De nu volgende vertaling van Tacitus is ontleend aan:
KLASSIEKE
BIBLIOTHEEK
LATIJNSE GESCHIEDSCHRIJVERS
BLOEMLEZING UIT DE WERKEN VAN
SALLUSTIUS, CAESAR, LIVIUS EN TACITUS IN NIEUWE
VERTALING, SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR
Dr JAN VAN GELDER
HAARLEM 1952
N.V. DRUKKERIJ DE SPAARNESTAD
Tacitus
Annales III
III,1 Zonder haar reis over de winterse zee ook
maar ergens te hebben onderbroken, landde Agrippina op
het eiland Corcyra, gelegen tegenover de kust van
Calabrië. Daar gebruikte zij een paar dagen om tot
zichzelf te komen, heftig in haar rouwgeklag en niet
in staat haar leed te verdragen. Naar de stad
Brundisium, die van Corcyra het snelst te bereiken is
en de beste haven heeft, vond inmiddels, zodra men van
haar komst gehoord had, een enorme toeloop plaats:
haar naaste vrienden en zeer veel militairen, voor
zover zij onder Germanicus hadden gediend; in groten
getale ook onbekenden uit de naburige steden, deels
uit beleefdheid tegenover den princeps, de meesten
omdat zij die anderen achterna liepen. En zodra de
vloot aan den horizon werd gezien, vulden zich niet
alleen de haven en de kuststrook, maar ook de muren en
de daken en elke plaats, die een ver uitzicht bood,
met massa's en massa's treurende mensen, die zich
onderling afvroegen of zij haar bij het aan land gaan
in stilte dan wel met enigen toeroep moesten
ontvangen. Nog had men niet goed uitgemaakt wat de
situatie eiste, toen de vloot langzamerhand naderde,
niet met opgewekten riemslag, den traditionelen stijl,
maar in een sfeer van droefheid. Toen zij echter met
twee van haar kinderen, de urn in heur handen houdend,
op den wal stond en haar ogen neersloeg, braken allen
in tranen uit; er was geen verschil meer tussen
nabestaanden en vreemden; mannen sloegen zich op de
borst zo goed als vrouwen - alleen het gevolg van
Agrippina, uitgeput door langdurig vertoon van smart,
bleef achter bij hen die nu pas tegenover het leed
stonden.
2 Twee praetoriaanse cohorten had
de keizer gezonden en bovendien order gegeven, dat de
magistraten van Calabrië, Apulië en Campanië de
laatste eer aan zijn zoon moesten bewijzen. Zo werd de
as op de schouders van hogere en lagere officieren
gedragen; voorop gingen veldtekens zonder versiering,
naar den grond gerichte bijlbundels; en als men de
steden passeerde stond daar het volk in rouwkleding,
de ridders in statiegewaad, en zij verbrandden, al
naar gelang van de middelen ter plaatse, tapijten,
reukwerken en andere bij een begrafenis gebruikelijke
dingen. Zelfs degenen wier woonplaatsen ver van den
weg af lagen kwamen er toch naar toe en terwijl zij
altaren opstelden voor de vergoddelijkte schim van den
overledene, betuigden ze door hem onder tranen een
laatste, smartelijk vaarwel na te roepen hun verdriet.
Drusus is tot Tarracina vooruitgegaan met zijn broer
Claudius en de kinderen van Germanicus die deze in
Rome had gelaten. Daar stonden de consuls langs den
weg (Marcus Valerius en Marcus Aurelius, die hun ambt
al hadden aanvaard) met den senaat en een grote massa
volk, ongeorganiseerd en oprechte tranen stortend;
vleierij immers kwam er niet bij te pas, daar ieder
wel wist dat Tiberius nauwelijks kon verhelen hoezeer
de dood van Germanicus met zijn wensen strookte.
3 Tiberius en Augusta vertoonden
zich niet in het openbaar: zij achtten het beneden hun
waardigheid in het publiek te weeklagen; misschein ook
vreesden zij in hun onoprechtheid doorzien te worden,
als aller ogen zich spiedend op hun gelaat richtten.
Bij geen historieschrijver, noch in de "Dagelijkse
Berichten" lees ik, dat Germanicus' moeder Antonia
enige officiële rol heeft vervuld, terwijl toch wel
Agrippina, Drusus, Claudius en de overige
bloedverwanten met name zijn genoemd; wellicht werd
zij door ziekte verhinderd of verdroeg zij het niet,
door smart gebroken, haar ellende in vollen omvang
voor ogen te zien. Persoonlijk ben ik geneigd te
geloven dat zij door Tiberius en Augusta, die het
paleis niet uitkwamen, binnen is gehouden om den
schijn te wekken, dat hun droefheid de hare evenaarde
en dat in navolging van de moeder ook de grootmoeder
en de oom zich terugtrokken.
4 De dag waarop de stoffelijke
resten in het graf van Augustus werden bijgezet, was
soms een woestijn van stilte, dan weer herrieachtig
door rouwmisbaar; volle straten; een zee van
fakkellicht op het Marsveld. Daar stonden soldaten
gewapend aangetreden, de magistraten zonder hun
onderscheidingstekenen, het volk tribusgewijs: zij
klaagden luid, dat het gedaan was met den staat, dat
er geen hoop meer restte, zo spontaan en openlijk, dat
het wel leek of zij hun regeerders vergeten waren.
Niets echter maakte op Tiberius meer indruk dan de
sympathie van de menigte voor Agrippina, daar men haar
"sieraad des vaderlands", "enig bloed van Augustus",
"uniek voorbeeld der oudheid" noemde en, tot den hemel
en de goden gewend, smeekte dat haar kinderen gespaard
mochten blijven en hun vijanden overleven.
(...)
7 Toen is de schorsing der
staatszaken opgeheven; men ging weer aan het werk en
Drusus vertrok naar de Illyrische legers, terwijl
allen er op gespitst waren wraak op Piso te nemen en
men veelvuldig de klacht hoorde, dat hij inmiddels,
wat omzwervend langs de liefelijke kusten van
Klein-Azië en Griekenland, door zijn eigenmachtig en
listig talmen de bewijzen van zijn misdaden trachtte
te vernietigen. Zo wist men te vertellen dat de
beruchte gifmengster Martina, die, zoals ik reeds
schreef, door Gnaeus Sentius (naar Rome) was gezonden,
in Brundisium een plotselingen dood gevonden had: in
een wrong van heur haren was gif verborgen en op haar
lichaam werd niets waargenomen, dat op zelfmoord wees.
8 Maar Piso zond zijn zoon naar
Rome vooruit met opdrachten, die den princeps gunstig
moesten stemmen, en zelf ging hij naar Drusus: deze
zou, naar hij hoopte, wel niet zozeer vertoornd op hem
zijn om den dood van zijn broer, als wel juist
vriendelijk om het uit den weg ruimen van zijn
mededinger.
Ten einde zijn onpartijdigheid te tonen ontving
Tiberius den jongeman vriendelijk en behandelde hem
met zijn gewone royaliteit jegens zoons uit adellijke
huizen.
Drusus zeide aan Piso, dat als de geruchten die er
gingen wáár bleken, híj vooraan zou staan in de
algemene verontwaardiging, maar hij wilde liever, dat
ze op niets berustten en dat de dood van Germanicus
niemand noodlottig werd. Dit alles in gezelschap met
vermijding van enig gesprek onder vier ogen; men
twijfelde er dan ook niet aan, dat zijn gedrag door
Tiberius was geïnspireerd, daar hij, die anders naief
was en makkelijk hanteerbaar door zijn jeugd, toen de
diplomatie van een oud man aan den dag legde.
9 Na de Adriatische Zee te zijn
overgestoken verliet Piso zijn schepen in Ancona en
reisde toen door Picene en later over de Via Flaminia
mee met een legioen, dat uit Pannonië naar Rome werd
gevoerd om vandaar als garnizoen naar Afrika te gaan;
Piso's aanwezigheid is nog gereleveerd door de
praatjes, hoe hij zich in den troep en op mars
herhaaldelijk aan de soldaten had vertoond. Van Narnia
- om verdere verdenking te vermijden of omdat nerveuze
mensen wispelturig zijn - voer hij de Nar en
vervolgens den Tiber af en maakte de massa nog meer
verbitterd, omdat hij zijn schip liet aanleggen bij
het graf der Caesars, in het drukste uur van den dag
op het drukste punt van den oever, en daar zelf met
een grote schare beschermelingen voortwandelde,
terwijl Plancina een stoet van vrouwen om zich heen
had en beiden zeer opgewekt rondkeken. Ook irriteerde
het, dat zijn huis op het forum feestelijk was
versierd; en de gasten die men er zag en het grote
diner en het ostentatieve karakter van dit alles zo
midden in de stad.
10 Den volgenden dag daagde Fulcinius Trio Piso voor de consuls.
Hiertegen verzetten zich Vitellius, Veranius en de
anderen uit Germanicus' suite: "trio had hier geen rol
te vervullen; ook zíj beschouwden zich niet als
aanklagers, maar als rapporteurs en getuigen met een
opdracht van Germanicus." Zo trok Fulcinius zijn
dagvaarding in, maar wist wel te verkrijgen, dat hij
Piso's vroegere handelingen als bezwarende
omstandigheden naar voren mocht brengen. Men vroeg den
princeps de instructie op zich te nemen. Ook de
aangeklaagde had hiertegen geen bezwaar, daar hij de
partijdigheid van volk en senaat vreesde: "Daarentegen
nam Tiberius altijd een krachtige houding aan
tegenover de publieke opinie en was hij gebonden door
de medeplichtigheid van zijn moeder; bovendien: de
enkeling onderscheidt makkelijker waarheid en
vooroordeel, haat en verontwaardiging hebben meer
invloed op een groep." De ontzaglijke moeilijkheid van
deze instructie ontging Tiberius niet, noch hoe men
over hemzelf sprak. Derhalve hoorde hij in besloten
kring de dreigende woorden van de vervolging aan en de
verzoeken der verdediging, om daarop de zaak in haar
geheel naar den senaat te verwijzen.
11 Inmiddels keerde Drusus uit
Illyrië terug; ofschoon de senaat hem een kleinen
triomf waardig had gekeurd wegens de onderwerping van
Marobod en zijn campagne in den vorigen zomer, kwam
hij voorlopig zonder dit eerbetoon Rome binnen.
Daarna namen Manius Lepidus, Lucius
Piso en Livinejus Regulus de verdediging van den
beschuldigde op zich; Lucius Arruntius, Publius
Vinicius, Asinius Gallus, Aeserninus Marcellus, Sextus
Pompejus waren eerst door hem gevraagd, maar hadden
zich met diverse verontschuldigingen geëxcuseerd. De
hele stad leefde in spanning, hoe trouw Germanicus'
vrienden zouden blijken, hoe groot het zelfvertrouwen
van den aangeklaagde zou zijn; en of Tiberius zijn
gevoelens genoegzaam zou bedwingen en onderdrukken:
nooit was men zo fel op iets geweest of had men zich
tegenover den princeps meer verholen kritiek of
argwanend stilzwijgen veroorloofd.
12 Op den dag dat de senaat zijn
eerste zitting hield leidde Tiberius het proces in met
een redevoering van bestudeerde onpartijdigheid: Piso
was stadhouder en vriend van zijn vader geweest en
door hem (Tiberius), met instemming van den senaat,
aan Germanicus toegevoegd om dien te helpen bij het
organiseren van de situatie in het Oosten. Het kwam er
nu op aan onbevooroordeeld uit te maken of hij daar
den man door zijn halsstarrigheid en twistzoeken tot
het uiterste geprikkeld had en zich verheugd had over
zijn dood of dat er werkelijk een moord was gepleegd.
"Want wanneer hij als onderbevelhebber de grenzen van
zijn competentie overschreed, zijn commandant niet
gehoorzaamde en zich over diens dood en mijn rouw
verheugde, zal ik met hem breken en hem den toegang
tot mijn huis ontzeggen, maar ik zal mij niet, uit
persoonlijke vijandschap, op hem wreken met mijn macht
als eerste burger. Wanneer er echter een misdaad aan
het licht komt, die, waar het den dood van wien ook
betreft, gestraft dient te worden - ja, dan, mijne
heren, moet ge den kinderen van Germanicus en mij,
zijn vader, de vertroosting geven waar wij recht op
hebben. Tevens wilt gij dit wel overwegen, of Piso in
de legers een stemming van oproer en afvalligheid
bewerkt heeft, of door hem met het oog op zekere
eerzuchtige plannen de sympathie der soldaten is
gezocht en een poging gedaan om de provincie te
heroveren, óf dat veeleer deze aantijgingen slechts
berusten op de overdreven publicaties van zijn
beschuldigers, over wier fanatiek optreden ik terecht
ontstemd ben. Want wat voor zin had het Germanicus'
lichaam te ontbloten en het gemeen er zijn blikken
over te laten rondweiden en zelfs in den vreemde het
bericht vrij te geven als zou hij vergiftigd zijn,
wanneer dat nu juist nog onzeker is en onderzocht moet
worden? Ik voor mij betreur mijn zoon en zal hem
altijd betreuren; maar ik verhinder den aangeklaagde
niet om alles naar voren te brengen waardoor hij zich
van schuld kan ontlasten of eventuele
onrechtvaardigheden van Germanicus aantonen. En u
verzoek ik dringend geen uitgebrachte beschuldigingen
als bewezen te accepteren omdat deze zaak verband
houdt met mijn smart. Gij, mijne heren, die het
verwante bloed of trouwe vriendschap tot Piso's
advocaten maakte, helpt den man bij dit proces, met al
uw welsprekendheid en actieve nauwgezetheid. Tot
eenzelfde inspanning en standvastigheid spoor ik de
beschuldigers aan. Slechts dit kunnen wij Germanicus
boven de wet gunnen, dat het gerechtelijk onderzoek
over zijn dood in de Curia gehouden wordt in plaats
van op het forum, ten overstaan van den senaat en niet
voor een gewone jury. Verder zal alles volkomen
normaal toegaan. Laat niemand acht slaan op Drusus'
tranen, op mijn leed, en ook niet op mogelijken laster
aangaande mij."
13 Hierop werd bepaald, dat de
vervolging twee dagen ter beschikking zou krijgen en
de verdediging drie met een tussenperiode van zes
dagen. Toen begon Fulcinius dingen van vroeger die
niets ter zake deden op te halen: bij het besturen van
Spanje zou hij slechts naar het vermeerderen van zijn
eigen invloed en vermogen gestreefd hebben. Dit kon,
als het bewezen werd, den aangeklaagde niet tot nadeel
zijn, zo hij de recente beschuldiging wist te
ontzenuwen, noch hem, in het tegengestelde geval,
vrijspraak verzekeren wanneer zijn schuld bleek aan
grotere wandaden. Na Fulcinius traden Servaeus,
Veranius en Vitellius op, allen met dezelfde
overtuiging en Vitellius ook met veel welsprekendheid:
"Uit haat tegen Germanicus en uit zucht om een nieuwe
situatie te scheppen had Piso den man uit den troep zo
verraderlijk voor zich weten te winnen ten koste van
de discipline en de rechtszekerheid der bondgenoten,
dat het uitschot hem "vader der legioenen" noemde;
onmeedogend was hij daarentegen geweest voor de goede
elementen, in de eerste plaats voor den staf en de
vrienden van Germanicus; tenslotte had hij dezen zelf
met toverspreuken en vergift gedood; hierna de
schandelijke dankoffers van hemzelf en Plancina en
zijn gewapende aanslag op den staat: om hem voor den
rechter te kunnen voeren had men hem eerst in een
formeel gevecht moeten verslaan."
14 Op alle punten, met één
uitzondering, was de verdediging zwak; want noch het
nalopen van de soldaten, noch de protectie van de
slechte elementen in de hele provincie, en ook niet de
beledigingen aan het adres van den opperbevelhebber
kon zij ontkennen. Alleen de beschuldiging van
giftmoord scheen de man te hebben ontzenuwd; de
aanklagers stonden hierin ook niet sterk met hun
bewering, dat Piso op een diner bij Germanicus, toen
hij boven zijn gastheer ging aanliggen, diens spijzen
eigenhandig bewerkt had. Het leek immers ongerijmd,
dat hij zo iets zou hebben gewaagd te midden van een
andermans bedienden en terwijl zoveel mensen er met
hun gezicht bij stonden - onder de ogen van Germanicus
zelf! De aangeklaagde bood zijn slaven ter
ondervraging aan en eiste het verhoor van
degenen die aan tafel hadden bediend. Maar zijn
rechters waren om verschillende redenen onverzoenlijk,
de keizer om den strijd tegen de provincie, de senaat
omdat men nooit goed geloofd had, dat Germanicus niet
op misdadige wijze was omgekomen. Terzelfdertijd
hoorde men de kreten van het volk voor het
senaatsgebouw: "Zij zouden hun handen niet van hem
afhouden, als hij door de senatoren werd
vrijgesproken." Reeds waren er beelden van Piso naar
de Gemonische Trappen
gesleept en men wilde die al in stukken gooien, maar
op bevel van den princeps zijn ze beschermd en weer op
hun plaats gezet. Derhalve liet men Piso in een
draagstoel plaats nemen en is hij door een
opperofficier van de praetoriaanse cohorten naar huis
geleid; men was het er niet over eens of deze hem
moest beschermen of doden.
15 De verontwaardiging over
Plancina was even groot, haar invloed echter groter en
daarom wist men niet goed, wat de keizer tegen haar
doen kon. Zelf had zij, zolang Piso nog een redelijke
hoop mocht koesteren, nadrukkelijk verzekerd dat zij
elk lot met hem zou delen en hem, als het moest, in
den dood zou volgen; zodra zij echter op geheime
voorspraak van Augusta gratie gekregen had, begon zij
zich langzamerhand van haar man te distantiëren en
haar eigen verdediging te voeren. Toen de aangeklaagde
het fatale hiervan inzag, aarzelde hij om verder te
gaan; op aandringen van zijn zoons vermande hij zich
echter en ging weer naar den senaat. Terwijl hij daar
de hernieuwde beschuldiging, de dreigende uitlatingen
der senatoren, die hele onmeedogend vijandige stemming
tot het bittere einde verdroeg, bracht niets hem meer
van zijn stuk, dan dat hij Tiberius zonder medelijden
zag, zonder toorn ook, ondoorgrondelijk, vastbesloten
geen enkele aandoening te laten blijken. Na weer
thuisgebracht te zijn, maakte hij een paar
aantekeningen alsof hij zijn verdediging voor den
volgenden dag voorbereidde, verzegelde ze en gaf ze
aan een vrijgelatene. Toen baadde hij zich en dineerde
als gewoonlijk. Vervolgens, laat in den nacht, nadat
zijn vrouw het vertrek had verlaten, beval hij de deur
te sluiten; en in de morgenschemering is hij met
doorboorde keel gevonden; het zwaard lag naast hem op
den grond.
(...)
De nu volgende vertaling van boek III van de
hoofdstukken 2 (gedeeltelijk), 3, 4, 6, 8, 10, 11
(gedeeltelijk), 12, 15 t/m 18, 19 (gedeeltelijk), 24,
29, 31 (gedeeltelijk), 44, 47, 51 t/m 54, 55
(gedeeltelijk), 56, 57, 64, 65, 67 t/m 69 en 72 is
ontleend aan:
UIT TACITUS ANNALES: KEIZER TIBERIUS
Vertaald door J.W.Barnard
litt.class.dra.
Meulenhoff, Amsterdam, 1961
ANNO DOMINI 20
Agrippina is geland in
Zuid-Italië, de as van Germanicus meedragend.
Talloze belangstellenden hebben haar opgewacht, de
rouwstoet trekt nu naar het Noorden.
2 (gedeeltelijk) Drusus is de
stoet tegemoet gegaan tot Tarracina met Claudius,
Germanicus' broer, en de vier kinderen die in de stad
gebleven waren. De consuls Marcus Valerius en Marcus
Aurelius (die hun ambt al aanvaard hadden), de senaat
en velen uit het volk dromden samen op de weg, deze
laatste echter niet in een geordende stoet en allen
vrijuit wenend. Want niemand gaf zich nu moeite om
Tiberius naar de ogen te zien, omdat iedereen wist,
dat hij blij was om Germanicus' dood en dit maar
nauwelijks wist te verhelen.
3. Tiberius en Augusta vertoonden zich niet op straat.
Misschien achtten zij het beneden hun waardigheid om
in het openbaar te rouwen of ze wilden voorkomen, dat
hun onoprechtheid doorzien werd, wanneer iedereen hun
gelaatsuitdrukking kon observeren. Over Germanicus'
moeder Antonia vind ik bij geen enkele
geschiedschrijver noch in het staatsdagblad vermeld,
dat zij ook maar aan een enkele belangrijke ceremonie
te zijner ere persoonlijk heeft deelgenomen, hoewel
toch behalve Agrippina, Drusus en Claudius ook de
andere familieleden met name genoemd worden. Wellicht
werd zij door ziekte verhinderd of was haar
geestkracht zo door verdriet ondermijnd, dat zij niet
bij machte was de volle omvang van haar ongeluk tot
zich te laten doordringen door persoonlijke
aanschouwing. Maar ik ben eerder geneigd te geloven,
dat zij door Tiberius en Augusta die zelf het paleis
niet verlieten, weerhouden is, om de indruk te wekken,
dat hun verdriet even groot was en dat zij,
grootmoeder en oom van de gestorvene, zich gebonden
achtten door het voorbeeld van zijn moeder.
4. Op de dag, dat het stoffelijk overschot werd
bijgezet in het grafmonument van Augustus, heerste
doodse stilte, afgewisseld door rumoerig gejammer; de
straten in de stad wemelden van mensen, fakkels
strooiden hun licht over het Marsveld. Daar stonden de
soldaten in volledige uitrusting, de magistraten
zonder hun onderscheidingstekenen, het volk ingedeeld
volgens kiesdistrict, daar klonk hun aanhoudend
geroep, dat nu de staat verloren was, dat er nu geen
enkele hoop meer overbleef, en wel zo ongeremd en
onverbloemd, dat het leek, of ze geen moment meer aan
hun regeerders dachten. Niets echter griefde Tiberius
zo diep als de opwelling van liefde voor Agrippina
waarvan de menigte blijk gaf door haar 'sieraad van
het vaderland' te noemen en 'enig overgebleven spruit
van Augustus' en 'laatste voorbeeld van oude
degelijkheid.' Zelfs richtten ze zich tot de
hemelgoden om te smeken, dat haar kinderen ongedeerd
zouden blijven en hun vijanden overleven.
Onder het volk wordt critiek geuit: de rouwstoet is
niet naar Rome geleid met zoveel eerbetoon als
Germanicus toekwam en als andere vorstelijke doden
vóór hem te beurt is gevallen.
6. Tiberius wist dit wel en om een eind te maken aan
de protesten onder het volk wees hij er in een
proclamatie op, dat 'vele illustere Romeinen voor hun
land gestorven waren, maar dat nooit bij een
herdenking zo onbeheerst uiting was gegeven aan het
verdriet om het geleden verlies. Het zou zowel hemzelf
als ieder ander sieren, als er matiging betracht werd.
Voor vorstelijke personen en een met gezag bekleed
volk', zo luidde de proclamatie verder, 'is nu eenmaal
niet alles betamelijk, wat eenvoudige families en
onbelangrijke staatjes zich wel kunnen permitteren.
Natuurlijk hebben we nog onder de verse indruk van het
verdriet rouw betoond en in dit rouwbetoon troost
gezocht, maar nu is het tijd om het hart weer te
verharden, zoals destijds de goddelijke Iulius zijn
droefheid verborgen heeft na het verlies van zijn
enige dochter, evenals de goddelijke Augustus, toen
zijn kleinzoons hem ontnomen waren. Het is overbodig
nog andere voorbeelden aan te halen: hoe vaak het
Romeinse volk nederlagen van legers, de ondergang van
legeraanvoerders, het uitsterven van adellijke
families tot de laatste man standvastig heeft
verdragen. Grote mannen zijn sterfelijk, de staat is
eeuwig. Daarom moet nu ieder zijn gewone plichten
hervatten en aangezien de spelen ter gelegenheid van
de Megalesia voor de deur staan, zelfs zijn
genoegens'.
Drusus vertrekt naar Illyricum, waar Piso, op weg
naar Rome, hem bezoekt.
8. Piso zond zijn zoon vooruit naar de stad met
instructies, hoe hij het moest aanleggen om de keizer
mild te stemmen. Zelf begaf hij zich naar Drusus, want
hij hoopte, dat deze niet zozeer verbitterd zou zijn
over de dood van zijn broer als wel hem vriendelijk
gezind, nu de concurrent uit de weg geruimd was. Om
duidelijk te laten merken, dat hij onbevooroordeeld
was, ontving Tiberius de jongeman minzaam en vereerde
hem met geschenken zoals gewoonte was tegenover zoons
van adellijke families. Het antwoord van Drusus aan
Piso luidde, dat hij de eerste zou zijn om zich
verontwaardigd te tonen, als datgene wat rondverteld
werd waarheid bevatte. Hij hoopte echter, dat de
geruchten vals en ongegrond waren en dat de dood van
Germanicus niemand noodlottig zou worden. Hij zei dit
in het openbaar en vermeed opzettelijk een gesprek
onder vier ogen. Niemand twijfelde er trouwens aan,
dat hij zo handelde volgens voorschrift van Tiberius,
daar Drusus die toch anders helemaal niet diplomatiek
was, maar juist jeugdig openhartig, nu een slag om de
arm hield met een handigheid die men eerder van een
oud man verwacht.
Piso en Plancina komen in Rome aan.
10. De volgende dag klaagde Fulcinius Trio Piso aan
bij de consuls. Vitellius, Veranius en de overigen die
het gevolg van Germanicus hadden gevormd, verzetten
zich hiertegen met het argument, dat hier helemaal
geen taak voor Trio weggelegd was: 'zij zelf zouden
niet als aanklagers, maar als welingelichten en
ooggetuigen overbrengen wat Germanicus hun had
opgedragen'. Trio zag daarom van een aanklacht op dit
punt af, maar zette wel door, dat een beschuldiging op
grond van Piso's vroegere levenswandel aanvaard werd.
De keizer is verzocht de zaak in handen te nemen en
zelfs de beklaagde kwam hier niet tegen in verzet,
want hij was bang voor de partijdigheid van volk en
senaat en overwoog, dat 'Tiberius daarentegen
zelfstandig genoeg was om geruchten naast zich neer te
leggen en bovendien in het heimelijk ageren van zijn
moeder betrokken was geweest. Eén rechter kon trouwens
makkelijker uitmaken, wat waar was en wat in een
ongunstige versie geloof had gevonden, terwijl in een
grotere groep haat en nijd zich zouden doen gelden.'
Tiberius doorzag wel degelijk de moeilijkheid van het
onderzoek en ook, door welke laster zijn eigen
reputatie vernield zou worden. Daarom hoorde hij eerst
met enkelen uit zijn intiemste kring als getuigen de
bedreigingen van de aanklagers en de smeekbeden van de
andere partij aan en verwees toen de zaak naar de
senaat zonder zelf uitspraak te doen.
11 (gedeeltelijk) Daarna vroeg de beklaagde Lucius
Arruntius, Publius Vinicius, Asinius Gallus,
Aeserninus Marcellus en Sextus Pompeius om als
verdedigers voor hem op te treden, maar toen dezen
zich ieder onder opgaaf van een andere reden
verontschuldigden, hebben Manius Lepidus, Lucius Piso
en Livineius Regulus hem bijstand beloofd. Heel de
burgerij wachtte in spanning af, in hoeverre de
vrienden van Germanicus hun woord gestand zouden doen,
hoeveel zelfvertrouwen de beklaagde had en of Tiberius
zijn gevoelens voldoende in bedwang zou kunnen houden
en onderdrukken. Nooit eerder was de aandacht van het
volk zo geconcentreerd geweest of heeft het zich meer
geheime uitlatingen of argwanend stilzwijgen tegenover
de keizer durven permitteren.
12. Op de dag van de senaatszitting heeft Caesar een
redevoering gehouden, waarin het effect van ieder
woord precies afgewogen was. 'Piso was', zei hij,
'legaat, maar ook vriend van zijn vader geweest en
hijzelf had hem met goedkeuring van de senaat als
adjudant aan Germanicus toegevoegd om orde op zaken te
stellen in het Oosten. Of hij daarginds werkelijk zijn
jonge superieur geprikkeld had door zijn
halsstarrigheid en naijver en of hij zich over diens
dood had verheugd of zelfs op misdadige wijze een eind
aan zijn leven had gemaakt, dat moest nu zonder
vooringenomenheid beslist worden.' 'Want als hij in
zijn functie als legaat de grenzen van zijn
bevoegdheid en de gehoorzaamheid aan zijn superieur
heeft genegeerd en vreugde heeft geschept in diens
dood en mijn verdriet, zal ik hem haten en hem de
toegang tot mijn huis ontzeggen en op die manier mijn
persoonlijke grieven wreken, maar niet met de macht
die ik als keizer bezit. Wanneer echter een daad aan
het licht komt die bestraffing verdient zoals iedere
moord op ieder mens, onwillekeurig wie, dan is het uw
plicht om Germanicus' kinderen en ons, zijn ouders, de
bevrediging van ons rechtsgevoel te bieden die ons
toekomt. Tevens moet ge overwegen, of Piso door zijn
wijze van bevelvoeren de legioenen tot onrust en
muiterij heeft aangezet en geprobeerd heeft zich langs
oneerlijke weg bij de soldaten populair te maken en de
provincie met geweld heeft willen heroveren, of dat de
aanklagers aan dit alles, terwijl het in principe al
onwaar was, ook nog in overdreven vorm ruchtbaarheid
hebben gegeven. Want met recht toorn ik tegen het
overdreven ijveren van deze lieden. Waartoe immers
diende het om Germanicus' lichaam te ontbloten en
tentoon te stellen ten aanschouwen van de hele
bevolking en zelfs in den vreemde het gerucht te
verspreiden, dat hij met vergif zou zijn omgebracht,
op een moment dat dit nog helemaal niet vaststond en
nog onderzocht moest worden? Natuurlijk treur ik om
mijn zoon en ik zal altijd om hem blijven treuren,
maar dat wil niet zeggen, dat ik de beklaagde de kans
ontneem om alle argumenten naar voren te brengen die
kunnen bijdragen tot het bewijzen van zijn onschuld of
waardoor een eventuele onbillijkheid van de zijde van
Germanicus belicht kan worden. En u verzoek ik
dringend om niet, alleen omdat het een zaak betreft
die verdriet voor mij betekent, beschuldigingen reeds
als bewezen te beschouwen, wanneer ze alleen nog maar
zijn uitgesproken. Tot diegenen onder u die zich om
redenen van bloedverwantschap of loyaliteit als
verdedigers beschikbaar hebben gesteld, zeg ik: helpt
hem in deze hachelijke situatie met uw
welsprekendheiden toewijding, zoveel als in uw
vermogen ligt. En de aanklagers spoor ik aan tot even
grote inspanning en volharding. Dit zal het enige
zijn, waarin wij Germanicus ter ere afwijken van wat
de wet voor gewone gevallen bepaald heeft, dat het
proces over zijn dood in het senaatsgebouw gevoerd
wordt en niet op het forum, voor de senaat en niet
voor het openbaar gerechtshof. Ook al het overige
dient met dezelfde bescheidenheid afgehandeld te
worden. Dat niemand acht sla op Drusus' tranen,
evenmin op mijn droefheid, noch op eventuele
verzinsels die ons in een slecht daglicht stellen.'
Enige dagen worden besteed aan de redevoeringen van
aanklagers en verdedigers. Dat Piso zich ambtelijk
zeer misdragen heeft, wordt overtuigend bewezen, dat
hij Germanicus vergiftigd heeft, niet.
Voorlopig keert hij terug naar zijn huis - onder
geleide, want het volk dreigt hem te lynchen.
15. Plancina werd evenzeer gehaat, maar zij genoot
meer protectie. Men vroeg zich daarom af, hoe ver de
keizer in haar geval zou durven gaan. Zolang de
uitslag voor Piso nog onbeslist leek, bleef zij
volhouden dat zij ieder lot met hem zou delen en als
het zo ver kwam, hem zou vergezellen in de dood. Zodra
zij echter door geheime voorspraak van Augusta genade
had verkregen, begon ze zich langzamerhand van haar
echtgenoot los te maken en haar verdediging van de
zijne af te splitsen. Toen de beklaagde beseft had,
dat dit hem weinig goeds voorspelde, aarzelde hij, of
hij nog een poging zou wagen, maar omdat zijn zoons
hem ertoe aanmoedigden, heeft hij zich vermand en is
nogmaals voor de senaat verschenen. De hernieuwing van
de aanklacht en de bittere opmerkingen van de
senatoren, kortom de totaal vijandige en genadeloze
sfeer die daar heerste, heeft hij kunnen verdragen,
maar niets heeft hem zo beangst als de aanblik van
Tiberius die noch medegevoel noch boosheid liet
blijken, maar zich hardnekkig afsloot voor iedere
gemoedsaandoening. Toen hij weer thuis gebracht was,
maakte hij eerst enkele notities, voorgevend dat hij
aan zijn verdediging voor de volgende dag werkte,
verzegelde deze en gaf ze aan een vrijgelatene; daarna
verzorgde hij zichzelf zoals hij gewoon was. Diep in
de nacht verliet zijn vrouw hun slaapkamer, waarna hij
bevel gaf de deur af te sluiten; bij het aanbreken van
de dag is hij gevonden met doorstoken keel. Zijn
zwaard lag op de grond.
16. Ik herinner mij van oudere mensen gehoord te
hebben, dat Piso meermalen gezien is met een
geschreven stuk in zijn handen, waarvan hij zelf de
inhoud niet bekend heeft gemaakt, maar waarvan zijn
vrienden herhaaldelijk hebben beweerd, dat het een
brief van Tiberius was die opdrachten tegen Germanicus
bevatte en dat Piso zeker zijn besluit zou hebben
uitgevoerd om deze brief in de senaat voor te lezen en
zo de keizer aan de kaak te stellen, als Seianus hem
er niet met valse voorspiegelingen van afgebracht had.
Bovendien heette het, dat hij niet zelf een eind aan
zijn leven had gemaakt, maar dat er een gehuurde
moordenaar naar hem toegestuurd was. Voor de waarheid
van deze twee beweringen zou ik niet durven instaan,
maar ik meende toch niet te mogen verzwijgen, wat mij
verteld is door mensen die in mijn jeugd nog in leven
waren.
Caesar trok zijn gelaat in een droeve plooi en
beklaagde zich in de senaat, dat Piso door op deze
wijze te sterven de blaam op hem had willen werpen.
Daarna liet hij Marcus Piso roepen en ondervroeg hem
uitvoerig over de manier, waarop Piso zijn laatste dag
en nacht had doorgebracht. Marcus antwoordde op de
meeste vragen verstandig, maar op enkele wel wat
onbezonnen, waarop de keizer hem de laatste woorden
van Piso's hand voorlas die ongeveer als volgt
luidden: ' door een samenzwering van mijn vijanden en
de blaam die een valse aanklacht op mij legt in een
dwangpositie gebracht, roep ik, nu mijn oprechtheid,
mijn onschuld nergens meer gehoor vinden, de
onsterfelijke goden tot getuigen aan, dat ik mijn
leven lang loyaal ben geweest tegen over u, Caesar, en
evenzeer trouw aan uw moeder; ik smeek u zorg te
dragen voor mijn kinderen van welke Cnaeus Piso niet
in mijn lot - of ik dit nu verdiend heb of niet - mede
betrokken is, daar hij terwijl dit alles zich
afspeelde in de stad vertoefde, terwijl Marcus Piso
mij heeft afgeraden naar Syrië terug te keren. Ach had
ik maar geluisterd naar mijn jeugdige zoon in plaats
van hij naar zijn oude vader. Met des te meer aandrang
smeek ik u: laat hem niet onschuldig boeten voor mijn
misstap. U herinnerend aan de gehoorzaamheid die ik
vijf en veertig jaar lang heb betoond en aan uw en
mijn gezamenlijk consulaat vraag ik, die eens
waardering heb mogen ondervinden van uw vader, de
goddelijke Augustus, en die uw vriend ben geweest, u
om één ding - het laatste dat ik u ooit zal vragen -:
het behoud van mijn ongelukkige zoon'. Over Plancina
repte hij met geen woord.
17. Hierna heeft Tiberius de jongeman vrijgesproken
van de beschuldiging, dat hij een burgeroorlog had
willen ontketenen (zijn vader had het immers zo
bevolen en de zoon had geen kans gezien zich aan het
bevel te onttrekken). Tevens betuigde de keizer zijn
medelijden met Piso's adellijke familie en met het
zware ongeluk dat hemzelf had getroffen, zij het
wellicht verdiend. Kennelijk beschaamd en zich
welbewust hoe onbehoorlijk dit was, hield hij een
pleidooi voor Plancina,
zich verschuilend achter het verzoek om gratie van
zijn moeder. Over haar klaagden dan ook in het geheim
de fatsoenlijkste lieden steeds heftiger. 'Het was
blijkbaar niet ten hemel schreiend,' zeiden zij,
'wanneer een grootmoeder de moordenares van haar
kleinzoon voor haar ogen duldde, tot haar sprak, haar
onttrok aan het vonnis van de senaat. Het recht dat de
wetten aan alle burgers garandeerden, was alleen
Germanicus niet te beurt gevallen. De prins was
betreurd bij monde van Vitellius en Veranius, maar
Plancina was door de keizer en Augusta verdedigd. Ze
moest nu voortaan haar vaardigheid in het gifmengen
waarmee ze al zo'n schitterend succes geboekt had maar
op Agrippina en haar kinderen toepassen om zo die
voortreffelijke grootmoeder en oom de kans te geven om
zich aan het bloed van het diep-ongelukkige gezin te
bedrinken.' Twee dagen zijn er aan dit schijnproces
besteed, gedurende welke Tiberius er bij Piso's zoons
op aandrong om hun moeder te beschermen. En daar
aanklagers en getuigen om strijd hun peroraties
hielden zonder dat iemand erop inging, nam eerder het
medelijden toe dan de haat. Het eerst kreeg de consul
Aurelius Cotta het woord (want wanneer de keizer een
punt aan de orde stelde, hadden de magistraten in die
tijd nog de plicht hun mening uit te spreken), hij
stelde voor de naam van Piso uit de lijst van consuls
te schrappen, de helft van zijn bezit verbeurd te
verklaren en de andere helft aan zijn zoon Cnaeus Piso
te vermaken op voorwaarde, dat deze een andere
voornaam aannam; om verder Marcus Piso uit de
senatorenstand te ontslaan en te verplichten tien jaar
lang elders te verblijven, zij het dan met een
schadeloosstelling van vijf millioen sestertiën; en
om, gehoor gevend aan het verzoek van Augusta,
Plancina ongemoeid te laten.
18. In vele opzichten is het hier geëiste vonnis door
de keizer verzacht: hij belette dat de naam van Piso
van de lijst van consuls geschrapt werd, aangezien die
van Marcus Antonius en Iullus Antonius er nog in
vermeld stonden, terwijl toch de eerste het vaderland
in een oorlog had verwikkeld en de laatste het huis
van Augustus in oneer gestort. Marcus Piso vrijwaarde
hij voor degradatie en hij stond hem het bezit van
zijn vader af, want Tiberius bezweek niet licht voor
de verleiding van geldelijk voordeel, zoals ik al vaak
heb vermeld, en in dit geval was zijn
verzoeningsgezindheid te groter, omdat hij zich
schaamde Plancina vrijgesproken te hebben. Verder
weigerde hij het voorstel van Valerius Messalinus om
een gouden beeld op te richten in de tempel van Mars
de Wreker en dat van Caecina Severus om een altaar
voor de Wrake te bouwen, met het steeds herhaalde
argument, dat dergelijke monumenten in de regel werden
gewijd wegens in het buitenland behaalde
overwinningen, maar dat over het vaderland gekomen
ongeluk te droevig was om in de openbaarheid gebracht
te worden. Messalinus had tevens voorgesteld dank te
betuigen aan Tiberius, Augusta, Antonia, Agrippina en
Drusus, omdat zij Germanicus hadden gewroken, maar de
naam van Claudius had hij niet genoemd. Wel heeft
Lucius Asprenas toen staande de vergadering aan
Messalinus gevraagd, of hij dit met opzet had
nagelaten. Eerst toen is Claudius' naam aan de
reeks toegevoegd. Wat mij betreft, hoe meer
voorbeelden uit heden of verleden ik mij voor de geest
haal, des te meer wordt mij duidelijk, hoe met de
mensen in al hun doen en laten de spot wordt gedreven.
Immers, iedereen leek door reputatie, vooruitzichten
en aanzien eerder voorbestemd voor de troon dan de man
die door het lot heimelijk in reserve werd gehouden om
eens keizer te worden.
19 (gedeeltelijk). Enkele dagen later nam Caesar in de
senaat het initiatief om Vitellius, Veranius en
Servaeus tot het priesterschap te verheffen. Fulcinus
beloofde hij zijn steun bij de verkiezing voor de
ereambten, maar hij vermaande hem meteen om zijn
vlotheid in het spreken niet voor aggressieve
doeleinden te misbruiken. Aldus eindigden de
strafmaatregelen naar aanleiding van Germanicus'
dood, waarover niet alleen bij de mensen die toen
leefden, maar ook in later tijden allerlei geruchten
de ronde hebben gedaan. Zo moeilijk is het om juist
van de belangrijkste gebeurtenissen een duidelijk
beeld te krijgen, doordat sommigen wat hun ter ore
komt, onverschillig uit welke bron, meteen als
vaststaand aannemen en anderen de waarheid in het
tegendeel verdraaien, waarna de op deze wijze
verkregen gegevens door toedoen van latere generaties
steeds verder uitgroeien.
Een vrouw uit een vooraanstaande familie, Aemilia
Lepida, wordt beschuldigd van overspel,
moordaanslag en majesteitsschennis. Over
Tiberius' houding tijdens het proces tegen
haar zegt Tacitus in hoofdstuk 22:
Waarschijnlijk had niemand makkelijk kunnen doorzien,
wat Tiberius nu eigenlijk van dit proces dacht, zo
inconsequent en verward was hij in zijn uitingen die
nu eens van toorn, dan weer van clementie blijk gaven.
Het proces eindigt met Lepida's
verbanning.
24. Onder al het ongeluk dat aanzienlijke families
trof (immers, kort na elkaar hadden de Calpurnii Piso
en de Aemilii Lepida verloren), was het feit, dat
Decimus Silanus in de schoot van zijn familie, de
Iunii, mocht terugkeren, een lichtpunt. Ik zal in
enkele woorden zijn voorgeschiedenis meedelen. Het lot
had de goddelijke Augustus wel trouw gesteund waar het
zijn actie tegen de republiek betrof, maar in zijn
huiselijk leven had het hem weinig geluk geschonken
door de zedeloosheid van zijn dochter en kleindochter
die hij beide uit de stad heeft verbannen. Haar
minnaars strafte hij met de dood of met ballingschap.
Hij verzwaarde namelijk de strafmaat voor het
misdrijf, waaraan zowel mannen als vrouwen zich in
verbreide kring schuldig maakten, door het te
bestempelen als 'vergrijp tegen godsdienstige
voorschriften' en majesteitsschennis', een maatregel
waardoor hij brak met de clementie der voorouders en
zijn eigen wetgeving. Maar van de ondergang van
anderen evenals van de overige gebeurtenissen uit die
tijd zal ik later verslag uitbrengen, als mij
tenminste de tijd gelaten wordt om nog meer boeken te
schrijven na de voltooiing van dit werk dat ik mij heb
voorgenomen. Hoewel tegen Decimus Silanus als minnaar
van Augustus' kleindochter geen strenge maatregelen
waren genomen behalve dat de keizer hem de vriendschap
opgezegd had, vatte hij dit toch op als een wenk om in
ballingschap te gaan en pas onder de regering van
Tiberius heeft hij senaat en keizer om gratie durven
verzoeken door bemiddeling van zijn invloedrijke broer
Marcus Silanus die door zijn eminente naam als
redenaar een vooraanstaande plaats innam. Toen Silanus
openlijk in de senaat uiting gaf aan zijn
dankbaarheid, antwoordde Tiberius, dat 'ook hij zich
verheugde, nu Silanus' broer van zijn langdurige
verblijf buitenlands was teruggekeerd, en dat die
terugkeer ook rechtens geoorloofd was, omdat hij niet
bij senaatsbesluit noch op grond van een wettelijke
bepaling verbannen was. Dit nam echter niet weg, dat
de grieven die zijn vader tegen hem gehad had, ook in
hemzelf nog onveranderd voortleefden en dat de wensen
van Augustus voor hem even zwaar bleven gelden ondanks
de thuiskomst van Silanus.' Sindsdien heeft hij wel in
de stad vertoefd zonder echter de ereambten te
bekleden.
29. Omstreeks dezelfde tijd heeft de keizer de
aandacht van de senaat gevraagd voor Nero, één van
Germanicus' zoons die al geen kind meer was en heeft
hij de wens geuit, dat deze vrijgesteld zou worden van
de verplichting het ambt van twintigman te bekleden en
dat hij vijf jaar eerder dan bij de wet was toegestaan
naar de quaestuur zou mogen dingen - een 'verzoek',
dat wel enigszins de lachlust van de toehoorders
opwekte. Als precedent voerde hij aan, dat hem en zijn
broer indertijd op verzoek van Augustus hetzelfde
recht was toegekend. Maar ik heb een sterk vermoeden,
dat er ook toen wel mensen geweest zijn die een
dergelijk 'verzoek' in hun hart lachwekkend vonden,
hoewel er toen minder aanleiding toe was, omdat de
keizerlijke macht nog in het beginstadium verkeerde en
men de vroeger aangehangen tradities nog duidelijker
voor ogen had, terwijl de band tussen stiefzoons en
stiefvader losser is dan die tussen grootvader en
kleinzoon. Bovendien kreeg hij het ambt van
opperpriester en op de dag dat hij voor het eerst in
deze functie het forum betrad, is er uitdeling
gehouden onder het volk dat opgetogen was, nu het een
zoon van Germanicus al bijna tot jongeman opgegroeid
zag. Daarna is de vreugde nog toegenomen door het
huwelijk van Nero met Iulia, de dochter van Drusus.
Maar zo gunstig als men hierover sprak, zo groot was
de tegenzin waarmee werd vernomen, dat Seianus bestemd
zou zijn om de schoonvader te worden van Claudius'
zoon. In In veler ogen betekende dit, dat Tiberius een
schandvlek had geworpen op de zo hooggeplaatste
familie, waardoor hij bovendien Seianus die men toch
al van te vergaande aspiraties verdacht, nog eens
extra in de hoogte had gestoken.
ANNO DOMINI 21
31 (gedeeltelijk). In het nu
volgende jaar bekleedde Tiberius voor de vierde en
Drusus voor de tweede maal het consulaat, zodat dus
merkwaardigerwijze vader en zoon collega's waren. Wel
had drie jaar tevoren Germanicus deze eer met Tiberius
gedeeld, maar dit was althans de oom niet aangenaam
geweest en bovendien betrof het toen een minder nauwe
verwantschap. In het begin van dat jaar begaf Tiberius
zich zogenaamd ter verbetering van zijn gezondheid
naar Campanië. Misschien begon de gedachte bij hem op
te komen om zich in aanhoudende afzondering terug te
trekken, misschien ook deed hij het om Drusus alleen
de plichten van het consulaat te laten vervullen
zonder dat hij zijn vader naast zich had.
Overal in de provinciën gist het, het ergst in
Gallië, waar het tot een serieuze uitbarsting komt
onder de stam der Treveri en die der Haedui onder
leiding van Sacrovir. In Rome maakt men zich
ongerust over Tiberius' onverschillige houding.
44. Dat niet alleen de Treveri en de Aedui, maar alle
vier en zestig Gallische stammen afvallig waren
geworden en dat de Germanen zich bij hen hadden
aangesloten en ook Spanje niet te vertrouwen was, dat
alles geloofde men in Rome en zelfs maakte men het nog
erger dan het was - zoals het met geruchten meestal
gaat. De lieden met het grootste
verantwoordelijkheidsbesef treurden om de zorgwekkende
toestand van het rijk, maar velen voelden zo'n afkeer
van de huidige situatie en verlangen naar een
verandering, dat ze zelfs blij waren met gevaren die
henzelf bedreigden en zij hadden kritiek op Tiberius,
dat hij temidden van zo'n algemene opschudding zijn
aandacht schonk aan ingekomen stukken van aanklagers.
'Zou Sacrovir soms ook van majesteitsschennis
beschuldigd voor de senaat moeten verschijnen?
Eindelijk waren er daan kerels opgestaan om het
binnenkomen van die bloedepistels met de wapens te
stuiten. De vredestijd waarin ze leefden, was zo
jammerlijk, dat zelfs oorlog een goede ruil zou
betekenen.' Tiberius reageerde hierop met een des te
zorgvuldiger bestudeerde onverstoorbaarheid, zijn
verblijfplaats bleef dezelfde, zijn gezicht veranderde
evenmin, kortom hij leefde in die dagen precies als
altijd, dit in overeenstemming met zijn gesloten aard
of had hij misschien gehoord, dat het allemaal wel
meeviel en minder erg was dan de geruchten wilden doen
geloven?
De Romeinse bevelhebber in Gallië verslaat de
opstandelingen, Sacrovir pleegt zelfmoord.
47. Eerst toen schreef Tiberius aan de senaat, dat een
oorlog begonnen en ten einde gebracht was. En hij deed
niets aan de waarheid af of toe, maar verklaarde, dat
de bevelhebbers door hun trouw en dapperheid de
situatie meester waren gebleven, hijzelf echter door
beleid. Tevens vermeldde hij de redenen, waarom hij
noch Drusus naar het strijdtoneel vertrokken waren,
waarbij hij hoog opgaf van de grootte van het rijk en
het voor leden van de regerende familie onbetamelijk
noemde 'om zich te laten verontrusten door een enkele
stam en dan de stad, het centrum van waaruit geregeerd
werd, uit het oog te verliezen. Maar nu, nu hij zich
niet door angst liet leiden, zou hij erheen gaan om de
toestand op te nemen en orde te scheppen.' De
senatoren besloten de goden geloften te doen voor zijn
behouden terugkeer en biddagen te houden en meer van
dergelijke voor hem vererende maatregelen te treffen.
Alleen Dolabella Cornelius is, doordat hij de anderen
nog wilde overtroeven, tot een absurde vorm van
vleierij vervallen door het voorstel te doen om de
keizer, nota bene wanneer hij uit Campanië kwam, bij
zijn intocht in de stad te eren met een kleine
triomftocht. Ten antwoord hierop kwam er dan ook een
brief van Caesar, waarin hij verklaarde, dat hij niet
voldoende om roem verlegen zat om nu, nadat hij
vroeger de wildste volksstammen had onderworpen en in
de kracht van zijn jaren zoveel triomftochten
geaccepteerd of geweigerd had, nu hij op leeftijd
begon te komen een zinledige beloning te verlangen
voor een uitstapje in de buurt van de stad.
Clutorius Priscus heeft zich 'schuldig' gemaakt aan
het voorbarig schrijven van een gedicht ter
nagedachtenis aan Drusus, mocht deze sterven aan een
ziekte waaraan hij op dat moment leed. Op voorstel
van Haterius Agrippa wordt Priscus
ter dood veroordeeld. Manius Lepidus houdt een
pleidooi om dit vonnis te wijzigen in verbanning.
51. Alleen Rubellius Blandus, een oud-consul, was het
met Lepidus eens, de overigen sloten zich aan bij de
eis van Agrippa, waarop Priscus naar de kerker
gebracht en terstond gedood is. Tiberius viel de
senaat hierover aan in de ondoorzichtige taal die men
van hem gewend was: hij prees de loyaliteit van hen
die felle wraak namen voor onrecht, de keizer
aangedaan, maar verzocht toch een dergelijke
overhaaste bestraffing van beklaagden wegens hun
woorden alleen achterwege te laten. Hij liet zich niet
prijzend uit over Lepidus, maar evenmin denigrerend
over Agrippa. Er is daarom een senaatsbesluit
uitgevaardigd, dat vonnissen van de senatoren pas na
tien dagen in het staatsarchief gedeponeerd zouden
worden, waarmee dus het leven van de veroordeelden met
dezelfde tijdsperiode verlengd werd. Maar de senaat
had niet de vrijheid om vonnissen te herroepen en dat
Tiberius met het verstrijken van die termijn milder
gestemd werd, kwam niet voor.
ANNO DOMINI 22
52. Nu volgde het jaar, dat Gaius Sulpicius en Decimus
Haterius consul waren, een jaar waarin de rust niet
door gebeurtenissen buitenslands verstoord werd, maar
men wel met angstige voorgevoelens strenge maatregelen
zag aankomen tegen de overdaad die plotseling in
enorme omvang was opgetreden op ieder gebied waar
verkwisten mogelijk is. Nu werd in andere gevallen
niet bekend, hoe hoog de uitgaven waren - ook al waren
ze nog hoger dan die waarvan men wel wist - doordat de
kosten doorgaans geheim gehouden werden. Maar over de
formidabele eet- en drinkpartijen werd zo voortdurend
gesproken, dat iedereen ervan wist en hierdoor was
bezorgdheid ontstaan, dat de keizer wiens
spaarzaamheid nog van de oude stempel was, hiertegen
strenger zou gaan optreden. Inderdaad hadden, daarin
voorgegaan door Gaius Bibulus, ook de overige aedielen
erop gewezen, dat de wet tegen de weelde met voeten
werd getreden en de zwarte prijzen voor levensmiddelen
en gebruiksvoorwerpen met de dag stegen en dat hier
met zachte middelen niets tegen te doen was. Toen hun
om advies werd gevraagd, hadden de senatoren de zaak
naar de keizer verwezen zonder zelf uitspraak te doen.
Maar Tiberius had al vaak bij zichzelf overwogen, of
het wel mogelijk was zo onmatige begeerten te beperken
en of die beperking dan niet groter schade voor de
staat met zich mee zou brengen, voorts wat een schande
het voor hem zou betekenen om aan iets te beginnen dat
hij niet kon doorzetten of, nog erger, dat als het
eenmaal doorgedreven was, onvermijdelijk vernedering
en verguizing van illustere mannen ten gevolge zou
hebben. Tenslotte stelde hij een brief aan de senaat
op die ongeveer het volgende inhield:
53. "In andere kwesties, heren senatoren, ware het
wellicht gewenst, dat ik mij door u persoonlijk naar
mijn mening liet vragen en persoonlijk zei, wat ik in
het belang va de staat acht; bij het onderhavige punt
van bespreking was het echter beter mij niet onder u
te vertonen, want het gevaar bestaat, dat u uw blik
zoudt richten op hen, van wier gezicht vrees viel af
te lezen, omdat ze in aanmerking komen voor een
beschuldiging van een schandelijk luxueuze
levenswijze, zodat ik daardoor ook op hen opmerkzaam
zou worden en hen als het ware betrappen. En als
tevoren die voortreffelijke mannen, de aedielen,
overleg met mij gepleegd hadden, had ik hun
waarschijnlijk aangeraden liever op de voorgrond
tredende, sterk toegenomen ondeugden te laten passeren
dan het zover te laten komen, dat iedereen kan zien
tegen welke wantoestanden wij niets kunnen beginnen.
Maar goed, zij hebben hun plicht vervuld op zulk een
wijze als ik slechts kan wensen, dat ook de andere
magistraten hun taak verrichten; voor mij echter is
het niet betamelijk te zijgen, maar evenmin mij uit te
spreken, omdat ik niet de functie van een aediel of
praetor of consul bekleed. Van de keizer wordt iets
groters en verheveners verwacht en terwijl iedereen
zelf de waardering oogst voor wat hij goed heeft
gedaan, treft de blaam voor een fout die door allen
gemaakt is hem alleen. En wat zou ik het eerst moeten
aanpakken om het in te tomen en te besnoeien tot het
weer beantwoordt aan vroeger gebruikelijke maatstaven?
De onbegrensde omvang van de landgoederen? Het aantal
slaven van allerlei nationaliteiten? Het massale bezit
aan goud en zilver? Het groots vertoon van bronzen
vazen en schilderijen? Het dragen van dezelfde kleding
door mannen en vrouwen en dan nog die extravagantie,
speciaal onder de vrouwen, die ten gevolge heeft, dat
ons geld naar vreemde en zelfs vijandige volken
verdwijnt om er edelstenen voor te krijgen?
54. Ik weet heel goed, dat er bij diners en andere
bijeenkomsten kritiek op deze misstanden wordt
geleverd en dat er stemmen opgaan die een beperkend
ingrijpen verlangen. Gesteld echter, dat men een wet
zou uitvaardigen en daarbij straffen bepalen, dan
zullen diezelfde lieden uitroepen, dat de staat in
zijn grondslagen wordt aangetast, dat ieder die glans
aan zijn leven weet te geven, met de ondergang
bedreigd wordt, dat niemand vrijuit gaat. Maar men kan
toch ook een slepend lichamelijk ziekteproces dat lang
de tijd heeft gehad om te verergeren, alleen met harde
ingrijpende middelen stuiten. Voor hem die verderf in
zich draagt en het verspreidt, voor hem wiens geest
verzwakt en tot een koortsachtige toestand opgezweept
is, geldt hetzelfde: de brand in zijn binnenste kan
niet geblust worden met middelen die milder zijn dan
de lusten waardoor de brand is ontstaan. Alle wetten
die door onze voorouders zijn uitgedacht, alle wetten
die de goddelijke Augustus heeft ingesteld, zijn
buiten werking, de eerste doordat ze in vergetelheid
zijn geraakt, de laatste - en dat is erger - doordat
men zich er niets van aantrekt. Het resultaat is, dat
men nu rustiger in weelde kan leven. Want gesteld, dat
ge iets wenst dat nog niet verboden is, dan hebt ge
reden om te vrezen, dat het u alsnog verboden wordt,
maar wanneer ge een bestaand verbod eenmaal ongestraft
overtreden hebt, zijn angst en schroom verdwenen. Want
hoe kwam het, dat vroeger de spaarzaamheid wel
bloeide? Doordat ieder zichzelf intoomde, omdat wij
burgers waren van één stad. Ook was de verleiding
minder groot, zolang wij alleen nog maar in Italië
heer en meester waren. Door overwinningen in het
buitenland hebben wij geleerd andermans bezit op te
maken en door overwinningen in burgeroorlogen zelfs
ons eigen bezit. Wat heeft dit eigenlijk te betekenen,
waar de aedielen ons op wijzen! Hoe onbelangrijk moet
dit geacht worden in vergelijking met andere
problemen! Maar niemand komt op het idee om in
bespreking te brengen, dat Italië hulp van elders
behoeft, dat het leven van het Romeinse volk dagelijks
ten prooi is aan de gevaren van zee en stormen. Als
onze reserves in de provincies niet meer in de
behoeften van meesters en slaven en in het tekort aan
landopbrengst kunnen voorzien, verwacht u zeker, dat
onze parken en villa's ons wel veilig zullen stellen!
Dit, heren senatoren, is de zorg die de keizer op zijn
schouders draagt, verwaarlozing van dit probleem zal
de staat in de wortels aantasten. Voor het overige
moeten wij maar genezing vinden in onszelf: laat
zelfrespect ons, nood de armen, oververzadiging de
rijken een andere en betere richting wijzen. Als
echter iemand van de magistraten een
plichtsbetrachting en strengheid te onzer beschikking
kan stellen, groot genoeg om tegen deze dingen op te
treden, wel, dan heb ik voor deze man de grootste
waardering en wil ik wel bekennen, dat mij daarmee een
deel van mijn last van de schouders genomen wordt. Als
er echter zijn die wel fouten willen signaleren en
dan, wanneer zij met die eer zijn gaan strijken, de
hierdoor ontketende vetes verder aan mij overlaten,
wilt dan van mij aannemen, heren senatoren, dat ik er
evenmin op belust ben ergernis te zaaien. En waar ik
de blaam hiervoor aanvaard terwille van de staat, ook
al drukt het mij zwaar en is het meestal onverdiend,
heb ik toch wel het recht om te verzoeken ervan
verschoond te blijven, wanneer het doelloze onzin
betreft die noch voor mij noch voor u enig nut kan
hebben.'
55 (gedeeltelijk). Toen Caesars brief was voorgelezen,
zijn de aedielen ontslagen van hun plicht in deze.
56. Nu Tiberius door aldus de aanklagers die gereed
stonden om toe te slaan, een halt toe te roepen, zich
de naam had verworven van een gematigd man te zijn,
zond hij de senaat een brief waarin hij om het
volkstribunaat voor Drusus verzocht. Augustus was op
het idee gekomen om de titel 'volkstribuun' te kiezen
voor de hoogste positie in de staat. Hiermee bereikte
hij, dat hij het woord 'koning' of 'dictator' niet
hoefde te gebruiken en toch door een benaming kon
aanduiden, dat hij boven de andere
overheidsfunctionarissen stond. Later heeft hij Marcus
Agrippa gekozen om dit ambt met hem te delen en toen
deze gestorven was Tiberius Nero, opdat duidelijk was,
wie hem moets opvolgen. Hij dacht, dat op deze wijze
misplaatste verwachtingen van anderen ingetoomd werden
en tevens had hij vertrouwen in de bescheidenheid van
Nero en zijn eigen prestige. Met dit voorbeeld voor
ogen schoof Tiberius nu Drusus op de voorgrond,
terwijl hij zolang Germanicus nog leefde zich zijn
keuze tussen die twee voorbehouden had. Na in het
begin van zijn brief zich tot de goden gericht te
hebben met de bede, dat zijn plannen de staat ten
goede mochten komen, liet hij zich in gematigde termen
uit over het karakter van de jongeman zonder door
overdrijving een valse voorstelling te geven. Hij wees
erop, dat 'Drusus getrouwd was en drie kinderen had en
de leeftijd had bereikt waarop hijzelf destijds door
de goddelijke Augustus geroepen was om deze taak te
aanvaarden. Een overijlde stap zou het op dit moment
ook niet zijn, integendeel het betekende, dat Drusus
na een leertijd van acht jaar, waarin hij opstanden
had onderdrukt en oorlogen tot een goed einde
gebracht, nadat hem reeds een triomftocht en twee
consulaten te beurt waren gevallen, aandeel kreeg in
een zware taak die hij reeds kende.'
57. De senatoren waren op dit betoog voorbereid
geweest, zodat zij hun antwoord met nog geraffineerder
kruiperigheid konden formuleren dan anders. Toch
hebben ze niets kunnen bedenken dan het voorstel tot
oprichting van beelden van de keizer en zijn zoon en
altaren voor de goden, voorts tot de bouw van tempels
en triomfbogen en wat er verder zo te doen
gebruikelijk was. Alleen Marcus Silanus bedacht een
origineel eerbewijs voor de twee regeerders, dat
gebaseerd was op een vernedering van het consulaat.
Hij opperde namelijk, toen het zijn beurt was om te
spreken, om voortaan op openbare of particuliere
documenten het jaartal niet meer aan te duiden door de
namen van de consuls erboven te schrijven, maar van
hen die met het volkstribunaat bekleed waren. En met
het voorstel de op die dag genomen senaatsbesluiten in
gouden letters aan te brengen in het senaatsgebouw
heeft Quintus Haterius zich belachelijk gemaakt, want
hij was zo oud, dat hij van zijn walgelijke vleierij
wel geen andere vruchten meer zou plukken dan een
slechte reputatie.
64. Omstreeks diezelfde tijd noodzaakte ernstige
ziekte van Iulia Augusta de keizer tot een overhaaste
terugkeer naar de stad. Misschien was de verhouding
tussen moeder en zoon toen werkelijk nog goed of ze
leefden in onmin zonder dat de buitenwereld het
merkte. Niet lang voordien immers had Iulia, toen ze
dichtbij het theater van Marcellus een beeld aan de
goddelijke Augustus wijdde,Tiberius' naam achter de
hare laten aanbrengen en men dacht wel, dat hij dit
als een krenking van de
keizerlijke waardigheid en dus als een zware
belediging had opgevat,wat hij overigens voorlopig
diep in zich verborgen hield. Hoe dit ook zij, nu liet
de senaat dagen van gebed tot de goden en luisterrijke
spelen aankondigen, die de priesters en auguren en het
college van vijftien mannen alsmede het college van
zeven en de priesters van Augustus moesten geven.
Lucius Apronius had voorgesteld, dat ook de fetiales
deel zouden hebben aan de leiding van deze spelen.
Hiertegen verzette Caesar zich op grond van het
onderscheid in functies van de diverse priesterambten
en van zekere precedenten die hij aanhaalde. 'Het was
immers nog nooit voorgekomen, dat de fetiales zo'n
belangrijke plaats innamen. Dat de Augustuspriesters
erbij inbegrepen waren had zijn reden, want zij
vormden het priestergenootschap bij uitstek van de
familie terwille waarvan deze geloften die men hoopte
te kunnen inlossen, werden gedaan.'
65. Het is niet mijn bedoeling alle uitspraken, in de
senaat gedaan, uitvoerig te vermelden, maar alleen die
welke de aandacht trekken door hun hoogstaande
strekking of die opmerkelijk laaghartig zijn. Want dit
is naar mijn mening de voornaamste taak van de
geschiedschrijving: te zorgen, dat verdiensten niet
onvermeld blijven en dat wie schandelijke woorden of
daden in de zin heeft, zich tweemaal bedenkt vanwege
de slechte naam die hij bij het nageslacht zal
krijgen. Overigens was die tijd zo vergiftigd en
weerzinwekkend van kruiperigheid, dat niet alleen de
vooraanstaanden onder de burgerij die met
onderdanigheid hun positie veilig moesten stellen,
maar ook alle oud-consuls en een groot aantal van hen
die de praetuur bekleed hadden en zelfs vele lager
geplaatste senatoren om strijd opstonden voor het doen
van hun verachtelijke, alle perken te buiten gaande
voorstellen. Volgens een overgeleverde anecdote placht
Tiberius, telkens als hij het senaatsgebouw verliet,
in het Grieks deze woorden uit te spreken: 'Wat een
mensen! Zelfs slaven zouden ze desnoods willen
worden!' Blijkbaar voelde zelfs hij die toch van
vrijmoedigheid in de politiek niets moest hebben,
walging van een zo slaafse onderworpenheid bij hen die
aan zijn voeten lagen.
Gaius Silanus, proconsul van Klein-Azië, wordt
beschuldigd van uitzuiging van zijn provincie, een
beschuldiging die door zijn drie aanklagers tot majesteitsschennis
verdraaid wordt.
67. Het aantal aanklagers is vermeerderd met Gallus
Publicola en Marcus Paconius, de eerste quaestor, de
laatste legaat van Silanus. Het leed geen twijfel, dat
de verdachte schuldig was aan onderdrukking en
uitzuiging, maar er kwamen nog allerlei factoren bij
die ook voor een onschuldige gevaar hadden kunnen
opleveren: nog afgezien van alle senatoren die tegen
hem waren, moest hij zonder hulp en ongeoefend in het
spreken de handigste sprekers van heel Klein-Azië die
als zodanig gekozen waren om hem aan te klagen, van
repliek dienen. En dat met een angst in zijn hart die
ook een ervaren redenaar de tong zou verlammen, want
Tiberius ontzag zich niet om hem te ontmoedigen met de
klank van zijn stem en de uitdrukking van zijn gezicht
en door hem zelf telkens vragen te stellen. De
gelegenheid om deze te weerleggen of een ontwijkend
antwoord te geven kreeg hij niet en dikwijls was hij
zelfs wel gedwongen iets toe te geven, opdat een vraag
van de keizer niet tevergeefs gesteld zou zijn. Ook
waren de slaven van Silanus door de opzichter van de
staatskas overgenomen om het mogelijk te maken hen
onder folteringen te ondervragen. En om te voorkomen,
dat iemand van zijn vriendenkring de man in deze
precaire situatie trachtte te helpen, werd er een
aanklacht wegens majesteitsschennis bij bedacht, die
iedereen de mond snoerde en tot zwijgen dwong. Dus
vroeg hij om enkele dagen uitstel, maar zag er toen
van af zich te verdedigen. Wel waagde hij het de
keizer een request te zenden dat naast smeekbeden ook
verwijten bevatte.
68. Om te bereiken, dat datgene wat hij tegen Silanus
in de zin had, meer rechtvaardiging zou vinden in het
licht van een voorbeeld, liet Tiberius het
klaagschrift van de goddelijke Augustus over Volesius
Messala, destijds proconsul van datzelfde Klein-Azië,
voorlezen evenals het tegen hem genomen
senaatsbesluit. Vervolgens vroeg hij Lucius Piso om
zijn opinie. Deze hield eerst een lange inleiding over
de genadigheid van de keizer en verklaarde zich er
tenslotte voor Silanus water en vuur te ontzeggen en
hem uit te wijzen naar het eiland Gyarus. De overigen
sloten zich hierbij aan, alleen meende Cnaeus Lentulus
nog, dat Silanus' bezit, voor zover hij het van zijn
moeder geërfd had, van het geconfiskeerde afgesplitst
moest worden en aan zijn zoon gegeven, omdat Silanus'
moeder tot de familie der Atii behoord had. Dit stond
Tiberius toe.
69. Cornelius Dolabella dreef het gevlei nog verder
door op het karakter van Gaius Silanus af te geven en
vervolgens te verlangen, dat iemand die een
afkeurenswaardig leven leidde en zich met schande
overladen had, niet om een provincie mocht loten en
dat de keizer deze lieden aan zou wijzen. 'Immers,'
zei hij, 'in de bestraffing van eenmaal begane
misdrijven wordt door de wet voorzien, maar het zou
zoveel milder zijn tegenover henzelf en beter voor de
bondgenoten, als er voor gezorgd werd, dat zij geen
kwaad kunnen stichten.' Hiertegen betoogde de keizer,
dat 'hem de geruchten die over Silanus de ronde deden,
wel bekend waren, maar dat men op grond hiervan niet
mocht oordelen. Velen hadden zich in de provincies
anders gedragen dan men van hen verwacht of gevreesd
had: sommigen werden door hun machtspositie ten goede
beïnvloed, anderen stompten juist af. De keizer kon
onmogelijk van alles tegelijk op de hoogte zijn en
evenmin was het dienstig, dat hij zich liet leiden
door een ander die wellicht het eigen belang op het
oog had. Dat was juist de reden, waarom de wetten
bepaald waren met het oog op voldongen feiten: wat nog
in de toekomst lag bleef altijd onzeker. Door de
voorouders was het zo ingesteld, dat de straf pas
volgde, als het vergrijp voorafgegaan was. Wat eens
met wijsheid was uitgedacht en altijd goed bevonden,
moesten zij nu niet willen omkeren. De vorsten hadden
al genoeg lasten en ook genoeg macht te torsen. Iedere
toeneming van die macht betekende een vermindering van
andermans rechten en hij vond het niet juist zijn
gezag te gebruiken, wanneer toepassing van de wet
mogelijk was.' Vriendelijkheid jegens zijn onderdanen
kwam bij Tiberius zo zelden voor, dat er die enkele
keer met des te groter vreugde op gereageerd werd. En
verstandig als hij maat wist te houden, als hij maar
niet door persoonlijke geprikkeldheid werd
aangedreven, merkte hij ook nog op, dat 'het eiland
Gyarus onherbergzaam en onbewoond was; terwille van de
familie der Iunii en van een man die tot hun eigen
stand had behoord, mochten ze toch wel de concessie
doen om hem liever Cythnus als verblijfplaats aan te
wijzen. Hierom verzocht ook Silanus' zuster Torquata,
een Vestaalse wier kuisheid in overeenstemming was met
de oude traditie.' Dit voorstel is toen zonder
discussie aangenomen.
72. In diezelfde dagen vroeg Marcus Lepidus de senaat
toestemming om de basilica van Paulus, een gebouw dat
de herinnering aan de familie der Aemilii levendig
hield, uit eigen middelen te restaureren en te
verfraaien. Vrijgevigheid jegens de staat was in die
tijd nog gebruikelijk: ook Augustus had Taurus,
Philippus en Balbus er niet van weerhouden met hun
oorlogstropheeën of overvloed aan rijkdom bij te
dragen tot verfraaiing van de stad en tot hun roem bij
het nageslacht. Dit voorbeeld volgend heeft Lepidus
toen, hoewel hij slechts een bescheiden vermogen
bezat, het gebouw waar zijn grootvader eer mee
ingelegd had, hersteld. De keizer heeft beloofd het
theater van Pompeius dat door een brand met onbekende
oorzaak verwoest was, weer op te bouwen, omdat niemand
uit die familie kapitaalkrachtig genoeg was, maar dat
het de naam 'theater van Pompeius' zou behouden. Bij
die gelegenheid prees hij Seianus hemelhoog: het zou
aan zijn inspanning en waakzaamheid te danken zijn,
dat bij zo'n hevige brand de schade tot één gebouw
beperkt was gebleven. Dus besloten de senatoren een
standbeeld voor Seianus te laten oprichten, dat een
plaats zou krijgen in het theater van Pompeius. Kort
daarna heeft de keizer, toen hij Iunius Blaesus,
proconsul van Afrika, de onderscheidingstekenen van
een triomf toekende, gezegd dat hij dit deed ter ere
van Seianus. Blaesus was namelijk een oom van hem.
Toch verdiende Blaesus een dergelijke onderscheiding
wel om zijn eigen prestaties.
|