Brieven aan Lucilius: Brief 7
SENECA LUCILIO SUO SALUTEM [1] Quid tibi vitandum praecipue existimes, quaeris?
Turbam. Nondum illi tuto committeris. Ego certe
confitebor imbecillitatem meam: numquam mores, quos
extuli, refero; aliquid ex eo, quod composui, turbatur,
aliquid ex iis, quae fugavi, redit. Quod aegris evenit,
quos longa imbecillitas usque eo adfecit, ut nusquam
sine offensa proferantur, hoc accidit nobis, quorum
animi ex longo morbo reficiuntur. [3] Quid me existimas dicere? Avarior redeo,
ambitiosior, luxuriosior, immo vero crudelior et
inhumanior, quia inter homines fui. Casu in meridianum
spectaculum incidi, lusus exspectans et sales et aliquid
laxamenti, quo hominum oculi ab humano cruore
adquiescant: contra est. Quidquid ante pugnatum est,
misericordia fuit; nunc omissis nugis mera homicidia
sunt. Nihil habent quo tegantur; ad ictum totis
corporibus expositi numquam frustra manum mittunt. [6] Subducendus populo est tener animus et parum tenax
recti: facile transitur ad plures. Socrati et Catoni et
Laelio excutere morem suum dissimilis multitudo
potuisset: adeo nemo nostrum, qui cum maxime concinnamus
ingenium, ferre impetum vitiorum tam magno comitatu
venientium potest. [8] Necesse est aut imiteris aut oderis. Utrumque autem
devitandum est: neve similis malis fias, quia multi
sunt, neve inimicus multis, quia dissimiles sunt. Recede
in te ipse, quantum potes. Cum his versare, qui te
meliorem facturi sunt. Illos admitte, quos tu potes
facere meliores. Mutuo ista fiunt, et homines, dum
docent, discunt. [10] Sed ne soli mihi hodie didicerim, communicabo
tecum, quae occurrerunt mihi egregie dicta circa eundem
fere sensum tria; ex quibus unum haec epistula in
debitum solvet, duo in antecessum accipe. Democritus
ait: 'unus mihi pro populo est, et populus pro uno'.
[11] Bene et ille, quisquis fuit - ambigitur enim de
auctore -, cum quaereretur ab illo, quo tanta diligentia
artis spectaret ad paucissimos perventurae, 'satis
sunt', inquit, 'mihi pauci, satis est unus, satis est
nullus'. Egregie hoc tertium Epicurus, cum uni ex
consortibus studiorum suorum scriberet: 'haec' inquit
'ego non multis, sed tibi: satis enim magnum alter
alteri theatrum sumus'.
Werkvertaling (Kox) Seneca groet zijn Lucilius. [1] Wat je moet vinden, dat je vooral moet vermijden, vraag je? De massa. Nog niet zul je je daaraan veilig toevertrouwen. Ik zal in ieder geval mijn eigen zwakheid bekennen: nooit neem ik de zeden, die ik mee naar buiten nam mee terug; iets van dat wat ik heb geordend wordt verward, iets van de dingen die ik heb verjaagd komt terug. Wat zieken overkomt, die een lange ziekte in die mate heeft geteisterd, dat zij nergens zonder schade naar buiten worden gebracht, dat overkomt ons, van wie de geest[en] zich uit / na een lange ziekte herstelt. tibi vitandum: vul aan: esse : gerundivum
van noodzaak (moeten ... worden) [2] Schadelijk is de omgang met velen: (er is) niemand (die) ons niet een of andere fout [of] aanbeveelt of inprent of zonder dat we het weten aansmeert. In ieder geval: hoe groter de massa is, met wie wij ons mengen, des te meer gevaar is er. Maar niets is zo verderfelijk voor goede zeden als bij een of ander spektakel rond te hangen; want dan sluipen via het genot fouten gemakkelijker binnen. nemo non: niemand niet = iedereen; dubbele
ontkenning = litotes [3] Wat denk je, dat ik bedoel? Gieriger kom ik terug, eerzuchtiger, verkwistender, ja zelfs wreder en onmenselijker, omdat ik onder de mensen ben geweest. Toevallig raakte ik verzeild in een middagvoorstelling. Ik verwachtte spelletjes en gepeperde humor en wat ontspanning, waarmee de ogen van de mensen zouden kunnen uitrusten van het menselijke bloed / om de ogen van de mensen te laten uitrusten van het menselijke bloed. Integendeel: alwat er tevoren gevochten is was barmhartigheid; nu is de flauwekul weggelaten en zijn het louter slachtpartijen. Ze hebben niets om zich mee te bedekken, met het hele lichaam blootgesteld aan een stoot halen zij nooit tevergeefs uit. Let op de woordspeling: inhumanior ... homines [4] De meesten geven hier de voorkeur aan boven de gewone paren en de verzoeknummers. Waarom zouden ze niet? Niet door een helm, niet door een schild wordt het ijzer teruggestoten. Waartoe beschermingen? Waartoe technieken? Al die dingen zijn (alleen maar) uitstel van de dood. ´s Morgens worden de mensen voor de leeuwen en beren geworpen, ´s middags voor hun toeschouwers. Zij bevelen, dat de moordenaars geworpen worden voor weer nieuwe moordenaars en houden de winnaar vast voor een andere slachtpartij; de afloop is de dood van de vechtenden / de afloop van de vechtenden is de dood. Met ijzer en met vuur wordt de zaak aangepakt. interfecturis: dat plur. participium futurum actief
van interficere, gesubstantiveerd (= tot
zelfstandig naamwoord gemaakt) [5] Deze dingen gebeuren terwijl de arena half leeg is. 'Maar iemand heeft een roof gepleegd, een mens gedood.' Nou en? Omdat hij heeft gedood, heeft hij het verdiend, dat hij dit onderging: waarom heb jij, ongelukkige, het verdiend, dat je dit ziet / moet zien? 'Dood, gesel, brand! Waarom rent hij zo verlegen op het ijzer af? Waarom doodt hij zo weinig moedig? Waarom sterft hij met (te) weinig plezier? Met slagen moet hij tot verwondingen gedreven worden, ze moeten elkaars treffers opvangen met naakte en tegemoet gekeerde borst(en).' Het schouwspel is onderbroken: 'Laat intussen mensen onthalsd worden, dat er niet niets gebeurt.' Kom, begrijpen jullie zelfs dit niet, dat slechte voorbeelden hun weerslag hebben op hen, die ze doen (geven)? [?] Bedankt de onsterfelijke goden, dat jullie hem leren wreed te zijn, die dat niet kan leren. agatur, excipiant, iugulentur: alle drie aansporende coniunctivi (coni. adhortativus). [6] Een tere geest, (en) die weinig vasthoudend aan het juiste is, moet aan de massa worden onttrokken; gemakkelijk gaat men over naar de meerderheid. Een ongelijke menigte had aan Socrates, Cato en Laelius hun zedelijke instelling kunnen ontnemen: dan kan zeker niemand van ons, die juist nu aan ons karakter werken, de aanval van fouten verdragen, wanneer die in een zo groot gezelschap komen. Subducendus ... est: gerundivum necessitatis: ...
moet worden ... [7] Eén voorbeeld van verspilling of hebzucht doet veel kwaad: een verwende tafelgenoot verslapt ons langzamerhand en maakt ons week, een rijke buurman prikkelt de begeerte, een kwaadaardige metgezel besmet ons met zijn verrotting, ook al zijn we open en eenvoudig: wat denk je, dat er gebeurt met deze zeden, tegen welke in het openbaar een aanval is gedaan? [8] Het is noodzakelijk, (of) dat je nadoet of dat je haat. Beide dingen moeten echter vermeden worden: je moet niet gelijk worden aan slechte mensen, omdat ze met veel zijn, maar ook niet vijandig jegens de velen, omdat ze ongelijk zijn. Ga zoveel je kunt in je zelf terug; ga met deze mensen om, die jou beter zullen maken, laat hen toe, die jij beter kunt maken. Die dingen gebeuren in wisselwerking, en mensen leren, terwijl zij onderwijzen. imiteris: 2e sing. coni. praes. van het deponens:
imitari [9] Het is niet nodig, dat de roem van het publiek maken van je talent je in het middelpunt van de belangstelling plaatst, zodat je hen wil voorlezen of (met hen) discussiëren; wat ik zou willen, dat je deed, als je voor die massa een geschikte waar had: er is niemand die jou kan begrijpen. Misschien zal iemand, de een of ander, opduiken, en juist deze zal door jou worden gevormd en opgeleid om jou te begrijpen. 'Voor wie heb ik die dingen dan geleerd?' Je hoeft niet bang te zijn, dat je moeite hebt verspild, als je voor jezelf hebt geleerd. non est quod + coni.: het is niet nodig dat; er is
geen reden dat ... [10] Maar opdat ik vandaag niet voor mij alleen heb geleerd, zal ik met jou delen drie schitterende uitspraken van ongeveer dezelfde strekking, die mij onder ogen zijn gekomen; één hiervan zal deze brief als schuld inlossen, ontvang er twee als een voorschot. Democritus zegt: 'Een weegt voor mij op tegen een massa, en een massa weegt voor mij op tegen één.' ne ... didicerim: coni. perfectum; finalis, ontkend
door ne: opdat ik niet heb geleerd ... [11] Goed heeft ook hij gesproken, wie het ook was - want er wordt getwijfeld over de auteur -, toen aan hem gevraagd werd, waartoe de zo grote zorgvuldigheid van zijn vak diende, terwijl die slechts zeer weinigen bereikte: 'Weinigen zijn voor mij genoeg, genoeg is één, genoeg is geen.' Op uitstekende wijze deed Epicurus deze derde uitspraak, toen hij aan een van de deelgenoten van zijn filosofische studies schreef: 'Dit schrijf ik niet voor velen, maar voor jou; want wij zijn voor elkaar een voldoende groot publiek.' quaereretur: 3e sing. coni. imperf. pass.: coni. na
cum: toen (temporeel) [12] Die dingen moet je opbergen in je geest, mijn Lucilius, opdat je het genot minacht, dat voortkomt uit de bijval van de meerderheid. Velen prijzen jou. En wat voor reden heb je, dat je jezelf bevalt, als jij van dien aard bent, dat velen je begrijpen? Jouw goede eigenschappen moeten naar binnen gericht zijn. Doeg! placeas: coni. van de indirecte vraag; let op het
vraagwoord cur.
|