Leven en werk van
Publius Ovidius Naso

 

(ontleend aan : van Assendelft, Derix e.a. : Ovidius in de epische traditie; uitwerking van de eindexamensyllabus Latijn 1990. Meulenhoff Educatief Amsterdam)

Het leven van Publius Ovidius Naso (43 voor Christus - 17 na Christus) valt vrijwel samen met de opkomst en de alleenheerschappij van Octavianus, de latere keizer Augustus. Deze was als achttienjarige op het politieke toneel verschenen na de moord op zijn oudoom, de dictator Caesar (15 maart 44), die hem geadopteerd had en tot zijn erfgenaam benoemd. De moordenaars van Caesar, onder leiding van Brutus en Cassius, hadden gehoopt de republikeinse staatsvorm te kunnen herstellen, waarin de macht gedeeld werd door een groep aristocraten, verenigd in de senaat, en niet in handen was van één enkel persoon. Van dit ideaal is niets terecht gekomen. Samen met Antonius, die zich als Caesars opvolger beschouwde, en Lepidus vormde Octavianus in 43 voor Christus een driemanschap, het zogenaamde Triumviraat, dat zich ten doel stelde de orde in de staat te herstellen. Antonius en Octavianus rekenden in de slag bij Philippi (42 voor Christus) af met de Caesarmoordenaars.

In de jaren dertig verslechterde de verstandhouding tussen Antonius en Octavianus. Antonius opereerde voornamelijk in de oostelijke rijkshelft en nam in Egypte aan de zijde van koningin Cleopatra meer en meer de allures aan van een oosters vorst. De machtsbasis van Octavianus lag in het westen, met name in Italië. Toen Lepidus, die nooit een gelijkwaardig partner in het driemanschap geweest was, zich had moeten terugtrekken, kwam het tot een rechtstreekse confrontatie tussen Octavianus en Antonius. Hun strijd werd in het jaar 31 beslist in het voordeel van Octavianus dank zij diens overwinning in de zeeslag bij Actium.

Hiermee kwam een einde aan een periode van twintig jaar burgeroorlog, eerst tussen Caesar en Pompeius en diens republikeinse aanhangers (49-45), daarna tussen Octavianus en Antonius enerzijds en de moordenaars van Caesar anderzijds (44-42), en tenslotte, na enkele jaren van een weinig stabiele vrede, tussen Octavianus en Antonius. In deze reeks van burgeroorlogen, in en buiten Italië uitgevochten, hadden duizenden Romeinen de dood gevonden en was de organisatie van de Romeinse staat ontwricht.

Het valt daarom niet te verwonderen dat Octavianus, toen hij na 31 een programma van vrede, verzoening en herstel lanceerde, op de enthousiaste steun van velen kon rekenen, al bleef de concentratie van zoveel macht in de handen van één man de meeste senatoren stellig een doorn in het oog. Hoewel de republikeinse ambten als het consulaat, de praetuur en de quaestuur gehandhaafd bleven, concentreerde de feitelijke macht zich toch meer en meer in de handen van Octavianus. In 27 v. Chr. werd hem de eretitel Augustus verleend. Als princeps (eerste burger van de staat) en imperator (opperbevelhebber van de strijdkrachten) ontwikkelde Augustus zich geleidelijk tot alleenheerser. Dat hij dit zelf als een definitieve verandering in het staatsbestel beschouwde, blijkt daaruit, dat hij al spoedig ging omzien naar een opvolger binnen zijn eigen familie, de gens Iulia. Augustus bezat onmiskenbaar dynastieke aspiraties.

Octavianus Caesar Augustus

De unieke status van Augustus leidde er ook in toenemende mate toe dat hij, met name in het Oosten van het rijk, als een god werd vereerd. In Italië en de westelijke provincies was men terughoudender op dit punt, maar ook daar ontbrak het niet aan huldebetoon dat de vergoddelijking dicht naderde. Het zou te gemakkelijk zijn daarin niets dan abjecte vleierij te zien. Gedurende de vijfenveertig jaar waarin Augustus de feitelijke macht in handen had (31 v. Chr. - 14 na Chr.) heeft hij van zijn herstelprogramma veel weten te verwezenlijken. In ieder geval bleven de Romeinen verdere burgeroorlogen bespaard. Driemaal kon Augustus de deuren van de Janustempel sluiten als teken dat overal in het rijk vrede heerste. De dankbaarheid voor deze Pax Augusta is groot en oprecht geweest en Augustus heeft er uiteraard gebruik van gemaakt om zijn positie verder te versterken.

Hij ondervond hierbij de steun van een aantal zeer grote dichters als Vergilius (70 - 19 v. Chr.) en Horatius (65 - 8 v. Chr.), die de bescherming genoten van Maecenas, een hooggeplaatste medewerker van Augustus. Door deze dichters geldelijk te ondersteunen stelde Maecenas hen in staat zich helemaal aan de dichtkunst te wijden. Ook het werk van de historicus Livius, die een omvangrijke geschiedenis van Rome vanaf de stichting van de stad (Ab Urbe Condita) tot in de regeringsperiode van Augustus schreef, paste in het streven van Augustus het nationale zelfbewustzijn te vergroten en het respect voor het Romeinse verleden te herstellen. Zelfs de architectuur, de beeldende kunst en voorstellingen op munten werden welbewust gebruikt om de idealen van deze periode tot uitdrukking te brengen. Het beste voorbeeld daarvan is wel de Ara Pacis Augustae, waarop leden van de gens Iulia staan afgebeeld temidden van personen uit de vroegste geschiedenis van Rome. Daarmee wordt de verbondenheid van de keizerlijke familie met de oudste tradities van Rome zichtbaar gemaakt.

Met al deze middelen werd de regering van Augustus voorgesteld als het begin van een nieuwe Gouden Eeuw, waarin de grootheid van Rome, dat in de burgeroorlogen bijna zichzelf vernietigd had, werd hersteld. Het aanbreken van de nieuwe tijd werd gesymboliseerd door de viering van de Eeuwfeesten, de Ludi Saeculares in het jaar 17 v. Chr., een ritueel van reiniging en wedergeboorte, waarvoor Horatius het feestgedicht, het Carmen Saeculare, schreef.

Naast het herstel van vrede en stabiliteit in de interne gezagsverhoudingen streefde Augustus ook naar hervormingen op het gebied van de moraal. In wat wel een 'ethisch réveil' is genoemd, probeerde hij door middel van wetgeving de seksuele moraal strenger te maken, het respect voor het huwelijk te vergroten en het krijgen en grootbrengen van kinderen aan te moedigen. Augustus stelde deze maatregelen voor als een terugkeer tot de traditionele Romeinse waarden en probeerde in samenhang daarmee respect te wekken voor de geïdealiseerde eenvoudige levensstijl van de voorouders. Ook op het gebeid van de godsdienst was Augustus actief door nieuwe tempels te bouwen en veel in verval geraakte heiligdommen te restaureren.

Tijdens de augusteïsche periode beleefde de literatuur een bloei als nooit tevoren. In de kring van Maecanas werkten Vergilius en Horatius in de twintiger jaren aan hun meest ambitieuze werken. Vergilius schreef zijn Aeneis, het nationale epos van de Romeinen, en Horatius zijn Oden, lyrische gedichten in Griekse versmaten. In diezelfde tijd publiceerden Tibullus en Propertius hun liefdeselegieën en begon Livius aan zijn hierboven genoemde geschiedwerk Ab Urbe Condita.

Ovidius is in het gezelschap van deze gerenommeerde literatoren een laatkomer, een generatie jonger dan Vergilius en Horatius. Hoe hij zich in dit milieu een plaats verwierf, komt hierna aan de orde.


Leven

Over Publius Ovidius Naso zijn we betrekkelijk goed geïnformeerd, dankzij een lang gedicht van zijn hand over zijn eigen leven. Deze poëtische autobiografie begint zo :

Wie ik geweest ben, ik, de speelse dichter van de liefde -
    luister, dan weet u wie u leest, ook na mijn dood:
Sulmo was mijn geboorteplaats, omringd door koele stromen,
    zo'n tienmaal negen mijl verwijderd van de Stad.
Daar zag ik dus het levenslicht en vraagt u naar een jaartal:
    dat jaar stierven twee consuls in eenzelfde strijd.
Van ouds behoorde mijn familie tot de ridderklasse,
    wat dat ook zegt ... Ik was bepaald geen parvenu,
ook niet de oudste zoon: toen ik verscheen was er een broertje
    dat vier kwartalen voor mijn komst geboren was;
onze verjaardag mocht dezelfde Morgenster begroeten
    en één dag werd met tweemaal offerkoek gevierd
tijdens de feestweek van de wapendragende Minerva,
    en wel de eerste dag met gladiatorenbloed.

Dit fragment en de volgende uit : Tristia IV, 10; vert. M. d'Hane-Scheltema

Het jaar waarin Ovidius geboren werd, duidt hij aan in regel 6. In 43 v. Chr. namelijk sneuvelden de consuls Hirtius en Pansa in de strijd tegen Antonius. De burgeroorlog woedde in de tijd dat Ovidius geboren werd dus nog in alle hevigheid. Ovidius heeft die burgeroorlogen echter niet of nauwelijks bewust meegemaakt en daarin verschilt hij van de dichters uit de generatie vóór hem als Vergilius en Horatius, die in hun werk bij herhaling aan deze oorlogen herinneren.
Ovidius' familie behoorde, zoals hij ons zelf vertelt, tot de ridderstand. Dat wil zeggen dat zijn vader heel rijk was, zonder tot de top van de maatschappelijke elite te behoren. Die werd namelijk gevormd door de leden van de senatorenstand.
Zijn geboortedatum duidt Ovidius net zo ingewikkeld aan als zijn geboortejaar. Het feest van Minerva waarvan hij spreekt duurde van 19 tot 23 maart. Vanaf de tweede dag stonden er gladiatorenspelen op het programma. De verjaardag van Ovidius (en zijn broer) viel dus op 20 maart.
Over zijn jongensjaren en zijn schooltijd vertelt Ovidius het volgende :

Wij kregen al van jongsaf lessen en mijn ouders stuurden
    ons naar bekende professoren in de stad,
alwaar mijn broer direct geschikt bleek voor 't beroep van rhetor,
    voor scherpgewapend woordgevecht en Forumtaal,
maar ik zat al als jongen vaak in veel hogere sferen
    en stiekem nam de dichtersmuze mij in dienst.
Dan riep mijn vader: "Wat jij doet, is energie verspillen,
    Homerus zelf heeft toch ook nooit een cent gehad!"
Die woorden raakten mij. Ik liet de Helikon dus achter
    en deed mijn best proza te schrijven, metrumloos,
maar steeds ontstond vanzelf een dichtvorm in gepaste voetmaat
    en iedere regel die ik opschreef werd een vers.

Ovidius beschrijft van zijn opleiding eigenlijk alleen de laatste fase, te vergelijken met de universitaire studie bij ons. De in het gedicht genoemde professoren gaven onderwijs in de rhetorica, d.w.z. dat zij leerden de inhoud van een betoog te bedenken, die effectief te ordenen en hem vervolgens in een goede stijl en voordracht over het voetlicht te brengen. Uit andere bron weten we dat Ovidius als student vooral uitblonk in de suasoria, een oefening waarbij de student zich moest verplaatsen in een historische of mythologische figuur en een rede moest houden zoals die figuur dat in een gegeven situatie zou hebben gedaan. Ovidius beschikte over de welsprekendheid en het psychologisch inzicht die nodig zijn om een dergelijk betoog overtuigend te maken. In zijn poëzie is de invloed van deze rhetorische opleiding op veel plaatsen aan te wijzen.

Aan het onderwijs van de rhetor was een opleiding voorafgegaan bij de ludi magister, bij wie de leerling de lagere-schoolvakken leerde, gevolgd door het onderwijs van de grammaticus, bij wie de interpretatie van Griekse en Latijnse dichters centraal stond.

Over zijn eerste poëtische probeersels schrijft Ovidius in hooggestemde bewoordingen. Waar in de vertaling namelijk wordt gesproken van 'hogere sferen', heeft het origineel de uitdrukking caelestia sacra, letterlijk 'hemelse heilige handelingen', waarmee de dienst van de Muzen wordt bedoeld en de dichter wordt voorgesteld als een priester in hun eredienst. Of Ovidius hier volkomen serieus is, dan wel met enige ironie over zijn eerstelingen spreekt, valt niet met zekerheid uit te maken. Het is evident dat Ovidius al op jonge leeftijd zijn aanleg voor poëzie ontdekt heeft. Hij drukt dat heel fraai uit met de regel et quod temptabam scribere versus erat ('en iedere regel die ik opschreef werd een vers').

Omdat de jaren onderwijl met stille tred vergleden,
    kregen mijn broer en ik de mannentoga aan,
van onze schouders hing het breedgezoomde kleed met purper
    en onze dagbesteding bleef zoals zij was.
Maar toen mijn broer tien jaren van zijn leven had verdubbeld,
    stierf hij. Het voelde of ik zelf een beetje stierf ...
Daarna kreeg ik de eerste posten passend bij mijn leeftijd,
    een tijdje maakte ik deel uit van een driemanschap
en daarna wachtte de senaat, maar 'k koos voor smaller purper,
    omdat zo'n zware taak mijn kracht te boven ging:
ik was niet sterk van bouw, miste de aanleg voor hard zwoegen
    en voelde niet voor ambitieuze politiek,
en bovendien, de Muzenzusters lokten mij nog altijd
    naar hun ontspannen, vaak door mij begeerde rust.

Wanneer Romeinse jongens zestien à zeventien jaar waren geworden, namen zij de toga virilis aan en werden ze als volwassen beschouwd. Hoewel Ovidius en zijn broer tot de ridderstand behoorden, kregen zij toch de toga met de brede purperen zoom die het kenteken was van senatoren. Dat was een voorrecht voor jonge mannen uit de ridderstand die een politieke carrière ambieerden en in de senaat wilden komen. Zo rond het twintigste jaar konden diegenen die in de politiek wilden de eerste, nog niet zo veeleisende, politieke functies bekleden. Ovidius heeft dat klaarblijkelijk ook gedaan en is lid geweest van de Commissie van Drie belast met het gevangeniswezen. Hij had in de senaat kunnen komen via het ambt van quaestor, maar zijn politieke ambities reikten kennelijk niet zo ver.

Ik eerde in die jaren onze dichters, ik aanbad ze
    en zag poëten stuk voor stuk voor goden aan.
Vaak heeft de oude Macer mij zijn 'Vogels' voorgelezen,
    zijn leerdicht over slangengif, zijn Kruidenboek;
vaak zat Propertius zijn hartekreten voor te dragen
    in onze dichterskring, waar ik hem had ontmoet;
ook Ponticus, epos-poëet, en Bassus met zijn jamben
    waren dierbare leden van mijn vriendenclub;
Horatius streelde mijn oren met zijn rijke ritmen,
    prachtige oden zong hij bij Romeinse lier;
ik heb Vergilius slechts gezien; mijn vriendschap met Tibullus
    kreeg door 't jaloerse levenslot maar weinig kans;
Tibullus volgde Gallus op, Propertius Tibullus,
    ikzelf werd na een tijdje nummer vier van hen,
geëerd door jongeren zoals ik ouderen geëerd had,
    want spoedig werd mijn dichtersmuze goed bekend.
Toen ik voor 't eerst in 't openbaar mijn jeugdgedichten voorlas
    had ik me pas één keer geschoren, hooguit twee,
maar mijn Corinna maakte indruk, overal in Rome
    werd zij gevierd met die door mij verzonnen naam.

Uit deze passage krijgen wij een goede indruk van de bloei van de Romeinse literatuur in de beginperiode van Augustus' regering en van de nauwe contacten die de dichters onderling hadden. Enkelen van hen zijn ons alleen van naam bekend, omdat hun werk verloren is gegaan. Dat geldt voor Macer, Ponticus, Bassus en Gallus. De andere dichters die Ovidius noemt kennen we goed. De grootste van hen, Vergilius, heeft Ovidius letterlijk van een afstand bewonderd. Horatius had evenals Vergilius verschillende genres beoefend. Zijn roem dankt hij in de eerste plaats aan zijn Oden. Dat Ovidius vooral aan deze gedichten denkt, blijkt wel uit de toevoeging 'met zijn rijke ritmen', die bij uitstek op de Oden van toepassing is. Ovidius voegt zichzelf als vierde toe aan de reeks Gallus - Tibullus - Propertius, dichters van liefdespoëzie. In hun bundels komen de verschillende facetten van een liefdesrelatie aan de orde, zoals verliefdheid, toenadering, verovering, verwijdering, ontrouw met de daarbij behorende emoties, variërend van volmaakt geluk tot vertwijfeling. Over Ovidius' eigen liefdesgedichten komen we in het vervolg nog te spreken.

Het tweede deel van Ovidius' autobiografische gedicht wordt beheerst door het thema van zijn ballingschap, dat in de onderstaande regels nog slechts terloops wordt aangestipt:

Heel veel heb ik geschreven en wat slecht was naar mijn oordeel
    deed ik mijn haard cadeau als leesstof voor het vuur.
Ook heb ik, toen ik werd verbannen, werk verbrand dat góed was,
    verbitterd over mijn bestaan en poëzie.
Ik was nu eenmaal een gevoelsmens, prooi voor Amors pijlen

    en opgewonden bij de kleinste kleinigheid;
en toch, hoewel 'k zo was, en bij het minste vuur in brand stond,
    gaf mijn gedrag nooit verder stof tot roddelpraat.
Ik was nog bijna kind, toen ik al trouwde met een saaie
    lastige vrouw; dat huwelijk duurde dan ook kort.
Mijn tweede vrouw was weliswaar een onbesproken dame,
    maar zou toch ook niet hecht aan mij verbonden zijn;
de laatste, die mij tot mijn ouderdom trouw is gebleven,
    moest vrouw zijn van een echtgenoot in ballingschap!
Twee kleinzoons kreeg ik, want mijn dochter werd al jong gezegend
    met moederschap, alleen niet door dezelfde man.
Mijn eigen vader had toen al zijn eind bereikt door negen
    met nog eens negen lustra te vermeerderen
en 'k heb om hem getreurd zoals hij zelf getreurd zou hebben
    over míjn dood; mijn moeders as volgde hem snel ...
Maar dat ze beiden vóór de dag van mijn verbanning stierven
    is hun geluk geweest, hun dood kwam niet te vroeg.
En míjn geluk is, dat ze niet mijn ongeluk beleefden
    en om hun zoon geen groot verdriet hebben gehad.

Toch, als van doden meer bestaan blijft dan hun naam en toenaam
    en als hun ijle schim ontsnapt aan 't dodenvuur,
zeg ik tot mijn gestorven ouders: 'Als mijn slechte daden
    u daar bereiken op het Forum van de Styx,
weet dan, dat mijn gedwongen vlucht - en heus, ik mag niet liegen -
    niet door een misdaad komt, maar door een misverstand.'
Aldus mijn boodschap voor de doden. Nu weer naar mijn lezers
    die zo aandachtig luisteren naar mijn levensloop.

Merkwaardig genoeg spreekt Ovidius in de resterende regels van zijn autobiografie niet over zijn verdere werk, maar blijft hij bij het thema van zijn verbanning naar Tomi aan de Zwarte Zee. De reden waarom Augustus Ovidius in ballingschap stuurde, wordt niet echt duidelijk. Zelf spreekt de dichter van carmen et error, een gedicht en een misstap.Het is heel wel voorstelbaar dat met het carmen de Amores en de Ars amatoria zijn bedoeld. Deze frivole, soms cynische gedichten passen heel slecht bij Augustus' streven naar een strengere moraal, dat hierboven als 'ethisch réveil' is aangeduid. Wat de error is geweest, valt helemaal niet meer te achterhalen. Het is hoogst bevreemdend dat over de verbanning van een zo beroemde dichter door geen enkele schrijver uit die tijd iets gezegd wordt. Dit is een van de redenen waarom sommige geleerden van mening zijn dat de hele geschiedenis van de verbanning een fictie is, waardoor Ovidius zich de gelegenheid schiep een nieuw poëtisch genre te introduceren, de elegieën van de banneling.

Een grijze haardos had zich, toen de betere jaren sleten,
    al aangediend en mij het oude haar gekleurd,
en tienmaal had sinds mijn geboorte een Olympisch winnaar
    de eerste prijs behaald, laurierkrans op het hoofd,
toen de gekwetste toorn des keizers mij gebood te reizen
    naar Tomi, links gelegen aan de Zwarte Zee.
Omdat de oorzaak van mijn straf overbekend is,
    voeg ik hier verder geen verklaring meer aan toe;
waarom weer spreken van 't verraad van personeel, van vrienden?
    En dan het weggaan zelf, het viel verschrikkelijk zwaar.
Maar mijn karakter was te trots om voor dit kwaad te knielen
    en gaf zich niet gewonnen dankzij eigen kracht,
en niet meer denkend aan mijn vorig, o zo rustig leven
    greep ik, onwennig eerst, naar wapens tegen tijd
waarmee 'k te land en zee evenveel rampen heb bevochten
    als dat er sterren tussen nacht- en dagpool zijn.
Want hier, - na lang gezwerf dan toch beland waar de Sarmaten
    en pijldragende Geten elkaars buren zijn,
hier troost ik, ook al schalt hun burenstrijd mij om de oren,
    mijn trieste lot met poëzie, zoveel ik kan.
En ook al is hier niemand die mijn verzen aan wil horen,
    toch breng ik zo mijn dag door en misleid de tijd.

Gelukkig eindigt de autobiografie niet op deze mismoedige toon. Het trotse besef van zijn betekenis als dichter stelt Ovidius in staat zijn misère te relativeren. Zelfs waagt hij het, overigens in het voetspoor van verschillende Griekse en Romeinse dichters, zichzelf onsterfelijkheid te beloven op grond van zijn dichtwerk.

Daarom, omdat ik leef en zware moeilijkheden aan kan
    en dit mistroostig daglicht mij nog niet benauwt,
ben ik mijn Muze dankbaar: zij komt steeds weer met vertroosting,
    zij geeft mijn onrust rust, zij is mijn trouwe arts,
mijn leidsvrouw, mijn vriendin; zij voert mij mee, weg van de Donau
    en biedt mij 'n zetel midden op de Helicon.
Zij gaf mij zelfs al bij mijn leven - en dat is vrij zeldzaam! -
    verheven roem, zoals vaak opklinkt ná de dood;
en nooit heeft Afgunst, die de werkelijkheid kleineert, haar scherpe
    jaloerse tanden in mijn poëzie gezet,
want al mijn levensdagen - toch een tijd van grote dichters -
    is geen kwaadaardig woord gezegd over mijn werk.
Ik mag dan opzien tegen velen, maar word zelf niet lager
    geschat dan zij: de hele wereld leest mij graag.

Welaan dan, als voorspellingen van zangers waarheid zingen,
    zal ik, al sterf ik wel, niet echt begraven zijn
en of ik deze roem nu dank aan dichttalent of goodwill,
    de meest verdiende dank geldt, lieve lezer, u!


Werk

Zoals we in de autobiografie hebben gelezen, is Ovidius op heel jeugdige leeftijd begonnen met dichten en heeft hij zijn debuut gemaakt als dichter van liefdespoëzie. Hij onderscheidt zich van zijn voorgangers in het genre doordat de elegieën in zijn drie boeken Amores heel licht van toon en soms wat cynisch zijn. De minnaar die Ovidius ten tonele voert zal niet licht het slachtoffer van zijn passie worden; daarvoor is zijn emotionele betrokkenheid bij de liefdesrelatie niet intens genoeg. Dat neemt niet weg dat er bijzonder fraaie gedichten in deze bundels staan, zoals dit:

Hoogzomer was het en het middaguur juist aangebroken.
Ik lag wat uit te rusten languit op mijn bank,
het ene raamluik op een kier, het andere dichtgetrokken,
gefilterd licht, zoals soms wel in bossen hangt

of zoals hoort bij schemertijd, als Phoebus' zon gaat kwijnen
of nacht al afscheid neemt en dag nog komen moet,
kortom, een licht dat lijkt te schijnen voor bedeesde meisjes,
wanneer hun aarzelende schaamte dekking zoekt.

Plots kwam Corinna binnen in een wolk van lichte kleren,
het haar sloot golvend om haar hals van parelmoer;
de koningin van Babylon, voortschrijdend naar het bruidsbed,
zo mooi. Zo mooi als Laïs, veelaanbeden hoer.

Ik rukte aan haar kleren die toch al niet veel verhulden.
Zij, zich verwerend, snoerde ze juist strakker aan,
maar 't was de afweer van een vrouw die niet wil triomferen
en zich met zelfverraad gemakkelijk laat verslaan.

Haar kleren vielen op de grond. Daar stond ze en mijn ogen
zagen haar weelde, de volmaakte lijn ervan;
haar schouders en haar armen, die ik zien mocht, die ik streelde,
haar tepels - wat een willig speelgoed in mijn hand!

Die strakgespannen buik onder haar stijf-omsnoerde borsten,
die heupen, wat een heupen! En haar meisjesbeen!
Maar moet ik alles noemen? Ik zag niets dat niet ontroerde
en trok haar naakt heel dicht tegen mijn naaktheid aan ...

Wat volgt weet iedereen. Wij vielen uitgeput in slaap en
nu mag het vaak in 't middaguur hoogzomer slaan!

Amores I, 5; vert. M. d'Hane-Scheltema, onder de titel Siësta

Ovidius' onbetwistbare deskundigheid op het terrein van de liefde blijkt duidelijk uit zijn leerdicht in drie boeken, de Ars amatoria. In de eerste twee boeken geeft hij de man gedetailleerde en vaak hoogst vermakelijke adviezen hoe hij een vrouw moet veroveren en behouden. In het derde boek geeft hij de vrouwen raad. Terwijl zijn voorgangers in dit genre, Lucretius en Vergilius, serieuze onderwerpen behandeld hadden, resp. de filosofie van Epicurus en de landbouw, spreekt Ovidius met een ernst die in komisch contrast staat tot het wufte onderwerp, over de taktiek die de man of de vrouw moet volgen om de geliefde te veroveren. Uit het volgende fragment blijkt tegelijk de wereldwijze ironie en het psychologisch inzicht die kenmerkend zijn voor Ovidius als magister amoris.

En ga dan zeker naar de renbaan met zijn puik aan paarden
daar, in dat volgepakte Circus, ligt je kans:
je hoeft er niet met vingertaal je hart te laten spreken
of antwoord terug te krijgen door een sluiks gebaar.
Je mag er naast je dame zitten, niemand houdt je tegen
en lichaam tegen lichaam prangen, waar je kunt,
ja, mooier nog: je móet wel prangen, dat zijn Circusregels,
je móet je buurvrouw voelen, wie dat wil of niet.

Zodoende kun je ook een algemeen gesprek beginnen,
gewoon, beleefde praat, dat is de beste toon;
vraag haar vol interesse wie z'n paarden er gaan lopen
en kies meteen voor 't paard dat zij haar voorkeur gunt,
en als de lange stoet met wit-ivoren goden langstrekt,
klap dan voor Vrouwe Venus wat je klappen kunt.
Het kan gebeuren, dat er zand opspat, tegen de kleren
van jouw vriendin. Dat veeg je met je vingers weg,
en ook al valt er nergens zand, dan veeg je toch maar nergens,
zolang je maar een reden hebt attent te zijn.
En als haar mantel soms wat al te slordig langs de grond sleept,
til je die heel behulpzaam bij de zoom omhoog,
waarna je als beloning, en als zij het even toelaat,
met eigen oog ruim inzicht in haar benen krijgt.

Ars I, 135 - 158; vert. M. d'Hane-Scheltema

Aangezien het beëindigen van een liefdesrelatie meestal lastiger is dan het aanknopen ervan, heeft Ovidius in een gedicht met de titel Remedia amoris ook voor dit probleem een aantal adviezen willen geven. Een voorbeeld:

Minnaar, voor jou is eenzaamheid gevaarlijk,
wie je ook bent, dus hoed je voor de eenzaamheid!
Waar vlucht je heen? De massa biedt je meer bescherming;
alleen zijn is voor jou verkeerd; dat maakt je dol.
Een groot gezelschap kan je soms nog redden,
ben je alleen, dan word je somber, en het beeld
van je geliefde zweeft je, als was ze 't zelf, voor ogen.
Dus is de nacht ook triester dan de tijd van Phoebus:
dan mis je het gezelschap van je vrienden
om je te troosten en je op te beuren in je leed.
Vermijd gesprekken niet, ga niet je deuren sluiten,
verberg niet in het donker je betraand gezicht.

Rem. 579 - 588; vert. D. den Hengst

Tot een ander genre behoren de Heroides, 'Heldinnenbrieven', geschreven door mythologische vrouwenfiguren aan hun geliefden. Het zijn karakterstudies in briefvorm, inhoudelijk verwant aan de suasoria, de oefenspeeches die deel uitmaakten van het onderwijs bij de rhetor. Ovidius roept met een groot inlevingsvermogen en een virtuoze vormgeving een aantal van deze vrouwenfiguren in deze brieven voor ons op. Als voorbeeld een fragment uit een brief van Medea aan Jason. Medea was een oosterse prinses, door de Griekse held Jason meegevoerd naar Athene. Op een bepaald moment besluit Jason zich van haar te ontdoen, om in het huwelijk te treden met een Griekse vrouw:

Op jouw bevel had ik het huis verlaten
met beide kinderen en - wat mij altijd vergezelt -
ook met de liefde die ik voor je voel,
toen plotseling een bruiloftslied mijn oor bereikte
en ik een stoet van flakkerende bruiloftsfakkels zag.
Een fluit speelde - voor jullie! - blijde klanken,
voor mij klonk dat nog droever dan de doodstrompet.
Ik werd heel bang, kon aan zo'n misdaad niet geloven,
maar toch kwam er een ijskou om mijn hart.
De stoet trok voort, terwijl ze 't bruidslied zongen:
hoe dichterbij het kwam, hoe vreeslijker voor mij.
Met afgewend gelaat weenden mijn slaven,
wie zou van zo een ramp de bode willen zijn?
Wat het ook was, ik wou het liever niet begrijpen,
maar voelde me bedroefd alsof ik alles wist,
totdat de jongste van mijn zoons, omdat ik dat gevraagd had,
en zelf nieuwsgierig, bij de voordeur was gaan staan.
'Kom kijken, moeder,' riep hij, 'vader Jason
rijdt vooraan in de stoet en ment, in goud gekleed,
een vierspan paarden ...'

Her. XII, 135 - 152; vert. D. den Hengst

Nog voor zijn verbanning in 8 na Chr. had Ovidius zijn hoofdwerk de Metamorphosen vermoedelijk al voltooid. ( ... ) [elders meer over de Metamorphosen]

Een ander omvangrijk gedicht, waaraan Ovidius ongeveer gelijktijdig heeft gewerkt, zijn de Fasti, een poëtische kalender, waarin hij de talrijke godsdienstige en nationaal-historische feesten die het Romeinse jaar kende, achtereenvolgens beschrijft en het ontstaan ervan verklaart. Een voorbeeld voor deze vorm van poëzie had de Alexandrijnse dichter Callimachus in de derde eeuw voor Christus gegeven met zijn werk de Aitia ('Oorzaken'). Dit werk, waarvan we alleen papyrus-fragmenten over hebben, was eerder nagevolgd door Propertius. Ovidius' Fasti, die slechts voor de helft voltooid zijn, zijn een goed voorbeeld van de manier waarop Romeinse dichters poëtische vormen die zij van Griekse voorgangers hadden overgenomen, wisten te gebruiken voor een typisch Romeinse inhoud. De stichting van Rome op 21 April inspireert Ovidius tot de volgende regels. Romulus spreekt:

De koning sprak : 'Sta mij terzijde Jupiter,
Mars vader, moeder Vesta, bij het stichten van de stad.
En al gij goden die het vroom is aan te roepen, hoort mij,
verleent uw zegen aan de stad die thans verrijst!
Lang zij haar leven, lang haar macht als heerseres der aarde,
aan haar zij onderworpen Oost en West!'
Zo bad hij en ter linkerzijde klonk als teken
van Jupiter de donder, links ook wierp hij
vanuit de hemel bliksemschichten neer.

Fasti IV, 827 - 34; vert. D. den Hengst

De ballingschapspoëzie van Ovidius is verschenen in twee bundels elegieën, de Tristia en de Epistulae ex Ponto. In de Tristia beschrijft Ovidius onder meer de dag van zijn verbanning, waarop hij zijn echtgenote en alles wat hem lief was in Rome moest achterlaten. Zijn ballingsoord, Tomi, het tegenwoordige Constanza in Roemenië aan de Zwarte Zee, schildert Ovidius als een oord van verschrikking, waar hij lijdt onder de gruwelijke koude, de onbeschaafdheid van de mensen met wie hij moet omgaan en de angstaanjagende nabijheid van barbaarse stammen in het Noorden.
De Epistulae zijn een verzameling brieven aan vrienden in Rome, waarin Ovidius zich zonder ophouden beklaagt over zijn ellendige bestaan in Tomi en hun vraagt een goed woord voor hem te doen bij de keizer. Een specimen van deze ballingschap, Ovidius' autobiografie, is in deze inleiding uitgebreid aan de orde geweest. Tot besluit Ovidius' grafschrift, zoals hij dat zelf in de Tristia heeft opgesteld:

Ik, Naso, die hier rust, de speelse dichter van de liefde,
ben door mijn eigen dichttalent ten val gebracht.
Reiziger, wees zo goed, indien u ooit bemind hebt,
te zeggen: 'Beenderen van Ovidius, rust zacht!'

Tristia III, 3.73-6;vert. D. den Hengst