Brieven aan Lucilius: Brief 107

 

1 Waar is dat verstand van jou? Waar is jouw scherpzinnigheid in het doorzien van de dingen? Waar de grootheid (van je geest)? Een onbeduidende zaak raakt jou al: slaven beschouwden jouw bezigheden als een gelegenheid voor de vlucht. Ook al hebben je vrienden je op deze manier bedrogen - laten zij immers inderdaad de naam (van vriend) hebben, die onze vergissing aan hen heeft opgelegd en laten zij zo genoemd worden, opdat het des te schandelijker is (voor hen), dat zij géén vrienden zijn: een hoe groot deel echter zijn zij van jouw hele bezit? Zij ontbreken, die jouw moeite met voeten traden én geloofden dat jij voor anderen lastig was.
5 Niets van deze dingen is ongewoon, niets is onverwacht: gekwetst worden door deze zaken is net zo absurd als klagen dat jij nat gespat wordt op straat of door modder vuil gemaakt wordt. De situatie van het leven is dezelfde als die van het badhuis, van de massa, van een reis: zekere dingen zullen naar je geworpen worden, zekere dingen zullen op je terechtkomen. Leven is geen verfijnde zaak. Jij bent een lange weg opgegaan: en het is onvermijdelijk dat jij uitglijdt en botst en valt en afgemat wordt en uitschreeuwt: 'o dood!' , met andere woorden: dat je (ook nog) liegt. Op de ene plaats zul je een vriend achterlaten, op een andere plaats zul je (een vriend) begraven, op weer een andere zul je bang zijn: langs dergelijke ongemakken moet deze hobbelige weg worden afgelegd.

1 Iemand wil sterven? - Laat zijn geest daarentegen zich op alles voorbereiden: laat hij weten dat hij gekomen is waar de bliksem dondert: laat hij weten dat hij gekomen is waar 'de rouw en de wrekende zorgen hun bed geplaatst hebben en de bleke ziektes en de sombere ouderdom wonen.' In dit gezelschap moet het leven worden doorgebracht. Jij kunt die dingen niet ontvluchten, jij kunt ze verachten; je zult ze echter verachten, als
5 jij hieraan dikwijls gedacht zult hebben en op de dingen die zullen komen zult hebben vooruit gelopen.
Er is niemand die niet dapperder datgene waarop hij zich lange tijd had toegelegd, tegemoet treedt en ook aan moeilijke dingen, als zij van tevoren overwogen waren, weerstand biedt; maar wanneer iemand daarentegen onvoorbereid is, wordt hij zelfs bang voor de meest onbeduidende dingen. We moeten ervoor zorgen, dat niets voor ons onverwacht is; en omdat alles door nieuwigheid lastiger is, zal het onafgebroken nadenken hiervoor zorgen, dat jij voor geen enkele tegenslag een beginner bent.

1 'M'n slaven hebben mij verlaten.' Zij hebben een ander geplunderd, zij hebben een ander aangeklaagd, een ander gedood, een ander verraden, een ander geschopt/gehoond, een ander met vergif, weer een ander met laster belaagd: alwat jij zou kunnen zeggen (noemen), is velen overkomen en zal hen blijven overkomen. Veel en uiteenlopend zijn de dingen die op ons worden afgeschoten: sommige zijn aan ons vastgehecht, sommige maken een trillende beweging en op hetzelfde moment komen ze (op ons af), sommige zullen bij anderen aankomen en scheren langs ons.
5 Laten wij ons over niets van die dingen verwonderen, waartoe wij geboren zijn, (en) waarover dáárom niemand zich moet beklagen, omdat zij voor allen gelijk zijn. Jazeker, zij zijn gelijk; want ook wat iemand ontvlucht heeft, had hij kunnen ondervinden. Gelijk recht namelijk is niet wat allen ervaren hebben, maar wat voor allen is ingesteld. Laat evenwichtigheid aan de geest worden opgedragen en laten wij de belasting die wij aan de sterfelijkheid schuldig zijn zonder klacht betalen.

1 Winter veroorzaakt kou: er moet kou geleden worden. De zomer brengt weer warmte: er moet hitte verdragen worden. Extreme weersomstandigheden stellen de gezondheid op de proef: men moet ziek zijn. Een wild dier zal ons op een of andere plaats tegemoet komen én een mens (zal ons tegemoet komen), (die) verderfelijker (is) dan alle wilde dieren. Het water zal het ene, het vuur zal het andere ontnemen. Wij kunnen deze omstandigheden niet veranderen; dit kunnen we (wel): ons een geest die groot is, een goed man waardig, eigen maken, om daarmee dapper de slagen van het lot te verdragen en
5 ons te schikken naar de natuur.
De natuur echter bestuurt dit rijk, dat je ziet, met wisselingen: heldere luchten volgen op bewolking; zeeën worden omgewoeld, wanneer ze tot rust zijn gekomen; winden waaien beurtelings; dag volgt de nacht; een deel van de hemel komt op, een deel gaat onder: eeuwigheid berust op tegenstellingen.
Onze geest moet aangepast worden aan deze wet; laat zij deze volgen, laat zij deze gehoorzamen en laat zij van alles wat gebeurt, 10 menen dat het moet gebeuren en laat zij de natuur geen verwijten willen maken. Het beste is om te ondergaan, wat jij niet kunt verbeteren, en de god, door wiens wil alles plaatsvindt, zonder gemopper te vergezellen: een slechte soldaat is hij die zijn bevelhebber zuchtend volgt.

1 En laten we daarom actief en opgewekt de bevelen opvolgen en niet deze gang van het mooiste werk verlaten, waarin al wat ons overkomt is ingeweven. En laten we zó Juppiter toespreken, door wiens bestuur dit bouwwerk wordt geleid, zoals onze Cleanthes in zeer welsprekende verzen hem toespreekt, die mij wordt toegestaan in onze taal te vertalen naar het voorbeeld van Cicero, een zeer welsprekend man. Als zij bij jou in de smaak zijn gevallen,
zul je dankbaar zijn: als ze bij jou niet in de smaak zijn gevallen, 5 zul je weten dat ik hierin het voorbeeld van Cicero heb gevolgd.
'Leid, o vader en heerser van de hoge hemel,
waarheen u ook wilt: er is geen uitstel van het gehoorzamen;
ik ben aanwezig, onvermoeibaar. Stel dat ik niet wil, dan zal ik zuchtend volgen
en kwaadschiks ondergaan wat aan mij geoorloofd is geweest goedschiks te doen.
10 Het lot leidt hem die wil, (maar) sleept hem die niet wil voort.'
Laten we zó leven, zó spreken: laat het lot ons gereed en actief aantreffen. Dit is een grote geest die zich hieraan heeft overgegeven; maar daarentegen is hij nietig en ontaard die zich verzet en een lage dunk heeft van de orde van de wereld en liever de goden wil verbeteren dan zichzelf. Gegroet.