Platoon

Dialogen

Nederlands van dr. M.A. Schwartz

Eerste druk 1960
Negende druk 1978
© 1960 by Het Spectrum


Op de dag vóór die waarop Sokrates ter dood was veroordeeld, waren volgens jaarlijks gebruik gezanten van de staat naar Delos afgereisd om daar Athene te vertegenwoordigen bij de feesten ter ere van Apolloon. Zolang hun schip niet was teruggekeerd mocht in Athene geen doodvonnis worden voltrokken. Dientengevolge moest Sokrates ongeveer een maand in de gevangenis blijven, wachtend op zijn dood.
In de vroege ochtend van de dag waarop het schip terug werd verwacht, komt Kritoon, Sokrates' oudste vriend, bij hem in de gevangenis om hem over te halen nog op het laatste ogenblik te vluchten; alles was door Kritoon en de andere vrienden van Sokrates voor de vlucht geregeld.
Op welke gronden Sokrates dit aanbod afwijst en de dood verkiest boven de vlucht, vertelt Plato in de volgende dialoog.

Kritoon

[1]
Sokrates: Waarom, Kritoon, ben je zo vroeg gekomen? Of is het niet vroeg meer?
Kritoon: Heel vroeg.
Sokrates: Hoe laat ongeveer?
Kritoon: De eerste schemering.
Sokrates: Vreemd dat de cipier van de gevangenis je heeft willen opendoen.
Kritoon: Hij is al aan mij gewend, Sokrates, omdat ik zo vaak hier kom. Ook heb ik hem wat toegestopt.
Sokrates: Ben je er net of al lang?
Kritoon: Tamelijk lang.
Sokrates: Waarom heb je mij dan niet dadelijk gewekt, maar zit je stil hier bij me?
Kritoon: Nee, bij Zeus, Sokrates. Zo zonder slaap en in deze ellende - zo zou ik zelf ook niet graag zijn en ik verbaas mij al lang over je, als ik zie hoe heerlijk je slaapt. Met opzet maakte ik je niet wakker, opdat je de tijd zo prettig mogelijk doorkomt. Ook al eerder gedurende je gehele leven heb ik je dikwijls gelukkig geprezen om je karakter, maar wel het allermeest in de ramp die je nu treft, hoe gemakkelijk en zachtmoedig je die verdraagt.
Sokrates: Ja, Kritoon, maar het zou toch wel onharmonisch zijn in verzet te komen op mijn leeftijd, als ik eindelijk sterven moet.
Kritoon: Ook anderen, Sokrates, even oud als jij, worden door zulke rampen gegrepen, maar hun leeftijd vrijwaart hen niet voor verzet tegen hun lot.
Sokrates: Dat is zo. Maar waarom ben je zo vroeg gekomen?
Kritoon: Met een moeilijke boodschap, Sokrates, moeilijk niet voor jou, naar ik meen, maar voor mij en al je vrienden, moeilijk en zwaar en voor mij, zo verbeeld ik me, wel het allerzwaarst.
Sokrates: Wat voor boodschap is dat? Is het schip uit Delos terug, na aankomst waarvan ik moet sterven?
Kritoon: Terug is het nog niet, maar het zal vermoedelijk vandaag komen naar wat sommigen berichten, die uit Soenion zijn aangekomen en het daar achterlieten. Hieruit blijkt, dat het vandaag hier zal zijn; dus moet, Sokrates, morgen wel de laatste dag van je leven zijn.

[2]
Sokrates: Nu dan, op hoop van zegen! Als het zo aan de goden behaagt, moet het zo zijn. Maar ik geloof niet dat het vandaag komen zal.
Kritoon: Waaruit leid je dat af?
Sokrates: Ik zal het je zeggen. Ik moet immers sterven op de dag na de aankomst van het schip.
Kritoon: Dat zeggen tenminste zij die hierover te beslissen hebben.
Sokrates: Dan denk ik niet dat het vandaag zal komen, maar morgen. Ik leid dat af uit een droom, die ik kort tevoren vannacht heb gedroomd. Het schijnt dat je mij op het juiste ogenblik hebt laten slapen.
Kritoon: Wat was dat voor droom?
Sokrates: Ik droomde dat een mooie en rijzige vrouw op mij toetrad, in een wit kleed. Zij riep mij en zeide: 'Sokrates,
   Na drie dagen zult ge het vruchtbaar Phthia bereiken.'
Kritoon: Vreemd, die droom, Sokrates.
Sokrates: Maar duidelijk, Kritoon, naar ik meen.

[3]
Kritoon: Al te duidelijk, dunkt me. Maar, wonderlijke Sokrates, luister ook nu nog naar mij en laat je redden. Want wanneer jij sterft, is dat voor mij niet een enkelvoudige ramp, maar behalve dat ik beroofd zal zijn van een vriend zoals ik er nooit meer een zal vinden, zullen bovendien de mensen, die mij en jou niet goed kennen, van mij denken dat ik je had kunnen redden, als ik er geld voor over had gehad, maar dat heb verzuimd. En welke reputatie is schandelijker dan deze: te schijnen geld hoger te stellen dan vrienden? Want de mensen zullen niet geloven dat jij zelf niet hier vandaan hebt willen gaan, hoewel wij daarop aandrongen.
Sokrates: Maar, mijn beste Kritoon, waarom zouden wij ons zo aan de mening van de mensen storen? Want de verstandigsten - zich aan hen te storen is meer de moeite waard - zullen menen dat het geschied is, zoals het is geschied.
Kritoon: Maar je ziet toch, Sokrates, hoe noodzakelijk het is zich ook aan de mening van de mensen te storen. Wat nu gebeurt bewijst duidelijk dat zij in staat zijn om niet het kleinste, maar vrijwel het grootste onheil te stichten, als iemand bij hen in een kwade reuk staat.
Sokrates: Ach, Kritoon, ik wenste wel dat de mensen in staat waren het grootste onheil te stichten. Misschien waren zij dan ook in staat tot de grootste weldaden; dat zou een mooi ding zijn. Nu zijn ze in staat tot geen van beide. Want zij kunnen iemand niet verstandig en niet onverstandig maken; zij maken hem tot dat, wat ze maar lukraak van hem maken.

[4]
Kritoon: Alles goed en wel, maar, Sokrates, zeg me één ding. Je bent toch niet bezorgd voor mij en je andere vrienden dat, als je van hier weggaat, de beroepsaanklagers het ons lastig zullen maken, omdat wij je van hier hebben ontvoerd, en dat we gedwongen zullen worden ons gehele vermogen of althans een grote som geld prijs te geven of misschien bovendien nog andere moeilijkheden te ondervinden. Want als je zo iets vreest, zet dat dan uit je hoofd. Het is, dunkt mij, onze plicht voor je redding dat gevaar te lopen en zo nodig een nog groter dan dit. Dus geef mij gehoor en doe niet anders.
Sokrates: Ja, Kritoon, daarvoor ben ik bezorgd en voor nog veel meer.
Kritoon: Laat die vrees dan varen. Ten eerste is het geen grote som, die men vraagt om je te redden en van hier te ontvoeren. En verder die aanklagers, zie je niet hoe goedkoop ze zijn; voor hen is er niet veel geld nodig. Jou staat ter beschikking mijn vermogen, wat vermoedelijk voldoende is. En bovendien, als je voor mij bezorgd bent en meent mijn geld niet te moeten opmaken, dan zijn er vrienden uit het buitenland, die bereid zijn de kosten te dragen. Eén heeft reeds juist hierom een voldoende bedrag meegebracht, Simmias uit Thebe. Ook Kebes is daartoe bereid en heel veel anderen. Dus, zoals ik al zeg, vrees dat niet en mis niet de energie jezelf te redden. Laat ook geen bezwaar voor je zijn wat je in de rechtzaal hebt gezegd, dat je, als je de stad verliet, niet zou weten wat je met jezelf moest aanvangen. Op veel plaatsen waar je maar komt, zullen de mensen je vriendelijk ontvangen. En als je naar Thessalië wilt gaan, ik heb daar gastvrienden die je zullen hoogachten en je veiligheid zullen verschaffen, zodat niemand van de Thessaliërs je overlast zal aandoen.

[5]
Overigens, Sokrates, wat je van plan bent te doen schijnt mij niet eens rechtvaardig, jezelf prijsgeven, hoewel je gered kunt worden. Je doet je best om jezelf hetzelfde te berokkenen waarvoor je vijanden hun best konden doen en gedaan hebben, met de bedoeling je in het verderf te storten. Bovendien laat je, zo vind ik, je eigen zoons in de steek. Ofschoon je de gelegenheid hebt hen groot te brengen en op te voeden, ga je heen en laat je hen achter en voor zover het van jou afhangt zal het hun zo vergaan als het toeval wil. Zij zullen waarschijnlijk het lot ondergaan dat gewoonlijk wezen in hun toestand van wees ten deel valt. Men moet of geen kinderen verwekken of ten einde toe de moeilijke taak van grootbrengen en opvoeden volhouden. Jij schijnt me de gemakkelijkste weg te kiezen. Men moet kiezen wat een goed en dapper man zou kiezen, vooral als men beweert gedurende het gehele leven op deugd bedacht te zijn. Ik schaam mij voor jou en ons, je vrienden, want ik vrees dat het de schijn heeft dat deze hele geschiedenis met jou gebeurd is door een zekere lafhartigheid van ons: ten eerste het vóórkomen van de zaak voor het gerecht, terwijl die niet had behoeven vóór te komen; ten tweede het verloop van het proces zelf, zoals dat plaats had; ten derde dit slotbedrijf, als het ware een bespotting van de gehele zaak, zodat het schijnt dat wij door een zekere lafheid en door ons gebrek aan durf op de vlucht zijn gegaan en je niet hebben gered, evenmin als jij jezelf, hoewel dat mogelijk en uitvoerbaar was, als wij maar iets waard waren. Pas op, Sokrates, dat dit niet alleen verkeerd is, maar ook een schande voor jou en voor ons. Neem dus een besluit, of liever het is niet meer het uur om een besluit te nemen, maar om besloten te zijn. Er is maar één besluit. Want in de komende nacht moet dit alles gebeurd zijn; als wij langer wachten, is het onmogelijk en niet meer uitvoerbaar. In vredesnaam, Sokrates, luister naar mij en doe niet anders.

[6]
Sokrates: Mijn beste Kritoon, je toewijding is veel waard; ging ze slechts met juistheid gepaard. Zo niet, hoe groter ze is, des te pijnlijker. Wij moeten dus overwegen of dit gedaan moet worden of niet. Want ik ben niet alleen nu, maar altijd zo, dat ik aan niemand der mijnen en aan niets anders gehoorzaam dan aan de redenering die mij bij mijn overweging de beste voorkomt. De redeneringen die ik voorheen uitsprak, kan ik nu niet over boord werpen, nu dit lot mij heeft getroffen, maar zij schijnen mij nog vrijwel gelijk te zijn gebleven; ik huldig en eer dezelfde als voorheen. Als wij op het ogenblik geen betere kunnen vinden dan deze, weet dan wel dat er geen kans bestaat dat ik voor je zwicht, ook al maakt de macht van de grote massa ons als kleine kinderen bang met nog meer spoken dan nu het geval is, door kerkerstraf en dood en verlies van geld en goed op ons los te laten.
Hoe kunnen wij dat nu het verstandigst overleggen? Als wij eerst die redenering weer opvatten, die jij verkondigt over de publieke opinie, of telkens terecht werd gezegd dat men aan sommige meningen wel, aan andere niet zijn aandacht moet schenken. Of werd dat vóór mijn doodvonnis terecht gezegd en is nu gebleken dat dit zo maar voor de leus gezegd werd, maar eigenlijk scherts en beuzelpraat was? Ik wil, Kritoon, samen met jou nagaan of ik er anders over zal denken nu ik in deze omstandigheid ben, of net als vroeger, en of wij die zienswijze zullen laten varen of trouw blijven. Er werd dan, dunkt mij, telkens ongeveer dit beweerd door hen die meenden er iets verstandigs over te kunnen zeggen, evenals ik zo even zei, dat men aan sommige meningen der mensen veel waarde moet hechten, aan andere niet. Bij de goden, Kritoon, vind je niet dat dit juist gezegd wordt? Want jij bent, tenminste naar menselijke berekening, buiten gevaar om morgen te sterven en de ramp die ons boven het hoofd hangt kan jou niet uit het evenwicht brengen. Ga dus na: meen je niet dat terecht wordt gezegd dat wij niet aan alle opinies der mensen waarde moeten hechten, maar aan sommige wel en andere niet? Wat zeg je er van? Wordt dat niet terecht gezegd?
Kritoon: Terecht.
Sokrates: Moeten we niet waarde hechten aan de goede en aan de slechte niet?
Kritoon: Ja.
Sokrates: En de goede zijn die van de verstandigen, maar de slechte die van de onverstandigen?
Kritoon: Natuurlijk.

[7]
Sokrates: Welnu, waren ook de volgende beweringen juist? Een man die aan lichaamsoefening doet en zich daarop ernstig toelegt, schenkt hij zijn aandacht aan goedkeuring en afkeuring en kritiek van iedereen of alleen van die ene die dokter is of gymnastiekleraar?
Kritoon: Van die ene alleen.
Sokrates: Moet hij niet de afkeuring vrezen en de lof met vreugde begroeten van die ene alleen en niet van het publiek?
Kritoon: Dat is duidelijk.
Sokrates: Hij moet dus zo handelen en oefenen en eten en drinken zoals het aan die ene, die kenner en deskundige, goeddunkt, en niet aan alle andere mensen bij elkaar.
Kritoon: Zo is het.
Sokrates: Goed. Maar als hij naar die ene niet luistert en zijn kritiek en lof geringschat, maar die van de mensen die er in het geheel geen verstand van hebben eert, zal hij dan geen enkele schade lijden?
Kritoon: Natuurlijk wel.
Sokrates: Wat is die schade, waarop gericht, op welk deel van hem die niet gehoorzaamt?
Kritoon: Blijkbaar op zijn lichaam; want dat richt hij te gronde.
Sokrates: Juist. En is het, Kritoon, niet ook zo met al het overige - om niet alles op te sommen - zo ook met het rechtvaardige en onrechtvaardige, met het lelijke en het schone, met het goede en slechte, waar nu ons beraad over gaat; moeten wij daarin de mening van de massa volgen en vrezen of van die ene deskundige - als die er is - die wij moeten ontzien en vrezen, meer dan alle anderen samen? En als wij hem niet volgen, zullen wij dat bederven en schenden wat door het rechtvaardige beter wordt en door het onrechtvaardige wordt bedorven. Of bestaat zoiets niet?
Kritoon: Ik geloof van wel, Sokrates.

[8]
Sokrates: Welnu dan, indien wij dat wat door gezondheid beter wordt en door ziekte te gronde gaat bederven door niet te luisteren naar de mening van de deskundigen, is het dan wel lonend om te leven, als dat bedorven is? En dat is, dunkt mij, het lichaam; of niet?
Kritoon: Zeker.
Sokrates: Is het dus voor ons lonend te leven met een ongelukkig en bedorven lichaam?
Kritoon: Volstrekt niet.
Sokrates: Maar is het dan nog lonend voor ons te leven, wanneer datgene bedorven is, dat door het onrechtvaardige wordt geschonden en door het rechtvaardige wordt gebaat? Of achten wij geringer dan het lichaam datgene van ons - wat het ook is - waarop de onrechtvaardigheid en de rechtvaardigheid betrekking hebben?
Kritoon: Zeker niet.
Sokrates: Meer waard dan?
Kritoon: Veel meer.
Sokrates: Wij moeten, mijn beste, ons dus niet zozeer bekommeren om wat de mensen van ons zullen zeggen, maar wat de deskundige in het rechtvaardige en onrechtvaardige zegt, hij alleen, en de waarheid zelf. Daarom is al dadelijk je voorstel niet juist, wanneer je oppert dat wij ons moeten storen aan de mening der mensen over het rechtvaardige en schone en goede en de tegendelen daarvan. 'Maar,' kan iemand zeggen, 'die mensen zijn toch maar in staat ons ter dood te brengen.'
Kritoon: Ook dat is duidelijk; want, Sokrates, dat zou iemand kunnen zeggen; je hebt gelijk.
Sokrates: Maar, mijn wonderlijke vriend, die stelling, die wij besproken hebben, schijnt mij nog net te zijn als voorheen. En ga nu ook die andere stelling na, of die voor ons nog van kracht blijft of niet, dat het niet van de hoogste waarde is te leven, maar goed te leven?
Kritoon: Die blijft van kracht.
Sokrates: En dat goed en schoon en rechtvaardig leven hetzelfde is, blijft dat van kracht of blijft het niet van kracht?
Kritoon: Het blijft van kracht.

[9]
Sokrates: Nu wij het hierover eens zijn, moeten wij dus nagaan of het rechtvaardig is dat ik probeer van hier weg te komen zonder dat de Atheners mij vrijlaten, of onrechtvaardig. En als het rechtvaardig schijnt te zijn, laten wij het dan proberen, zo niet, laten wij er dan van afzien. De overwegingen die jij noemt over het uitgeven van geld en over verlies van goede naam en opvoeding van mijn kinderen, ik vrees Kritoon, dat dit eigenlijk overwegingen zijn van mensen die lichtvaardig ter dood brengen en even lichtvaardig weer in het leven zouden terugroepen, als zij dat konden, zonder enig verstand, overwegingen van de massa. Maar wij, vrees ik, omdat de redenering ons daartoe dwingt, moeten niet anders nagaan dan wat we zoëven zeiden, of wij rechtvaardig zullen handelen met geld te betalen aan hen die mij van hier zullen ontvoeren, en nog dank ook, jij die mij ontvoert en ik die ontvoerd word; of dat wij inderdaad onrecht zullen plegen door al die dingen te doen. En als het blijkt dat wij hierdoor onrechtvaardig handelen, dan moet, vrees ik, het feit dat wij moeten sterven door hier te blijven en ons rustig te houden, of wat wij ook moeten ondergaan, niet zwaarder wegen dan het plegen van onrecht.
Kritoon: Ik vind, Sokrates, dat je gelijk hebt. Zie nu toe wat wij moeten doen.
Sokrates: Laten wij, mijn beste, het samen nagaan en als je mijn woorden ergens kunt tegenspreken, spreek dan tegen en ik zal naar je luisteren. Zo niet, houd dan, mijn vriend, eindelijk op met telkens weer dezelfde redenering uit te spreken, dat ik hier vandaan moet gaan tegen de wil van de Atheners. Want ik hecht er veel waarde aan te handelen met je instemming en niet tegen je wil. Let dus op of het uitgangspunt van het onderzoek je bevredigt, en tracht mijn vragen te beantwoorden zoals je werkelijk denkt.
Kritoon: Ik zal het proberen.

[10]
Sokrates: Wat zeggen wij? Dat wij in geen enkel geval vrijwillig onrecht moeten doen, of in het ene geval wel, in het andere niet? Of is onrecht doen nooit ofte nimmer goed en schoon, zoals ook voorheen dikwijls door ons samen is vastgesteld? Of zijn al die afspraken van vroeger in deze weinige dagen weggewaaid en verschilden wij, Kritoon, mannen van onze leeftijd, toen wij ernstig met elkander spraken, reeds lang zonder het zelf te beseffen in niets van kinderen? Of is het niet ongetwijfeld zoals toen door ons werd gezegd: of nu de mensen ja zeggen of neen, of wij nog een harder lot dan dit zullen ondergaan of een zachter, toch is het plegen van onrecht voor hem die het doet in elk geval slecht en schandelijk. Zijn wij dat eens of niet?
Kritoon: Wij zijn het eens.
Sokrates: In geen geval moeten wij dus onrecht doen.
Kritoon: In geen geval.
Sokrates: Dus ook niet, indien iemand onrecht lijdt, moet hij het met onrecht vergelden; want hij moet nooit ofte nimmer onrecht doen.
Kritoon: Het schijnt van niet.
Sokrates: Nu verder; moet men, Kritoon, iemand kwaad doen, of niet?
Kritoon: Natuurlijk niet, Sokrates.
Sokrates: En hoe verder? Kwaad terugdoen, als men kwaad ondervindt, is dat, zoals de mensen zeggen, rechtvaardig of is het niet rechtvaardig?
Kritoon: Allerminst rechtvaardig.
Sokrates: Want aan mensen kwaad doen verschilt, dunkt me, niets van onrecht doen.
Kritoon: Je hebt gelijk.
Sokrates: Men moet dus geen onrecht en geen kwaad terug doen aan enig mens, wat men ook van hem ondergaat. Pas nu op, Kritoon, wanneer je dit toegeeft, dat je het niet toegeeft tegen je overtuiging. Want ik weet dat slechts weinigen er zo over denken en zullen denken. Tussen hen nu die deze overtuiging hebben en hen die ze niet hebben is geen gemeenschappelijk overleg mogelijk; het kan niet anders, of zij minachten elkander, wanneer zij elkaars besluiten zien. Overweeg jij dus ook zorgvuldig of je het eens bent en er net zo over denkt en of wij bij ons overleg hiervan moeten uitgaan dat het nooit juist is onrecht te doen of terug te doen, of als men kwaad ondervindt zich te verweren door kwaad terug te doen. Of word je afvallig en deel je het uitgangspunt niet? Want ik heb die overtuiging sinds lang en nu nog, maar als jij een andere mening hebt, zeg het dan en onderwijs mij. Maar als je blijft bij het vroegere inzicht, luister dan verder.
Kritoon: Ik blijf er bij en ben het eens. Spreek dus.
Sokrates: Nu, dan spreek ik over hetgeen hieruit volgt, of liever ik vraag: Als iemand iets wat rechtvaardig is met een ander heeft afgesproken, moet hij dat doen of zijn woord breken?
Kritoon: Hij moet het doen.

[11]
Sokrates: Zie dan verder, uitgaande van deze beginselen. Als wij van hier gaan zonder de staat te hebben overtuigd, doen wij dan iemand kwaad, en dat nog wel hen tegenover wie ons dat het minst betaamt, of niet? En houden wij ons aan wat wij hebben afgesproken dat rechtvaardig is, of niet?
Kritoon: Sokrates, ik kan geen antwoord geven op je vraag, want ik begrijp het niet.
Sokrates: Bezie het dan zo: als we van hier willen weglopen of hoe we dat moeten noemen, en als dan de wetten en de gemeenschap op ons toetraden en vroegen: 'Zeg me, Sokrates, wat ben je van plan te doen? Ben je niet door die daad die je je voorneemt, van zins om ons, de wetten en de gehele staat te gronde te richten, voorzover het van jou afhangt? Of geloof je dat die staat nog kan bestaan en niet onderste boven wordt gekeerd, waarin de gevelde vonnissen niet van kracht zijn, maar door particulieren ongeldig verklaard en vernietigd worden?' Wat, Kritoon, zullen wij daarop zeggen en op zulke andere dingen? Want veel zou iemand, vooral een redenaar, kunnen aanvoeren ter verdediging van deze bedreigde wet, die gebiedt dat gewezen vonnissen rechtskracht hebben. Of zullen wij tot hen zeggen dat de staat ons immers onrecht doet en een onjuist vonnis heeft geveld? Zullen wij dat antwoorden of wat dan anders?
Kritoon: Bij Zeus dàt, Sokrates.

[12]
Sokrates: En als nu de wetten zeggen: 'Was dat, Sokrates, afgesproken tussen ons en jou, of je te houden aan de vonnissen die de staat uitspreekt?' Indien wij ons over hun woorden verbaasden, zouden zij wellicht zeggen: 'Sokrates, verbaas je niet over onze woorden, maar antwoord; je bent immers ook zelf gewoon je van vraag en antwoord te bedienen. Komaan, wat heb je ons en de staat te verwijten, dat je tracht ons te vernietigen? Hebben wij niet allereerst de mogelijkheid voor je geboorte geschapen en heeft niet door ons je vader je moeder tot vrouw genomen en je verwekt? Zeg nu aan die van ons, de huwelijkswetten, of je iets op hen hebt aan te merken, dat zij niet deugen.' Ik zou antwoorden: 'Ik heb geen aanmerkingen.' 'Misschien dan op de wetten die de verzorging en opvoeding regelen van de geborene, zoals ook jij bent opgevoed? Of waren de voorschriften van de desbetreffende wetten niet goed, die je vader opdroegen te zorgen voor je geestelijke en lichamelijke opvoeding?' 'Zeer goed,' zou ik antwoorden.
'Welnu, nadat je was geboren en grootgebracht en opgevoed, kun je beweren, allereerst dat je niet onze zoon was en slaaf, jijzelf en je voorouders? Als dat zo is, meen je dan dat je hetzelfde recht hebt als wij en dat jij het recht hebt ons, wat wij je willen aandoen, terug te doen? Of had je tegenover je vader en je heer - als je die had - geen gelijke rechten om terug te doen wat je aangedaan werd, om terug te schelden als je werd uitgescholden, of terug te slaan als je werd geslagen en zo meer; maar zul je tegenover je vaderland en de wetten de vrijheid hebben om, als wij je willen doden, omdat wij dat billijk achten, te trachten ons, de wetten en het vaderland, voor zover in je vermogen ligt, te vernietigen? En zul je dan beweren dat je zodoende rechtvaardig handelt, jij die zegt je inderdaad om de deugd te bekommeren? Of ben je zo wijs dat je niet begrijpt dat het vaderland waardevoller is dan moeder en vader en alle voorouders en eervoller en heiliger en in hoger aanzien bij goden en bij mensen die hun verstand gebruiken, en dat men het vaderland, als het toornig is, meer moet eerbiedigen en toegeven en naar de ogen zien dan een vader en het óf overtuigen óf doen wat het beveelt, en rustig aanvaarden wat het beveelt te ondergaan, hetzij om geslagen te worden, hetzij om in de boeien te worden geklonken? En als het ons in de oorlog zendt om gewond of gedood te worden, moet men dat doen; zo is het rechtvaardig en niet moet men wijken of terugtrekken of het gelid verlaten, maar in de oorlog en in de rechtzaal en overal moet men doen wat stad en vaderland bevelen, óf de staat overtuigend laten zien hoe het recht in wezen is. Maar geweld gebruiken is niet geoorloofd, niet tegen moeder of vader en nog veel minder tegen het vaderland.' Wat zullen wij daarop zeggen, Kritoon? Dat de wetten gelijk hebben of niet?
Kritoon: Ik vind van wel.

[13]
Sokrates: 'Ga nu eens na, Sokrates,' zullen wellicht de wetten zeggen, 'of wij naar waarheid oordelen dat wat je nu van plan bent ons aan te doen, geen rechtvaardig plan is. Want wij hebben je de mogelijkheid van je geboorte gegeven, wij hebben,je grootgebracht en opgevoed, wij hebben jou en alle andere burgers laten delen in al het schone waartoe wij in staat waren, en toch maken wij bekend aan iedere Athener die dat wil, nadat hij als burger is ingeschreven en de toestanden in de staat en ons, de wetten, heeft gezien, dat het hem vrijstaat, als wij hem niet bevallen, met al het zijne weg te gaan waarheen hij maar wil. Niemand van ons, wetten, verhindert of verbiedt, als iemand van u naar een kolonie wil gaan, als wij en de staat hem niet behagen, ergens anders heen te verhuizen en te gaan waarheen hij maar wil met al het zijne.
Maar wie van u hier blijft, ziende op welke manier wij recht spreken en verder de staat besturen, die is - zo menen wij - metterdaad met ons overeengekomen te zullen doen alwat wij bevelen. Hij die niet gehoorzaamt - zo zeggen wij verder - pleegt drievoudig onrecht: hij weigert gehoorzaamheid aan ons, zijn voortbrengers, aan ons, zijn verzorgers, en ondanks zijn belofte te zullen gehoorzamen, gehoorzaamt hij niet en overtuigt ons niet als wij iets verkeerds doen, en hoewel wij hem de keus laten en niet in het wilde weg hem opdragen ons bevel op te volgen, maar hem toestaan van tweeën één: of ons te overtuigen of het te doen, doet hij geen van beide.

[14]
Zulke beschuldigingen, Sokrates, treffen - zo zeggen wij - ook jou, als je doen zult wat je van zins bent en jou niet het minst van de Atheners, maar mede in de eerste plaats.' Indien ik zou zeggen: 'Waarom dat?' zouden zij misschien terecht tegen mij uitvaren en zeggen dat ik wel het meest van alle Atheners deze overeenkomst met hen heb gesloten. Want zij zouden zeggen: 'Sokrates, wij hebben er duidelijke bewijzen voor dat wij je bevielen, wij en de staat. Want je zou niet, in tegenstelling met alle andere Atheners, hier in de stad zijn gebleven, als zij je niet uitzonderlijk beviel. Nooit ben je de stad uit gegaan om spelen bij te wonen, noch ergens anders heen behalve voor de krijgsdienst; nooit heb je een andere buitenlandse reis gemaakt, zoals andere mensen, nooit heeft begeerte naar een andere stad en andere wetten je bekropen om die te leren kennen, maar je was tevreden met ons en onze stad. Zozeer gaf je aan ons de voorkeur en stemde je er in toe om onder ons bestuur te leven en in het bijzonder heb je in deze stad kinderen verwekt, omdat zij je aanstond.
Ook nog in het proces stond het je vrij, als je wilde, ballingschap te eisen, en wat je nu tegen de wil van de staat wilt doen, toen met zijn goedkeuring te doen. Toen blies je hoog van de toren, bewerend dat je het niet erg vond als je moest sterven en dat je, zo waren je woorden, de dood verkoos boven ballingschap. Maar nu schaam je je niet voor die woorden en je bekommert je om ons, wetten, niet, want je tracht ons te vernietigen en je doet wat de verachtelijkste slaaf zou doen, je probeert weg te lopen in strijd met de afspraken en overeenkomsten waarnaar je beloofd hebt onder ons te leven. Antwoord ons dus eerst hier op, of wij naar waarheid zeggen dat je beloofd hebt onder ons bestuur te leven niet met woorden, maar metterdaad, of niet naar waarheid.' Wat moeten wij daarop antwoorden, Kritoon? Moeten wij het niet toestemmen?
Kritoon: Dat moet wel, Sokrates.
Sokrates: 'Is het niet zo,' zouden ze zeggen, 'dat je je afspraken met ons en je beloften verbreekt, ofschoon je het niet onder dwang hebt beloofd en niet bedrogen bent en niet gedwongen om te beslissen in korte tijd, maar in zeventig jaar, waarin het je vrijstond weg te gaan, als wij je niet bevielen en onze afspraken je onrechtvaardig voorkwamen. Maar je hebt geen voorkeur gegeven aan Sparta, of aan Kreta, waarvan je dikwijls de staatsregelingen roemt, noch aan enige andere Griekse of niet-Griekse stad, maar je bent minder vaak de stad uitgegaan dan de lammen en blinden en de andere gebrekkigen. Zo goed beviel de stad aan jou, meer dan aan de andere Atheners, evenals wij, de wetten; want wie zou tevreden zijn met een staat zonder wetten? En nu wil je niet trouw blijven aan je beloften? Dat zul je wel, als je tenminste naar ons luistert, Sokrates. En je zult je niet belachelijk maken door de stad te ontvluchten.

[15]
Want ga eens na, als je dit gebod overtreedt en je aan iets hiervan schuldig maakt, wat voor goeds daaruit voortvloeit voor jezelf of je vrienden. Want dat je vrienden gevaar zullen lopen ook zelf te worden verbannen en beroofd te worden van hun stad of hun vermogen te verliezen, dat is vrijwel duidelijk. En jijzelf? Als je gaat naar een van de nabij gelegen steden, naar Thebe of Megara - want zij hebben beide goede wetten - zul je, Sokrates, daar komen als een vijand van hun staatsregeling; allen die bezorgd zijn voor hun eigen staat zullen je argwanend aanzien en je beschouwen als een vernietiger van de wetten en je zult de uitspraak van de rechters bevestigen, zodat men zal menen dat zij een juist vonnis hebben geveld. Want wie een vernietiger is van de wetten, zal stellig wel een vernietiger schijnen te zijn van jonge en onwetende mensen. Wil je dan de goed bestuurde steden en de ordelievende mensen mijden? En als je dat doet, zal het leven dan nog waarde voor je hebben? Of zul je tot hen gaan en de onbeschaamdheid hebben met hen van gedachten te wisselen; waarover Sokrates? Over dezelfde onderwerpen als hier, dat deugd en rechtvaardigheid, dat het ordelijke en de wetten het waardevolst voor de mens zijn? En meen je niet dat het optreden van Sokrates een treurige indruk zal maken? Dat moet je wel menen.
Of je zult uit die streken weggaan en in Thessalië komen bij de gastvrienden van Kritoon; want daar heerst de grootste ordeloosheid en ongebondenheid en wellicht zullen zij met plezier van je horen hoe lachwekkend je uit de gevangenis wegliep in een of andere vermomming, hoe je een leren herderskiel hebt omgedaan of andere kleren waarin vluchtelingen zich plegen te steken, en hoe je je uiterlijk hebt veranderd. Maar dat jij, een oude man, die naar alle waarschijnlijkheid nog maar een korte levensduur over hebt, je niet hebt geschaamd zo krampachtig aan het leven te hangen met overtreding van de hoogste wetten, zal er niemand zijn die dat zegt? Misschien zegt niemand het, als je niemand kwetst, maar anders, Sokrates, zul je veel te horen krijgen, dat jou onwaardig is. Kruipend voor alle mensen en slaafs zul je dan leven en wat zul je anders doen in Thessalië dan het er goed van nemen, alsof je voor een lekkere maaltijd naar Thessalië was gereisd? En die gesprekken over rechtvaardigheid en de overige deugd - waar blijven die?
O ja, maar je wilt blijven leven terwille van je kinderen, om hen groot te brengen en op te voeden? Wil je ze dan naar Thessalië overbrengen en hen daar grootbrengen en opvoeden en vreemdelingen van hen maken, opdat ze ook dat nog aan je te danken hebben? Of dat niet; maar wanneer zij hier opgroeien terwijl jij leeft, zullen ze dan beter grootgebracht en opgevoed worden, als je toch niet met hen samen bent? Dan zullen namelijk je vrienden voor hen zorgen. Zullen zij dat dan wel doen als je naar Thessalië afreist, maar niet als je afreist naar de Hades? Als zij die beweren je vrienden te zijn iets waard zijn, moet je toch denken van wel.

[16]
Dus, Sokrates, gehoorzaam aan ons, je opvoeders, en geef noch aan kinderen, noch aan het leven, noch aan iets anders de voorkeur boven het rechtvaardige, opdat je in de Hades gekomen al deze dingen tot je verdediging kunt aanvoeren bij de heersers daar. Want als je zo handelt als je nu van plan was, schijnt dat noch hier op aarde goed te zijn en rechtvaardig en vroom, niet voor jezelf en niet voor je verwanten, noch zal het goed zijn als je daarginds bent aangekomen. Nu ga je heen, als je heengaat, nadat je onrecht hebt geleden niet van ons, wetten, maar van de mensen. Maar als je schandelijk ontvlucht en onrecht en kwaad met onrecht en kwaad vergeldt, als je je eigen overeenkomsten en afspraken met ons breekt en kwaad doet aan hen aan wie dat het minst past: jezelf en je vrienden en je vaderland en ons, dan zullen wij vertoornd op je zijn zolang je leeft, en onze broeders, de wetten in de Hades, zullen je niet welgezind ontvangen, wetend dat je getracht hebt zoveel je kon ons te vernietigen. Laat je dus niet overreden door Kritoon om te doen wat hij zegt, maar liever door ons.'

[17]
Geloof me, mijn beste vriend Kritoon, die woorden meen ik te horen, zoals de volgelingen van Kybele in geestvervoering het fluitspel menen te horen. In mij gonst de klank van die woorden en maakt dat ik de andere niet horen kan. Weet dus wel, naar het mij nu tenminste toeschijnt, dat je, als je hier iets tegen in wilt brengen, tevergeefs zult spreken. Maar toch, als je gelooft er iets mee te bereiken, zeg het dan.
Kritoon: Neen, Sokrates, ik heb niets meer te zeggen. ,
Sokrates: Doe het dan niet, Kritoon; laten wij zo handelen; op deze weg gaat de godheid ons voor.