BOEK II

I. [1] Nu we het nageslacht van Deucalion besproken hebben, wil ik verdergaan met dat van Inachus.
Oceanus en Tethys hadden een zoon Inachus, naar wie een rivier in Argos Inachus heet. Hij kreeg bij Melia, de dochter van Oceanus, twee zoons, Phoroneus en Aegialeus. Nadat Aegialeus kinderloos gestorven was, werd heel het land naar hem Aegialia genoemd; Phoroneus, die heerste over heel het gebied dat later Peloponnesus heette, verwekte bij de nimf Teledice Apis en Niobe. Apis, die van zijn heerschappij een tirannie maakte en met geweld zijn macht uitoefende, noemde de Peloponnesus naar zichzelf Apia; na een aanslag door Thelxion en Telchis stierf hij kinderloos, waarna hij onder de naam Serapis als een god vereerd werd*. Niobe kreeg bij Zeus (zij was de eerste sterfelijke vrouw met wie Zeus het bed deelde) een zoon Argus en, zoals Acusilaüs zegt, ook nog Pelasgus, naar wie de bewoners van de Peloponnesus Pelasgen genoemd zouden zijn. Hesiodus zegt echter dat Pelasgus uit de grond (chtoon) zelf (auto) is geboren. [2] Maar over hem kom ik later nog te spreken*. Toen Argus het koningschap had gekregen, noemde hij de Peloponnesus naar zichzelf Argos, en na zijn huwelijk met Evadne, dochter van Strymon en Neaera, kreeg hij als kinderen Ecbasus, Piras, Epidaurus en Criasus, die hem weer als koning opvolgde.
Ecbasus had een zoon Agenor, die de vader werd van Argus, die de alziende genoemd wordt. Die had namelijk overal op zijn lichaam ogen, en met zijn enorme kracht doodde hij de stier die in Arcadië verwoestingen aanrichtte, waarna hij zich met diens huid omhulde. En toen een sater de Arcadiërs kwaad deed en hun vee roofde, trad hij tegen hem op en doodde hem. Men vertelt dat hij ook Echidna, de dochter van Tartarus en Gaea, die voorbijgangers ontvoerde, in de gaten heeft gehouden tot ze sliep, en haar daarna gedood heeft. Hij nam ook wraak voor de moord op Apis door de schuldigen te doden.
[3] Argus en Ismene, de dochter van Asopus, hadden een zoon Iasus, die volgens sommigen de vader werd van Io. Maar Castor, de schrijver van jaarboeken, en vele tragediedichters noemen Io een dochter van Inachus; Hesiodus en Acusilaüs beweren dat Piren haar vader was. Als priesteres van Hera werd ze door Zeus verleid. Maar toen Hera hem betrapte, veranderde hij het meisje door een aanraking in een witte koe en zwoer hij dat hij nooit met haar was samengeweest; daarom, zo zegt Hesiodus, wekken eden van geliefden niet de toorn van de goden op. Maar Hera eiste de koe van Zeus op en stelde als haar bewaker de alziende Argus aan, die volgens Pherecydes een zoon was van Arestor, volgens Asclepiades echter van Inachus en volgens Cercops van Argus en Ismene, de dochter van Asopus; Acusilaüs zegt dat hij uit de aarde geboren is. Hij dan bond haar vast aan de olijfboom die in een heilig woud in Mycene stond. Nadat Zeus aan Hermes de opdracht had gegeven de koe te ontvoeren en deze dat door verraad van Hiërax* niet ongemerkt kon doen, gooide hij Argus met een steen dood; daardoor kreeg hij de bijnaam Argusdoder. Nu stuurde Hera een horzel op de koe af; de koe kwam eerst bij de naar haar genoemde Ionische Golf, trok vervolgens door Illyrië, passeerde het Haemusgebergte en stak de zeestraat over die toen nog de Thracische heette, maar nu naar haar de Bosporus*. Toen ze tot in Scythië en het Cimmerische land gekomen was en door een enorm gebied had gezworven en grote stukken door zee had gezwommen in Europa en Asia, kwam ze uiteindelijk aan in Egypte, waar ze haar oude gestalte terugkreeg en op de oevers van de Nijl een zoon baarde, Epaphus. Hera verzocht de Cureten hem te laten verdwijnen; en zij deden dat. Maar toen Zeus erachter kwam, doodde hij de Cureten, waarna Io op zoek ging naar haar zoon. Toen ze al rondzwervend door heel Syrië (want haar was verteld dat de vrouw van de koning van Byblos haar kind grootbracht) Epaphus gevonden had, keerde ze terug naar Egypte en huwde ze Telegonus, die toen koning was van Egypte. Ze richtte een beeld op van Demeter, die door de Egyptenaren Isis genoemd werd; zij gaven Io eveneens de naam Isis*.
[4] Toen Epaphus als koning heerste over Egypte, huwde hij Memphis, dochter van Nilus (Nijl), en stichtte hij een stad met haar naam, Memphis; hij kreeg een dochter Libya, naar wie het land Libië* genoemd werd. Libya en Poseidon kregen de tweeling Agenor en Belus. Agenor verhuisde naar Phoenicië, waar hij koning werd en stamvader van het beroemde geslacht; daarover zullen we later vertellen*. Belus bleef achter in Egypte en heerste er als koning; hij huwde Anchinoë, de dochter van Nilus, en ze kregen een tweeling, Aegyptus en Danaüs, maar volgens Euripides ook nog Cepheus en Phineus. Belus liet nu Danaüs wonen in Libië en Aegyptus in Arabië; deze onderwierp het land van de Melampoden* en noemde het naar zichzelf Egypte. Aegyptus kreeg bij veel vrouwen vijftig zoons, en Danaüs net zo vijftig dochters. Toen ze later in conflict raakten over de heerschappij, voelde Danaüs angst voor de zoons van Aegyptus en bouwde hij op advies van Athena als eerste mens een schip, waarop hij met zijn dochters vluchtte. Nadat hij op Rhodos geland was, richtte hij er het beeld op van Athena van Lindos. Toen hij vandaar in Argos was aangekomen, gaf Gelanor, die er toentertijd koning was, het koninkrijk aan hem over; nu hij zelf het gebied in zijn macht had, noemde hij de inwoners naar zichzelf Danaërs. Omdat het land niet over water beschikte, aangezien Poseidon zelfs de bronnen had laten opdrogen uit woede jegens Inachus, die verklaard had dat het land aan Hera toebehoorde, stuurde hij zijn dochters op weg om water te halen. Een van hen, Amymone, wierp op haar zoektocht naar water een speer naar een hert, maar trof een slapende sater; deze kwam overeind en voelde de begeerte met haar het bed te delen. Maar toen verscheen Poseidon, waarna de sater vluchtte. Amymone sliep met de god en daarop wees hij haar de bronnen in Lerna.
[5] De zoons van Aegyptus kwamen naar Argos, waar ze erop aandrongen de vijandschap te beëindigen en vroegen om met de dochters van Danaüs te mogen trouwen. Danaüs had weliswaar weinig vertrouwen in hun beloften en voelde nog altijd wrok wegens zijn ballingschap, maar stemde toch in met het huwelijk en wees zijn dochters op grond van een loting toe. Zo wezen ze eerst Hypermnestra, de oudste, toe aan Lynceus, en Gorgophone aan Proteus; dat waren de zoons die Aegyptus had bij een koningin, Argyphia. Wat de anderen betreft, Busiris en Enceladus en Lycus en Daïphron kregen de dochters die Danaüs bij Europa had gekregen, Automate, Amymone, Agave en Scaea. Die dochters had Danaüs gekregen bij een koningin, terwijl Gorgophone en Hypermnestra kinderen van Elephantis waren. Istrus kreeg Hippodamia, Chalcodon Rhodia, Agenor Cleopatra, Chaetus Asteria, Diocorystes Hippodamia, Alces Glauce, Alcmenor Hippomedusa, Hippothoüs Gorge, Euchenor Iphimedusa, en Hippolytus Rhode. Die tien waren zoons van een Arabische vrouw, en de meisjes dochters van Hamadryadische nimfen, sommigen van Atalantia, anderen van Phoebe. Agaptolemus lootte Pirene, Cercetes Dorium, Eurydamas Phartis, Aegius Mnestra, Argius Evippe, Archelaüs Anaxibië, Menemachus Nelo, zeven zoons van een Phoenicische vrouw, de meisjes van een Ethiopische. Zonder loting kregen de zoons van Tyria de dochters van Memphis wegens een overeenkomst in hun namen: Clitus Clite, Sthenelus Sthenele, Chrysippus Chrysippe. De twaalf zoons van de Najade Caliadne lootten over de dochters van de Najade Polyxo: de zoons waren Eurylochus, Phantes, Peristhenes, Hermus, Dryas, Potamon, Cisseus, Lixus, Imbrus, Bromius, Polyctor en Chthonius, de dochters heetten Autonoë, Theano, Electra, Cleopatra, Eurydice, Glaucippe, Anthelia, Cleodore, Evippe, Erato, Stygne en Bryce. De zoons die Aegyptus bij Gorgo had lootten over de dochters van Piëria, waardoor Periphas Actaea kreeg, Oeneus Podarce, Aegyptus Dioxippe, Menalces Adite, Lampus Ocypete, en Idmon Pylarge. En tenslotte de jongste zoons: Idas kreeg Hippodice, Daïphron Adiante (zij waren dochters van Herse), Pandion Callidice, Arbelus Oeme, Hyperbius Celaeno en Hippocorystes Hyperippe; dat waren zoons van Hephaestine en dochters van Crino.
Toen ze de meisjes zo door het lot toegewezen hadden, onthaalde Danaüs allen op een groot feest en gaf hij zijn dochters dolken. Zij doodden nu de bruidegoms in hun slaap, behalve Hypermnestra; zij spaarde Lynceus, omdat hij haar maagdelijkheid had gerespecteerd. Daarop sloot Danaüs haar op en hield haar gevangen. De andere dochters van Danaüs begroeven de hoofden van de bruidegoms in Lerna en bewezen de lichamen buiten de stad de laatste eer. Athena en Hermes reinigden hen in opdracht van Zeus. Later liet Danaüs Hypermnestra en Lynceus samen wonen en schonk zijn overige dochters tijdens sportwedstrijden aan de winnaars.
Amymone kreeg bij Poseidon een zoon Nauplius. Hij bereikte een hoge leeftijd, en varend op zee stuurde hij schepen die hij tegenkwam, met vuursignalen de dood in*. Zelf kwam hij trouwens ook zo aan zijn einde. Maar voor zijn dood trouwde hij volgens de tragediedichters met Clymene, dochter van Catreus, maar volgens de schrijver van ‘De Terugkeer’* met Philyra, en volgens Cercops met Hesione; en hij kreeg drie zoons, Palamedes, Oeax en Nausimedon.
 
II. [1] Lynceus, die na Danaüs over Argos heerste, verwekte bij Hypermnestra een zoon Abas. Deze kreeg bij Aglaïa, de dochter van Mantineus, een tweeling, Acrisius en Proetus. Zij maakten al in de schoot van hun moeder ruzie met elkaar*, en toen ze groot geworden waren, beoorloogden ze elkaar om het koningschap, en tijdens die oorlogen vonden zij als eersten schilden uit. Toen Acrisius nu Proetus verslagen had, joeg hij hem weg uit Argos. Die kwam terecht in Lycië bij Iobates of, zoals sommigen zeggen, bij Amphianax; daar huwde hij diens dochter, volgens Homerus Antia, maar volgens de tragediedichters Stheneboea. Zijn schoonvader bracht hem met een leger Lyciërs terug naar Argos, waar hij Tiryns bezette, dat de Cyclopen voor hem ommuurd hadden. Ze verdeelden nu heel het gebied van Argos en bleven er beiden wonen; Acrisius was nu koning van Argos, Proetus van Tiryns. [2] Acrisius kreeg bij Eurydice, dochter van Lacedaemon, een dochter Danaë, en Proetus bij Stheneboea Lysippe, Iphinoë en Iphianassa. Zodra die laatste meisjes volwassen waren, werden ze met waanzin geslagen, volgens Hesiodus omdat ze de riten van Dionysus weigerden te aanvaarden, maar Acusilaüs geeft als reden dat ze het houten beeld van Hera te weinig eer hadden bewezen. In hun waanzin dwaalden ze rond door heel het gebied van Argos en, toen ze later verder trokken door Arcadië en de Peloponnesus, renden ze volkomen onverzorgd door verlaten gebieden. Maar Melampus, zoon van Amythaon en Abas’ dochter Idomene, die een ziener was en als eerste de therapie heeft uitgevonden die werkt met kruiden en reinigingsrituelen, beloofde dat hij de meisjes zou behandelen als hij de macht kreeg over een derde deel van het gebied. Toen Proetus weigerde zoveel te betalen voor de behandeling, werden de meisjes nog waanzinniger, en met hen ook nog de overige vrouwen; ook die verlieten namelijk hun huizen, doodden hun eigen kinderen en begaven zich naar onbewoond gebied. Nu het ongeluk een zo grote omvang had gekregen, was Proetus bereid het gevraagde loon te betalen. Maar de ziener zei nu dat hij pas wilde helpen als zijn broer Bias een net zo groot stuk gebied zou krijgen als hij. De vrees bekroop nu Proetus dat, als de behandeling nog verder werd uitgesteld, er nog zwaardere eisen gesteld zouden worden, en ging nu akkoord met de behandeling op de gestelde voorwaarden. Melampus nam nu de sterkste jongemannen mee en joeg onder gehuil en een soort van bezeten dans de vrouwen vanuit de bergen naar Sicyon. Tijdens die achtervolging overleed de oudste van de dochters, Iphinoë; de overigen kwamen weer tot hun verstand toen ze het reinigingsritueel hadden ondergaan. Proetus huwde hen nu uit aan Melampus en Bias, en later kreeg hij een zoon, Megapenthes.
 
III. [1] Nadat Bellerophon, de zoon van Glaucus, die Sisyphus’ zoon was, per ongeluk zijn broer Deliades gedood had of, zoals anderen zeggen, Piren, en weer anderen Alcimenes, kwam hij bij Proetus, die hem reinigde. En daar werd Stheneboea verliefd op hem en liet aan hem het verzoek overbrengen haar te ontmoeten. Toen hij dat afwees, vertelde ze aan Proetus dat Bellerophon haar een oneerbaar voorstel had gedaan. Proetus geloofde haar en liet hem een brief naar Iobates brengen, waarin stond dat die Bellerophon moest doden. Na lezing droeg Iobates hem op Chimaera te doden, omdat hij dacht dat hij door het beest vernietigd zou worden; ze was al voor een grote groep mensen niet te vangen, laat staan voor één man; ze had de voorkant van een leeuw, de staart van een draak, en haar derde hoofd, het middelste, een geitenkop, spuwde vuur. Ze verwoestte het land en richtte een slachting aan onder het vee; want al was ze één schepsel, ze had de kracht van drie beesten. Het verhaal vertelt verder dat die Chimaera was grootgebracht door Amisodarus, zoals ook Homerus heeft overgeleverd, en dat ze verwekt is door Typhon bij Echidna, zoals Hesiodus verhaalt. [2] Nadat Bellerophon dus zijn Pegasus bestegen had, het gevleugelde paard dat een kind was van Medusa en Poseidon, verhief hij zich hoog in de lucht en schoot vandaar Chimaera neer. Na die strijd kreeg hij de opdracht met de Solymiërs te vechten. Zodra hij ook dat geklaard had, moest hij tegen de Amazones strijden. Nadat hij ook die gedood had, koos Iobates de Lyciërs die het moedigst leken te zijn, uit en droeg hun op een hinderlaag te leggen om hem te doden. Maar toen hij ook die allemaal gedood had, was Iobates onder de indruk van zijn kracht en liet hij hem de brief lezen, waarna hij hem verzocht bij hem te blijven; hij gaf hem zijn dochter Philonoë en liet hem bij zijn dood het koninkrijk na.
 
IV. [1] Toen Acrisius het orakel raadpleegde of hij mannelijke nakomelingen zou krijgen, antwoordde de godheid dat zijn dochter een zoon zou krijgen die hem zou doden. Geschrokken bouwde Acrisius een ondergrondse, bronzen kamer, waarin hij zijn dochter opsloot. Maar zij werd, zoals sommigen beweren, verleid door Proetus, wat dan ook het conflict tussen de broers* zou hebben veroorzaakt; anderen beweren dat Zeus zich in een stroom goud veranderde, door het dak naar binnen vloeide en zo in haar schoot terechtkwam. Toen Acrisius later erachter kwam dat zij een zoon Perseus had gebaard, wilde hij niet geloven dat ze door Zeus verleid was; hij stopte zijn dochter met haar zoon in een kist en wierp die in zee. De kist spoelde aan op Seriphos, waar Dictys hem vond en de jongen grootbracht. [2] Koning van Serifos was toen Polydektes, de broer van Dictys; hij werd verliefd op Danaë, maar kon niet het bed met haar delen, omdat Perseus inmiddels een volwassen man was. Daarop riep hij zijn vrienden bijeen, en met hen ook Perseus, met het verhaal dat hij een bijdrage van hen wilde om Hippodamia*, de dochter van Oenomaüs, een huwelijksaanbod te kunnen doen. Toen Perseus verklaarde dat hij zelfs onder dreiging met het hoofd van Gorgo* zou weigeren mee te doen, vroeg Acrisius aan iedereen paarden en droeg hij Perseus op, toen hij van hem geen paarden kreeg, hem het hoofd van de Gorgo te brengen. Daarop kwam hij gegidst door Hermes en Athena bij de dochters van Phorcus, Enyo, Pephredo en Dino; zij waren dochters van Ceto en Phorcus, en zusters van de Gorgonen, en al vanaf hun geboorte oude vrouwen. Met hun drieën hadden ze één oog en één tand, die ze voortdurend aan elkaar doorgaven. Maar Perseus maakte zich er meester van, en toen ze die terugvroegen, zei hij dat hij ze zou teruggeven als ze hem de weg wezen die naar de nimfen leidt. Die nimfen hadden gevleugelde sandalen en de kibisis, naar men zegt een soort ransel. [Pindarus en Hesiodus in Het Schild* zeggen over Perseus:
    ‘Heel zijn rug werd gedekt door het hoofd van het vreeslijke monster
        Gorgo, en daaromheen snelde de kibisis.’
Die is zo genoemd omdat er altijd kleding en voedsel in zit.] Zij hadden ook de helm van Hades. Toen de dochters van Phorcus hem de weg gewezen hadden, gaf hij hun het oog en de tand terug; daarop kwam hij bij de nimfen en kreeg hij waar hij op uit was. Hij sloeg de kibisis om zich heen, snoerde de sandalen vast om zijn enkels en zette de helm op zijn hoofd; daarmee kon hij zelf zien wie hij wilde zonder door anderen gezien te worden. Nadat hij verder van Hermes een stalen sikkel had gekregen, vloog hij naar Oceanus, waar hij de Gorgonen in slaap aantrof. Zij heetten Stheno, Euryale en Medusa. Alleen Medusa was sterfelijk; daarom was Perseus ook gestuurd om háár hoofd te halen. De Gorgonen hadden een hoofd dat bezaaid was met drakenschubben, grote tanden als van zwijnen, bronzen handen en gouden vleugels waarmee ze vlogen. Ze veranderden iedereen die naar hen keek, in steen. Zodra Perseus nu naast de slapende Gorgonen stond, werd zijn hand geleid door Athena, en terwijl hij in een bronzen schild keek, waarin hij het spiegelbeeld van de Gorgo zag, hakte hij haar hoofd af. Toen dat was afgesneden, sprong uit de Gorgo het gevleugelde paard Pegasus te voorschijn, en Chrysaor, de vader van Geryon; zij waren bij haar verwekt door Poseidon. [3] Nadat Perseus dus het hoofd van Medusa in de kibisis had gestopt, keerde hij terug. Daarop kwamen de Gorgonen overeind van hun slaapplaats en zetten de achtervolging in op Perseus, maar vanwege de helm konden ze hem niet zien; want die maakte hem onzichtbaar.
Toen hij vervolgens in Ethiopië was gekomen, waar Cepheus als koning heerste, zag hij hoe diens dochter Andromeda daar klaar stond om gevoerd te worden aan een zeemonster. Cassiëpea, de vrouw van Cepheus, had namelijk ruzie gemaakt met de Nereïden over wie de mooiste was, en opgeschept dat ze hen allemaal overtrof; daar waren de Nereïden kwaad over geworden, en Poseidon, die hun woede deelde, had een watervloed op het land af gestuurd en een monster. Toen Ammon voorspelde dat ze van de ellende bevrijd zouden worden als Andromeda, de dochter van Cassiëpea, als voer aan het monster werd aangeboden, had Cepheus dat onder aandrang van de Ethiopiërs gedaan en zijn dochter aan een rots vastgeklonken. Toen Perseus haar nu zag, werd hij verliefd op haar en beloofde hij Cepheus dat hij het monster zou doden als hij bereid was zijn dochter na de redding aan hem als vrouw te geven. Daarop zwoeren beiden een eed, waarna Perseus de strijd met het monster aanging, het doodde en Andromeda bevrijdde. Toen Phineus, de broer van Cepheus, aan wie Andromeda eerst was toegezegd, een complot tegen hem beraamde en Perseus daar achter kwam, liet hij hem de Gorgo zien en veranderde hij hem samen met de anderen die in het complot zaten, direct in steen. Toen hij vervolgens op Seriphos kwam en daar merkte dat zijn moeder met Dictys asiel gezocht had op de altaren om aan het geweld van Polydectes te ontkomen, begaf hij zich naar het paleis; Polydectes had daar zijn vrienden bijeengeroepen, en Perseus liet nu met afgewend gelaat het hoofd van de Gorgo aan hen zien; wie ernaar keek, werd versteend in de houding die hij juist had aangenomen. Nadat hij nu Dictys als koning op Seriphos had aangesteld, gaf hij de sandalen, de kibisis en de helm terug aan Hermes en het hoofd van de Gorgo aan Athena. Hermes bezorgde de voornoemde voorwerpen weer terug bij de nimfen, maar Athena plaatste het hoofd van de Gorgo midden op haar schild. Volgens sommigen werd Medusa overigens om wille van Athena onthoofd; ze zeggen dat de Gorgo met haar in schoonheid had willen wedijveren.
[4] Perseus haastte zich met Danaë en Andromeda naar Argos om Acrisius te zien. Maar deze verliet, toen hij dat vernomen had, Argos uit angst voor de orakeluitspraak* en trok naar het land van de Pelasgen. Daar organiseerde Teutamides, de koning van Larissa, juist sportwedstrijden ter ere van zijn overleden vader, waarop ook Perseus was afgekomen om deel te nemen. Toen hij dan bezig was met de pentathlon, trof hij met de discus de voet van Acrisius, waardoor deze onmiddellijk stierf. Toen hij hoorde dat daarmee het orakel in vervulling was gegaan, begroef hij Acrisius buiten de stad; en omdat hij zich schaamde om naar Argos terug te keren voor de erfenis van de man die door hem gestorven was, ging hij naar Tiryns naar Megapenthes, de zoon van Proetus, en wist met hem te ruilen: hij droeg Argos aan hem over. Zo heerste Megapenthes nu over Argos en Perseus over Tiryns, nadat hij ook Midea en Mycene ommuurd had. [5] Hij kreeg zoons bij Andromeda: Perses al voordat hij naar Hellas kwam, die hij bij Cepheus achterliet (van hem stammen naar men zegt de Perzische koningen af), en in Mycene Alcaeus, Sthenelus en Heleüs, en Mestor en Electryon, alsmede een dochter, Gorgophone, die trouwde met Periëres.
Alcaeus kreeg bij Astydamia, de dochter van Pelops, maar volgens sommigen bij Laonome, de dochter van Guneus, en volgens anderen weer bij Hipponoë, de dochter van Menoeceus, een zoon Amphitryon en een dochter Anaxo; en Mestor kreeg bij Lysidice, de dochter van Pelops, een dochter Hippothoë. Poseidon ontvoerde die laatste en bracht haar naar de Echinadische Eilanden, waar hij het bed met haar deelde en een zoon verwekte, Taphius, die Taphos stichtte en de bevolking de naam Teleboën gaf, omdat hij ver (tele) van zijn vaderland was gegaan (ebe). Taphius kreeg een zoon Pterelaüs; hem maakte Poseidon onsterfelijk door een gouden haar in zijn hoofd te planten*. Pterelaüs kreeg de volgende zoons: Chromius, Tyrannus, Antiochus, Chersidamas, Mestor en Everes.
Electryon huwde de dochter van Alcaeus, Anaxo*, en kreeg een dochter Alcmene, en zoons, Stratobates, Gorgophonus, Phylonomus, Celaeneus, Amphimachus, Lysinomus, Chirimachus, Anactor en Archelaüs, en na hen ook nog een bastaardzoon Licymnius bij Midea, een Phrygische vrouw.
Sthenelus en Nicippe, de dochter van Pelops, kregen twee dochters, Alcyone en Medusa, en later nog een zoon, Eurystheus, die ook de koningsmacht in Mycene kreeg. Want op het moment dat Heracles geboren zou worden, verklaarde Zeus onder de goden dat de afstammeling van Perseus die toen geboren zou worden, zou heersen over Mycene; Hera haalde echter uit jaloezie de Ilithyiën* over de bevalling van Alcmene tegen te houden en regelde dat de zoon van Sthenelus als zevenmaands kind geboren werd.
[6] Toen Electryon heerste over Mycene, kwamen de zoons van Pterelaüs samen met Taphiërs om het rijk van Mestor [hun grootvader* van moederskant] op te eisen, en toen Electryon hun eis in de wind sloeg, dreven ze zijn kuddes weg; toen daarop de zoons van Electryon zich te weer wilden stelden en hen uitdaagden voor de strijd, doodden ze elkaar. Van de zoons van Electryon overleefde alleen de nog jonge Licymnius, van de zoons van Pterelaus Everes, die op wacht stond bij de schepen. Sommige Taphiërs wisten te ontkomen en voeren weg met de buit gemaakte runderen, die ze overdroegen aan de koning van Elis, Polyxenus; maar Amphitryon betaalde een afkoopsom aan Polyxenus en dreef ze naar Mycene. Omdat Electryon wraak wilde nemen voor de dood van zijn zoons en van plan was te velde te trekken tegen de Teleboën, stelde hij zijn koninkrijk onder de hoede van Amphitryon en gaf hem zijn dochter Alcmene, nadat hij hem had laten zweren dat hij tot zijn terugkeer de maagdelijkheid van het meisje zou respecteren. Toen hij de runderen terugkreeg, sprong er plotseling een op hem af, waarna Amphitryon de knuppel die hij in zijn handen hield, naar het dier wierp; maar die kaatste vanaf de hoorns terug tegen het hoofd van Electryon en doodde hem. Dat gebruikte Sthenelus als voorwendsel om Amphitryon te verbannen uit heel het gebied van Argos en zelf de macht over Mycene en Tiryns te grijpen; en hij ontbood Atreus en Thyestes, de zoons van Pelops, en vertrouwde Midea aan hen toe.
Nadat Amphitryon met Alcmene en Licymnius in Thebe gekomen was, werd hij door Creon ritueel gereinigd en gaf hij zijn zuster Perimede aan Licymnius. Toen Alcmene zei dat ze met hem wilde trouwen als hij wraak zou nemen voor de dood van haar broers, beloofde Amphitryon dat en trok hij te velde tegen de Teleboën, waarbij hij hulp vroeg van Creon. Die was bereid mee te trekken, als Amphitryon eerst de Cadmea zou bevrijden van de vos; want een woeste vos richtte verwoestingen aan in de Cadmea. Maar ook al wilde Amphitryon haar aanpakken, het was beschikt dat niemand haar kon vangen. [7] Omdat het land zwaar te lijden had, offerden de Thebanen iedere maand één kind uit de bevolking aan haar op; als ze dat niet deden, zou het dier er vele grijpen. Amphitryon vertrok nu naar Athene naar Cephalus, de zoon van Deïoneus, en haalde hem over om tegen een aandeel in de buit die ze op de Teleboën zouden behalen, op de jacht de hond mee te nemen die Procris* als geschenk van Minos uit Kreta had meegenomen; in verband met dat dier was door het lot bepaald dat het alles wat het achtervolgde, zou grijpen. Toen de vos nu door de hond achterna gezeten werd, veranderde Zeus beide in steen. Amphitryon trok nu ten strijde met als bondgenoten uit Thoricus in Attica Cephalus, uit Phocis Panopeus, uit Helos in het gebied van Argos Heleüs, de zoon van Perseus, en uit Thebe Creon, en verwoestte de eilanden van de Taphiërs. Zo lang Pterelaüs in leven was, kon hij Taphos niet veroveren; maar toen de dochter van Pterelaüs, Comaetho, verliefd was geworden op Amphitryon en de gouden haar van haar vader uit zijn hoofd getrokken had, stierf Pterelaüs en onderwierp Amphitryon al de eilanden. Hij doodde nu Coematho en voer met de buit naar Thebe; de eilanden gaf hij aan Heleüs en Cephalus. En zij stichtten daar steden die naar hen genoemd werden, en bleven daar wonen.
[8] Maar voordat Amphitryon Thebe bereikte, verscheen Zeus daar; hij had het uiterlijk van Amphitryon aangenomen en deelde in een nacht die hij de lengte van drie nachten had gegeven, het bed met Alcmene en vertelde haar wat er bij de Teleboën gebeurd was. Toen nu Amphitryon teruggekeerd was en zag dat zijn vrouw hem niet vriendelijk ontving, vroeg hij haar naar de reden; toen zij antwoordde dat hij de vorige nacht al bij haar gekomen was en met haar geslapen had, hoorde hij van Tiresias* hoe Zeus met haar geslapen had. Alcmene baarde twee zoons, voor Zeus Heracles, die één nacht ouder was, en voor Amphitryon Iphicles. Toen het kind acht maanden oud was, stuurde Hera twee enorm grote slangen naar zijn bedje; ze wilde het kleine kind ombrengen. Maar toen Alcmene Amphitryon om hulp riep, kwam Heracles overeind en doodde hij ze door ze met zijn twee handen te verwurgen. Pherecydes zegt echter dat Amphitryon de slangen in het bedje gestopt heeft, omdat hij wilde weten welke van de twee kinderen van hem was; dus toen Iphicles op de vlucht sloeg en Heracles zich verweerde, begreep hij dat Iphicles door hem verwekt was.
[9] Heracles leerde wagen mennen van Amphitryon, worstelen van Autolycus, boogschieten van Eurytus, wapens hanteren van Castor en lier spelen van Linus. Die laatste was een broer van Orpheus; toen hij in Thebe gekomen was en Thebaan geworden was, stierf hij doordat Heracles hem een klap met de lier gaf; die doodde hem uit woede omdat hij hem geslagen had. Toen hij op beschuldiging van moord voor het gerecht werd gedaagd, citeerde hij een wet van Rhadamanthys waarin stond dat iemand die zich verdedigt tegen een ander die als eerste handtastelijk is geweest, ongestraft blijft, en daarom werd hij vrijgesproken. Uit angst dat zich nog eens zo iets zou voordoen, stuurde Amphitryon hem naar zijn runderkuddes. Daar groeide hij verder op tot een grote, sterke kerel en overtrof hij allen. Bij de eerste aanblik was al duidelijk dat hij een zoon van Zeus was; zijn lichaamslengte was namelijk vier el en de glans van vuur straalde vanuit zijn ogen. Hij miste nooit, noch bij het boogschieten, noch bij het speerwerpen.
Tijdens zijn verblijf bij de kuddes doodde hij op achttienjarige leeftijd de leeuw van de Cithaeron. Die viel regelmatig aan vanaf de Cithaeron en doodde de runderen van Amphitryon en Thespius. [10] Die laatste was de koning van Thespiae, en Heracles zocht hem op toen hij de leeuw wilde vangen. Hij ontving hem vijftig dagen lang gastvrij, en wanneer Heracles ‘s nachts op jacht ging, legde hij iedere keer één van zijn dochters in zijn bed (hij had er vijftig bij Megamede, de dochter van Arneüs); hij wilde namelijk graag dat ze allemaal een kind van Heracles kregen. Heracles, die dacht dat het steeds hetzelfde meisje was dat het bed met hem deelde, had zo met allemaal gemeenschap. Nadat hij nu de leeuw overwonnen had, legde hij de huid als een mantel om zich heen en gebruikte hij de opengesperde muil als helm.
[11] Toen hij terugkeerde van de jacht, kwam hij bodes tegen die gestuurd waren door Erginus om bij de Thebanen de schatting op te halen. De Thebanen betaalden die schatting aan Erginus om de volgende reden. Een wagenmenner van Menoeceus, Periëres genaamd, had Clymenus, de koning van de Minyers*, met een steen geraakt op het tempelterrein van Poseidon in Onchestus en hem daarbij gewond; hij werd halfdood naar Orchomenos gebracht en droeg op zijn sterfbed zijn zoon Erginus op wraak te nemen voor zijn dood. Daarop trok Erginus te velde tegen Thebe, doodde heel wat mensen en sloot een door eden bezegeld verdrag met hen dat de Thebanen hem twintig jaar lang schatting zouden betalen, elk jaar honderd runderen. Om die schatting op te halen waren de bodes nu onderweg naar Thebe, toen Heracles hen ontmoette en mishandelde; hij sneed bij hen namelijk de oren, de neus en de handen af, hing die aan een touw om hun nek en zei dat ze dat maar als schatting naar Erginus en de Minyers moesten brengen. Uit woede daarover trok Erginus tegen Thebe op. Maar nadat Heracles wapens van Athena had gekregen en de strijd was aangegaan, doodde hij Erginus, joeg de Minyers op de vlucht en dwong hen een twee keer zo grote schatting naar Thebe te brengen. In dat gevecht vond Amphitryon moedig strijdend de dood. Als ereprijs ontving Heracles van Creon zijn oudste dochter Megara, bij wie hij drie zoons kreeg, Therimachus, Creontiades en Deïcoön. Zijn jongere dochter gaf Creon aan Iphicles, die al een zoon Iolaüs had bij Automedusa, de dochter van Alcathus. En na de dood van Amphitryon huwde Rhadamanthys, de zoon van Zeus, Alcmene, en woonde hij als balling in Ocaleae in Boeotië.
Nadat Heracles eerst van Eurytus* boogschieten had geleerd, kreeg hij van Hermes een zwaard, van Apollo pijl en boog, van Hephaestus een gouden borstpantser en van Athena een kleed; zijn knots heeft hij namelijk zelf gesneden in Nemea.
[12] Na de strijd tegen de Minyers gebeurde het dat Heracles door de jaloezie van Hera met waanzin werd getroffen; hij wierp zijn eigen kinderen, die hij bij Megara had, in het vuur en ook twee van de kinderen van Iphicles; nadat hij zich daarvoor zelf tot ballingschap veroordeeld had, werd hij ritueel gereinigd door Thespius; vervolgens ging hij naar Delphi om de god te vragen waar hij moest wonen. De Pythia* sprak hem toen voor het eerst aan met de naam Heracles; want voordien werd hij Alcides* genoemd. Ze zei hem dat hij naar Tiryns moest verhuizen om daar twaalf jaar lang dienst te doen bij Eurystheus en de tien werken te volvoeren die hem opgedragen zouden worden; en dan, zei ze, als de werken volvoerd waren, zou hij onsterfelijk zijn.

V. [1] Toen Heracles dat hoorde, ging hij naar Tiryns en volbracht alles wat hem door Eurystheus werd opgedragen. Eerst gaf die opdracht hem de huid te brengen van de Nemeïsche leeuw; dat was een onkwetsbaar dier, verwekt door Typhon. Toen hij dus op weg ging om de leeuw te vangen, kwam hij in Cleonae, waar hij gastvrij ontvangen werd door een arme dagloner, Molorchus. Toen deze een offerdier wilde slachten, zei Heracles hem dertig dagen te wachten, en als hij veilig van de jacht zou terugkeren, het aan Zeus de Redder te offeren; maar als hij de dood zou vinden, moest Molorchus het gebruiken om aan hem als halfgod een dodenoffer te brengen. Toen hij nu in Nemea was aangekomen en de leeuw had opgespoord, schoot hij eerst een pijl op hem af; maar toen hij merkte dat hij onkwetsbaar was, hief hij zijn knots en joeg achter hem aan. Daarop vluchtte het dier een grot met twee toegangen in, waarop Heracles de ene ingang blokkeerde en door de andere op het dier af ging; hij legde zijn handen rond de strot en kneep die net zo lang dicht tot hij gestikt was; daarop nam hij hem op zijn schouders en bracht hem naar Cleonae. Daar trof hij Molorchus aan die op de laatste dag op het punt stond het offerdier als voor een dode te offeren; nu offerde Heracles het aan Zeus de Redder en bracht vervolgens de leeuw naar Mycene. Verbijsterd over zijn moed verbood Eurystheus hem ooit nog de stad in te komen; hij moest het resultaat voortaan buiten de stadspoorten laten zien. Ze zeggen dat hij in zijn angst zelfs een bronzen voorraadvat in de grond heeft laten ingraven om zich te kunnen verstoppen en dat hij de opdrachten voor de werken gaf via een bode, Copreus de zoon van Pelops van Elis. Deze Copreus had Iphitus gedood, was naar Mycene gevlucht en daar door Eurystheus ritueel gereinigd, waarna hij daar was blijven wonen.
[2] Als tweede werk droeg hij hem op de hydra van Lerna te doden; die was opgegroeid in het moeras van Lerna en verscheen vaak in de vlakte om het vee en het land te vernietigen. De hydra had een enorm groot lichaam met negen koppen, acht sterfelijk, de middelste onsterfelijk. Heracles stapte dus op een wagen met Iolaüs als menner en verscheen in Lerna, waar hij zijn paarden halt liet houden. Nadat hij de hydra ontdekt had op een heuvel bij de Amymonebronnen, waar ze haar hol had, beschoot hij haar met brandende pijlen en dwong haar zo naar buiten te komen; toen ze dat deed, greep hij haar vast en hield haar in zijn macht. Maar zij kronkelde zich om een van zijn voeten en klampte zich aan hem vast. Hoe hij ook met zijn knots op haar koppen insloeg, hij bereikte totaal niets; want als hij één kop insloeg, groeiden er twee nieuwe uit. Een enorme krab* kwam de hydra te hulp door in zijn voet te bijten. Daarom riep hij, nadat hij die gedood had, nu ook zelf hulp in van Iolaüs, die een stuk van het nabije bos in brand stak en met brandende fakkels de plekken dichtschroeide, zodat de koppen niet konden opkomen. Toen hij dus op die manier het aangroeien van de koppen verhinderd had, hakte hij de onsterfelijke kop af, begroef die en legde er een zwaar rotsblok bovenop, naast de weg die via Lerna naar Elaeüs leidt. Het lichaam van de hydra sneed hij open en doopte vervolgens zijn pijlen in de gal. Maar Eurystheus verklaarde dat hij dat werk niet als een van de tien mocht beschouwen, omdat hij niet in zijn eentje, maar met hulp van Iolaüs de hydra overwonnen had.
[3] Als derde werk droeg hij hem op de Cerynitische hinde levend naar Mycene te brengen. Die hinde bevond zich in Oenoë, ze had gouden hoorns en was gewijd aan Artemis. Daarom ook wilde Heracles haar niet doden of verwonden en joeg hij een heel jaar lang achter haar aan. Toen het dier, vermoeid door de jacht, toevlucht had gezocht op de zogenaamde Artemisiusberg en vandaar naar de rivier de Ladon was getrokken, trof Heracles haar met een pijl toen ze juist op het punt stond over te steken; zo ving hij haar, legde haar op zijn schouders en haastte zich door Arcadië. Maar daar stuitte hij op Artemis, die in gezelschap van Apollo was; zij wilde de hinde van hem afnemen en verweet hem dat hij het aan haar gewijde dier had willen doden. Toen hij tot zijn verdediging aanvoerde dat hij ertoe gedwongen was en dat Eurystheus ervoor verantwoordelijk was, suste dat de woede van de godin en kon hij het dier levend naar Mycene brengen.
[4] Als vierde werk droeg hij hem op het Erymanthische zwijn levend te brengen; dat dier teisterde Psophis met aanvallen vanuit het zogeheten Erymanthusgebergte. Toen Heracles nu Pholoë passeerde, vond hij gastvrij onderdak bij de Centaur Pholus, de zoon van Silenus en een es-nimf*. Hij gaf Heracles gebraden vlees, zelf at hij het rauw. Toen Heracles om wijn vroeg, zei hij dat hij het vat dat aan alle Centauren toebehoorde, niet durfde te openen. Heracles zei hem dat hij niet zo benauwd moest zijn, en maakte het zelf open; even later verschenen de Centauren bij de grot van Pholus, omdat ze de geur geroken hadden, bewapend met stenen en dennenbomen. De eersten die het waagden naar binnen te komen, Anchius en Agrius, werden door Heracles met brandende fakkels bestookt en verjaagd, de overigen achtervolgde hij pijlen schietend tot aan Malea. Daar zochten ze toevlucht bij Chiron, die bij Malea onderdak had gevonden, nadat hij door de Lapithen van het Peliongebergte was verdreven. Toen de Centauren bij hem terechtgekomen waren, schoot Heracles een pijl op hen af, die dwars door de arm van Elatus ging en in de knie van Chiron bleef steken. Geschrokken snelde Heracles naar hem toe, trok de pijl eruit en legde een middel op de wond dat Chiron hem gaf. Maar omdat de wond ongeneeslijk was, trok Chiron zich terug in zijn grot en wilde hij daar het liefst sterven, wat niet mogelijk was omdat hij onsterfelijk was. Toen Prometheus echter aan Zeus voorstelde hem in plaats van Chiron onsterfelijk te maken, kon deze toch sterven. De overige Centauren vluchtten allerlei kanten op, waarbij sommigen terecht kwamen op de berg Malea, Eurytion in Pholoë en Nessus bij de rivier de Evenus. De anderen werden door Poseidon in Eleusis ontvangen, waar hij hen in een berg verborg. Pholus trok echter de pijl uit een lijk, omdat hij verbaasd was dat iets kleins zo grote wezens kon doden; de pijl gleed uit zijn hand, kwam terecht in zijn voet en doodde hem terstond. Toen Heracles nu terugkwam in Pholoë en zag dat Pholus gestorven was, begroef hij hem en ging verder op jacht naar het zwijn; nadat hij het onder luid geschreeuw uit het kreupelhout had verjaagd, joeg hij het uitgeputte dier naar een terrein waar een dikke laag sneeuw lag, ving het met een strik en bracht het naar Mycene.
[5] Als vijfde werk droeg hij hem op de mest van de kuddes van Augeas in slechts één dag op te ruimen. Augeas was koning van Elis, zoals sommigen vertellen een zoon van Helios, volgens anderen van Poseidon, volgens weer anderen van Phorbas; hij had vele kuddes. Nadat Heracles naar hem toe was gegaan, zei hij zonder te vertellen over de opdracht van Eurystheus dat hij in één dag de mest zou opruimen als hij hem een tiende van zijn vee zou geven. Augeas achtte het onmogelijk en stemde toe, waarbij Heracles zorgde dat de zoon van Augeas, Phyleus, daar getuige van was. Hij maakte nu een opening in de ommuring van de kring voor het vee en leidde de Alpheüs en de Peneüs, die dicht bij elkaar stroomden, langs een omleiding erheen, nadat hij eerst een andere opening had gemaakt, waarlangs ze er weer uit konden stromen. Toen Augeas erachter kwam dat hij dat in opdracht van Eurystheus had gedaan, wilde hij de beloning niet betalen; hij ontkende zelfs dat hij beloofd had een beloning te geven, en zei bereid te zijn erover te laten arbitreren. Toen de rechters plaats hadden genomen, werd Phyleus door Heracles opgeroepen en getuigde deze tegen zijn vader door te verklaren dat hij ermee ingestemd had Heracles zo te belonen. In woede beval Augeas, nog voordat er gestemd werd, dat Phyleus en Heracles uit Elis dienden te verdwijnen. Phyleus trok daarop naar Dulichium en vestigde zich daar, terwijl Heracles zich naar Dexamenus in Olenus begaf. Daar trof hij deze aan, terwijl hij op het punt stond onder dwang zijn dochter Mnesimache uit te huwelijken aan de Centaur Eurytion; na zijn verzoek om hulp doodde Heracles Eurytion toen deze kwam om zijn bruid te halen. Eurystheus wilde ook dit werk niet meerekenen onder de tien, omdat het, naar hij zei, tegen betaling was verricht.
[6] Als zesde werk droeg hij hem op de Stymphalische vogels* te verjagen. Bij de stad Stymphalos in Arcadië lag het zogenaamde Stymphalische meer, omsloten door een dicht woud; daar hadden talloze vogels hun toevlucht gezocht uit angst een prooi van wolven te worden. Toen Heracles zich nu afvroeg hoe hij de vogels uit het woud kon wegjagen, gaf Athena hem bronzen ratels die ze van Hephaestus gekregen had. Door daarmee op een berg die naast het meer oprees, herrie te maken joeg hij de vogels op; omdat ze het geluid niet konden verdragen, vlogen ze angstig op, waarna Heracles ze met zijn pijlen neerschoot.
[7] Als zevende werk droeg hij hem op de Kretenzische stier te halen. Acusilaüs vertelt dat dit de stier was die Europa voor Zeus over zee had gedragen. Volgens anderen was het de stier die door Poseidon vanuit zee omhoog was gestuurd toen Minos beloofd had dat hij wat uit zee zou verschijnen, aan Poseidon zou offeren; ze zeggen dat hij, toen hij de schoonheid van de stier zag, hem naar zijn kuddes gestuurd heeft en een andere aan Poseidon heeft geofferd. Uit woede daarover zou de god de stier wild gemaakt hebben. Toen Heracles nu op Kreta gekomen was om hem te vangen en aan Minos om steun bij de jacht vroeg, antwoordde deze hem dat hij zelf maar moest vechten om hem te vangen; dus ving hij hem, bracht hem naar Eurystheus om hem te laten zien en liet hem vervolgens vrij. De stier zwierf daarop naar Sparta en door heel Arcadië, stak de Isthmus over en kwam bij Marathon in Attica, waar hij een plaag vormde voor de inwoners.
[8] Als achtste werk droeg hij hem op de merries van de Thraciër Diomedes naar Mycene te brengen; hij was de zoon van Ares en Cyrene, en koning van de Bistoniërs, een zeer strijdlustig Thracisch volk, en hij bezat mensen etende merries. Heracles voer er dus heen met een groep vrijwilligers en overmeesterde de staljongens, waarna hij de merries naar de zee dreef. Toen de Bistoniërs gewapend te hulp snelden, vertrouwde hij de merries toe aan Abderus om ze te bewaken; dat was een zoon van Hermes, een Locriër uit Opus, en een lieveling van Heracles; maar de merries doodden hem door hem achter zich aan te sleuren. In de strijd tegen de Bistoniërs doodde Heracles Diomedes en joeg de overigen op de vlucht; hij stichtte de stad Abdera bij het graf van de omgekomen Abderus en nam de merries mee om ze aan Eurystheus te geven. Maar Eurystheus liet ze vrij, waarna ze terecht kwamen op de zogenaamde Olympusberg*, waar ze door wilde dieren omgebracht werden.
[9] Als negende werk droeg hij Heracles op hem de gordel van Hippolyte te brengen. Zij was de koningin van de Amazones, die bij de rivier de Thermodon woonden, een in de oorlog geducht volk. Zij bekwaamden zich in mannelijke deugden, en als ze al eens seksuele omgang hadden en kinderen kregen, brachten ze de meisjes groot; ze zetten hun rechterborst af om niet gehinderd te worden bij het speerwerpen, maar behielden hun linkerborst om te zogen. Hippolyte bezat de gordel van Ares als teken van haar verhevenheid boven alle anderen. Om die gordel te halen werd Heracles op weg gestuurd; want de dochter van Eurystheus, Admete, wilde die graag hebben. Hij nam nu een groep vrijwilligers mee, voer uit met één schip en ging aan land op het eiland Paros, waar de zoons van Minos woonden, Eurymedon, Chryses, Nephalion en Philolaüs. Toen twee van de schepelingen aan land gingen, werden ze gedood door de zoons van Minos; uit verontwaardiging daarover doodde Heracles hen onmiddellijk, waarna hij de rest met een belegering ingesloten hield, totdat ze gezanten stuurden met het voorstel dat hij in de plaats van de gedode metgezellen twee mensen mocht kiezen welke hij maar wilde. Hij hief nu de belegering op, en nadat hij de zoons van Androgeos, de zoon van Minos, aan boord had genomen, Alcaeus en Sthenelus, kwam hij in Mysië aan bij Lycus, de zoon van Dascylus, waar hij gastvrij door hem werd ontvangen. In een gevecht met de koning van de Bebrycen steunde hij Lycus en doodde vele tegenstanders, onder wie koning Mygdon, een broer van Amycus. Hij veroverde veel land van de Bebrycen en gaf dat aan Lycus; die gaf heel dat gebied de naam Heraclea.
Toen hij binnenvoer in de haven Themiscyra, kwam Hippolyte hem opzoeken; ze vroeg hem met welk doel hij gekomen was en beloofde hem de gordel te geven. Maar Hera nam de gestalte aan van een van de Amazones en ging de bevolking langs met het verhaal dat de vreemdelingen die aangekomen waren, de koningin wilden ontvoeren. Dus snelden de Amazones gewapend te paard naar het schip. Toen Heracles zag dat ze bewapend waren, vermoedde hij dat hij bedrogen werd en doodde Hippolyte; nadat hij haar gordel had afgepakt, vocht hij tegen de rest, voer weg en landde bij Troje.
De stad verkeerde op dat moment in grote ellende als gevolg van de wrok van Apollo en Poseidon. Want omdat Apollo en Poseidon de arrogantie van Laomedon op de proef wilden stellen, hadden ze een menselijke gedaante aangenomen en beloofd tegen betaling Pergamum te ommuren. Toen ze dat gedaan hadden, wilde Laomedon het loon niet uitbetalen. Daarom stuurde Apollo een besmettelijke ziekte en Poseidon een monster, dat door een enorme golf op land werd gespoeld en de mensen in de vlakte greep. Op grond van orakeluitspraken die verkondigden dat er een eind aan de ellende zou komen als Laomedon zijn dochter Hesione als voedsel aan het monster zou voorzetten*, bond deze haar vast aan de rotsen vlakbij zee. Toen Heracles zag hoe zij daar als offer was neergezet, beloofde hij haar te redden als hij van Laomedon de merries zou krijgen die Zeus had gegeven als genoegdoening voor de roof van Ganymedes*. Toen Laomedon dat toezegde, doodde hij het monster en redde Hesione. Maar Laomedon weigerde nu het verdiende loon uit te betalen; daarop dreigde Heracles met een oorlog tegen Troje* en voer weg.
Hij legde aan in Aenus, waar hij gastvrij onthaald werd door Poltys. Toen hij wegvoer, doodde hij met een boogschot op het strand van Aenus Sarpedon, een zoon van Poseidon en de broer van Poltys, die hem had geprovoceerd. Nadat hij vervolgens op Thasos was gekomen en de daar wonende Thraciërs had onderworpen, gaf hij het eiland als woonplaats aan de zoons van Androgeos. Van Thasos trok hij verder naar Torone, waar hij Polygonus en Telegonus, zoons van Proteus, de zoon van Poseidon, toen ze hem uitdaagden met hen te worstelen, in die worstelwedstrijd doodde. Zo bracht hij de gordel naar Mycene en gaf hem aan Eurystheus.
[10] Als tiende werk werd hem opgedragen de runderen van Geryon uit Erythia te halen. Erythia was een eiland dat dichtbij Oceanus lag; nu wordt het Gadira genoemd. Daar woonde Geryon, de zoon van Chrysaor en Callirhoë, dochter van Oceanus; zijn lichaam bestond uit drie aaneengegroeide mannen die onder de buik in één gestalte waren samengevoegd, maar vanaf de flank en de dijen in drieën waren gespleten. Hij bezat rode runderen die gehoed werden door Eurytion en bewaakt door Orthus, de hond met twee koppen, een kind van Echidna en Typhon. Toen hij dus door Europa reisde om de runderen van Geryon te halen en onderweg veel wilde dieren gedood had, betrad hij Libië, waar hij doortrok naar Tartessus en daar als tekens van zijn tocht op de grenzen van Europa en Libië twee zuilen tegenover elkaar oprichtte. Op zijn reis werd hij zo verhit door Helios, dat hij een pijl op de god richtte; deze kreeg bewondering voor zijn moed en gaf hem een gouden schaal, waarin hij Oceanus doorkruiste. En toen hij Erythia bereikt had, overnachtte hij op de berg Abas. De hond merkte zijn aanwezigheid en stormde op hem af; hij sloeg hem neer met zijn knots en doodde de herder Eurytion toen hij de hond te hulp kwam. Maar Menoetes, die daar de runderen van Hades weidde, meldde aan Geryon wat er gebeurd was. Deze wist Heracles te bereiken bij de rivier de Anthemus, waarlangs deze de runderen wegdreef, en ging het gevecht met hem aan; maar hij werd met een pijlschot gedood. Heracles scheepte de runderen in in de schaal en stak over naar Tartessus, waar hij de schaal weer teruggaf aan Helios.
Nadat hij door Abderia was getrokken, kwam hij in Ligurië, waar Ialebion en Dercynus, de zoons van Poseidon, hem de runderen wilden afnemen; maar hij doodde hen en trok verder door Tyrrhenië. In Rhegium brak een stier los, die zich snel in zee stortte en overzwom naar Sicilië; en nadat hij door het naburige land was getrokken, [het naar hem genoemde Italië (want de Tyrrheniërs noemen een stier italus)] kwam hij in de vlakte van Eryx, die koning was over de Elymiërs. Deze Eryx was een zoon van Poseidon, en hij liet de stier in zijn eigen kuddes opnemen. Daarop vertrouwde Heracles de runderen toe aan Hephaestus en ging haastig op zoek naar de stier; die vond hij in de kuddes van Eryx. Deze verklaarde dat hij hem niet zou teruggeven, als Heracles hem niet bij het worstelen overwon; nadat hij hem drie maal in de worstelstrijd verslagen had, doodde hij Eryx, waarna hij de stier meenam en hem met de andere runderen naar de Ionische Zee dreef. Maar toen hij in een uithoek van de zee* was aangekomen, stuurde Hera een horzel op de runderen af, waardoor ze zich verspreidden over de velden aan de voet van de Thracische bergen. Heracles achtervolgde ze en wist er enkele te vangen, die hij naar de Hellespont dreef; maar de andere bleven achter en werden voortaan wilde runderen. Toen de runderen met moeite weer samengekomen waren, gaf hij de rivier de Strymon de schuld en vulde hij het stroombed, dat vanouds bevaarbaar was, met rotsblokken, zodat het onbevaarbaar werd. Daarna bracht hij de runderen naar Eurystheus en gaf ze aan hem. Hij offerde ze aan Hera.
[11] Toen hij zijn werken in acht jaar en een maand voltooid had, weigerde Eurystheus zijn optreden bij de runderen van Augeas en bij de hydra mee te tellen; daarom droeg hij hem als elfde werk op de gouden appels bij de Hesperiden te halen. Die appels bevonden zich niet, zoals sommigen vertellen, in Libië, maar bij Atlas in het land van de Hyperboreeën; Gaea had ze aan Zeus geschonken bij zijn huwelijk met Hera. Ze werden bewaakt door een onsterfelijke draak, een kind van Typhon en Echidna, die honderd koppen had; hij sprak met allerlei, verschillend klinkende stemmen. Samen met hem hielden de Hesperiden* toezicht, Aegle, Erythia, Hesperia en Arethusa. Op zijn tocht kwam hij nu bij de rivier de Echedorus. Daar daagde Cycnus, een zoon van Ares en Pyrene, hem uit tot een duel. Terwijl Ares voor zijn zoon op wilde komen en het duel regelde, sloeg er een donderklap in, midden tussen de twee, die een einde maakte aan het gevecht. Toen hij verder door Illyrië trok en zich naar de rivier de Eridanus haastte, kwam hij bij de nimfen, dochters van Zeus en Themis. Zij wezen hem waar Nereus was. Daarop greep Heracles hem in zijn slaap en bond hem vast, hoewel hij voortdurend van vorm veranderde, en liet hem pas vrij toen hij van hem gehoord had waar de appels en de Hesperiden zich bevonden. Met die wetenschap trok hij door Libië, waar een zoon van Poseidon koning was, Antaeüs, die vreemdelingen tot een worstelwedstrijd dwong en ze doodde. Toen Heracles dus met hem moest worstelen, omklemde hij hem rond zijn middel, tilde hem hoog op en brak hem, waarmee hij hem doodde; want wanneer hij de aarde raakte, werd hij steeds weer sterker, en daarom zeiden sommigen dan ook dat hij een zoon van Gaea was.
Na Libië trok hij door Egypte. Daar was Busiris koning, een zoon van Poseidon en Lysianassa, dochter van Epaphus*. Die offerde vreemdelingen op een altaar van Zeus op grond van een orakeluitspraak. Egypte had namelijk negen jaar lang te kampen met misoogsten, toen Phrasius, een kundige ziener, uit Cyprus kwam en vertelde dat de misoogsten voorbij zouden zijn als ze ieder jaar een vreemdeling aan Zeus offerden. Daarop offerde Busiris als eerste die ziener en vervolgens andere vreemdelingen die er belandden. Toen ook Heracles dus gegrepen was en naar de altaren gebracht werd, verbrak hij zijn boeien en doodde Busiris en zijn zoon Amphidamas.
Op zijn verdere tocht door Asia kwam hij aan in Thermydrae, de haven van Lindos. Daar maakte hij een van de twee stieren voor de wagen van een ossendrijver los en hield een feestmaal, nadat hij het dier geofferd had. De ossendrijver, die niet tegen hem opgewassen was, klom naar de top van een berg, waar hij hem vervloekte. Dat is de reden dat ze ook nu nog, wanneer ze aan Heracles offeren, dat vloekend doen.
Toen hij door Arabië trok, doodde hij Emathion, de zoon van Tithonus. En toen hij door Libië was gereisd tot aan de buitenzee, kreeg hij van Helios de schaal. Nadat hij naar het vasteland aan de overkant was gevaren, schoot hij op de Kaukasus de adelaar, kind van Echidna en Typhon, neer die steeds van de lever van Prometheus vrat, en bevrijdde hij Prometheus*, waarbij hij de olijfkrans voor zichzelf uitkoos, en bood hij aan Zeus Chiron* aan, die, hoewel hij onsterfelijk was, bereid was in diens plaats te sterven.
Toen hij bij de Hyperboreeërs gekomen was bij Atlas - want Prometheus had Heracles de raad gegeven niet zelf de appels te gaan halen, maar de hemelpool van Atlas over te nemen en hem te sturen -, haalde hij hem over en nam de last op zich. Nadat Atlas drie appels van de Hesperiden had gekregen, kwam hij terug bij Heracles. Maar hij wilde de hemelpool nu niet meer dragen ... <Hij zei dat hij zelf de appels wel aan Eurystheus zou brengen, en verzocht Heracles de hemel in zijn plaats te blijven torsen. Heracles beloofde dat, maar wist met een list de hemel weer aan Atlas over te dragen. Want op advies van Prometheus vroeg hij hem de hemel nog even over te nemen>* ... omdat hij een doek op zijn hoofd wilde leggen. Toen Atlas dat hoorde legde hij de appels op de grond en nam de hemelpool over. Daarop raapte Heracles ze op en verdween. Sommigen zeggen dat hij ze niet van Atlas heeft gekregen, maar zelf de appels geplukt heeft, nadat hij de wakende slang gedood had. Hij bracht de appels naar Eurystheus en gaf ze aan hem. Maar die schonk ze weer terug aan Heracles; hij gaf ze daarop aan Athena, die ze weer terugbracht; want het was ongepast dat ze ergens anders lagen.
[12] Als twaalfde werk werd hem opgedragen Cerberus uit het rijk van Hades te halen. Die had drie hondenkoppen*, de staart van een draak en op zijn rug had hij koppen van allerlei slangen. Toen hij dus zou vertrekken om die te halen, ging hij eerst naar Eumolpus in Eleusis, omdat hij graag in de mysteriëndienst* ingewijd wilde worden [indertijd was het voor vreemdelingen niet mogelijk ingewijd te worden; daarom wilde hij ingewijd worden als de aangenomen zoon van Pylius]. Omdat hij de mysteriën niet kon zien, aangezien hij niet ritueel gereinigd was van de moord op de Centauren, werd hij eerst gereinigd door Eumolpus en vervolgens ingewijd. Toen hij daarop in Taenarum in Laconië gekomen was, waar zich de toegang bevindt tot het pad dat in het rijk van Hades afdaalt, daalde hij daarlangs naar beneden. Zodra de schimmen hem zagen, sloegen ze op de vlucht, behalve Meleager en Medusa de Gorgo. Heracles trok zijn zwaard tegen de Gorgo in de veronderstelling dat ze leefde, maar hoorde van Hermes dat ze een lichaamloze schim was. Dichtbij de poorten van het rijk van Hades gekomen trof hij Theseus aan en Pirithoüs*, de man die naar de hand van Persephone gedongen had en daarom was vastgebonden. Toen zij Heracles zagen, strekten ze de handen uit in de hoop dat ze door zijn macht konden herrijzen. Hij pakte Theseus bij de hand en liet hem uit de dood opstaan, maar toen hij ook Pirithoüs omhoog wilde brengen, schokte de aarde en liet hij hem los. Verder rolde hij de rots van Ascalaphus af*. Omdat hij de zielen bloed wilde geven, slachtte hij een van de runderen van Hades. De man die hen hoedde, Menoetes, de zoon van Ceuthonymus, daagde Heracles uit voor een worstelpartij; Heracles greep hem rond zijn middel en brak zijn ribben, maar liet hem toen op verzoek van Persephone gaan. Toen hij Pluto om Cerberus vroeg, zei deze dat hij hem mocht meenemen als hij hem kon overmeesteren zonder de wapens te gebruiken die hij bij zich had. Hij vond hem bij de poorten van Acheron, en gehuld in zijn pantser en beschermd door de leeuwenhuid sloeg hij zijn armen om diens kop en bleef uit alle macht de keel van het beest dichtknijpen, totdat het zich overgaf, ook al werd hij gebeten door de draak die zijn staart vormde. Nadat hij hem zo dus gevangen had, ging hij weer naar boven via Troezen. Ascalaphus werd door Demeter veranderd in een ooruil, en Heracles liet Cerberus aan Eurystheus zien, waarna hij hem weer terugbracht naar Hades.
 
VI. [1] Na zijn werken kwam Heracles in Thebe en gaf hij Megara aan Iolaüs. Hij wilde ook zelf trouwen en kwam te weten dat Eurytus, de heerser van Oechalia, een huwelijk met zijn dochter Iole als prijs had uitgeloofd voor degene die hem en zijn zoons in het boogschieten zou overtreffen. Dus kwam hij naar Oechalia en toonde zich beter dan hen in het boogschieten, maar kreeg het meisje niet: de oudste zoon, Iphitus, vond wel dat Iole aan Heracles gegeven moest worden, maar Eurytus en de anderen weigerden dat, omdat ze, zoals ze zeiden, bang waren dat Heracles, wanneer hij kinderen kreeg, zijn nakroost weer zou doden*. [2] Toen kort daarna runderen door Autolycus uit Euboea gestolen werden, dacht Eurytus dat Heracles dat gedaan had. Iphitus geloofde dat echter niet; hij ging naar Heracles toe en, nadat hij hem ontmoet had toen hij uit Pherae kwam, waar hij de gestorven Alcestis voor Admetus gered had, vroeg hij hem om samen de runderen te gaan zoeken. Heracles stemde ermee in en ontving hem gastvrij; maar nadat hij opnieuw door waanzin was getroffen, wierp hij hem van de muren van Tiryns. Omdat hij graag van de moord gereinigd wilde worden, kwam hij naar Neleus toe; die heerste toen over de Pyliërs. Maar Neleus wees zijn verzoek af, omdat hij met Eurytus bevriend was, waarna hij naar Amyclae ging en door Deïphobus, de zoon van Hippolytus, gereinigd werd. Maar omdat hij wegens de moord op Iphitus door een verschrikkelijke ziekte geteisterd werd, trok hij naar Delphi om te vragen hoe hij van de ziekte verlost kon worden. Toen de Pythia hem geen orakeluitspraak wilde geven, wilde hij de tempel plunderen en de drievoet stelen om een eigen orakel te stichten. Tijdens een gevecht met Apollo liet Zeus een bliksemschicht neerslaan midden tussen hen beiden. Toen ze zo gescheiden waren, kreeg Heracles een orakeluitspraak: hij zou van zijn ziekte verlost worden als hij verkocht werd en drie jaar in iemands dienst werkte; en hij moest de verkoopsom aan Eurytus betalen als genoegdoening voor de moord. [3] Na de orakeluitspraak verkocht Hermes Heracles; hij werd gekocht door Omphale, dochter van Iardanus, die koningin was van de Lydiërs; aan haar had Tmolus, haar echtgenoot, bij zijn dood de heerschappij nagelaten. Toen de koopsom aan Eurytus gebracht werd, accepteerde deze die niet, maar Heracles diende wel als slaaf bij Omphale. Hij ving de Cercopen* in Ephese en zette ze gevangen. Verder doodde hij Syleus, die in Aulis* passerende vreemdelingen dwong in zijn wijngaard graafwerk te verrichten, en diens dochter Xenodoce, nadat hij de wijnstokken met wortel en al verbrand had. Ook kwam hij terecht op het eiland Doliche, waar hij zag hoe het lichaam van Icarus op het strand aanspoelde; hij begroef het en noemde het eiland in plaats van Doliche Icaria. Uit dank daarvoor maakte Daedalus in Pisa een goed gelijkend beeld voor Heracles, maar deze gooide het met een steen kapot, omdat hij het ‘s nachts voor een levend wezen aanzag. In de tijd dat hij bij Omphale in dienst was, vond, naar men zegt, de tocht naar Colchis* en de jacht op het Calydonische zwijn plaats*, en heeft Theseus op zijn reis vanuit Troezen de Isthmus schoongeveegd*.
[4] Nu hij na zijn slavendienst verlost was van zijn ziekte, verzamelde hij een legermacht van voortreffelijke vrijwilligers en voer met achttien vijftigriemers naar Troje. Toen hij in de haven van Ilium was binnengevaren, liet hij de bewaking van de schepen over aan Oïcles en trok hij zelf met de andere protagonisten ten strijde tegen de stad. Daarop verscheen Laomedon met zijn leger bij de schepen en doodde Oïcles in de strijd, maar werd door de manschappen van Heracles teruggedreven en belegerd. Tijdens die belegering brak Telamon als eerste door de muur en drong de stad binnen, en na hem Heracles. Toen hij zag dat Telamon het eerst binnen was, trok hij zijn zwaard en stormde op hem af; want hij wilde niet dat iemand anders als sterker dan hij beschouwd werd. Toen Telamon dat zag, verzamelde hij stenen die in zijn buurt lagen, en toen Heracles vroeg wat hij aan het doen was, zei hij dat hij een altaar wilde oprichten voor Heracles, de grootse winnaar. Heracles prees hem daarvoor, en nadat hij de stad had ingenomen en Laomedon en zijn zoons, behalve Podarces, had neergeschoten, schonk hij Hesione, de dochter van Laomedon, als ereprijs aan Telamon en stond hij haar toe van de krijgsgevangenen mee te nemen wie ze maar wilde. Toen zij haar broer Podarces koos, zei Heracles dat deze eerst slaaf moest worden en dat zij hem dan kon krijgen als ze iets als losprijs voor hem gaf. Toen hij dan verkocht werd, nam zij de sluier van haar hoofd en gaf die als losprijs; vandaar kreeg Podarces de naam Priamus*.
 
VII. [1] Toen Heracles terugvoer vanuit Troje, stuurde Hera zware stormen op hem af; uit ergernis daarover hing Zeus haar aan de Olympus*. Heracles voer naar Kos; omdat de inwoners van Kos dachten dat hij op strooptocht kwam, bekogelden ze hem met stenen om te voorkomen dat hij dichterbij kwam. Hij forceerde een doorbraak en nam ‘s nachts de stad in, waarbij hij Eurypylus, een zoon van Astypalaea en Poseidon, doodde. In de strijd werd Heracles verwond door Chalcodon, maar hij werd door Zeus weggehaald, zodat hem niets ernstigs overkwam. Na de verwoesting van Kos kwam hij met hulp van Athena in Phlegra en streed hij aan de zijde van de goden met succes tegen de Giganten*.
[2] Kort daarna verzamelde hij een Arcadisch leger en trok met steun van voortreffelijke vrijwilligers uit heel Hellas op tegen Augeas. Toen Augeas hoorde van de oorlog die Heracles wilde voeren, stelde hij als aanvoerders van het leger van Elis Eurytus en Cteatus aan, een aaneengegroeid duo, dat in kracht alle mensen van die tijd overtrof, kinderen van Molione en Actor, maar ook Poseidon werd als vader genoemd; Actor was een broer van Augeas. Maar tijdens die expeditie werd Heracles ziek; daarom sloot hij een overeenkomst met de zoons van Molione. Toen zij later erachter kwamen dat hij ziek was, vielen ze zijn leger aan en doodden veel manschappen. Daarom trok Heracles zich op dat moment terug. Toen later de derde Isthmische Spelen werden gehouden en Elis de zoons van Molione stuurde om aan de offerplechtigheden deel te nemen, legde Heracles een hinderlaag voor hen in Cleonae en doodde hen, waarna hij tegen Elis optrok en de stad innam. Nadat hij daar Augeas en zijn zoons gedood had, haalde hij Phyleus terug en zette hem op de troon. Verder stelde hij ook nog de Olympische Spelen in, richtte een altaar voor Pelops* op en bouwde zes altaren voor de twaalf goden*.
[3] Na de inname van Elis trok hij op tegen Pylos, en nadat hij de stad veroverd had, doodde hij Periclymenus, de strijdbaarste zoon van Neleus, die tijdens een gevecht steeds andere gestalten aannam. Hij doodde ook Neleus en zijn zoons, behalve Nestor; die was nog jong en groeide op bij de Gereniërs. In dat gevecht verwondde Heracles ook Hades, die de Pyliërs steunde.
Na de verovering van Pylos trok hij op tegen Lacedaemon, omdat hij de zoons van Hippocoön wilde straffen; hij was namelijk kwaad op hen, niet alleen omdat zij Neleus in de strijd gesteund hadden, maar meer nog omdat ze de zoon van Licymnius gedood hadden. Toen deze namelijk het paleis van Hippocoön bekeek, rende een hond van het Molossische ras naar buiten, recht op hem af; hij gooide dus een steen waarmee hij de hond raakte, maar daarop kwamen de zoons van Hippokoön naar buiten rennen en sloegen hem met hun knotsen dood. Om zijn dood te wreken verzamelde Heracles een leger en trok op tegen de Lacedaemoniërs. Toen hij in Arcadië aankwam, vroeg hij Cepheus hem te helpen met de twintig zoons die hij had, maar Cepheus wilde niet mee op de expeditie uit angst dat de mensen van Argos Tegea zouden aanvallen als hij weg was. Maar Heracles had van Athena een lok van Gorgo in een bronzen waterkruik gekregen; deze gaf hij nu aan Sterope, de dochter van Cepheus, en zei dat ze, als er een leger naderde, de lok drie keer op de muur omhoog moest houden en dat de vijanden, als ze er zelf niet naar keek, dan op de vlucht zouden slaan. Daarop nam Cepheus met zijn zoons deel aan de expeditie. In de strijd sneuvelde Cepheus zelf evenals zijn zoons, alsmede Iphicles, de broer van Heracles. Nadat Heracles Hippocoön en zijn zoons gedood had en de stad had onderworpen, haalde hij Tyndareos terug en gaf hem het koningschap.
[4] Toen hij via Tegea terugkeerde, verleidde Heracles Auge* zonder te weten dat zij de dochter was van Aleüs. Zij bracht in het geheim haar kind ter wereld en legde het neer op het tempelterrein van Athena. Maar omdat het land door een besmettelijke ziekte geteisterd werd, was Aleüs naar de tempel gekomen, waar hij na lang zoeken merkte dat zijn dochter een kind ter wereld had gebracht. Hij legde nu het kind te vondeling op de Partheniusberg, waar het door de voorzienigheid van de goden gered werd; want een hinde die juist een jong had gebaard, zoogde het kind, en herders namen het mee en noemden het Telefus*. Aleüs gaf Auge mee aan Nauplius om haar in den vreemde te verkopen. Maar die gaf haar aan Teuthras, de heerser van Teuthrania, en hij maakte haar tot zijn vrouw.
[5] Toen Heracles in Calydon gekomen was, wilde hij de dochter van Oeneus, Deïanira, tot zijn vrouw maken, en hij worstelde om haar met Acheloüs, die de gedaante van een stier aannam; daarbij brak hij een van diens hoorns af. Zo huwde hij Deïanira en kreeg Acheloüs zijn hoorn terug in ruil voor die van Amalthea*. Amalthea was een dochter van Haemonius en ze had een stierenhoorn; volgens Pherecydes had die hoorn het vermogen om iemand in overvloed voedsel of drank te verschaffen, wat hij maar wenste.
[6] Heracles trok met de Calydoniërs op veldtocht tegen de Thesproten; hij veroverde de stad Ephyra, waar Phylas als koning heerste, en deelde het bed met diens dochter Astyoche, bij wie hij vader werd van Tlepolemus. Tijdens zijn verblijf bij hen stuurde hij bericht naar Thespius dat hij van zijn zoons* er zeven bij zich moest houden, drie naar Thebe moest sturen en de overige veertig naar het eiland Sardinië om er een kolonie te stichten. Toen dat gebeurd was, doodde hij tijdens een feestmaal bij Oeneus met een vuistslag Eunomus, de zoon van Architeles, toen deze water over zijn handen goot; de jongen was familie van Oeneus. De vader van de jongen vergaf het Heracles, omdat het niet met opzet was gebeurd; Heracles wenste echter in overeenstemming met de wet ballingschap te ondergaan en besloot weg te gaan naar Ceÿx in Trachis. In gezelschap van Deïanira kwam hij bij de rivier de Evenus, waar de Centaur Nessus verbleef om reizigers tegen betaling over te zetten; hij verklaarde dat hij vanwege zijn rechtvaardigheid die taak van de goden gekregen had. Heracles stak nu zelf de rivier over, maar liet Deïanira door Nessus overzetten, toen deze om betaling vroeg. Tijdens die overtocht probeerde Nessus haar te verkrachten. Door haar geschreeuw merkte Heracles wat er gebeurde, en hij schoot Nessus, toen hij uit het water kwam, een pijl door het hart. Terwijl hij op sterven lag, riep hij Deïanira bij zich en zei haar dat ze, als ze een liefdeselixer wilde hebben om Heracles te betoveren, het zaad dat hij op de grond had gestort en het bloed dat uit de pijlwond stroomde, moest mengen. Zij deed dat en hield het bij zich.
[7] Toen Heracles door het land van de Dryopen* trok en een tekort aan voedsel had, kwam hij Thiodamas tegen die een ossenwagen bestuurde; daarop maakte hij een van de dieren los, slachtte het en deed zich tegoed*. Toen hij bij Ceÿx in Trachis was aangekomen, werd hij door hem ontvangen en onderwierp hij de Dryopen.
Later trok hij vandaar als bondgenoot ten strijde voor Aegimius, koning van Doris; want de Lapithen voerden onder leiding van Coronus oorlog tegen hem wegens een geschil over de grenzen, en toen zijn stad belegerd werd, vroeg hij Heracles om hulp waarvoor hij als beloning een deel van het land zou krijgen. Heracles kwam hem te hulp en doodde Coronus, alsook anderen, waarna hij het hele gebied in alle vrijheid overdroeg aan Aegimius. Hij doodde ook Laogoras met zijn kinderen, de koning van de Dryopen, terwijl die op een tempelterrein van Apollo een feestmaal hield; dat was een gewelddadige kerel en een bondgenoot van de Lapithen. Toen hij Itonus passeerde, werd hij tot een duel uitgedaagd door Cycnus, de zoon van Ares en Pelopia; in dat treffen doodde hij ook hem. Toen hij vervolgens in Ormenium kwam, stond koning Amyntor daar gewapend klaar om hem de doorgang te beletten; toen deze hem wilde tegenhouden, doodde hij hem eveneens.
Na zijn aankomst in Trachis bracht hij een leger op de been om Oechalia aan te vallen, omdat hij Eurytus* wilde straffen. Gesteund door Arcadiërs, Meliërs uit Trachis en Epicnemidische Locriërs veroverde hij de stad en doodde hij Eurytus met zijn zoons. Hij begroef degenen die als bondgenoten gesneuveld waren, Hippasus, de zoon van Ceÿx, en Argius en Melas, de zoons van Licymnius, plunderde de stad en nam Iole als gevangene met zich mee. Nadat hij voor anker was gegaan bij Cenaeüm, een kaap van Euboea, richtte hij een altaar op voor Zeus Cenaeus. Omdat hij een offerplechtigheid wilde houden, stuurde hij de heraut Lichas naar Trachis om een prachtig kleed te halen. Toen Deïanira van hem over Iole hoorde, beving haar de angst dat Heracles van haar meer zou gaan houden, en in de veronderstelling dat het vergoten bloed van Nessus inderdaad een liefdeselixer was, smeerde ze het kleed daarmee in. Heracles trok het aan toen hij wilde offeren. Maar toen het kleed warm was geworden, begon het gif van de hydra in zijn huid te branden; daarop tilde hij Lichas op aan zijn voeten, slingerde hem van de kaap en rukte de mantel van zijn lijf, die eraan was vastgekleefd; daarmee trok hij ook het vlees van zijn lichaam. In die jammerlijke toestand werd hij per schip naar Trachis gebracht. Toen Deïanira begreep wat er gebeurd was, verhing ze zich. Heracles droeg Hyllus, de oudste zoon die hij bij Deïanira had, op met Iole te trouwen zodra hij volwassen was, en vertrok naar de berg Oeta (die ligt op het grondgebied van Trachis); daar richtte hij een brandstapel op, besteeg die en gaf opdracht hem in brand te steken. Toen niemand bereid was dat te doen, kwam toevallig Poeas langs op zoek naar zijn kudde, en hij stak het vuur aan. Heracles beloonde hem met zijn boog. Toen de brandstapel in brand stond, schoof er, zo zegt men, een wolk onder hem, die hem met een donderslag naar de hemel omhoogbracht. Nadat hij daar onsterfelijkheid had verkregen en met Hera was verzoend, huwde hij haar dochter Hebe, bij wie hij twee zoons kreeg, Alexiares en Anicetus.
[8] Zijn zoons bij de dochters van Thespius waren: bij Procris Antileon en Hippeus (want de oudste baarde een tweeling); bij Panope Threpsippas; bij Lyse Eumedes; bij ... Creon; bij Epilaïs Astyanax; bij Certhe Iobes; bij Eurybia Polylaüs; bij Patro Archemachus; bij Meline Laomedon; bij Clytippe Eurycapys; Eurypylus bij Eubote; bij Aglaïa Antiades; Onesippus bij Chryseïs; bij Oria Laomenes; Teles bij Lysidice; Entelides bij Menippis; bij Anthippe Hippodromus; Teleutagoras bij Eury...; Capylus bij Hippo; bij Euboea Olympus; bij Nike Nicodromus; bij Argele Cleolaüs; bij Exole Erythras; bij Xanthis Homolippus; bij Stratonice Atromus; Celeustanor bij Iphis; bij Laothoë Antiphus; bij Antiope Alopius; Astybiës bij Calametis; bij Phyleïs Tigasis; bij Aeschreïs Leucones; bij Anthea ...; bij Eurypyle Archedicus; Dynastes bij Erato; bij Asopis Mentor; bij Eone Amestrius; bij Tiphyse Lyncaeüs; Halocrates bij Olympusa; bij Heliconis Phalias; bij Hesychia Oestrobles; bij Terpsicrate Euryopes; bij Elachia Buleus; Antimachus bij Nicippe; Patroclus bij Pyrippe; Nephus bij Praxithea; bij Lysippe Erasippus; Lycurgus bij Toxicrate; Bucolus bij Marse; Leucippus bij Eurytele; bij Hippocrate Hippozygus. Dat waren zoons bij de dochters van Thespius. Maar ook bij andere vrouwen had hij zoons: bij Deïanira, de dochter van Oeneus, Hyllus, Ctesippus, Glenus, en Onites; bij Megara, de dochter van Creon, Therimachus, Deïcoön en Creontiades; bij Omphale Agelaüs, van wie het geslacht van Croesus* afstamt; bij Chalciope, de dochter van Eurypylus, Thettalus; bij Epicaste, de dochter van Augeas, Thestalus; bij Parthenope, de dochter van Stymphalus, Everes; bij Auge, de dochter van Aleüs, Telephus; bij Astyoche, de dochter van Phylas, Tlepolemus; bij Astydamia, de dochter van Amyntor, Ctesippus, en bij Autonoë, de dochter van Pireus, Palaemon.

VIII. [1] Nadat Heracles onder de goden was opgenomen, vluchtten zijn zoons voor Eurystheus en kwamen bij Ceÿx. Maar toen Eurystheus om hun uitlevering vroeg en dreigde met oorlog, werden ze bang; ze verlieten Trachis en vluchtten door Hellas. Opgejaagd kwamen ze in Athene, waar ze zittend op het Altaar van Genade om hulp smeekten. De Atheners wilden hen niet uitleveren, wat leidde tot een oorlog met Eurystheus, waarin ze zijn zoons Alexander, Iphimedon, Eurybius, Mentor en Perimedes doodden; Eurystheus zelf sloeg met een wagen op de vlucht en werd, juist toen hij de Scironische Rotsen passeerde, gedood door zijn achtervolger Hyllus; deze sneed zijn hoofd af en gaf dat aan Alcmene. Zij stak met weefnaalden zijn ogen uit.
[2] Nadat Eurystheus was omgekomen, kwamen de Heracliden naar de Peloponnesus en namen alle steden in. Toen er na hun terugkeer een jaar verlopen was, teisterde een plaag heel de Peloponnesus, en een orakel verklaarde dat het de schuld was van de Heracliden; want die zouden eerder dan de juiste tijd teruggekomen zijn. Daarop verlieten zij de Peloponnesus, begaven zich naar Marathon en vestigden zich daar. Voordat zij uit de Peloponnesus vertrokken waren, had Tlepolemus per ongeluk Licymnius gedood (toen hij namelijk met een stok een dienaar sloeg, was die ertussendoor gerend); met een behoorlijk aantal mensen was hij gevlucht en op Rhodos terechtgekomen, waar hij bleef wonen. Hyllus huwde Iole overeenkomstig de opdrachten van zijn vader, en zocht naar mogelijkheden om de Heracliden te laten terugkeren. Daarom ging hij naar Delphi en informeerde hoe ze konden terugkeren. De god verklaarde dat ze op de derde oogst moesten wachten om terug te keren. Omdat Hyllus dacht dat met de derde oogst drie jaar bedoeld werd, wachtte hij zo lang en keerde vervolgens met zijn leger terug ...* van Heracles naar de Peloponnesus, toen Tisamenus, de zoon van Orestes, over de Peloponnesiërs heerste. Toen er opnieuw slag geleverd werd, overwonnen de Peloponnesiërs en sneuvelde Aristomachus*. Toen de zoons van … volwassen mannen waren, raadpleegden zij het orakel over de terugkeer. De god gaf hetzelfde antwoord als de eerste keer, waarop Temenus hem verweet dat het mislukt was, toen ze er de vorige keer naar geluisterd hadden,. Maar de god repliceerde dat ze zelf de schuld waren van hun falen, omdat ze de uitspraken niet begrepen hadden. Want met de derde oogst had hij geen opbrengst van het land bedoeld, maar een generatie, en met de breedbuikige engte de zee rechts voor wie de Isthmus passeert. Toen Temenus dat gehoord had, maakte hij zijn leger gereed en bouwde schepen in Locris, waar nu de plek daarnaar Naupactus* heet. Toen het leger daar was, werd Aristodemus door een bliksemschicht getroffen en gedood; hij liet een tweeling achter, kinderen van Argia, de dochter van Autesion, Eurysthenes en Procles. [3] Het leger werd in Naupactus ook nog door ongeluk getroffen. Er verscheen bij hen namelijk een ziener die in geestesvervoering orakels uitsprak, van wie ze dachten dat het een magiër was die door de Peloponnesiërs op weg was gestuurd om het leger in het verderf te storten. Hippotes, de zoon van Phylas, zoon van Antiochus, zoon van Heracles, trof hem met een speer en doodde hem. Toen dat gebeurd was, ging de vloot ten onder, waarbij de schepen verwoest werden, en kreeg het landleger met hongersnood te maken; daarom werd de veldtocht opgeschort. Toen Temenus het orakel naar de reden van de tegenslag vroeg en de god antwoordde dat die veroorzaakt werd door de ziener* en beval de dader tien jaar te verbannen en de drie-ogige als gids te nemen, werd Hippotes verbannen en gingen ze op zoek naar de drie-ogige. Zo stuitten ze op Oxylus, de zoon van Andraemon, die op een paard met één oog zat (het andere was er met een pijl uitgeschoten). Hij was wegens een moord naar Elis gevlucht, vanwaar hij, nu er een jaar verlopen was, terugkeerde naar Aetolië. Omdat ze in hem de uitleg van het orakel zagen, maakten ze hem tot hun gids. Toen ze nu slaags raakten met de vijanden, bleken ze zowel te land als ter zee sterker, en doodden ze Tisamenus, de zoon van Orestes. Maar hun bondgenoten Pamphylus en Dymas, de zoons van Aegimius, sneuvelden.
[4] Toen ze nu de Peloponnesus veroverd hadden, richtten ze drie altaren op voor de voorvaderlijke Zeus en brachten daarop een offer, waarna ze de steden bij loting toewezen. Daarbij ging de eerste trekking om Argos, de tweede om Lacedaemon, de derde om Messene. Nadat ze een kruik water hadden gehaald, besloten ze dat ieder er een steentje in moest gooien. Temenus en de zoons van Aristodemus, Procles en Eurysthenes, gooiden er dus een steen in, maar Cresphontes, die graag Messene wilde krijgen, gooide er een bolletje klei in. Omdat dat oploste, moesten wel de twee steentjes tevoorschijn komen. Nadat eerst het steentje van Temenus gepakt was en als tweede dat van de zoons van Aristodemus, kreeg Cresphontes Messene. [5] Op de altaren waarop ze offerden vonden ze tekens liggen: zij die Argos gekregen hadden een pad, die Lacedaemon gekregen hadden een slang, die Messene gekregen hadden een vos. Over die tekens verklaarden de zieners dat het voor hen die de pad aantroffen, het beste was in de stad te blijven (want het dier was niet sterk genoeg om te reizen), dat degenen die de slang aantroffen, geduchte aanvallers zouden zijn, en degenen met de vos sluw.
Temenus nu had geen aandacht voor zijn zoons Agelaüs, Eurypylus en Callias, maar had een voorkeur voor zijn dochter Hyrnetho en haar man Deïphontes; daarom haalden zijn zoons enkele mensen over om tegen betaling hun vader te vermoorden. Maar toen de moord gepleegd was, oordeelde het leger dat Hyrnetho en Deïphontes het koningschap mochten uitoefenen. Cresphontes heerste maar kort over Messene; want hij vond na twee jaar de dood, toen hij vermoord werd met twee van zijn zoons. Polyphontes, die tot de echte Heracliden behoorde, werd koning en maakte de vrouw van de vermoorde, Merope, tegen haar zin tot zijn echtgenote. Maar ook hij werd gedood. Want Merope, die een derde zoon had, die Aepytus heette, had hem bij haar vader laten opgroeien. Nadat die volwassen geworden was, keerde hij heimelijk terug en doodde Polyphontes, waarna het koningschap van zijn vader weer op hem overging.