Brieven aan Lucilius: Brief 70

(...)
Itaque sapiens vivit, quantum debet, non quantum potest. Videbit ubi victurus sit, cum quibus, quomodo, quid acturus. Cogitat semper, qualis vita, non quanta sit. Si multa occurrunt molesta et tranquillitatem turbantia, emittit se. Nec hoc tantum in necessitate ultima facit, sed, cum primum illi coepit suspecta esse fortuna, diligenter circumspicit, numquid ideo desinendum sit. Nihil existimat sua referre, faciat finem an accipiat, tardius fiat an citius. Non tamquam de magno detrimento timet; nemo multum ex stilicidio potest perdere. Citius mori aut tardius ad rem non pertinet, bene mori aut male ad rem pertinet. Bene autem mori est effugere male vivendi periculum. (...)

Werkvertaling
(...)
Dus leeft de wijze, zolang als hij moet, niet zolang als hij kan (leven). Hij zal zien/erop letten, waar hij zal leven, met wie, hoe, wat hij zal doen. Hij denkt altijd na, hoe het leven is, niet hoe lang. Als veel dingen zich voordoen die lastig zijn en zijn rust verstoren, laat hij zichzelf eruit/uit [het leven] gaan. En dit doet hij niet alleen in de uiterste nood, maar, zodra voor hem het lot onbetrouwbaar begint te zijn, kijkt hij zorgvuldig om zich heen, of er misschien daarom opgehouden moet worden.
5 Hij is van mening/meent dat het voor hem niet van belang is of hij (zelf) een einde eraan maakt of het accepteert, of het langzamer of sneller/vroeger of later gebeurt. Hij vreest niet als over een groot verlies/alsof het een groot verlies is; niemand kan veel verliezen van/aan een laatste druppel. Sneller sterven of langzamer is niet van belang, goed sterven of slecht is van belang. Goed sterven betekent echter ontsnappen aan het gevaar [van] slecht te leven. (...)