Z : zeus - zugia
zeus

De zoon van Kronos en Rheia, de
koning van hemel en aarde, de heerscher in het godenrijk,
dat naar het volksgeloof der Grieken op den met nevelen
omgeven top van den Olympos, een berg in Thessalië, gevestigd was.
Toen hij de heerschappij van zijnen vader Kronos had
omvergeworpen, de Titanen en Giganten overwonnen en zich zelven meester
gemaakt had van het heelal, deelde hij zijn gebied met
zijne broeders Hades en Poseidon. (Zie Kronos.) Voor zich zelven behield
hij het rijk des hemels en der zuivere, lichte
bovenlucht. Hij is zoowel de koning des hemels als de god
van alle luchtverschijnselen. Vandaar dat hij in de
eerste en voornaamste plaats vereerd werd op de toppen
der bergen. Want de oudste voorstelling der Grieken dacht
zich hem zetelende op zijnen troon in den Aither, waar
hij de wolken verzamelt en van waar hij de bliksems
uitzendt; immers hij is een god, die zoowel zegen als
verderf verspreidt. Eene latere voorstelling wees den
steeds in nevelen gehulden top van den in
noord-Griekenland gelegen Olympos aan als de plaats, waar
hij zijne woning had opgeslagen. Rondom dien top lagen de
woningen der overige goden, die alle aan het gebied van
Zeus waren onderworpen. Van zijne verheven woonplaats af
veroorzaakte hij alle verschijnselen des hemels, donder
en bliksem, storm, sneeuw en hagel, maar vandaar zond hij
ook den zachten, bevruchtenden regen op de aarde, die den
menschen heil en voorspoed aanbrengt, en ook de dauw, de
zachte warmte der lente, de helderheid der lucht waren
zijne gaven. Daar hanteerde hij ook de Aigis
(eigenlijk "het geitenvel"), zijn geweldig
schild, dat niets anders schijnt te zijn dan een symbool
van de met bliksem beladen wolken. Soms dacht men zich
die Aigis als een pantser. (Zie Aigis.) Volgens sommige
legenden was het vervaardigd uit de vacht van de geit Amaltheia,
die hem, toen hij een kind was, gezoogd had. In den
strijd tegen de Titanen en tegen de Giganten had het hem
voortreffelijke diensten bewezen. Als hij die Aigis
schudt, dan ontstaan er stormen en onweders, dan
verzamelen zich zware, donkere wolken, en de aarde davert
bij het ratelen van den donder. De bliksems, die hij dan
werpt, door de Kyklopen voor hem vervaardigd, zijn zijne
vreeselijkste wapenen. Eene menigte bijnamen hebben de
dichters hem naar deze eigenschappen gegeven. Hij heet de
"donderaar", de "luid-donderende", de
"bliksemslingeraar", de
"Aigisdrager", de
"wolkenverzamelaar", de "god in zwarte
wolken gehuld". Ten gevolge van zijne macht over
alle verschijnselen des hemels is hij ook de god over
alle andere verschijnselen in de natuur. Van hem gaat de
gansche orde in de natuur uit. Hij stelt alle eeuwige
wetten der natuur in. Hij bestuurt den geregelden gang
der jaargetijden.
Een onvermijdelijk gevolg van deze opvatting van zijn
wezen is, dat niemand, noch der goden, noch der menschen,
zich met hem gelijk kan stellen. Op twee verschillende
wijzen trachtte de grieksche mythologie dit aanteduiden,
door hem òf den oudsten, òf den jongsten zoon van
Kronos te noemen. Als oudste zoon had hij, volgens het
voorvaderlijke recht, macht en gezag over de jongere
kinderen zijns vaders. Doch meer algemeen was de
opvatting, die, door hem voor den jongsten zoon van
Kronos te verklaren, symbolisch trachtte uittedrukken,
dat steeds het meer volkomene zich uit het minder
volkomene ontwikkelt, en Zeus dus als de jongste ook de
verhevenste en machtigste was van degenen, die uit Kronos
waren gesproten. Zijn wil en zijne wetten gelden in
hemel, op aarde en onder de aarde en duren eeuwig. Homeros
laat hem zelf de grootheid zijner macht beschrijven. Als
Zeus aan de goden en godinnen verbiedt aan den strijd
tusschen de Grieken en Trojanen deeltenemen, en deze zich
aan dat verbod niet willen onderwerpen, tart hij hen om
zijne macht te beproeven, een gouden kabel uit den hemel
neêrtelaten en alle te samen te trachten hem naar
beneden te rukken, het zou hun niet gelukken; maar indien
hij zelf hen naar boven wilde halen, hij zou hen allen
optrekken met de aarde en de zee, en het touw vastbinden
om den top van den Olympos, zoodat de wereld zwevend in
het luchtruim hing. De goden eeren hem dan ook als hunnen
koning en als den beheerscher van de onsterfelijken en de
stervelingen. Zij noemen hem den "vader van goden en
menschen". Als hij hunne vergaderingen op den
Olympos binnentreedt, dan staan zij allen van hunne
zitplaatsen op en treden hem eerbiedig te gemoet. Wanneer
hij zich op zijnen troon nederzet of aan een der goden
eene gunstige beschikking toeknikt op diens verzoek, dan
davert de geheele Olympos. Zijn verstand evenaart zijne
macht. Voor hem is niets verborgen. Het verledene, het
tegenwoordige, de toekomst liggen voor hem open. Zijnen
wil openbaart hij aan de stervelingen door teekenen van
allerlei aard, door den bliksem, door de vlucht en de
stem der vogels, door droomen, door orakels. Hij geeft
zijne orakels òf zelf, òf hij laat ze verkondigen door
de stem van zijnen lievelingszoon Apollo.
Groot is de invloed, dien hij in de zedelijke wereld en
op het leven der menschen uitoefent. Evenals hij zelf de
orde in den staat der goden handhaaft, zoo is ook het
staatsleven, waartoe de menschen zich in eene geordende
maatschappij vereenigd hebben, eene instelling van Zeus.
Hij is de personificatie der zedelijke wereldorde, die op
onveranderlijke wetten berust, wier handhaving hem zelven
in de eerste plaats ter harte gaat. Evenals hij dus
volgens wetten, orde en regelmaat en niet, zooals zijn
vader Kronos, volgens willekeur en den luim van het
oogenblik, den godenstaat bestuurt, zoo is hij ook voor
de menschen de waarborg en de bewaker van de orde in den
staat. Van hem hebben de koningen der aarde hunne
heerschappij en hun recht om te heerschen ontvangen, aan
hem zijn zij verantwoording schuldig voor de trouwe
uitoefening van hun ambt. Want zwaar straft hij degenen
onder hen, die misdadig hunne macht misbruiken en het
wagen recht en wet te schenden. De legende doelt op deze rechtvaardigheid
van Zeus, als zij Themis, Dike en Nemesis, de godinnen der gerechtigheid, in de
onmiddelijke nabijheid van zijnen troon plaatst en Zeus
voorstelt, als voortdurend haren raad inwinnende. -
Daarom is hij ook de bijzondere beschermer der raads- en
volksvergaderingen. Hij zorgt, dat daar orde en regelmaat
heerschen, hij geeft het hun, wijze besluiten te nemen.
En omdat de eed een der gewichtigste steunpilaren van de
orde in den staat is, waakt hij als Zeus Horkios
ook daarover en straft den meineed. Vooral waakt hij over
den eed, door rechters gezworen, en zij, die door hunne
rechtspraak beroemd waren geworden, heetten zijne zonen,
zooals Minos en Aiakos.
Evenals elke maatschappij, die zich tot eenen staat
vereenigt, zich verheugen mag in zijne bijzondere
bescherming, zoo waakt hij ook over die vereeniging,
welke de kern en de grondslag is van den staat: het
huisgezin. Ieder huisvader was dus in zekeren zin een
priester van Zeus en bracht hem als Zeus Herkeios
(d. i. "de beschermer van het huisgezin")
offers op het altaar, dat op het midden van den hof van
ieder huis werd aangetroffen. Als Zeus Xenios
beschermt hij allen, die rondzwerven, die hulpeloos zijn,
en alle bedelaars en straft hen, die den vreemdeling
meêdoogenloos van hunnen drempel verjagen en het oude,
eerwaardige recht der gastvrijheid niet eeren. -
Wie deugdzaam leeft en zich binnen de grenzen houdt,
welke den mensch gesteld zijn, dien heeft hij lief,
beschermt en zegent hij. Maar wie in overmoed die grenzen
overschrijdt, wordt door hem gestraft, meestal
plotseling, wanneer hij waant het toppunt van voorspoed
en geluk te hebben bereikt, en Zeus bezoekt ook de
misdaad der vaderen aan hunne kinderen tot in het derde
en vierde geslacht. Een treffend voorbeeld daarvan is de
reeks van ongelukken, waardoor het geslacht van Atreus werd
bezocht. -
Maar evenzeer als hij den schuldige straft, heeft hij
medelijden met dengene, die zijne schuld belijdt en
berouw heeft. Zeus is niet alleen een straffende, maar
ook een verzoenende god.
De beschikking over het geheele lot des menschen berust
in de hand van Zeus. Voor den drempel zijner woning staan
twee vaten, het ééne met goede, het andere met slechte
gaven gevuld, en hij deelt daarvan toe aan ieder naar hij
wil. Wien hij uit beide vaten toedeelt, dien valt een
leven te beurt, waarin voorspoed en rampen elkander
afwisselen. Ook over het lot der volken wordt door hem
beschikt. Toen voor Troje de strijd lang onbeslist bleef,
en noch Grieken, noch Trojanen de zege konden behalen,
nam Zeus, op den berg Ida gezeten, eene gouden
weegschaal, en aan de ééne zijde legde hij het lot, dat
den Grieken verderf aanbracht, aan de andere een gelijk
lot der Trojanen. Het lot der Grieken zonk en hunne
nederlaag in den slag, die geleverd zou worden, was
daardoor besloten. Uit ditzelfde beginsel is het te
verklaren, dat hij ook in den oorlog wordt aangeroepen
als een god, die de overwinning schenkt, die de vijanden
tot staan brengt, die het aan zijne vereerders gunt na
eene behaalde overwinning een zegeteeken hem ter eere
opterichten, zooals geschiedde na den slag bij Plataiai
(479 v. Chr.). Hij is niet alleen de redder uit de
gevaren van den oorlog, maar de redder uit elk gevaar.
Daarom heet hij ook "de redder". (Zeus Soter.)
-
Doch zijn bestuur over het gansche levenslot der menschen
kenmerkte zich vooral door zijne zorg voor het edelste en
beste wat zij tot stand brachten. Hij gaf door zijne
verbintenis met Mnemosyne het aanzijn aan de Muzen, wier
taak het was al wat goed en schoon is te bevorderen, door
zijne verbintenis met Eurynome aan de Horen en Chariten; de eerste ordenen den regelmatigen loop
der jaargetijden, de Chariten geven aan elk menschelijk
werk de bevalligheid, die het oog en het hart aantrekt. -
Maar daarenboven was hij ook, evenals zijne wettige gade Hera, een
beschermer van den echt. (Zeus Gamelios.) De
liefde vond in hem eenen beschermer, en niet alleen de
liefde, ook de vriendschap. Waar vrienden een verbond
voor het leven sloten, daar heiligden zij dat verbond
door Zeus als bewaker daarvan aanteroepen.
Hoe groot de macht van Zeus ook was, hij was toch niet almachtig.
Hij was evenals andere goden en de stervelingen
onderworpen aan het noodlot. Welke evenwel de
betrekking was tot dat noodlot, hetwelk door de grieksche
mythologie in ééne godin, Moira, of in drie godinnen,
de Moiren, gepersonificeerd werd, is niet volkomen
duidelijk. Nu eens beslist Zeus oppermachtig over het lot
der menschen, dan weder speurt hij alleen hare besluiten
na en volvoert die; nu eens werken zij te samen, dan
weder is het Moira alleen, die beslist en beschikt, en
zelfs Zeus moet zich aan haren wil onderwerpen. -
Waarschijnlijk is deze voorstelling ontstaan, toen in den
griekschen godsdienst het anthropomorphismus
doordrong (Zie Goden.), toen men zich Zeus begon
voortestellen als een wezen van gelijke bewegingen als de
stervelingen, die de aarde bewoonden, en het godsdienstig
gevoel toch behoefte bleef gevoelen aan eene duistere,
geheimzinnige macht, die het lot van het gansche heelal
bestuurde. De begrippen van den ouderen tijd, die aan
Zeus zulk eene oppermacht toekenden, hebben zich toen met
die nieuwere voorstellingen tot een onduidelijk geheel
verward.
De groote macht en het groote verstand, die de Grieken
aan Zeus toekenden, beletten hen niet in hunne legenden
te gewagen van moeilijkheden, waarmede hij te kampen had,
somtijds zelfs van zwakheden, die het mogelijk maakten
hem te misleiden en gebeurtenissen tegen zijnen wil te
doen plaats grijpen. Hiertoe behoort in de eerste plaats
de samenzwering tegen hem gesmeed door Hera, Poseidon en Athena. Deze
drie godheden waren na Zeus de machtigste en wilden zich
soms eene macht aanmatigen, gelijk aan de zijne. Zeus
weigerde echter hunne aanspraken te erkennen, en teon
besloten zij hem ten val te brengen en door list en
geweld te boeien. Maar de Nereïde
Thetis haalde snel uit de
zee den honderdarmigen Briareos
-Aigaion, die zich in het
volle gevoel zijner onmetelijke kracht naast Zeus
plaatste en den goden zulk eenen schrik aanjoeg, dat zij
het niet waagden Zeus te boeien. Ook later durfden zij
Zeus niet weder met geweld aanvallen, doch herhaaldelijk
wisten zij hem door bedrog te misleiden. Bij de geboorte
van Herakles wist Hera dezen de macht en heerschappij
te ontnemen, die Zeus hem had toegedacht. (Zie Herakles.)
Ook riep zij soms de hulp van den slaapgod Hypnos in,
om door diens toedoen haren gemaal van zijn bewustzijn te
berooven en dan alles te verrichten wat zij wilde. (Zie
Hypnos.) Somtijds moest zelfs Ate, de
godin der verblinding, haar in hare plannen ter zijde
staan, door den blik van Zeus voor de waarheid gesloten
te houden. (Zie Ate.) Almachtig en alwetend
was dus ook zelfs Zeus niet. (Zie Goden.)
Geen andere god is zoo vroeg de algemeene, nationale god
van het grieksche volk geweest als Zeus. Zijn eeredienst
was overal verbreid, hoewel sommige plaatsen zijner
vereering eenen hoogeren rang innamen dan andere. De
alleroudste locale eeredienst, die eenen geregelden vorm
aannam, schijnt zich gevestigd te hebben in den omtrek
van den bovengenoemden berg Olympos. Het aandenken aan
dien eeredienst is bewaard gebleven in het volksgeloof,
dat op den top van dien berg de gansche godenwereld zich
tot eene geordende maatschappij vereenigd had. Van niet
veel lateren oorsprong is de vereering van Zeus te Dodona, eene
oude stad van het tot noord-Griekenland behoorende
landschap Epeiros. Vooral zijne beteekenis als god der
natuur trad daar op den voorgrond, en dat zijne vereering
aldaar van hoogen ouderdom dagteekende, blijkt uit het
feit, dat de Dodonaiïsche Zeus, naar de oudste bewoners
van Griekenland de Pelasgen, ook de Pelasgische genoemd
werd. Dáár verkondigde Zeus zelf de toekomst en
openbaarde hij het verborgene. Volgens eene latere
legende zouden uit Egypte gekomen priesteressen hem daar
zijn orakel hebben gesticht. (Zie Dodona.) Maar in
werkelijkheid was Zeus ook hier een echt grieksche god,
die in den hoogen, reinen aither leeft en vandaar zijnen
zegen op de aarde doet nederdalen, waardoor hij haar
voedt en bevrucht. Hij openbaart zich in het ruischen van
de bladeren der boomen, vooral van den hem geheiligden
eik. Zijne priesters waren de Sellen. Zij
moesten op den grond slapen en mochten nooit hunne voeten
wasschen. Ook de bron, die onder den eik uit den grond
opborrelde, verkondigde zijnen wil. Zijne gemalin heette
hier Dione. Evenals hij een god was der
vochtigheid, die den regen van den hemel doet nederdalen
en vruchtbaarheid schenkt aan het land, zoo
vertegenwoordigde ook zij deze natuurkracht. (Zie Dione.)
Men identificeerde haar bijna geheel met Gaia, de
vruchtbare moederaarde, zooals blijkt uit den ouden
lofzang, dien de priesters te Dodona ter eere van Zeus
aanhieven: "Zeus was, Zeus is, Zeus zal zijn, o
Zeus, grootste der goden! Vruchten geeft ons Gê; noemt
daarom Gaia moeder!" -
In den omtrek van Dodona wist men ook te verhalen van
zijne jeugd en zijne opvoeding. De Hyaden, de
Nymphen van den regen en van de vochtigheid, zouden zich
met de zorg daarvoor hebben belast. -
Maar in lateren tijd gold het eiland Kreta in het
volksgeloof algemeen voor de plaats, waar Zeus zou
geboren zijn. In eene grot van den berg Dikte zag hij het
levenslicht en daar werd hij, nadat zijn vader Kronos,
meenende hem te verslinden, eenen steen had opgeslokt,
opgevoed door de Nymphen Adrasteia en Ida. Eene geit, Amaltheia, voedde hem met
hare melk, en bijen brachten van zelve hem honing aan.
Opdat echter het geschreeuw van het kind geen argwaan zou
opwekken bij den vader, moesten de Kureten,
priesters en dienaars van de moeder van Zeus, Rheia, met
lans en schild gewapend, onder het uitvoeren hunner
krijgsdansen, door het gekletter hunner wapenen de stem
van het kind onhoorbaar maken. Zoo speelde het eiland
Kreta eene belangrijke rol in de levensgeschiedenis van
den god, maar in zijnen eeredienst bekleedde het eene
niet minder belangrijke plaats. Hier had namelijk die
eeredienst geheelenal betrekking op den god der natuur.
Hij droeg een eigenaardig karakter, dat overeenkomst had
met de opgewonden, orgiastische, klein-aziatische
eerediensten. Zeus ging hier geheel op in het leven der
natuur. In de lente vierde men zijn geboortefeest, als de
natuur tot een nieuw leven ontwaakte; bij het naderen van
den winter betreurde men zijnen dood. Het eerste feest
werd gevierd met uitgelaten vroolijkheid onder
wapendansen en luidruchtige muziek, het laatste onder een
buitensporige vertooning van droefenis en smart. Uit deze
feesten en deze opvatting van den god als de
personificatie van het leven der natuur laat zich ook
verklaren, dat men op Kreta het graf van Zeus wist
aantewijzen. Op Kreta heette zijne gade Europa, de
dochter van koning Phoinix, die hij geschaakt en over zee derwaarts
gevoerd had. (Zie Europa.) -
Zooals reeds boven gezegd is werd Zeus vooral vereerd op
de toppen der bergen, zooals op den met sneeuw bedekten
Kyllene in noord-Arkadië, in Ithome in Messenië, op den
Taygetos in Lakonië, maar vooral op den Lykaion, op de
grenzen van Arkadië en Messenië gelegen. Naar dien berg
droeg hij zelfs den bijnaam van Zeus Lykaios.
Hij werd daar vereerd als de heerscher, die in de hoogte
zetelt. Een eenvoudig altaar met twee adelaars, ieder op
den top eener zuil geplaatst, maakten daar het heiligdom
uit, hem gewijd. Tallooze legenden omtrent de geboorte
van Zeus zelven, van de stamvaders van omliggende steden
en staten, zelfs van Pelasgos, den stamvader van het gansche grieksche
volk, knoopten zich aan dezen dienst vast. Vooral in het
heete jaargetijde werd hij aangeroepen, als de
wolkenverzamelaar, die den verkwikkenden regen op de
smachtende aarde doet nederdalen. Aan de vereering van
Zeus Lykaios sluit zich ook de legende van Lykaon aan,
die de overlevering schijnt bewaard te hebben van de
menschenoffers, waarmede Zeus vroeger in dit landschap
werd vereerd. (Zie Lykaon.) De straf, waardoor de koning
der goden Lykaon en zijn huis verdelgde, doelt op den
afschuw, waarmede naar het volksgeloof, zoodra dit op
zachtere, meer beschaafde, begrippen steunde, de goden
zelven de menschenoffers beschouwden. -
Evenzeer als in Arkadië schijnt Zeus ook in Boiotië en
Thessalië in de alleroudste tijden onder den naam van Zeus
Laphystios met menschenoffers geëerd te zijn. Deze
Zeus Laphystios was dan de god van den somberen winter,
de toornige Zeus, die alleen door bloed verzoend kon
worden. Ook aan deze voorstelling lag dus de dienst van
Zeus als natuurgod ten grondslag. (Zie Athamas en Phrixos.)
Bij deze verschillende eerediensten sluit zich de dienst
aan van Zeus Ammon of Hammon, wiens
orakel (Ammonion) ten westen van Egypte in de
woestijn van Sahara op de plaats van de tegenwoordige
Oase Siwah lag. Waarschijnlijk was dit orakel
van egyptischen oorsprong, maar het stond reeds in zeer
vroege tijden in nauwe betrekking tot Griekenland. Zeer
dikwijls werd het door Grieken geraadpleegd, en grieksche
staten zonden er meermalen gezantschappen en geschenken
heen. Zonder twijfel heeft het ook eenen grooten invloed
op het orakel van Dodona uitgeoefend, en wederkeerig
zóózeer den invloed van den griekschen eeredienst
ondervonden, dat men het veilig onder de heiligdommen van
den griekschen Zeus kan rangschikken.
Als de nationale god der Grieken in zijne ethische
hoedanigheden, in zijne betrekking tot het leven en het
lot der menschen, genoot Zeus de meeste vereering te
Olympia, eene stad in het peloponnesische landschap Elis,
aan den noordelijken oever van den Alpheios gelegen. Daar
werden om de 4 jaren de beroemde spelen gevierd, welke
naar die plaats hunnen naam droegen. De tempel van den
god lag in een bosch, de Altis genaamd, en
rondom dien tempel verrees langzamerhand eene groote
menigte andere heiligdommen. Binnen die gewijde ruimte
stond ook de heilige olijfboom, eens door Herakles, toen
hij die spelen stichtte, (Zie Herakles.) geplant. Een tak
van dien boom tot een krans gevlochten was het loon der
overwinnaars in de spelen en tevens de hoogste
onderscheiding, die een Griek kon deelachtig worden.
Niets heeft zóó grooten invloed uitgeoefend op het
bewaren der eigenaardigheid van het grieksche
volkskarakter als het veelvuldig samenkomen van tallooze
Grieken uit alle oorden der wereld op diezelfde plaats,
en als de gemeenschappelijke eeredienst door allen te
samen aan Zeus, den grootsten hunner goden, bewezen. Geen
Griek, wien zijne omstandigheden dit maar eenigszins
veroorloofden, zou verzuimen ten minste éénmaal in
zijn leven optetrekken naar Olympia, daar tot Zeus te
bidden en - in lateren tijd - het schoonste beeld te
bewonderen, dat ooit van den grooten god vervaardigd
werd, het werk van den atheenschen beeldhouwer Pheidias.
Zeer talrijk was het kroost van Zeus, dat hij deels bij
sterfelijke vrouwen, deels bij onsterfelijke godinnen had
verwekt. Dat Zeus de vader was van zoovele kinderen, en
dat zoovele vrouwen zich in zijne liefde mochten
verheugen, bewijst volstrekt niet, dat de Grieken zich
hunnen grootsten god voorstelden als verzonken in de
liefde en jagende naar zinnelijke genietingen. Maar
vooreerst wist iedere stam, ieder volk, de bewoners van
iedere eenigszins afgelegen landstreek te verhalen van de
groote daden van eenen held, die in hun midden had
geleefd en gewerkt en die er zich op beroemen mocht den
grooten Zeus zijnen vader te heeten. En ten andere was
het niet meer dan natuurlijk, dat de levendige
verbeeldingskracht der Grieken aan Zeus, die de vader was
van alle leven in de natuur, een groot aantal kinderen
toeschreef. -
Hierbij kwam eene derde reden. Aan verschillende
verbintenissen, die volgens de mythologie der Grieken
door Zeus werden gesloten, lag eene zinnebeeldige
voorstelling tot grondslag. Dat hij de voortbrenger is
van al wat in het plantenrijk ontstaat en groeit, drukte
de mythe zóó uit, dat hij zich verbond met Demeter, de
godin van den landbouw, eene personificatie der aarde
zelve, en dat uit die verbintenis Persephone,
de personificatie van den plantengroei, was gesproten.
Bij Leto, eene der vrouwelijke Titanen, die eene
personificatie was der duisternis, werd hij de vader van Apollo en Artemis, de
godheden des lichts. Volgens het arkadische volksgeloof
baarde Maia, eene der regen aanbrengende Pleïaden,
hem den regengod Hermes. -
Meestal werd als zijne eerste gemalin Metis (d. i.
"de schranderheid") genoemd. Hij verslond haar,
omdat hem voorspeld was, dat zij hem eenen zoon zoude
baren, die hem de wereldheerschappij, welke hij zich met
zooveel moeite verworven had, weêr zou ontrukken. Ten
gevolge van deze daad bracht hij uit zijn hoofd Pallas
Athena voort, die met opgeheven lans en schild daaruit te
voorschijn trad. Zijne tweede goddelijke gemalin was
Themis, bij wie hij de Moiren en de Horen verwekte. In
Dodona noemde men als zijne gade Dione, welke bij hem de
moeder werd van Aphrodite en volgens sommigen ook van Dionysos,
die evenwel door de meeste legenden echter een zoon
genoemd werd van Zeus en de thebaansche koningsdochter Semele.
Andere goddelijke gemalinnen van Zeus zijn nog Eurynome,
de moeder der Chariten, en Mnemosyne, de moeder der
Muzen. -
Zijne jongste gemalin echter, Hera, deelde met hem zijne
macht en zijne eer. Zij zetelde naast hem als de koningin
des hemels, en als zijne eenige wettige gade was zij ook
de godin, die de heilige instelling van den wettigen echt
onder hare hoede nam. (Zie boven, en Hera.) Onder de
sterfelijke vrouwen, die door Zeus bemind werden, waren,
behalve Semele, de voornaamste: Io, Leda, Danae, Alkmene en
Europa.
Onder de dieren waren hem vooral geheiligd de adelaar,
die zich fier in de hoogte verheft en durft doordringen
tot de plaats, waar Zeus zijnen troon heeft opgeslagen,
maar ook met de snelheid van den bliksem, het
vreeselijkst wapen van den god, uit de wolken naar de
aarde nederschiet, en ten andere de ram, het offerdier,
dat steeds bij zoenoffers ter eere van Zeus werd
geslacht.
Het spreekt van zelf, dat de beeldende kunstenaars
tallooze malen den koning der goden in hunne werken
hebben voorgesteld, en dat bij de groote verspreiding van
zijnen eeredienst en het groot aantal der tempels, die
hij in Griekenland had, eene menigte beelden van den god
werd aangetroffen. Alle werden echter in schoonheid
overtroffen door dat, hetwelk in den tempel te Olympia
stond. Het was door den Atheenschen beeldhouwer Pheidias
(geb. omstreeks 500 v. Chr.) vervaardigd. De god was
afgebeeld, zittende op eenen troon ter hoogte van 12
voet. Het gansche beeld, 40 voet hoog, was uit goud en
ivoor vervaardigd. In zijne rechterhand hield hij een
beeld van Nike, de godin der overwinning, dat ook van
goud en ivoor was gemaakt, in zijne linkerhand zijnen
koninklijken scepter. Op de punt daarvan zweefde een
adelaar. Zijn mantel, die tot op de heupen was
afgegleden, was van goud, met ingelegde bloemen versierd.
Van goud waren ook zijne sandalen en de lokken van zijn
dicht hoofdhaar, waardoor een olijfkrans van groenen
steen liep. Kracht, verhevenheid, verstand en daarbij
goedheid en genade waren de karaktertrekken, die de
beeldhouwer in zijn werk had willen uitdrukken. Het
stelde den god voor op het oogenblik, waarop hij Thetis, die
hem verzocht den smaad, haren zoon Achilleus
door den aanvoerder der Grieken voor Troje, Agamemnon,
aangedaan, te wreken, toeknikte, ten teeken, dat haar
gebed was verhoord. Zijne haren golfden langs zijn
onsterfelijk hoofd en de gansche Olympos daverde. -
Hoogstwaarschijnlijk heeft dit beeld, de trots van gansch
Griekenland, gedurende bijna acht eeuwen bestaan en is
het eerst vernield, toen keizer Theodosius II (408 - 450
na Chr.) den ganschen tempel te Olympia verwoestte. -
Naar dat beeld van Pheidias werden bijna alle latere
beelden gevormd; althans in alle beelden werden sommige
trekken daarvan overgenomen. Doch ook de vroegere beelden
hadden meestal dezelfde of gelijksoortige attributen: den
bliksem, den adelaar, den scepter, de Aigis, soms een
krans van eikenloof. -
De voorstellingen, die de beeldende kunstenaars van den
god gegeven hebben, laten zich in drie groote groepen
onderscheiden: die, welke hem afbeelden bij zijne
geboorte en in den tijd vóór den strijd tegen de
Titanen en Giganten; ten tweede die uit den tijd van den
strijd zelf; ten derde die, welke hem aanduiden als den
god, die zich de wereldheerschappij verworven heeft. De
meeste beelden van Zeus, die tot op onzen tijd zijn
bewaard gebleven, behooren tot het laatste tijdperk. -
De nevensgaande afbeelding [niet
afgebeeld; Kox] stelt een
beeld van den god voor, hetwelk in het Vaticaansche
Museum bewaard wordt en bekend is onder den naam van
Iupiter Verospi. In zijne rechterhand houdt de god den
bliksem, in zijne linkerhand zijnen scepter, waarop
waarschijnlijk oorspronkelijk een adelaar rustte. Zijn
trouwe medgezel, de adelaar, ziet half nieuwsgierig, half
dienstvaardig, onder den troon gezeten, naar de oogen van
zijnen meester. Het beeld is geen werk van den eersten
rang; toch meent men er eene zwakke navolging van het
beeld van Pheidias in te herkennen.
Bij de Romeinen heette de hoogste god Iupiter. Zij
identificeerden dien in lateren tijd met den griekschen
Zeus. Zie Iupiter.
zeuxippe
De gemalin van den attischen
koning Pandion en derhalve de moeder van Erechtheus, Butes, Philomela en
Prokne.
zeven tegen thebe
Zie Oidipus.
zugia
Een bijnaam van Hera, die
haar aanduidt als de godin van den echt. Zij komt
overéén met de romeinsche Iuno Iuga. Zie Iuno.
|