeft uitgehuwelijkt? Welnu, als vriend heb ik deze overwegingen niet voor je willen verzwijgen; overigens zal ik me noch tegen jouw noch tegen Livia’s plannen verzetten. Wat ik bij mezelf heb overdacht en door welke banden ik nog van plan ben je nader aan mij te binden, dat wil ik voor het moment onvermeld laten. Slechts dit wil ik uitspreken: geen promotie is zo groot, dat jouw verdiensten en je gezindheid jegens mij je er geen recht op zouden geven en te zijner tijd zal ik hetzij in de senaat hetzij in mijn proclamaties aan het volk daar stellig niet over zwijgen.’

41. Er volgde weer een brief van Seianus. Hierin sprak hij al niet meer over het huwelijk, maar gekweld door dieper ingrijpende zorgen smeekte hij de keizer geen verzwegen argwaan te koesteren en op laster onder het volk en dreigende haat en nijd geen acht te slaan. En om geen afbreuk aan zijn eigen macht te doen door de aanhoudende toevloed van protégé’s naar zijn huis te weren, maar evenmin de lasteraars in de kaart te spelen door hen te ontvangen, nam hij het volgende middel te baat: hij trachtte Tiberius over te halen om buiten Rome te gaan leven, in een mooie omgeving. Daarvan voorzag hij namelijk allerlei consequenties: hij zou het in de hand hebben, wie toegang tot de keizer verkreeg en voor een belangrijk deel zou hij ook toezicht kunnen houden op de correspondentie, want brieven werden in de regel door soldaten overgebracht. Spoedig zou Caesar, nu hij de kracht van zijn leven al ver achter zich had, als door het leven in afzondering zijn energie achteruitging, minder scrupules hebben om regeringsplichten op hem over te dragen. Wat hemzelf betrof, de afgunst zou verminderen, wanneer er niet meer dagelijks een menigte mensen bij hem zijn opwachting kwam maken, terwijl zijn ware macht juist zou toenemen met de verdwijning van het uiterlijk vertoon. Dus ging hij voorzichtig aan wijzen op de bezwaren van het drukke stadsleven, de opdringerigheid van het publiek, de massa van hen die om attentie vroegen, en schilderde daartegenover de voordelen van rust en afzondering waarin men vrij was van vervelende plichten en geen ergernis ondervond, zodat juist de essentiële dingen dan aan bod kwamen.

42. Toevallig was juist in die dagen het vooronderzoek gaande tegen Votienus Montanus, een man wiens begaafdheid alom bekend was. Reeds had Tiberius het plan in overweging en dit gaf de doorslag: hij meende voortaan de bijeenkomsten der senatoren te moeten mijden en de opmerkingen die hij daar moest incasseren en die maar al te dikwijls een voor hem bezwarende waarheid bevatten. Toen Votienus namelijk gedaagd werd wegens voor de keizer beledigende woorden, trad als getuige de militair Aemilius op. Doordat deze in zijn ijver om bewijzen te leveren alles maar ter sprake bracht en met grote ernst doorzette, hoewel de anderen hem trachtten te overschreeuwen, kreeg Tiberius te horen, hoe hij in het geheim over de hekel werd gehaald, en dit heeft hem zo geschokt, dat hij luid uit riep deze aantijgingen te zullen weerleggen, nu onmiddellijk of in het proces. De smeekbeden van de senaatsleden, die het dichtst bij hem zaten en de vleiende kreten van alle anderen hebben hem tot bedaren gebracht, maar slechts met moeite. Votienus heeft de straf gekregen die op majesteitsschennis stond en Caesar volhardde des te halsstarriger in zijn hardvochtigheid jegens beklaagden, nu hem hiervan een verwijt was gemaakt: in het geval van Aquilia, beschuldigd van overspel met Varius Ligur, betekende dit, dat hij haar met ballingschap strafte, hoewel de voor het volgend jaar gekozen consul Lentulus Gaetulicus een vonnis geëist had conform de Iulische wet. En Apidius Merula liet hij royeren als lid van de senaat, omdat hij niet had willen zweren de beschikkingen van de goddelijke Augustus te handhaven.

ANNO DOMINI 20

52. Te Rome heerste intussen onrust in de keizerlijke familie. Om een begin te maken met de reeks incidenten die tot Agrippina’s ondergang moest leiden, werd haar achternicht Claudia Pulchra voor het gerecht gedaagd. Als aanklager trad Domitius Afer op die juist het ambt van praetor had neergelegd. Zijn aanzien was niet groot en in zijn haast om onverschillig door welk optreden op de voorgrond te komen betichtte hij haar van onzedelijkheid, ontucht met Furnius, en plannen om de keizer te vergiftigen en onder magische invloed te brengen. Nu was Agrippina altijd al opvliegend, maar het gevaar waarin haar bloedverwante verkeerde, deed de maat overlopen: zij ging rechtstreeks naar Tiberius en trof hem aan, terwijl hij bezig was een offer aan zijn vader te brengen. Dit gaf haar een aanleiding om hem het verwijt te maken, dat het niet consequent was aan de goddelijke Augustus te offeren en dan zijn nakomelingen te vervolgen. ‘Zijn goddelijke geest,’ zo riep zij uit, ‘was niet overgegaan in die stomme beelden, maar zij, zijn ware evenbeeld, gesproten uit zijn hemels bloed, begreep, dat het gevaar haar bedreigde, dat zij reden had om te rouwen. Het diende tot niets Pulchra als voorwendsel te gebruiken, de enige oorzaak van haar ondergang was immers, dat zij de domheid had begaan nu juist met Agrippina vriendschap te onderhouden zonder aan Sosia te denken die voor hetzelfde feit geboet had’. Deze woorden ontlokten de keizer een van de zeldzame opmerkingen die aan zijn reserve ontsnapten: hij wees haar terecht door haar met een Griekse versregel aan te manen zich niet gekrenkt te voelen, omdat zij niet regeerde. Pulchra en Furnius werden veroordeeld. Afer nam voortaan een plaats in onder de vooraanstaande redenaars, daar zijn talent nu alom bekend was en bovendien Caesar met klem had verzekerd, dat hij zich met recht redenaar mocht noemen. Later, toen hij meer aanklachten ondernam of onschuldigen verdedigde, werd de reputatie van zijn welsprekendheid gunstiger dan die van zijn karakter, maar op hoge ouderdom verloor hij een groot deel van zijn welsprekendheid, en dat terwijl hij ondanks het verval van zijn geestelijke vermogens nog steeds niet had leren zwijgen.

53. Agrippina volhardde in haar boosheid. Toen zij door een ziekte werd overvallen en Caesar haar kwam bezoeken, snikte zij eerst een tijd lang zonder iets te zeggen en begon toen met  verwijten en smeekbeden: ‘Wilde hij haar niet helpen in haar eenzaamheid en haar een man geven? Zij was toch nog op de geschikte leeftijd en fatsoenlijke vrouwen konden nu eenmaal alleen in het huwelijk haar troost vinden. Er waren toch wel mannen onder de burgerij die het niet beneden zich zouden achten de vrouw en kinderen van Germanicus tot de hunne te maken!’ Caesar besefte echter zeer wel, hoe belangrijk de inwilliging van haar verzoek uit politiek oogpunt kon worden, daarom verliet hij haar ondanks haar aandringen zonder te antwoorden liever dan een antwoord te geven waaruit gekwetstheid of angst kon blijken. Dit incident is niet door kroniekschrijvers overgeleverd, maar ik heb het aangetroffen in de mémoires van haar dochter Agrippina die als moeder van keizer Nero haar eigen levensloop en de lotgevallen van de haren voor het nageslacht heeft opgetekend.

54. Nu dit verdriet kwam bij haar gebruikelijke onbezonnenheid, werd zij de prooi van Seianus die haar nog dieper schokte door zogenaamde vrienden naar haar toe te sturen met de waarschuwing, dat er een plan bestond haar te vergiftigen en dat ze beter niet bij haar schoonvader kon gaan dineren. Zij kon nu eenmaal niet huichelen en heeft dan ook, toen ze eens naast Tiberius aanlag, haar gezicht strak in de plooi gehouden, haar mond niet opengedaan en geen voedsel aangeraakt. Tiberius merkte dit tenslotte, toevallig of doordat hij een wenk had gekregen; en om de proef op de som te nemen prees hij de kwaliteit van het fruit, zodra het op tafel gezet was en reikte een vrucht aan zijn schoondochter. Agrippina’s argwaan werd hierdoor nog groter, dus gaf ze de vrucht door aan een slaaf zonder er een hap van te eten. Tegen haar persoonlijk heeft Tiberius hier niets van gezegd, maar hij wendde zich tot zijn moeder met de opmerking, dat het toch geen wonder zou zijn, als hij vrij strenge maatregelen nam tegen een vrouw die hem van pogingen tot gifmoord betichtte. Zo ontstond het gerucht, dat men haar naar het leven stond, maar dat de keizer de openbaarheid schuwde en er dus een gelegenheid gezocht werd om de daad heimelijk te volvoeren.

55 (gedeeltelijk). Om dit gerucht de kop in te drukken woonde Caesar geregeld de senaatsvergaderingen bij en verscheidene dagen lang hoorde hij het redetwisten aan van gezanten uit Klein-Azië over de vraag, in welke staat de tempel voor de keizer opgericht moest worden.

57. In deze tijd voerde Caesar een plan uit dat hij sinds lang overwoog, maar telkens weer op de lange baan had geschoven: hij vertrok naar Campanië, zogenaamd om in Capua een tempel voor Iuppiter in te wijden en in Nola één voor Augustus, maar intussen vastbesloten voortaan buiten de stad te wonen. Hoewel ik de reden van zijn vertrek heb gezocht in het handig manoeuvreren van Seianus - dit in overeenstemming met de meerderheid van mijn bronnen - is toch het feit, dat hij toen Seianus gedood was, de volgende zes jaren in afzondering is blijven leven voor mij een reden om mij dikwijls af te vragen, of het juister zou zijn hemzelf ervoor aansprakelijk te stellen, want nu had hij de kans zijn wreedheid en wellustigheid metterdaad uit te leven en toch door de keuze van zijn verblijfplaats verborgen te houden. Sommigen geloofden, dat hij zich als oude man ook voor zijn uiterlijk geschaamd heeft. Zijn gestalte was namelijk lang, maar zeer mager en gebogen, zijn kruin kaal, zijn gezicht vol zweren en meestal bezaaid met pleisters. Ook toen hij in afzondering op Rhodus leefde, was hij gewend gezelschap te mijden en zijn uitspattingen geheim te houden. Men zegt ook wel, dat hij door de heerszucht van zijn moeder verjaagd is, want haar aandeel geven in de regering wenste hij niet, maar zich van haar ontdoen kon hij niet, daar hij juist die regering van haar ten geschenke had gekregen. Want Augustus had erover gedacht Germanicus, die immers de kleinzoon van zijn zuster was en bij iedereen in de gunst stond, aan het hoofd van het rijk te stellen, maar hij had zich gewonnen moeten geven aan de smeekbeden van zijn vrouw: vandaar, dat hij Germanicus had laten adopteren door Tiberius en zelf Tiberius tot zijn aangenomen zoon had gemaakt. Dit nu gooide Augusta hem onophoudelijk voor de voeten, hiervoor eiste zij haar beloning.

58. Hij vertrok met een gevolg dat zo klein mogelijk was gehouden: één senator en voormalig consul, Cocceius Nerva, een man doorkneed in wetskennis; behalve Seianus nog één Romeins ridder die tot de vooraanstaanden van de ridderstand behoorde, Curtius Atticus; de overigen waren mensen van een hoog ontwikkelingspeil, bijna allen Grieken, met wie hij bij wijze van ontspanning gesprekken hoopte te houden. Zij die bedreven waren in de astrologie beweerden, dat Tiberius uit Rome vertrokken was bij een sterrenconstellatie waaruit te voorspellen viel, dat hij niet meer terug zou keren. Deze voorspelling werd de doodsoorzaak van velen die eruit opmaakten, dat zijn einde snel naderde en dit ook rondbazuinden, immers het onwaarschijnlijke geval, dat hij elf jaar lang zich vrijwillig het verblijf in zijn geboortestad zou ontzeggen, konden zij niet voorzien. Later werd duidelijk, hoe onmiddellijk wetenschap en bedrog aan elkaar grenzen en hoezeer de waarheid ook nu in duisternis verhuld werd. Want de bewering, dat hij niet meer in de stad zou terugkeren, bleek niet ongegrond, maar van de rest heeft men niets afgeweten, want Tiberius heeft een zeer hoge ouderdom bereikt, terwijl hij dicht in de buurt op het land of aan de kust vertoefde en meermalen zelfs vlak onder de muren van de stad.

59. Het toeval wilde, dat Caesar juist in die dagen in levensgevaar kwam, een gebeurtenis die deze ijdele geruchten nog aanwakkerde en voor hemzelf aanleiding werd om nog meer vertrouwen te stellen in de vriendschappelijke gevoelens en karaktervastheid van Seianus. Ze zaten aan de maaltijd op een landgoed, Spelunca genaamd, tussen de baai van Amunclae en de bergen van Fundi, in een natuurlijke grot. De opening van deze grot stortte plotseling in, waardoor enkele dienaren bedolven werden. Het gevolg was, dat iedereen door angst bevangen werd en zij die aan de maaltijd deelnamen, op de vlucht gingen. Toen heeft Seianus zich, steunend op één knie, op zijn handen overeind gehouden over Caesar heen, met zijn ogen op hem gericht, en zo de vallende stenen opgevangen. In die houding troffen de soldaten die te hulp kwamen hem aan. Nog groter werd nu zijn invloed en hoe fataal zijn adviezen ook waren, de keizer luisterde vol vertrouwen naar hem, overtuigd dat het hem niet om zijn eigen belang ging.
Uiterlijk gedroeg hij zich ten aanzien van Gcrmanicus’ kinderen onpartijdig als een rechter, maar onderhands zorgde hij voor lieden om de functie van aanklager waar te nemen. Hun opdracht was speciaal Nero te vervolgen die de troonpretendent was en ondanks zijn eenvoudige jeugd telkens uit het oog verloor, welke houding hij gezien de omstandigheden in zijn eigen belang het best kon aannemen. Hij liet zich namelijk door vrijgelatenen en beschermelingen die haast hadden om belangrijk te worden, ophitsen om zich vol zelfbewustzijn en vertrouwen te tonen: ‘zo wilde het Romeinse volk het’, zeiden zij, ‘dit verwachtten ook de legers van hem en Seianus die nu de draak stak met de lijdzaamheid van de oude en het gebrek aan energie van de jonge man, zou dan niets tegen hem durven beginnen.’

60. Wanneer Nero dergelijke opmerkingen hoorde, het hij zich niets dat op revolutionnaire neigingen wees ontvallen, maar toch wel eens opstandige en onberaden woorden. De in zijn omgeving geplaatste spionnen vingen deze op en brachten ze in overdreven vorm over zonder dat Nero de kans kreeg zich te verdedigen met het gevolg, dat er allerlei nieuwe verontrustende symptomen gingen optreden: de één vermeed een ontmoeting, anderen groetten hem plichtmatig, maar wendden zich dan terstond af, meermalen ook begon iemand een gesprek met hem om het dan abrupt weer af te breken, terwijl toevallig in de buurt zijnde aanhangers van Seianus bleven staan om hem uit te lachen. Wat Tiberius zelf betreft, die toonde hem een nors gezicht of een valse glimlach. Of de jongeman nu sprak of zweeg, zowel zijn stilzwijgen als zijn woorden werden in zijn nadeel uitgelegd. Zelfs ’s nachts kon hij zich niet laten gaan, want zijn vrouw placht aan haar moeder Livia te vertellen, of hij wakker had gelegen, hoe hij had geslapen, of hij had liggen zuchten, en die bracht het dan weer over aan Seianus. Deze wist ook Nero’s broer Drusus op zijn hand te krijgen door hem voor te spiegelen, dat hij kans had op de belangrijkste functie, als hij zijn oudere broer wiens positie reeds verzwakt was, eenmaal had uitgeschakeld. Drusus’ trotse aard werd behalve door machtsbegeerte en de tussen broers normale rancunes door jaloezie geprikkeld, daar hun moeder Agrippina meer voor Nero voelde. Toch was Seianus nu ook weer niet zó voor Drusus geporteerd, dat hij niet vast een eerste begin trachtte te maken met het arrangeren van zijn ondergang mettertijd. Hij kende immers zijn onstuimigheid en besefte, dat hij makkelijker dan Nero in de val zou lopen.

ANNO DOMINI 27

In het plaatsje Fidena dichtbij Rome stort tijdens een voorstelling het slecht gebouwde amphitheater in, een ontzaglijke catastrophe waarbij vijftigduizend doden en gewonden vallen.

64. Nog was iedereen onder de indruk van deze ramp, toen een brand uitbrak die de stad met ongewone heftigheid teisterde: de Caeliusheuvel brandde geheel af. Het was een ongeluksjaar, beweerde men, en de keizer had het plan om de stad te verlaten ook al onder ongunstige voortekenen opgevat. Zo werd dus van een samenloop van omstandigheden een schuldkwestie gemaakt - voor de massa een normale handelwijze -, maar Caesar maakte hier een eind aan door geld uit te delen naar de omvang van de geleden schade. Daarvoor werd hem in de senaat dank betuigd bij monde van de aanzienlijken, maar tevens in de volksmond, want hij had zonder aanzien des persoons en zonder dat hem verzoeken uit zijn omgeving bereikten ook onbekenden die hij zelf bij zich had geroepen, mild gesteund. Er gingen ook stemmen op in de senaat om de Caeliusheuvel voortaan Augustusheuvel te noemen, omdat toen alles rondom in lichte laaie stond, alleen een beeld van Tiberius in het huis van de senator Iunius ongeschonden was gebleven. ‘Ditzelfde,' zei men, ‘was destijds ook Claudia Quinta te beurt gevallen. Onze voorouders hadden een standbeeld van haar opgericht in de tempel van de Moeder der Goden en dit was tot twee maal toe door het geweld der vlammen gespaard. De Claudii waren boven de mens verheven en genoten der goden gunst, daarom diende een plek waar de goden zo duidelijk eer hadden bewezen aan de keizer ook groter verering te genieten.’

67. Caesar had nu de tempels in Campanië ingewijd. Hoewel hij officieel had laten afkondigen, dat niemand zijn rust mocht verstoren en de toeloop van mensen uit de omliggende plaatsen door militaire afzetting werd tegengehouden, kreeg hij toch een afkeer van deze municipiën en kolonies en van alles op het vasteland. Daarom trok hij zich terug op het eiland Capreae dat door een zeestraat van drie mijl breedte van de uitlopers van kaap Surrentum gescheiden is. Ik ben geneigd aan te nemen, dat juist de verlatenheid van dit eiland hem aantrok, want nergens in de zee eromheen is een haven en nauwelijks hier en daar een aanlegplaats voor kleine schepen, het was trouwens niet eenvoudig er te landen zonder dat de kustwacht het merkte. Het weer is er ’s winters zacht, doordat er een bergwand ligt die de felle wind tegenhoudt. ’s Zomers is het er heerlijk, want naar de Westzijde ligt het eiland open en bovendien rondom in open zee. Vroeger keek het uit op een zeer mooie baai, voordat de vulkanische werking van de Vesuvius het landschap ging veranderen. Volgens mondelinge overlevering hebben Grieken deze streek gekoloniseerd en werd Capreae destijds bewoond door Teleboërs. Maar nu had Tiberius er twaalf enorme landhuizen in gebruik genomen die ieder een eigen naam droegen en evenzeer als hij zich vroeger op de staatszaken placht te concentreren, gaf hij zich nu ongeremd over aan heimelijke uitspattingen en een ledigheid die slechts kwaad stichtte. Want hij bleef in ’t wilde weg argwanend tegenover de een en juist te goed van vertrouwen jegens de ander, een neiging die Seianus in de stad altijd al in hem aangemoedigd had. Nu profiteerde hij ervan door nog heftiger onrust te stoken met zijn intrigues tegen Agrippina en Nero waarvan hij ook geen geheim meer maakte. Een soldaat die in hun buurt moest blijven, noteerde alles: van wie zij bericht ontvingen, wie hen bezochten, heel hun doen en laten in ’t openbaar en privé, als in een kroniek. Bovendien werden er mensen geïnstrueerd om hun aan te raden naar de legers in Germanië te vluchten of op die tijd van de dag, dat het het drukst was op het forum, bij het standbeeld van de goddelijke Augustus asiel te zoeken en de hulp van volk en senaat in te roepen. Zij weigerden hierop in te gaan, toch werden hun verwijten gemaakt, als zouden zij dergelijke dingen in de zin hebben.

ANNO DOMINI 28

68. Het jaar waarin Iunius Silanus en Silius Nerva consul waren, zette in met een afschuwelijk voorval: een vooraanstaand Romeins ridder, Titius Sabinus, werd naar de gevangenis gesleurd om zijn vriendschap met Germanicus; hij was namelijk ook diens vrouw en kinderen in ere blijven houden, bezocht nog geregeld hun huis en vergezelde hen op straat als enige van al hun vroegere aanhangers, een houding waarmee hij zich waardering verwierf bij fatsoenlijke lieden, maar die de vijandig gezinden hevig ergerde. Zijn geval werd aangepakt door Lucanius Latiaris, Porcius Cato, Petilius Rufus en Marcus Opsius, allen oud-praetoren die het consulaat ambieerden. Dit ambt was alleen via Seianus te verkrijgen en de steun van Seianus viel slechts met misdaad te verdienen. Zij kwamen onderling overeen, dat Latiaris die een oppervlakkig contact met Sabinus onderhield, hem in de val zou laten lopen en dat de anderen hiervan getuige zouden zijn. Daarna zouden ze dan de aanklacht indienen. Dus begon Latiaris met zich zo terloops eens een opmerking te laten ontvallen, toen ging hij er toe over Sabinus te prijzen om zijn standvastigheid, daar hij niet zoals de anderen het gezin waarmee hij in beter tijden bevriend was geweest, in de steek had gelaten, nu het in moeilijkheden verkeerde. Ook sprak hij met achting over Germanicus en meelijdend over Agrippina. Toen het zover was gekomen, dat Sabinus - want het menselijk hart verliest in rampspoed zijn weerstandsvermogen - in tranen uitbarstte en zijn klachten bij die van Latiaris voegde, durfde deze zich verder te wagen: hij ging bezwaren aanvoeren tegen Seianus: zijn wreedheid, zijn trots, zijn aspiraties, ja zelfs van critiek op Tiberius onthield hij zich niet. Door deze gesprekken waarin het immers leek, alsof zij elkaar hun verboden gedachten toevertrouwden, ontstond schijnbaar een innige vriendschap. Sabinus zocht nu Latiaris al uit zichzelf op en kwam geregeld bij hem thuis, hem kwam hij zijn verdriet vertellen als aan zijn vertrouwdste vriend.

69. De bovengenoemden pleegden overleg, hoe ze het zo konden aanleggen, dat meer dan één man deze confidenties aanhoorde. Want de schijn, dat hun gebruikelijke plaats van samenkomst strikt privé was, moest bewaard blijven en als ze achter de deur gingen staan, bestond het gevaar, dat Sabinus hen zou zien of horen of zomaar argwaan zou krijgen. Toen hebben drie senatoren zich verstopt in een schuilplaats die al even vernederend was als hun listig bedenksel verachtelijk: tussen het dak en het plafond, waar zij met hun oor tegen de plafondopeningen en kieren gingen liggen. Intussen had Latiaris Sabinus op straat gevonden. Zogenaamd om hem iets te vertellen dat hij zelf juist gehoord had, nam hij hem mee naar huis en naar zijn kamer. Daar sprak hij over gebeurtenissen uit verleden en heden - aan stof geen gebrek - en bekroonde zijn opsomming met nieuwe verschrikkingen die nog te verwachten waren. Sabinus liet zich uit in dezelfde trant en te uitvoeriger, daar verdriet, wanneer het eenmaal een uitweg heeft gevonden, zich des te moeilijker laat verzwijgen. De aanklacht is toen ijlings ingediend en in een brief aan Caesar hebben zij de hele opzet van het bedrog en daarmee hun eigen schande meegedeeld. Nooit eerder had de burgerij zo in spanning en angst verkeerd, ieder nam zich in acht tegen zijn naaste omgeving, vermeed ontmoetingen en gesprekken, zweeg binnen gehoorsafstand van kennissen en onbekenden. Zelfs stomme levenloze dingen als daken en muren werden met argwaan beschouwd.

70. Op de eerste Januari zond Caesar een schrijven waarin hij eerst de aan het begin van het jaar gebruikelijke heilwensen uitte en toen op het onderwerp ‘Sabinus’ overging met de beschuldiging, dat deze enige van zijn vrijgelatenen had omgekocht en het op hemzelf gemunt had. Hij verlangde dan ook in duidelijke taal Sabinus’ bestraffing. Onverwijld werd het vonnis geveld en na de veroordeling werd hij weggesleurd, al schreeuwend, voorzover hem de kracht gelaten werd - want zijn kleren waren over zijn hoofd getrokken en zijn keel werd dichtgesnoerd -, dat zo dus het nieuwe jaar begon, dat dit dus de offers waren die vielen Seianus ter ere. Daar waar hij zijn blik heen richtte, waar men zijn woorden opving, vluchtten de mensen: het werd leeg om hem heen, straten en pleinen lagen verlaten. Enkelen kwamen terug en lieten zich weer zien: hen beangstigde alleen al de gedachte, dat ze hun vrees hadden getoond. ‘Want op welke dag was men nog veilig voor een executie, wanneer op een dag als deze, temidden van offerceremoniën en heilwensen, op een moment, dat de ongeschreven wet gold om zich zelfs van het uitspreken van woorden zonder wijding te onthouden, de boeien en het wurgkoord ten tonele kwamen? Tiberius had,’ zei men, ‘deze bijzonder impopulaire maatregel wel degelijk met opzet genomen. Hij had deze daad zelf gewild en zorgvuldig overwogen als middel om de overtuiging te vestigen, dat niets de nieuwe magistraten belette om behalve de toegang tot heiligdommen en altaren ook de kerker open te stellen.’ Er volgde nog een brief van hem waarin hij zijn dank uitsprak, dat ‘zij een man die een gevaar was voor de staat, gestraft hadden. Zijn leven,’ schreef hij verder, ‘was allesbehalve rustig, hij had reden om aan te nemen, dat vijanden hem belaagden.’ Hoewel hij geen namen noemde, twijfelde niemand eraan, dat hij hiermee op Nero en Agrippina doelde.

71 (gedeeltelijk). Als het niet mijn systeem was om alle gebeurtenissen onder te brengen in het jaar waarin ze zijn voorgevallen, zou ik nu de ingeving van mijn hart volgen door erop vooruit te lopen en meteen te vermelden, hoe Lucanius en Opsius en de andere bedenkers van deze infame toeleg de dood hebben gevonden, en dat niet allen pas, toen Gaius Caesar regeerde, maar gedeeltelijk reeds tijdens Tiberius’ leven. Deze wilde wel niet, dat zijn handlangers door anderen ten val gebracht werden, maar hij heeft dikwijls zelf, wanneer hij genoeg van hen had en nieuwe figuren bereid waren hem dezelfde dienst te bewijzen, zijn oude getrouwen, als ze te lastig werden, uit de weg geruimd. Maar de bestraffing van deze lieden en andere schuldigen zal ik te zijner tijd vermelden. Op het moment in kwestie diende Asinius Gallus van wiens kinderen Agrippina nota bene een tante was, het voorstel in om de keizer te verzoeken de senaat de reden van zijn angst kenbaar te maken en hun toe te slaan die weg te nemen. Nu was Tiberius met geen enkele van zijn voortreffelijke eigenschappen - voortreffelijk dan in zijn ogen - zo ingenomen als met zijn talent om te huichelen: met des te meer tegenzin zag hij het aan, dat men trachtte te onthullen, wat hij geheim wilde houden. Maar Seianus wist hem te kalmeren, niet omdat hij zoveel van Gallus hield, maar om rustig de uitkomst van ’s keizers aarzeling af te wachten. Hij kende hem immers: hij was traag in zijn overdenkingen, maar als hij eenmaal tot een uitbarsting was gekomen, volgden de gruweldaden onmiddellijk op zijn onheilspellende woorden.

De Friezen, gedrukt door te zware belastingen, komen in opstand. Wel worden zij verslagen door de Romeinse troepen, maar pas na bittere strijd en met grote verliezen, ook aan de kant van de overwinnaar. Revanche wordt er echter niet genomen.

74. Het gevolg was, dat de naam der Friezen onder de Germanen een goede klank kreeg. Tiberius deed het intussen voorkomen, alsof wij geen verliezen hadden geleden teneinde niet gedwongen te worden iemand het commando in een oorlog toe te vertrouwen. De grootste zorg van de senaat was ook niet, of in de uithoeken van het rijk het prestige van Rome verspeeld werd. Angst voor wat in de stad zelf gebeurde vervulde hun harten, dus zagen ze de keizer naar de ogen en zochten daarin hun heil. Zo kwam het, dat zij, hoewel de vergadering over heel andere onderwerpen ging, het voorstel deden om een altaar te bouwen voor de Genade en één voor de Vriendschap met ter weerszijde een standbeeld van Tiberius en Seianus. En voortdurend baden en smeekten zij deze twee hun de gelegenheid te geven om hen persoonlijk te zien. Toch zijn zij niet naar de stad of de omgeving van de stad gekomen: zij achtten het voldoende het eiland te verlaten en zich in het naastbij gelegen deel van Campanië te vertonen. Hierheen kwamen senatoren, ridders en een groot deel van de gewone stadsbevolking, vol nerveuze spanning lettend op Seianus, want hij was tegenwoordig moeilijker te benaderen. Daarom trachtte men tot hem door te dringen door middel van omkoopgeld en door medewerking te verlenen aan zijn plannen. Het was wel duidelijk, dat zijn arrogantie nog weer groter werd bij het zien van die exhibitie van slaafse onderdanigheid, want in Rome is men een dergelijk va-et-vient wel gewend en de stad is te groot om van iedereen te weten, naar welk doel hij op weg is, maar daar lag de massa dag en nacht in het open veld of op het strand, mensen van alle rangen dooreen, en liet zich de genadige toestemming of hooghartige weigering van de portiers welgevallen, totdat hun ook dit verboden werd. Zij kwamen terug in de stad, in paniek wanneer hij zich niet verwaardigd had met hen te spreken of hen zelfs maar aan te kijken, of wel ten onrechte vol vreugde over een onzalige vriendschap die de dreiging van een jammerlijke afloop inhield.

75. Om op een ander onderwerp over te gaan: Tiberius heeft zijn kleindochter Agrippina, dochter van Germanicus, persoonlijk aan Cnaeus Domitius tot vrouw gegeven en bevolen de bruiloft in de stad te vieren. Bij zijn keuze had hij zich laten leiden door de overweging, dat Domitius uit een oud adellijk geslacht stamde en bovendien verwant was aan de keizerlijke familie. Hij kon er namelijk op bogen, dat Octavia zijn grootmoeder was en door haar Augustus dus zijn oudoom.