Brieven aan Lucilius: Brief 116

Utrum satius sit modicos habere adfectus an nullos, saepe quaesitum est. Nostri illos expellunt, Peripatetici temperant. Ego non video, quomodo salubris esse aut utilis possit ulla mediocritas morbi.
(...)
Seneca: Epistulae Morales, Liber XIX Eleganter mihi videtur Panaetius respondisse adulescentulo cuidam quaerenti, an sapiens amaturus esset. 'De sapiente' inquit 'videbimus: mihi et tibi, qui adhuc a sapiente longe absumus, non est committendum, ut incidamus in rem commotam, inpotentem, alteri emancipatam, vilem sibi.' (...) Quod Panaetius de amore quaerenti respondit, hoc ego de omnibus affectibus dico. Quantum possumus, nos a lubrico recedamus; in sicco quoque parum fortiter stamus. Occurres hoc loco mihi illa publica contra Stoicos voce: 'Nimis magna promittitis, nimis dura praecipitis. Nos homunciones sumus; omnia nobis negare non possumus. Dolebimus, sed parum; concupiscemus, sed temperate; irascemur, sed placabimur.' Scis, quare non possumus ista? 'Quia nos posse non credimus.' Immo mehercules aliud est in re: vitia nostra, quia amamus, defendimus et malumus excusare illa quam excutere. Satis natura homini dedit roboris, si illo utamur, si vires nostras colligamus ac totas pro nobis, certe non contra nos concitemus. Nolle in causa est, non posse praetenditur. Vale.

Werkvertaling
Of het beter is bescheiden affecten te hebben of geen, is (al) vaak gevraagd. Onze mensen/de onzen verdrijven ze/bannen ze uit, de Peripatetici matigen ze. Ik zie niet, hoe enige lichte graad van ziekte gezond of nuttig kan zijn.
(...)
Elegant/verfijnd schijnt mij Panaetius geantwoord te hebben aan een [zekere] jonge man die vroeg of een wijze verliefd mocht zijn. ‘Over een wijze,’ zei hij, ‘zullen we het later nog eens hebben: door mij en jou, die nog ver van (het ideaal van) de wijze verwijderd zijn, mag/moet niet zo gehandeld worden dat we vallen/terechtkomen in een hevig bewogen situatie, onbeheerst, overgeleverd aan een ander en waardeloos/zonder waarde voor onszelf. (...) Wat Panaetius antwoordde tegen de man die hem vroeg/een vraag stelde over de verliefdheid/liefde, dat zeg ik over alle affecten. Laten we ons/we moeten ons zo ver als we kunnen, terugtrekken van het glibberige/dat wat glibberig is; zelfs op het droge staan wij te weinig stevig. Je zult op deze plaats mij proberen te weerleggen met die algemeen bekende uitspraak tegen de stoïcijnen: ‘Jullie beloven te grote dingen, jullie schrijven te harde dingen voor. Wij zijn (maar) kleine mensjes, wij kunnen ons niet alles ontzeggen. Wij zullen verdrietig zijn, maar weinig; wij zullen begeren, maar matig/met mate; we zullen boos worden, maar we zullen tot bedaren komen.’ Weet je waarom wij dat niet kunnen? ‘Omdat wij niet geloven dat we het kunnen.’ Integendeel bij Hercules, er is iets anders aan de hand: omdat we van onze fouten/zwakheden houden, verdedigen we (ze) en we willen (die) liever verontschuldigen dan ze (van ons) afschudden, De natuur heeft de mens genoeg [van] kracht gegeven, als wij die (maar) gebruiken, als wij onze krachten verzamelen en helemaal vóór ons, (en) in elk geval niet tegen ons inzetten. Niet willen is ervoor verantwoordelijk, het niet kunnen wordt voorgewend/als excuus gebruikt. Gegroet.