De nu volgende vertaling van de hoofdstukken II. 26 t/m 31, 34, 36 t/m 40 en 42 is ontleend aan:

UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
litt.class.dra.
Meulenhoff, Amsterdam, 1961



ANNO DOMINI 16

Onlusten in Parthië en Armenië geven Tiberius een aanleiding om Germanicus van Germanië over te plaatsen en zo diens invloed op zijn troepen uit te schakelen. Maar voordat het zover is, behaalt Germanicus nog nieuwe overwinningen. Aan de andere kant lijdt het Romeinse leger zware verliezen bij een storm op de Noordzee. Het volgende hoofdstuk speelt in Germanië.

26. Daarna zijn de soldaten teruggebracht naar de winterkwartieren, vol vreugde omdat zij de verliezen op zee weer hadden goed gemaakt met deze succesvolle expeditie. Bovendien was Germanicus zo edelmoedig om aan iedereen te vergoeden, wat hij aan schade gedeclareerd had. Het leed geen twijfel, dat de vijand niet sterk meer stond en overwoog om vrede te vragen, en dat de oorlog tot een goed einde gebracht zou kunnen worden, als Germanicus nog één zomer de tijd kreeg. Maar Tiberius schreef telkens weer, dat hij terug moest komen om de triomftocht te houdendie hem was toebedacht: 'hij had nu wel genoeg resultaten geboekt én genoeg risico's genomen. Hij had zware gevechten geleverd en ze gewonnen; nu moest hij ook eens denken aan de verliezen die wind en golven hem hadden toegebracht, volkomen buiten zijn schuld weliswaar, maar daarom niet minder zwaar en hard. Hijzelf was door de goddelijke Augustus negen maal naar Germanië gezonden en had daar meer bereikt met beleid dan met geweld. Op die wijze had hij de Sugambri ertoe gebracht te capituleren en de Suebi onder koning Maroboduus door vredesvoorwaarden aan banden gelegd. Nu de eer van Rome gered was, kon hij zijn handen wel van de Cherusci en de overige opstandige stammen aftrekken en hen hun eigen ruzies laten uitvechten'. Toen Germanicus om nog één jaar verzocht om te kunnen afmaken wat hij begonnen was, oefende Tiberius zwaarder pressie uit op zijn plichtsbesef door hem een tweede consulaat aan te bieden dat hij in Rome zou moeten vervullen. 'Mocht er nog meer te vechten zijn,' aldus de keizer, 'dan moest hij zijn broer Drusus toch ook de kans laten zich te onderscheiden, want nu er geen andere vijand was, kon deze alleen in Germanië de imperatorstitel verwerven en de lauwerkrans behalen.' Germanicus heeft toen niet langer geaarzeld, hoewel hij doorzag, dat dit voorwendsels waren en dat Tiberius uit jaloezie probeerde hem de kans te ontnemen om zijn roemrijke loopbaan voort te zetten.

27. Omstreeks diezelfde tijd is Libo Drusus, een lid van de familie der Scribonii, ervan beticht, dat hij een revolutie beraamde. Ik zal begin, ontwikkeling en afloop van deze kwestie in details behandelen, omdat toen voor het eerst praktijken aan het licht zijn gekomen die zovele jaren aan de staat zijn blijven knagen.
Firmius Catus, senator en een intiem vriend van Libo, wist de onbezonnen jongeman die graag op dwaze voorstellen inging, zover te brengen, dat hij waarde hechtte aan voorspellingen van Chaldaeën en toverceremoniën, ja zelfs naar droomuitleggers luisterde. Intussen hield hij hem voor, dat hij op Pompeius als overgrootvader kon bogen en op Scribonia die eens de vrouw was geweest van Augustus, als oudtante, dat zijn neven tot de keizerlijke familie behoorden en zijn huis vol stond met borstbeelden van voorvaderen. Hij zette hem er toe aan luxueus te leven en schulden te maken, terwijl hij zelf de pleziertjes én de financiële verplichtingen met hem deelde om hem later op des te meer punten te kunnen vangen.

28. Zodra hij voldoende getuigen bijeen had en slaven die bereid waren hetzelfde te verklaren, vroeg hij om audiëntie bij de keizer, nadat deze eerst bij monde van de Romeinse ridder Flaccus Vescularius op de hoogte was gesteld van de aanklacht en de naam van de aanklager. De keizer accepteerde de aanklacht wel, maar weigerde het onderhoud: zij konden wel van gedachten wisselen met diezelfde Flaccus als tussenpersoon. En intussen schonk hij Libo het praetorschap en nodigde hem meermalen uit om te komen dineren zonder dat van zijn gezicht een verandering van gevoelens viel af te lezen of een spoor van opwinding doorklonk in zijn woorden (zó diep had hij zijn woede weggeborgen). Ook al kon hij alle woorden en handelingen van Libo beletten, hij prefereerde ervan af te weten. Tenslotte heeft een zekere Iunius, toen hij door Libo was uitgenodigd om met bezweringen schimmen uit de onderwereld op te roepen, dit aan Fulcinius Trio overgebracht. Onder de aanklagers stond deze Trio bekend als een vernuftig man en hij vond het heerlijk een slechte naam te hebben. Hij viel de beklaagde onmiddellijk aan en wendde zich tot de consuls met het verzoek om een gerechtelijk onderzoek in de senaat. Er ging een convocatie uit aan de senatoren met de mededeling, dat er een belangrijke en gruwelijke zaak te bespreken viel.

29. Libo was intussen in de rouw gegaan. Vergezeld door vooraanstaande dames begaf hij zich van huis tot huis en smeekte zijn familieleden om zijn voorspraak te zijn in het gevaar. Allen weigerden, zogenaamd om verschillende redenen, in werkelijkheid uit een en dezelfde angst. Op de dag van de senaatszitting werd hij, door vrees gekweld en er ellendig aan toe of, zoals sommigen beweerd hebben, ziekte voorwendend in een draagstoel tot de deur van het senaatsgebouw gebracht. Toen hij steunend op zijn broer binnentrad, strekte hij onder smeekbeden zijn handen uit naar Tiberius, maar deze ontving hem met een onbewogen gelaat. Vervolgens las de keizer de stukken voor met vermelding van de ondertekenaars op een neutrale toon om niet de schijn te wekken, dat hij de punten van aanklacht te licht opnam, maar evenmin dat hij er extra nadruk op legde.

30. Behalve Trio en Catus hadden Fonteius Agrippa en Gaius Vibius zich als aanklagers gemeld en zij konden het er niet over eens worden, wie het getuigenverhoor zou mogen besluiten met de officiële rede tegen de beklaagde. Tenslotte heeft Vibius, omdat niemand voor een ander wilde wijken en Libo verschenen was zonder verdediger, verklaard, dat hij de beschuldigingen punt voor punt in bespreking zou brengen. Daarop haalde hij documenten te voorschijn van dolzinnige inhoud: zo zou Libo bij voorbeeld aan de magiërs gevraagd hebben, of hij eens genoeg rijkdom zou bezitten om de Via Appia tot Brindisi toe met geld te bedekken. Er kwamen trouwens nog meer van dergelijke dwaze, ongegronde of, als men er een mildere uitleg aan wil geven, zielige beweringen in voor. Maar in één geschreven stuk zouden volgens de aanklager bij namen van leden van de keizerlijke familie en senatoren tekens van onheilspellende of geheimzinnige aard geplaatst zijn in het handschrift van Libo. Toen de beklaagde ontkende, besloot men de slaven die er zijn handschrift in herkenden, onder foltering te verhoren. En omdat krachtens een oud senaatsbesluit een dergelijk verhoor verboden was, wanneer de aanklacht tegen de eigenaar een halsmisdaad betrof, heeft die slimme iuridische hervormer Tiberius ze stuk voor stuk laten verkopen aan de staat via de opzichter van de staatskas. Zo konden dan toch de slaven verhoord worden en bezwarende verklaringen afleggen tegen Libo zonder dat men inbreuk deed op het senaatsbesluit. Toen het zover was, heeft de beklaagde gevraagd de zitting tot morgen te verdagen. Hij ging naar huis en verzocht zijn vriend Publius Quirinus zijn laatste bede om genade aan de keizer over te brengen.

31. Het antwoord luidde, dat hij zich maar tot de senaat moest richten. Intussen werd zijn huis door militairen omsingeld, zelfs rumoerden ze al in de vestibule, zodat ze in huis te horen en te zien waren. Op dat moment riep Libo, voor wie de maaltijd die hij nu juist had laten aanrichten om voor het laatst nog eens te genieten, alleen maar een marteling betekende, om iemand die bereid was hem te doden, hij greep naar de handen van zijn slaven en trachtte hun het zwaard in de hand te drukken. En toen deze in hun zenuwachtigheid bij hun vluchtpogingen de tafelverlichting omgooiden, bracht hij in de duisternis die voor hem reeds de duisternis des doods was zichzelf twee steken in de buik toe. Zijn vrijgelatenen snelden toe op zijn gejammer, terwijl hij in elkaar zakte, de soldaten gingen weg na geconstateerd te hebben, dat hij dood was. Toch werd de aanklacht met onverflauwde ernst in de senaat afgehandeld en Tiberius zwoer, dat hij getracht zou hebben de man het leven te redden, al was hij schuldig, als hij niet overhaast zelfmoord had gepleegd.

In de volgende senaatsvergadering wordt gedebatteerd over excessen van weelde. Als Lucius Piso het woord krijgt, maakt hij hiervan een spontaan en origineel gebruik.

34. Als één van de sprekers begon Lucius Piso met zijn afkeer te kennen te geven van de intrigues op het Forum, de corruptie in de rechtspraak, de hardvochtigheid van de redenaars die altijd maar met aanklachten dreigden, en verklaarde toen, dat hij nu de stad ging verlaten en verder buiten wenste te leven, ergens ver weg, waar hij in volstrekte afzondering zou zijn. En meteen maakte hij aanstalten het senaatsgebouw te verlaten. Tiberius schrok hiervan en zelfs toen hij Piso zelf al met vriendelijke woorden gekalmeerd had, drong hij er nog bij diens naaste omgeving op aan om hem, als hij wilde vertrekken, met hun overwicht of smeekbeden tegen te houden.
Al even openhartig gaf deze Piso later uiting aan zijn misnoegen door Urgulania die door haar vriendschap met Augusta tot nu toe buiten bereik van de wetten was geweest, voor het gerecht te dagen. Urgulania gaf geen gevolg aan de oproep, maar liet zich naar het keizerlijk paleis brengen zonder zich aan Piso te storen. Deze berustte van zijn kant ook niet, al beklaagde Augusta zich, dat haar prestige gekrenkt en omlaag gehaald werd. Het leek Tiberius wel politiek zijn moeder in zoverre haar zin te geven, dat hij beloofde naar het gerechtshof van de praetor te gaan om Urgulania bij te staan. Hij gaf zijn soldaten bevel hem op een afstand te volgen en verliet het Palatium. Men zag hoe hij, toen het volk op hem toesnelde, zijn gezicht strak in de plooi hield, maar telkens stil stond om met deze en gene een praatje te maken en zo de duur van de wandeling rekte, totdat Augusta, daar Piso's vrienden hem niet langer in bedwang konden houden, de vereiste som geld liet betalen. Dit betekende het einde van een proces waaruit Piso niet roemloos tevoorschijn trad, de keizer echter met groter faam dan voorheen.
Overigens achtte Urgulania zich zo buiten alle proporties belangrijk, dat zij eens, als getuige opgeroepen in een zaak die in de senaat behandeld werd, zich niet verwaardigde te verschijnen; er is toen een praetor gezonden om haar thuis te ondervragen, en dat, terwijl het van oudsher normaal was geweest, dat Vestalinnen zich wel op het forum en voor de rechtbank lieten verhoren, wanneer zij moesten getuigen.

Er vindt een discussie plaats tussen de senatoren Cnaeus Piso en Asinius Gallus.

36. Gallus is toen ook in conflict geraakt met de keizer. Hij stelde namelijk voor magistraatsverkiezingen te houden voor vijf jaar tegelijk en voorts om de legaten van legioenen die deze functie vervulden vóór hun praetuur, nu meteen als toekomstig praetor aan te wijzen. De keizer zou dan tevoren voor ieder van die vijf jaren twaalf candidaten moeten voordragen. Het leed geen twijfel, dat dit voorstel diep ingreep en een poging betekende om in de verborgen principes die de keizer bij zijn regeringstaak volgde, door te dringen. Alsof het een vergroting van zijn macht betekende, voerde Tiberius ertegen aan, dat hij niet voldoende dunk van zichzelf had om zovelen uit te kiezen en zovele anderen voorlopig opzij te schuiven. 'Het was al nauwelijks mogelijk om jaar voor jaar iedereen tevreden te stellen, hoewel wie teleurgesteld was zich nu kon troosten met de hoop op de nabije toekomst: hoe grote ontevredenheid zou er dan heersen bij hen, die zich voor minstens vijf jaar uitgesloten zagen! En hoe kon men voorzien, hoe na verloop van zoveel tijd de mentaliteit van de candidaat zou zijn en de situatie van zijn gezin en vermogen? Sommigen werden al hoogmoedig door een benoeming één jaar van te voren. Hoe zou het dan gaan, als zij zich vijf jaar lang in het vooruitzicht van een ambt konden vermeien? Het betekende, dat de magistraten vijf maal zo belangrijk werden, het betekende ook een omverwerping van de wetten, waarbij voor adspirant-ambtenaren precies de periode bepaald was om zich op hun ambt voor te bereiden, om er vervolgens naar te dingen en het te bekleden.' Zo wist hij met een redevoering die op oppervlakkige toehoorders een gunstige indruk maakte, de kern van zijn macht te behouden.

37. Van sommige senatoren vulde hij het vermogen aan tot het bij de wet voorgeschreven minimum. Des te meer verbazing wekte het, dat hij voordien zo hooghartig gereageerd had op het verzoek van Marcus Hortalus, een jonge man van adel, wiens armoede echter voor niemand een geheim was. Hij was een kleinzoon van de redenaar Hortensius en had destijds van de goddelijke Augustus een schenking van een millioen sestertiën ontvangen op voorwaarde, dat hij zou trouwen en kinderen krijgen, waarmee voorkomen werd, dat een zo illustere familie uitstierf. Hierop speculerend liet Hortalus, toen de senaat zitting hield in het Palatium, zijn vier zoons bij de drempel van de vergaderzaal staan. Toen hij aan de beurt was om het woord te nemen, richtte hij eerst zijn blik op de beeltenis van Hortensius die zich tussen de redenaarsbeelden bevond, daarna op die van Augustus en begon toen als volgt te spreken: 'Heren senatoren, deze kinderen, vier in getal en nog zeer jong zoals ge ziet, behoren tot mijn gezin dat ik gesticht heb, niet omdat ik, maar omdat de keizer het wilde. Bovendien waren mijn voorouders het zeker waard om een nageslacht te hebben. Wel heb ik door de wisselvalligheid der tijdsomstandigheden geen rijkdom, populariteit of zelfs welsprekendheid, een gave die in mijn familie toch altijd van vader op zoon is overgegaan, mogen ontvangen of verwerven, maar ik was al tevreden, als de nederigheid van mijn positie niet beschamend was voor mijzelf of hinderlijk voor een ander. Op bevel des keizers ben ik getrouwd. Ge ziet voor u de nakomelingen en de toekomstverwachting van een reeks van consuls en dictators. En dit vermeld ik niet om u de ogen uit te steken, maar om uw medelijden op te wekken. Onder uw regering, Caesar, zullen zij de erefuncties krijgen die gij hun zult toestaan; wil dan, zolang zij hiervoor nog te jong zijn, de achterkleinzoons van Quintus Hortensius die tevens de pleegkinderen zijn van de goddelijke Augustus, tegen gebrek beschermen.'

38. Dat de senaat tot welwillendheid geneigd scheen prikkelde Tiberius om te sneller hier tegenin te gaan en wel in ongeveer de volgende bewoordingen: 'Als alle arme mensen hierheen beginnen te komen en om geld voor hun kinderen gaan vragen, dan zal niemand ooit genoeg krijgen en de schatkist zal uitgeput raken. En ongetwijfeld hebben onze voorvaderen, toen zij toestemming verleenden om af en toe eens van de agenda af te wijken en het woord te voeren teneinde iets naar voren te brengen, dat tot het algemeen belang kan dienen, daarmee niet bedoeld, dat wij hier onze particuliere belangen en de stand van ons familievermogen zouden trachten te bevorderen, waarbij de senaat en de vorst in een ongunstig daglicht komen te staan, onverschillig of zij een schenking toezeggen of weigeren. Want een dergelijke vertoning noem ik niet meer 'een verzoek doen', maar 'eisen stellen' - en dat nog wel op een ongelegen moment en totaal onverwacht -, wanneer iemand, terwijl de senatoren voor andere zaken bijeen zijn gekomen, opstaat en het aantal en de leeftijd van zijn kinderen gebruikt om pressie uit te oefenen op het goede hart van de senatoren, om mij onder dezelfde druk te zetten en de schatkist als het ware open te breken. Bedenkt wel, als we die eenmaal uitgeput hebben, zal alleen misdaad hem weer kunnen vullen. De goddelijke Augustus heeft u, Hortalus, inderdaad geld gegeven, maar ongevraagd en zonder er een regel van te maken, dat dit altijd moest gebeuren. Dan zal de werkzaamheid verdwijnen en de zorgeloosheid toenemen, wanneer niemand meer zijn hoop of vrees hoeft te baseren op eigen prestaties en iedereen rustig steun van een ander kan verwachten, waarmee hij zichzelf verlaagt tot een energieloos wezen en een last wordt voor ons.'
Deze woorden werden wel met instemming aangehoord door het soort mensen dat er een gewoonte van maakt ieder keizerlijk optreden, eerbaar en eerloos om het even, mooi te vinden, maar de meesten reageerden toch met stilzwijgen of onderdrukt gemompel. Tiberius merkte dit wel en na een ogenblik gezwegen te hebben zei hij, dat Hortalus nu wist, wat hij ervan dacht, maar als de senaat het goedkeurde, wilde hij wel tweehonderd duizend sestertiën geven aan ieder van zijn kinderen van het mannelijk geslacht. Anderen betuigden hem dank, maar Hortalus zweeg, uit angst of wel, omdat hij ook in zijn benarde positie nog vasthield aan de erecode die zijn adellijke afkomst hem voorschreef. Ook later heeft Tiberius geen enkel blijk van medeleven gegeven, hoewel de familie van Hortalus allengs tot een vernederende staat van armoede is vervallen.

39. In datzelfde jaar zou, als er niet tijdig ingegrepen was, één slaaf door zijn vermetel optreden de staat in tweedracht en burgeroorlog gedompeld hebben. Een slaaf van Postumus Agrippa, Clemens genaamd, kwam op een gedachte die men niet in de eerste plaats van een slaaf zou verwachten: hij wilde, toen hij van de dood van Augustus gehoord had, naar het eiland Planasia gaan, Agrippa met geweld of list vandaar meevoeren en hem naar de legers in Germanië brengen. Het waagstuk werd verijdeld door de trage vaart van het vrachtschip waarmee hij reisde: voor zijn aankomst was de moord al volvoerd, waarna hij zijn aspiraties op een hoger en gevaarlijker doel richtte. Hij ontvreemdde de as en begaf zich naar Cosa, een voorgebergte aan de Etruskische kust, waar hij zich op een onbekende plaats lang genoeg verborgen hield om zijn haar en baard te laten groeien. In leeftijd en gestalte leek hij namelijk wel op zijn meester. Daarna werd door toedoen van handige lieden die zijn afzondering deelden, steeds vaker het gerucht gehoord, dat Agrippa nog in leven was. Dit gebeurde aanvankelijk in heimelijke gesprekken zoals doorgaans, wanneer het iets betreft dat verboden is, later werd het gerucht rondgestrooid en vond het een gretig gehoor speciaal bij mensen die volslagen onervaren waren, en aan de andere kant ook bij hen die door hun opstandige aard altijd al op revoluties uit zijn. Nu ging hij zelf verschillende plaatsen bezoeken, maar altijd tussen licht en donker, hij liet zich nooit in 't openbaar zien en bleef niet te lang op dezelfde plaats. Overwegend, dat de waarheid aan kracht wint door het licht rustig op zich te laten schijnen, het bedrog door een vluchtige en vage impressie achter te laten, verliet hij de éne plaats, als het gerucht er doordrong, en kwam aan in de andere voordien.

40. In Italië deed intussen het verhaal de ronde, dat Agrippa door de goedheid der goden gered was, een verhaal, dat ook in Rome geloof vond. Het was al zover, dat hij bij aankomst in Ostia door een geweldige mensenmassa werd toegejuicht en zelfs al in geheime bijeenkomsten in de stad, terwijl Tiberius hinkte op twee gedachten: zou hij die slaaf die hem tenslotte toebehoorde, door soldaten met geweld laten grijpen of kon hij die ongegronde lichtgelovigheid beter de tijd laten om vanzelf weg te kwijnen? Het ene moment overwoog hij, dat hij aan de kleinste kleinigheid aandacht moest schenken, dan weer dat hij niet voor alles bang mocht zijn, aldus aarzelend tussen gêne om wel in te grijpen en angst om het niet te doen. Tenslotte gaf hij de zaak aan Sallustius Crispus in handen. Deze koos twee van zijn protégé's (volgens sommigen waren het soldaten) en moedigde hen aan om Clemens te benaderen door voor te wenden, dat zij op de hoogte waren, hem geld aan te bieden en hem te beloven trouw de gevaren met hem te delen. Zij voerden hun opdracht uit. Daarna wachtten ze een nacht af, waarin hij geen beschermers om zich heen had, namen toen een voldoend aantal mannen mee en sleepten hem geboeid en met toegesnoerde mond naar het Palatium. Op Tiberius' vraag, hoe hij Agrippa geworden was, antwoordde hij naar men zegt: 'Net zoals u keizer." De namen van zijn medeplichtigen heeft hij zich niet laten ontwringen. Omdat Tiberius hem niet in 't openbaar durfde te straffen, heeft hij hem in een uithoek van het Palatium ter dood laten brengen met het bevel zijn lichaam heimelijk te verwijderen. En hoewel men beweerde, dat velen die tot het personeel van het hof behoorden, en ook ridders en senatoren hem met geld hadden gesteund en met raad bijgestaan, is daar verder geen onderzoek naar ingesteld. 

ANNO DOMINI 17

Germanicus is teruggekeerd uit Germanië en houdt onder veel toejuichingen zijn triomftocht.

42. Verder gaf Tiberius aan het volk driehonderd sestertiën per hoofd uit naam van Germanicus en besloot hij om zelf volgend jaar samen met hem het consulaat te bekleden. Toen hij desondanks niet bereikte, dat men in de oprechtheid van zijn genegenheid geloofde, besloot hij de jonge man een eervolle opdracht te geven waarmee hij hem meteen uit zijn omgeving kon verwijderen. Dus zocht hij een aanleiding hiertoe of greep de kans aan die zich toevallig voordeed. Sinds bijna vijftig jaar regeerde over Cappadocië koning Archelaos aan wie Tiberius een hekel had, naar men aannam, omdat deze hem tijdens zijn verblijf op Rhodus eerbied noch dienstvaardigheid betoond had. Archelaos had dit niet uit trots achterwege gelaten, maar omdat hij gewaarschuwd was door mensen uit Augustus' naaste omgeving. Men achtte het namelijk in die tijd, toen Gaius Caesar nog leefde en naar het Oosten gezonden was om orde op zaken te stellen, niet veilig om met Tiberius bevriend te zijn. Toen echter de jonge generatie van prinsen was uitgestorven en Tiberius aan de regering gekomen, lokte hij Archelaos tot zich door zijn moeder een brief te laten schrijven waarin zij niet verheelde, dat haar zoon zich gekrenkt voelde, maar hem clementie beloofde, als hij om vergeving zou komen vragen. Archelaos doorzag de opzet niet, misschien ook was hij beducht voor geweld, als men vermoedde, dat hij het wel begrepen had. Hoe dan ook, hij reisde ijlings naar de stad. Toen de keizer hem onvermurwbaar tegemoet trad en hij vervolgens voor de senaat in staat van beschuldiging werd gesteld, heeft zijn leven al spoedig een einde genomen, door ingrijpen van hemzelf of van het noodlot. De oorzaak hiervan moet men zoeken, niet in de gefingeerde aanklachten, maar in het beklemmende van de situatie voor hem, afgeleefde oude man, die als koning niet gewend was als gelijke, laat staan als uitschot behandeld te worden.
Van zijn gebied is een provincie gemaakt. De keizer verklaarde, dat door de opbrengst hiervan de belasting van één procent verlicht kon worden en stelde die dus voortaan op een half procent. Omstreeks diezelfde tijd stierven Antiochus, koning der Commageni, en Philopator, koning der Ciliciërs, wat verwarring onder deze volken ten gevolge had: de meerderheid verlangde het bewind van Rome, maar anderen wilden een nieuwe koning; verder verzochten de provincies Syrië en Iudaea die onder zware lasten gebukt gingen, om belastingverlaging.



De nu volgende vertaling van Tacitus' Annalen II. 43 is ontleend aan:

KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER

HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD


(...)

II,43 Derhalve gaf Tiberius in den senaat een uiteenzetting van deze gebeurtenissen en van den toestand in Armenië, dien ik hierboven beschreven heb; volgens hem kon het woelige Oosten slechts door Germanicus' wijs beleid tot rust gebracht worden: want hijzelf werd te oud en Drusus was nog te jong. Toen zijn volgens senaatsbesluit aan Germanicus overzeese provincies toevertrouwd met een groter gezag alwaar hij kwam, dan de namens senaat of keizer zetelende stadhouders. Maar Tiberius had uit Syrië Creticus Silanus weggehaald, die aan Germanicus geparenteerd was door de verloving van zijn dochter met Germanicus' oudsten zoon Nero, en Gnaeus Piso tot gouverneur benoemd, een hartstochtelijk man, die van geen wijken wist. Hij dankte die recalcitrantie aan zijn vader Piso; vurig had deze tijdens den burgeroorlog de republikeinse partij, die zich in Afrika opnieuw formeerde, tegen Caesar geholpen; daarna volgde hij Brutus en Cassius; onder de algemene amnestie teruggekeerd, onthield hij zich er toch van naar enig staatsambt te dingen, totdat hij door Augustus zelf verzocht werd uit diens handen een consulaat te aanvaarden. Maar afgezien nog van den hoogmoed dien hij van zijn vader had meegekregen, verhief Piso zich ook op den adel en rijkdom van zijn vrouw Plancina. Nauwelijks erkende hij Tiberius' meerderheid; op diens kinderen keek hij neer als ver beneden zich. En hij twijfelde er niet aan, dat hij was uitverkoren om Syrië te besturen, ten einde Germanicus te fnuiken in zijn verwachtingen. Sommigen geloofden trouwens, dat hem inderdaad door Tiberius geheime opdrachten waren verstrekt; in ieder geval gaf Augusta, uit een typisch vrouwelijke behoefte om Agrippina te kwetsen, aan Plancina de nodige wenken. Want het hof was verdeeld en onenig door verzwegen sympathie voor Drusus en Germanicus. Tiberius begunstigde Drusus, zijn bloedeigen zoon; de vervreemding van zijn oom had Germanicus nog in hogere mate bij de anderen geliefd gemaakt, ook omdat hij van moederszijde voornamer was: hij kon bogen op Marcus Antonius als grootvader, op Augustus als oom. Daarentegen scheen Drusus' overgrootvader, de Romeinse ridder Pomponius Atticus, niet helemaal te passen in de beeldengalerij der Claudii. Ook Germanicus' vrouw Agrippina overtrof in kindertal en goeden naam de echtgenote van Drusus. Maar de broers konden het uitstekend samen vinden en trokken zich niets aan van den strijd in hun omgeving.



De nu volgende vertaling van de hoofdstukken II. 43, 44 (gedeeltelijk), 47, 48 en 50 is ontleend aan:

UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
litt.class.dra.
Meulenhoff, Amsterdam, 1961



43. Over dit alles en de toestand in Armenië die ik eerder al vermeld heb, sprak de keizer dus in de senaat waarbij hij opmerkte, dat 'de roerige situatie in het Oosten alleen door de wijsheid van een Germanicus bevredigend kon worden geregeld. Hijzelf raakte al over de kracht van zijn leven heen, terwijl Drusus de geschikte leeftijd nog niet bereikt had.' Toen zijn bij senaatsbesluit de provincies aan de overkant van de zee aan Germanicus toegewezen alsmede een groter gezag, waarheen hij zich ook zou begeven, dan dat van hen die bij loting een provincie te beheren kregen of door de keizer werden uitgezonden. Maar Tiberius had Creticus Silanus die familie van Germanicus zou worden, daar zijn dochter verloofd was met Nero, Germanicus' oudste zoon, uit Syrië teruggeroepen. In Silanus' plaats had hij Cnaeus Piso aangesteld, een man van weerbarstige aard die niet wist wat gehoorzaamheid betekende. Deze onbuigzaamheid had hij geërfd van zijn vader Piso, die in de burgeroorlog de opstandelingen in Afrika volijverig gesteund had tegen Caesar. Later had hij zich aangesloten bij Brutus en Cassius en toen hij verlof gekregen had om naar Rome terug te keren, weigerde hij om naar de ereambten te dingen, totdat men hem kwam bidden en smeken om het hem door Augustus aangeboden consulaat te aanvaarden. Maar de trots van zijn vader was niet het enige dat de jongere Piso ambitieus maakte: ook de adellijke geboorte van zijn vrouw Plancina en haar geld werkten daartoe mee. Hij wenste nauwelijks aan Tiberius ondergeschikt te zijn, diens kinderen beschouwde hij als ver beneden zich. Hij was ervan overtuigd, dat hij uitgekozen was als beheerder van Syrië om de aspiraties van Germanicus te dwarsbomen. Sommigen geloofden, dat Tiberius hem ook heimelijk daartoe opdracht gegeven had en in ieder geval heeft Augusta Plancina ertoe aangezet het Agrippina moeilijk te maken door haar naar de kroon te steken - zoals vrouwen dat doen. Het hof was namelijk onenig en verdeeld in verzwegen sympathie voor Drusus of Germanicus. Tiberius voelde het meest voor Drusus, die immers als zijn eigen zoon door de band des bloeds met hem verbonden was. Germanicus nam door de vijandige houding van zijn oom juist een grotere plaats in de harten van de anderen in, ook al doordat hij van moederszijde van roemrijker afkomst was: immers, hij kon bogen op Marcus Antonius als grootvader en Augustus als oudoom. Men vond, dat in contrast hiermee Drusus' overgrootvader, de Romeinse ridder Pomponius Atticus, de beeldengalerij van de Claudii ontsierde. Voorts overtrof Germanicus' echtgenote Agrippina Livia, de vrouw van Drusus, zowel in vruchtbaarheid als in reputatie. De broers zelf bewaarden onder dit alles een voorbeeldige eensgezindheid en bleven onberoerd door het partij trekken van hun omgeving.

44 (gedeeltelijk) Kort daarna is Drusus naar Illyricum gezonden om aan het militaire leven te wennen en zich bij het leger populair te maken; bovendien was Tiberius van mening, dat de jongeman die er in de stad wat al te luchthartig en weelderig op los leefde, beter in een legerkamp kon verblijven en dat hij zelf sterker zou staan, als zijn beide zoons legioenen commandeerden. Maar hij gebruikte als voorwendsel, dat de Suebi om hulp vroegen tegen de Cherusci.

47. In hetzelfde jaar zijn twaalf dichtbevolkte steden in Klein-Azië weggevaagd door een aardbeving. Dat het 's nachts gebeurde, maakte de ramp te onverwachter en dus heviger. De kans om te ontvluchten die men in een dergelijk geval gewoonlijk nog wel heeft, was er nu niet, want alles werd opgeslokt door de opengespleten bodem. Geweldige bergen werden met de grond gelijk, wat eens vlak was zag men nu omhoog steken, brand vlamde op tijdens de instorting, zo vertelt men. Dat de bevolking van Sardes het felst getroffen was door deze plaag bracht met zich mee, dat het medelijden ook in de eerste plaats hen gold: de keizer beloofde hun tien millioen sestertiën
en schold hun het bedrag, dat zij aan de schatkist en de keizerlijke kas plachten te betalen, voor een periode van vijf jaar kwijt. Magnesia aan de Sipylus werd beschouwd als op één na het zwaarst getroffen en kreeg dienovereenkomstig ondersteuning. Verder werd besloten de bewoners van Temnos, Philadelphia, Aegeae en Apollonia en hen, die Mosteni of Hyrcanische Macedoniërs genoemd worden, alsmede Hierocaesarea, Myrina, Cyme en Tmolus voor dezelfde periode van belastingbetaling te ontslaan en van senaatswege iemand af te vaardigen om de situatie op te nemen en de bevolking te bemoedigen. Daartoe is Marcus Ateius uitgekozen, een oud-praetor, want Klein-Azië werd door een oud-consul bestuurd en men wilde voorkomen, dat er rivaliteit zou ontstaan tussen twee mensen van gelijke rang, want dit zou een goede gang van zaken kunnen belemmeren.

48. Deze schitterende vrijgevigheid te bate van het algemeen belang werd nog overvleugeld door een niet minder welkome mildheid van de keizer zelf: de bezittingen van Aemilia Musa, een rijke vrouw die gestorven was zonder een testament na te laten, vielen dus rechtens toe aan de keizerlijke kas, maar hij schonk ze aan Aemilius Lepidus, tot wiens familie zij waarschijnlijk behoorde. Eveneens heeft hij de nalatenschap van de rijke Romeinse ridder Pantaleius aan Marcus Servilius gelaten, hoewel hij zelf als erfgenaam van het halve vermogen in het testament genoemd werd. Dit deed hij, omdat hij vernomen had, dat Servilius in een vorig en ongetwijfeld authentiek testament tot erfgenaam benoemd was.
In beide gevallen verklaarde hij, dat deze edellieden financiële steun verdienden. Hij aanvaardde trouwens geen enkele erfenis, tenzij hij die aan vriendschap met de overledene te danken had. Van de nalatenschap van mensen, die hij niet kende en die alleen om anderen te hinderen de keizer tot hun erfgenaam maakten, hield hij zich verre. Zo lenigde hij wel de eerzame armoede van hen die zich niets te verwijten hadden, maar de verkwisters die door hun eigen wandaden in gebrek verkeerden, zoals Vibius Virro, Marius Nepos, Appius Appianus, Cornelius Sulla en Quintus Vitellius ontsloeg hij uit de senaat of hij liet hen zelf ontslag nemen.

50. Intussen groeide en bloeide de wet op majesteitsschennis. Zo werd Appuleia Varilla, een kleindochter van Augustus' zuster, omdat zij de goddelijke Augustus, Tiberius en zijn moeder met lasterlijke woorden zou hebben bespot en omdat zij, nota bene een verwante van Caesar, in ontucht leefde, door een aanbrenger van majesteitsschennis beticht. Men vond, dat voor zover het ontucht betrof, de toepassing van de Iulische wet wel voldoende was. Caesar gaf daarom de wens te kennen, dat de beschuldiging van majesteitsschennis van de andere afgesplitst werd en dat zij werd veroordeeld, als zij zich oneerbiedig over de goddelijke Augustus had uitgelaten. Van wat ze over hemzelf had opgemerkt wilde hij geen rechtzaak maken. Toen de consul hem vroeg naar zijn mening over datgene, wat de beklaagde volgens de beschuldiging ten onrechte van zijn moeder had gezegd, deed hij er het zwijgen toe en later, in de volgende senaatsvergadering, verzocht hij mede uit haar naam om niemand uitspraken van welke aard ook die tegen haar gericht waren, ten laste te leggen. Op het punt van majesteitsschennis ontsloeg hij Appuleia van rechtsvervolging en met het verzoek haar voor het overspel geen te zware straf op te leggen gaf hij het advies haar naar het voorbeeld der voorouders door haar familie tot voorbij de tweehonderdste mijlpaal te laten verbannen. Aan haar minnaar Manlius is het verblijf in Italië en Afrika verboden.


 
De nu volgende vertaling van Tacitus' Annalen II. 53 evv. is ontleend aan:

KLASSIEKE BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER

HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD



(...)

II,53 Het volgende jaar zag Tiberius voor de derde maal als consul, Germanicus voor den tweeden keer. Germanicus echter aanvaardde dat eervolle ambt in Nicopolis, een stad in Achaia, waarheen hij gekomen was, na een bezoek aan zijn broer Drusus in Dalmatië, langs de Illyrische kust, niet zonder alle ellende te hebben meegemaakt van een onvoorspoedige reis over de Adriatische en vervolgens de Jonische Zee. Derhalve besteedde hij een paar dagen om de vloot te kalefateren; tegelijkertijd bezocht hij de baai van Actium, beroemd door de daar behaalde overwinning, den wapenbuit door Augustus gewijd en het kamp van Antonius, wat hem vervulde van gedachten aan zijn voorvaderen. Want, zoals ik al verteld heb, Augustus was zijn oom, Antonius zijn grootvader en zo kon hij zich daar wel een machtig beeld vormen van tragische en verheugende gebeurtenissen. Hierop kwam men in Athene en ter ere van die oude bondgenootschappelijke stad behield hij slechts één lictor. De Grieken ontvingen hem met de meest uitgelezen complimenten, den nadruk leggend op hun klassieke geschiedenis, literatuur en wetenschap om hun vleiende woorden meer waardigheid te geven.

54 Via Euboea stak hij daarop naar Lesbos over, waar Agrippina haar laatste kind, Julia, ter wereld bracht. Toen bezocht hij het randgebied van Klein-Azië, Perinthus en Byzantium, twee Thracische steden, ook den Bosporus en den Hellespont, vol belangstelling om die oude streken waar men zoveel over hoorde praten te zien; tegelijkertijd vaardigde hij heilzame beschikkingen uit voor de provincies die uitgeput waren door interne twisten of wanbeheer. Op den terugweg wilde hij nog de mysteriën op Samothrace bezichtigen, maar een harde tegenwind uit het noorden bracht hem daar van af. Derhalve ging hij eerst naar Ilium en al wat daar eerbied en aandacht verdient door bonte lotswisseling en als bakermat van ons volk, voer dan langs de kust van Klein-Azië en landde in Colophon om het orakel van Apollo Clarius te raadplegen. Daar is geen vrouwelijke profetes zoals in Delphi; een priester, die uit bepaalde families en bijna altijd uit Milete afkomstig is, stelt zich slechts op de hoogte van het aantal der bezoekers en hun namen; dan trekt hij zich in een grot terug, drinkt uit een geheime bron en geeft, terwijl hij toch meestal volkomen ongeletterd is, in goed gebouwde verzen antwoord op de vragen die men in den geest stelt. En men zeide, dat hij Germanicus in raadseltaal, zoals orakels dat doen, een vroegen dood had voorspeld.

55 Gnaeus Piso ondertussen - om maar meteen de uitvoering van zijn plannen ter hand te nemen - joeg de burgerij van Athene eerst een dodelijken schrik aan door met een ontzaglijke opschudding de stad binnen te rijden en ging toen in een onmeedogende redevoering tegen haar te keer; van terzijde gispte hij Germanicus, omdat deze, in strijd met de Romeinse waardigheid, niet de Atheners, die door zoveel rampen waren uitgestorven, maar dat samenraapsel van naties al te vriendelijk had bejegend; zij waren immers Mithridates' bondgenoten tegen Sulla, en die van Antonius tegen den vergoddelijkten Augustus. Zelfs hun oude geschiedenis wierp hij hun voor de voeten: het échec dat zij tegen Macedonië leden, de ondoordachte hardheid waarmee zij hun eigen medeburgers behandelden; want hij koesterde ook nog een persoonlijken wrok tegen de stad, omdat zij een zekeren Theophilus, toen deze wegens vervalsing door den Areopagus was veroordeeld, op zijn voorspraak geen gratie had geschonken. Daarna ging hij Germanicus achterna langs den kortsten weg over zee door de Cycladen en bij het eiland Rhodus bereikte hij hem; ofschoon deze nu heel goed wist hoe hij becritiseerd was, legde hij zo'n humane gezindheid aan den dag dat hij, toen een opgestoken storm Piso op de steile kust dreigde te werpen en zodoende de dood van dien persoonlijken vijand als een ongeluk beschouwd kon worden, niettemin triremen uitzond om hem aan het gevaar te onttrekken. Piso was hier evenwel niet van onder den indruk en na ongeduldig een dag te zijn gebleven, verliet hij Germanicus en bereikte Syrië het eerst. Zodra hij daar bij de legioenen was gearriveerd, betoonde hij zich royaal, trad democratisch op, steunde den man uit den troep; door verder de oude officieren, de strenge tribunen opzij te schuiven en hun plaatsen aan zijn eigen beschermelingen of de slechtste elementen te geven, door in de legerplaats een slappen dienst toe te staan, in de steden bandeloosheid, terwijl de soldaten naar willekeur op het land mochten te keer gaan, door dit alles dan verwierf hij zich zo'n minderwaardige populariteit, dat hij in den mond van het gemeen "vader der legioenen" heette. Plancina hield zich ook niet aan het voor een vrouw geldende decorum: zij nam deel aan de exercities van cavalerie en infanterie, liet zich beledigend uit over Agrippina en Germanicus, waarbij zelfs enkele goede militairen zich tot volgzaamheid in het slechte lieten verleiden, omdat er een oncontroleerbaar gerucht ging, dat een en ander niet zonder de instemming des keizers geschiedde. Germanicus wist dit alles, maar de zorglijke situatie van Armenië riep hem eerst dringend dáárheen.

56 Van oudsher namen de bewoners van dat land een dubbelzinnige positie in door hun eigen politiek en door de geographische situatie van hun gebied: over een grote breedte grenzend aan onze provincies strekt het zich diep in het binnenland uit, tot Medië toe. Zo liggen zij tussen de twee grootste wereldrijken in en zijn daarmee meestal in conflict, daar zij de Romeinen haten, de Parthen benijden. In die periode hadden zij geen koning, omdat Vonones door hen verdreven was; hun voorkeur ging echter uit naar Zeno, zoon van Polemo, den koning van Pontus; van zijn jongste jaren af had deze zich den levensstijl en de kleding der Armeniërs eigen gemaakt en door jachtpartijen, feestmalen en wat barbaren verder zoal doen, evenzeer de gunst van den adel als van het volk gewonnen. Derhalve plaatste Germanicus in de stad Artaxata, met instemming van de leidende kringen en onder groten toeloop van de massa, de koninklijke tiara op diens hoofd. De overige aanwezigen vielen voor hem in het stof en begroetten hem uit één mond, als koning Artaxias, want zo hadden ze hem, naar de stad, genoemd. Het gebied der Cappadociërs echter werd tot een provincie gemaakt en kreeg Quintus Veranius tot gouverneur; en men verlichtte de koninklijke belastingen enigszins, om grotere verwachtingen te wekken van Rome's mildheid. Quintus Servaeus werd aangesteld over de Commagenen, die toen voor het eerst onder de jurisdictie van een praetor kwamen.

57 Deze gunstige regeling van alle bondgenootschappelijke aangelegenheden kon Germanicus toch geen echte voldoening geven wegens de laatdunkendheid van Piso: hem was bevolen een deel van de legioenen zelf naar Armenië te brengen of onder zijn zoon te sturen en geen van beide had hij gedaan. In Cyrrus eindelijk, in het winterkwartier van het tiende legioen, troffen zij elkaar; strak stonden hun gezichten: Piso wilde niet bang schijnen, Germanicus geen dreigenden indruk maken; hij was trouwens, zoals ik al schreef, werkelijk zachtmoedig. Maar zijn omgeving, geverseerd in de kunst om een belediging te ontleden totdat zij ging branden, overdreef de werkelijkheid, verzon er wat bij, beschuldigde den man zelf en Plancina en beider zoons van de meest uiteenlopende dingen; tenslotte begon de Caesar er over in een kleinen kring van vertrouwden; hij sprak zoals verkropte toorn dat ingeeft; Piso's antwoord was een onbeschaamd verzoek om excuus; zij gingen uiteen als verklaarde vijanden. Hierna zag men Piso nog maar zelden de officiële zittingen van den Caesar bijwonen en als hij er soms bijzat, dan nam hij een grimmige en demonstratief critische houding aan. Ook hoorde men hem eens zeggen, op een diner bij den koning der Nabataeën, toen aan Germanicus en Argippina zware gouden kransen werden gegeven en lichte aan de overigen, waaronder Piso, dat die maaltijd werd aangeboden aan den zoon van Rome's eersten burger, niet van den Parthische koning; tegelijkertijd gooide hij zijn krans weg en hield nog een lange uitweiding tegen de luxe, wat Germanicus, al trof het hem pijnlijk, rustig liet begaan.

58 Onder deze bedrijven kwamen er gezanten van den koning der Parthen, Artabanus. Hij had ze gezonden om te herinneren aan het bestaande verdrag van vriendschap: hij wilde dit hernieuwen en zou ter ere van Germanicus naar den oever van den Euphraat komen; inmiddels verzocht hij Vonones niet in Syrië te laten verblijven: hij kon van daar uit maar al te gemakkelijk de stamhoofden door zijn boodschappen tot onenigheid brengen. In zijn antwoord sprak Germanicus in grootsen stijl over het bondgenootschap van de Romeinen en de Parthen, over 's konings komst en de hemzelf bewezen eer met gepaste bescheidenheid. Vonones is geëvacueerd naar Pompejopolis, een kuststad in Cilicië; en niet alleen om aan Artabanus' verzoek te voldoen, maar ook om Piso een steek te geven, bij wien hij zeer in de gunst stond wegens de talrijke diensten en geschenken waarmee hij Plancina gewonnen had.

59 In het consulaatsjaar van Marcus Silanus en Lucius Norbanus ging Germanicus naar Egypte om dat oude land te leren kennen. Maar het behartigen van zijn taak diende als voorwendsel; trouwens, hij verlaagde den korenprijs door den groothandel te dwingen zijn voorraad op de markt te brengen en hij trad zeer populair op: zo bewoog hij zich zonder militair geleide, liep op sandalen en op z'n Grieks gekleed, in navolging van Publius Scipio, die, zoals wij weten, ofschoon de Punische oorlog nog met alle kracht woedde, hetzelfde op Sicilië placht te doen. Tiberius critiseerde niet onvriendelijk zijn kleding en gedarg, maar gaf hem een zeer scherpe berisping, omdat hij, in strijd met Augustus' bepalingen, zonder eerst verlof aan den keizer te vragen naar Alexandrië was gegaan. Want onder andere geheime aanwijzingen tot behoud van de alleenheerschappij had Augustus aan Egypte een bijzonderen status gegeven door voor senatoren en hoge Romeinse ridders den toegang tot dat land afhankelijk te maken van een keizerlijke vergunning; hij vreesde immers, dat de eerste de beste, die de plaatsen waar deze provincie met de zee in verbinding staat zou bezetten (daar ze met een handvol soldaten verdedigd kunnen worden tegen enorme legers) Italië wel aan een hongerblokkade kon blootstellen.

60 Maar deze verwijten over zijn reis hoorde Germanicus pas later; voorlopig voer hij den Nijl op, van de stad Canopus af. Deze is gesticht door de Spartanen ter ere van den scheepskapitein Canopus die daar zijn graf vond, ten tijde dat Menelaus, op zijn terugkeer naar Griekenland, naar een uit den koers gelegen zee en meer speciaal naar Afrika gedreven werd.
De daar dichtstbij liggende monding is gewijd aan Hercules; de omwoners zeggen namelijk, dat de echte en oudste Hercules bij hen is geboren en dat de mannen die zich later even dapper betoonden, naar dien held zijn genoemd. Vervolgens bezocht Germanicus de grootse overblijfselen van het oude Thebe. Op de enorme bouwwerken waren nog opschriften in hiëroglyphen intact, die spraken van voorbije heerlijkheid. Men verzocht een der oudere priesters de taal zijner vaderen te interpreteren en hij las voor, dat er eens zevenhonderdduizend mannen van dienstplichtigen leeftijd hadden gewoond en dat koning Rhamses met dat leger Libye, Aethiopië, de landen der Meden en Perzen, Bactriana en Scythië had veroverd en het hele gebied bevolkt door de Syriërs, de Armeniërs en de aangrenzende Cappadociërs, respectievelijk tot de Zwarte en tot de Lycische Zee, onder zijn gezag hield. Men kon ook nog de schattingen lezen die aan de volkeren waren opgelegd, het gewicht aan goud en zilver, de aantallen wapens en paarden, en de geschenken voor de tempels, ivoor en reukwerken, ook hoeveel koren en van alle mogelijke levensmiddelen en gereedschappen elke natie moest bijdragen, niet minder indrukwekkend dan de huidige ressources van de geweldheerschappij der Parthen en de Romeinse staatsmacht.

61 Ook andere bezienswaardigheden trokken overigens Germanicus' belangstelling; de belangrijkste daarvan waren: een rotsstenen beeld van Memnon, dat een geluid als van een menselijke stem laat horen, zodra de zonnestralen het treffen; en de pyramiden midden in verwaaide en nauwelijks toegankelijke zandvlakten hoog als bergen opgebouwd door koningen die onderling wedijverden in rijkdom; verder kunstmatig gegraven bassins, die dienen als reservoirs voor het overstromende Nijlwater; en elders weer is de Nijl smal en zo diep, dat geen schietlood den bodem vindt. Vandaar kwam men bij Elephantine en Syene, oudtijds de afsluiting van het Romeinse rijk, dat zich nu uitstrekt tot de Rode Zee.

(...)

Portret van Germanicus

69 Maar toen Germanicus uit Egypte terugkeerde, vond hij al zijn maatregelen inzake het leger en de steden afgeschaft of juist omgekeerd. Dit gaf aanleiding tot bezwarende en krenkende uitlatingen aan het adres van Piso, maar niet minder probeerde deze hoe ver hij in zijn verbittering tegen Germanicus kon gaan. Vervolgens besloot Piso uit Syrië te vertrekken. Later hield een ziekte van Germanicus hem weer vast, maar toen hij vernam dat zijn vijand hersteld was en men de daarvoor beloofde offers wilde brengen, liet hij door zijn lictoren de aangevoerde offerdieren, de priesters met hun offergereedschap en het feestelijk gestemde volk van Antiochië uit elkaar jagen. Daarop trok hij zich terug in Seleucië, wachtend op het verloop van de ziekte, die Germanicus opnieuw had overvallen. De verwoestende kracht van diens kwaal werd nog verergerd door de overtuiging, dat hij door Piso was vergiftigd. Inderdaad vond men op den vloer en aan de wanden resten van opgegraven menselijke lichamen, ook toverspreuken en vervloekingen en loden plaatjes met Germanicus' naam er op, half verkoolde, met lijkengif besmeurde as en andere afschuwelijkheden, waarmee men gelooft dat mensen ten dode worden gewijd. Tegelijk beschuldigde men de lieden die door Piso gezonden waren er van, dat zij spiedden naar elk teken van achteruitgang.

70 Germanicus vernam dit alles niet minder met toorn dan met ongerustheid: "Als zijn deurdrempel bezet gehouden werd, als hij den laatsten adem moest uitblazen onder de ogen van zijn vijanden, wat zou er dan met zijn ongelukkige vrouw, wat met zijn jonge kinderen gebeuren? Blijkbaar vond Piso, dat het gift te langzaam werkte: hij had dringende haast om de provincie, de legioenen voor zich alleen te hebben. Maar zo ver was het met Germanicus nog niet gekomen en de moordenaar zou het loon voor zijn misdaad niet behouden." Zo schreef hij Piso een brief, waarin hij hem officieel de vriendschap opzegde; velen beweren, dat deze ook nog het bevel kreeg de provincie te verlaten. In ieder geval draalde hij niet, maar lichtte eigener beweging het anker; wel maakte hij op zee geen haast, om van dichterbij te kunnen terugkeren, als de dood van Germanicus Syrië voor hem openstelde.

71 De Caesar vatte korten tijd weer moed; toen bleek zijn lichaam te zeer verzwakt en zodra hij zijn einde zag naderen, sprak hij als volgt tot de vrienden die bij hem stonden: "Als ik een natuurlijken dood stierf, zou ik nog tegen de goden terecht verontwaardigd kunnen zijn, dat zij mij van mijn ouders, kinderen en vaderland in de kracht van mijn jaren door een voortijdigen dood wegrukten. Nu ben ik het slachtoffer van Piso's en Plancina's misdaad; daarom vertrouw ik mijn laatste wensen toe aan uw hartelijke zorgzaamheid: wilt mijn vader en mijn broer berichten, door wat voor bitterheden gefolterd, door wat voor lagen omstrikt, ik een allerellendigst leven met een alleronwaardigsten dood beëindigde. Degenen op wie mijn vooruitzichten indruk maakten, die het verwante bloed voor mij innam, zelfs zij die afgunstig op mij waren tijdens mijn leven - állen zullen wenen bij de gedachte, dat een man die eens zo'n carrière maakte, die zoveel campagnes overleefde, ten val kwam door de intriges van een vrouw; gij zult een aanklacht kunnen indienen bij den senaat, de hulp der wetten inroepen. Niet dit is de voornaamste taak van vrienden: onder dadenloos geweeklaag zijn lijk begraven, maar: zich herinneren wat hij wilde en wat hij opdroeg uitvoeren. Bewenen zullen Germanicus ook wel onbekenden; wreken zult gij hem, als uw liefde werkelijk meer uitging naar míj dan naar mijn positie. Toont het Romeinse volk Augustus' kleindochter, die ook mijn vrouw is; laat mijn kinderen zien ten getale van zes: dan zal men ditmaal medelijden hebben met de aanklagers en aan hen die misschien een opdracht tot misdaad willen fingeren óf geen geloof hechten óf geen vergiffenis schenken." De vrienden zwoeren, terwijl zij de rechterhand van den stervende aanraakten, eerder het leven dan de wraak te zullen opgeven.

72 Toen richtte hij zich tot zijn vrouw en smeekte haar bij de herinnering aan hemzelf, bij hun gemeenschappelijke kinderen, om haar onbuigzaamheid af te leggen, zich te bukken onder de slagen van het lot en niet, na haar terugkomst in Rome, de daadwerkelijke machthebbers door een vijandigen naijver te prikkelen. Dit zei hij waar de anderen bij stonden en nog andere dingen onder vier ogen: men geloofde, dat hij haar toen voor Tiberius gewaarschuwd heeft. En kort daarop stierf hij, onder een ontzaglijk rouwbetoon van de provincie en de omliggende volkeren. Oprechte smart gevoelden buiten het rijk liggende naties en haar koningen. Zo groot was zijn voorkomendheid tegenover bondgenoten, zijn menselijkheid tegenover vijanden. Om te zien en aan te horen was hij even indrukwekkend, daar hij de grandeur en de waardigheid die bij zeer hoge posities passen wist te handhaven, maar alle hatelijke arrogantie vermeed.

73 De verassing, zonder een officiëlen stoet met beelden van voorvaderen, werd een luisterrijke plechtigheid door de lofredenen en de vermelding van zijn deugden. En er waren er, die zijn knappe verschijning, zijn leeftijd, de aard van zijn dood, ook de omstandigheid dat hij in dezelfde omgeving gestorven was, deden denken aan het lot van Alexander den Groten.
" Waren beiden niet mooie mannen geweest, van hogen adel, die, nauwelijks de dertig gepasseerd, door kwaadwilligheid van hun omgeving in den vreemde bezweken? Maar de laatste had zich een zachtaardig vriend betoond, een matig man, met geen andere kinderen dan uit één wettig huwelijk; niettemin een krijgsman, al ontbrak de doldriestheid en al had men hem verhinderd Germanië, nadat het reeds door zoveel overwinningen aan het wankelen was gebracht, definitief in slavernij neer te slaan. Daarom: als hij eens alleenheerser geweest ware met de rechten en den titel van een koning, dan zou hij zich des te gereder een groten militairen naam gemaakt hebben, naarmate hij in zachtzinnigheid, gematigdheid en in de overige goede eigenschappen Alexander overtrof."
Zijn naakte lichaam werd vóór de verbranding op het forum van Antiochië, waar de crematie zou plaats vinden, ten toon gesteld; of het tekenen van vergiftiging vertoonde, is niet zeker: want al naargelang men bevooroordeeld was door medelijden met Germanicus óf Piso begunstigde, zag men er ook iets anders in.

74 Daarop vond er een bespreking plaats van de generaals en de aanwezige senatoren over de vraag, wie Syrië moest besturen. De overigen nu spanden zich niet bijzonder in om in aanmerking te komen, maar tussen Vibius Marsus en Gnaeus Sentius is lang geaarzeld; toen trok Marsus zich terug voor den ouderen Sentius, die er ook meer op gesteld scheen. En deze zond een zekere Martina, een beruchte gifmengster in die provincie en zeer geliefd aan Plancina, naar Rome, op verzoek van Vitellius, Veranius en de anderen, die met de instructie begonnen waren als stonden de aangeklaagden reeds officieel voor hun rechters.

75 Maar Agrippina, zij het vermoeid door de rouwplechtigheden en ziek, verdroeg toch niet het minste uitstel van haar wraakzucht; zij ging scheep met de as van Germanicus en met haar kinderen, terwijl allen meeleefden met deze vrouw van den hoogsten adel, door haar gelukkig huwelijk nog voor kort het middelpunt der algemene verering, en die toen de resten uit het doodsvuur meedroeg in een plooi van haar kleed, onzeker van enige genoegdoening, bezorgd voor zichzelf en door haar rampzalige vruchtbaarheid evenzovele malen kwetsbaar.
Ondertussen kreeg Piso op het eiland Cos bericht, dat Germanicus was overleden. Zonder enige zelfbeheersing ontving hij deze tijding; hij liet offerdieren slachten, bezocht de tempels, gaf zijn vreugdegevoelens den vrijen loop. En Plancina trad nog onbeschaamder op: toen voor het eerst legde zij den rouw voor een gestorven zuster af en vertoonde zich in vrolijker kleding.

76 In groten getale meldden zich nu officieren bij Piso en herinnerden hem aan de daadwerkelijke sympathie der legioenen; volgens hen moest hij naar zijn provincie teruggaan, die hem ten onrechte was ontnomen en thans geen wettigen bestuurder had. Op grond hiervan bracht hij in bespreking, wat hem te doen stond. Zijn zoon Marcus Piso stelde voor om snel naar Rome te gaan: "Er was nog niets onherstelbaars gebeurd en men hoefde niet bang te zijn voor zwakke verdenkingen en ijdele praatjes. De onenigheid met Germanicus kon leiden tot vervreemding van den keizer, niet tot straf; wat zijn persoonlijke vijanden betreft, die hadden reeds hun satisfactie doordat hij zijn provincie verloren had. Als hij daarentegen probeerde terug te keren, betekende dit, ingeval Sentius weerstand bood, burgeroorlog; en dan zouden de officieren en soldaten zijn partij niet trouw blijven: de recente herinnering aan hun opperbevelhebber, hun diep gewortelde liefde voor de Caesars zou prevaleren."

77 In strijd hiermede zette Domitius Celer, een van zijn beste vrienden, uiteen, dat men van het verloop der gebeurtenissen moest profiteren: Piso, niet Sentius, was tot gouverneur van Syrië benoemd; de roedenbundels, de praetoriaanse jurisdictie, de legioenen waren aan hém gegeven. Als het op vijandelijkheden aankwam, wie kon zich dan met groter recht achter zijn schild dekken dan hij, die officieel het stadhouderschap en persoonlijke orders had gekregen? Er was over ijdele praatjes gesproken - goed, maar ook die moest men wat tijd gunnen om geheel te vervluchtigen: heel vaak bleken onschuldigen niet opgewassen tegen recente verontwaardiging. Maar als hij een leger onder contrôle had, zijn positie versterkte, dan konden zich nog velerlei gunstige kansen voordoen, die voor 't ogenblik niet waren te overzien: "Of moeten wij ons misschien haasten om tezamen met Germanicus' as te landen en je zodoende, zonder verhoor of verdediging, het slachtoffer laten worden van Agrippina's misbaar en die eerste phase van de stompzinnige publieke opinie? Zeker, je weet dat Augusta medeplichtig en de keizer op je hand is - maar achter de schermen; geloof me, voor het publiek zal niemand met meer vertoon rouwen om Germanicus dan zij die thans de grootste vreugde beleven."

78 Zonder veel moeite werd Piso, recalcitrant als hij was, tot dat voorstel overgehaald en in een brief aan Tiberius beschuldigde hij Germanicus van verkwisting en eigendunk; dat hij, Piso, uit de provincie was verwijderd, opdat men ongehinderd zekere veranderingen kon voorbereiden, maar dat hij thans weer het commando over zijn leger op zich ging nemen, met diezelfde trouw waarmee hij het gevoerd had. Tegelijkertijd liet hij Domitius scheep gaan op een trireme en beval hem, ver van de kust en voorbij de eilanden, over de hoge zee naar Syrië te zeilen. De deserteurs die zich meldden deelde hij in manipels in; hij wapende zijn treinknechts, zeilde naar het vasteland en onderschepte een vendel recruten op weg naar Syrië; verder schreef hij aan de vorsten der Ciliciërs om hem met troepen te helpen, in alles wat de oorlogvoering betrof, krachtig bijgestaan door den jongen Piso, ofschoon deze had afgeraden den oorlog te beginnen.

79 Terwijl zij nu langs de kust van Lycië en Pamphylië voeren, passeerden hen de schepen van Agrippina; van weerskanten verbitterd greep men eerst al naar de wapens; toen, uit wederzijdsen angst, beperkte men zich tot hatelijkheden en Marsus Vibius zegde Piso aan naar Rome te komen om zich te verdedigen. Deze antwoordde spottend, dat hij niet zou mankeren, zodra de praetor in vergiftigingszaken den aangeklaagde en diens beschuldigers voor zich had gedaagd.
Inmiddels landde Domitius in de Syrische stad Laodicea; toen hij echter naar het winterkwartier van het zesde legioen wilde gaan, omdat men meende, dat dit het meest voor verandering voelde, werd hij door den commandant Pacuvius tegengehouden. Sentius schreef dit aan Piso en waarschuwde hem geen pogingen te doen om het leger door omkoperij, de provincie door oorlog te herwinnen. Allen van wie hij bemerkte dat ze Germanicus nog niet vergeten waren of diens vijanden haatten, concentreerde hij, niet zonder hun herhaaldelijk voor te houden hoe groot de keizer was en dat de strijd ging tégen of óm de staatsmacht; en hij kreeg een krachtige schare om zich heen, die bereid was te vechten.

80 Ondanks zijn aanvankelijk échec versaagde Piso niet, maar hij bezette, wat in de bestaande situatie het veiligste was, Celenderis, een zeer sterke stelling in Cilicië. Want door bij de troepen die de Cilicische vorsten gezonden hadden de deserteurs in te delen en de kortelings onderschepte recruten, bovendien de slaven van zichzelf en Plancina, had hij ze kunnen formeren tot een voltallig legioen. Hij betuigde dat hij de stadhouder van den keizer was, dat hij uit de provincie die deze gegeven had werd geweerd, niet door de legioenen (immers die riepen hem juist), maar door Sentius, die een persoonlijken wrok achter valse beschuldigingen verborg. "Zij hoefden zich alleen maar in slaglinie op te stellen: de Romeinse soldaten zouden niet vechten, wanneer zij zagen dat Piso, door henzelf eens vader genoemd, de sterkste was als men zou procederen en, mocht men hem met wapens te lijf gaan, niet zwak."
Toen ontplooide hij zijn manipels vóór de wallen van het stadje op een hogen en steilen heuvel; want de rest van het terrein werd door de zee ingesloten. Tegenover hem stonden veteranen, opgesteld in hun centuries en met hun reserves. Hier dus harde soldaten; dáár een moeilijk te naderen positie, maar geen moed, geen hoop, geen wapens zelf: alleen landbouwgereedschap en wat men zoal geïmproviseerd had. Zodra de strijd begon, aarzelde men dan ook slechts zo lang tot de Romeinse cohorten naar boven geklommen waren: toen vluchtten de Ciliciërs en sloten zich in de vesting op.

81 Inmiddels probeerde Piso tevergeefs een aanval te doen op de vloot, die in de buurt wachtte; na zijn terugkeer ging hij voor op den stadsmuur staan; nu eens sloeg hij zich op de borst, dan weer riep hij individuele soldaten met name tot zich, nodigde ze uit voor beloningen en trachtte zo den troep tot muiterij te bewegen; en hij had al zo'n indruk gemaakt, dat een standaarddrager van het zesde legioen zijn veldteken naar hem overbracht. Toen beval Sentius de horens en trompetten te steken, materiaal voor den aanvalsweg te halen en ladders op te richten; de dappersten liet hij op den muur afgaan, anderen met werptuigen lansen, stenen en fakkels in die richting gooien. Eindelijk is Piso's hardnekkigheid overwonnen; hij vroeg om na uitlevering der wapens in zijn stelling te mogen blijven, terwijl men den keizer ging vragen aan wien hij Syrië wilde geven. Deze voorwaarden zijn niet aanvaard en niets méér is hem toegestaan dan zijn schepen en een veilige aftocht naar Rome.

82 In deze stad heersten, nadat Germanicus' ziekte bekend geworden was en alles, zoals dat gaat bij gebeurtenissen in de verte, nog zwarter dan de werkelijkheid werd voorgesteld, droefheid en toorn; ook klachten deden zich horen: "Daarom was hij natuurlijk naar het einde der wereld verbannen; daarom had men Piso stadhouder gemaakt; hierover hadden Augusta en Plancina onder vier ogen gesproken. Dan was het ongetwijfeld ook waar, wat de ouderen over Drusus zeiden: hun die als koningen wilden heersen mishaagde de republikeinse gezindheid van hun zoons en die waren om geen enkele andere reden gedood dan dat zij zich ten doel hadden gesteld het Romeinse volk de vrijheid terug te geven en een gelijke rechtsbedeling voor allen."
Dit was de publieke opinie en daardoor maakte het bericht van Germanicus' dood zo'n indruk, dat nog vóór de afkondiging van de magistraten, vóór het senaatsbesluit, de algemene schorsing van zaken inging: de fora werden verlaten, de huizen gesloten. Overal stilte en tranen; daar was geen vertoon bij; zeker, men onthield zich niet van uiterlijk rouwbetoon, maar dieper in het hart voelde men de pijn. Toevallig brachten kooplieden die, toen Germanicus nog leefde, uit Syrië vertrokken waren, meer optimistische berichten over zijn toestand. Onmiddellijk is hieraan geloof gehecht, onmiddellijk wist iedereen het: al wie hen ontmoet had, vertelde aan anderen verder wat hij zelf maar met een half oor had gehoord en die gaven het dan weer door aan meer mensen, waarbij men het uit louter vreugde steeds mooier maakte. Men rende door de stad, brak tempels open; de nacht bevorderde de lichtgelovigheid: in het duister wordt iets gauwer bevestigd. En Tiberius liet de valse tijding niet tegenspreken, totdat zij op den duur verliep: en het volk gevoelde opnieuw zijn smart, als was Germanicus wederom gestorven.

(...)



De nu volgende vertaling van de hoofdstukken II. 87 en 88 (gedeeltelijk) is ontleend aan:

UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
litt.class.dra.
Meulenhoff, Amsterdam, 1961



87. Daar het volk protesteerde tegen de benauwend hoge prijs van voedingsmiddelen, stelde hij een korenprijs vast die de koper moest betalen, met de vermelding, dat hij de handelaars twee sestertiën per schepel erbij zou geven. De naam 'Vader des Vaderlands' die hem hierom werd aangeboden gelijk al eerder was gebeurd, heeft hij echter niet aanvaard en hij heeft felle critiek geuit op hen, die de term 'goddelijke bemoeiingen' in de mond hadden genomen en hemzelf 'Heer' genoemd. Vandaar, dat de keuze van de woorden, die men zich kon permitteren beperkt en precair werd onder een keizer die een vrijmoedig optreden vreesde, maar kruiperigheid verafschuwde.

88 (gedeeltelijk) Bij schrijvers uit diezelfde tijd die tevens senator waren, vind ik vermeld, dat in de senaat een brief is voorgelezen van Adgandestrius, vorst van de Chatti, waarin deze de dood van Arminius beloofde, als ze hem vergif zonden om de moord te volvoeren. Hem is toen geantwoord, dat het Romeinse volk gewoon was niet door lagen en listen, maar in openlijke strijd wraak te nemen op zijn vijanden. Door deze nobele gedragslijn te volgen heeft Tiberius zich op één lijn gesteld met de bevelhebbers van vroeger, die het gebruik van vergif tegen koning Pyrrhus verboden hadden en hem bovendien op het gevaar attent hadden gemaakt.