T : theseus

theseus

Met Perseus en Herakles onder de grootste helden van de Grieken, die vóór den Trojaanschen oorlog hadden geleefd, gerekend, was een zoon van koning Aigeus, den koning van Athene, een achterkleinzoon van Erechtheus, en stamde van moederszijde uit het geslacht van Pelops af. Over zijne geboorte en jongelingsjaren verhaalt de mythe het volgende:
Aigeus was gehuwd met Meta, eene dochter van Hoples, en hoopte vruchteloos op kinderen. Zijne tweede vrouw, Chalkiope, bleef evenzeer kinderloos. Eene zeer duistere uitspraak van het door hem geraadpleegde delphische orakel deed hem besluiten, om zich van Delphoi naar den koning Pittheus van Troizen te begeven, die een zoon van Pelops was, en door zijne wijsheid eenen grooten naam verworven had. Deze beloofde hem hulp. Hij gaf hem zijne dochter, Aithra ten huwelijk, en zij werd weldra zwanger. Toen Aigeus zich gereed maakte om huiswaarts te keeren, bracht hij zijne echtgenoot naar het strand, legde aldaar zijn zwaard en zijne voetzolen onder eenen ontzaglijken steen, en zeide haar, dat, wanneer zij eenen zoon kreeg, en deze groot en sterk genoeg zou geworden zijn, om het rotsblok optelichten en het daaronder verborgene wegtenemen, zij hem met deze voorwerpen naar Athene zenden moest; daaraan zou hij dan zijnen zoon herkennen. Na deze afspraak keerde Aigeus uit Troizen naar zijn rijk terug. Aithra baarde eenen zoon, dien zij Theseus noemde, en die spoedig tot eenen jongeling van eenen sterken ligchaamsbouw, met onversaagden moed en een scherpzinnig oordeel opgroeide. Toen hij zestien jaar oud was geworden, voerde zijne moeder hem daarom naar den steen, en gebood hem dien optelichten, hetwelk hij met geringe moeite deed, waarop hij het zwaard en de voetzolen wegnam, en terstond besloot om zijnen vader optezoeken.

Laurent de la Hire (1606 - 1656): Theseus en Aethra (1635 - 1640) (Museum Budapest)

Om naar Athene te komen stonden hem twee wegen open: de één te water, de andere te land; men ried hem den eersten inteslaan, omdat hij daarop veel minder gevaren te duchten had; maar deze gevaren waren het juist, die den held deden besluiten de reis over land te doen, welke door eene menigte roovers en monsters zeer onveilig gemaakt werd. Hij wilde trachten den roem van zijnen tijdgenoot Herakles, die in die dagen de wereld van afschuwelijke monsters zuiverde, te evenaren. Reeds op den eersten dag zijner reis ontmoette hij eenen roover, die zich in de omstreken van Epidauros ophield en Periphetes heette; deze was een zoon van Hephaistos en Antikleia, ging mank even als zijn vader, maar was toch sterk genoeg, om met eene ontzaglijke ijzeren knots, die hem den bijnaam van Korynetes d.i. "knodszwaaier" deed verwerven, alom schrik te verspreiden. Theseus sloeg hem ter neder en bediende zich voortaan van de veroverde knots als wapen. Op den volgenden dag had hij reeds gelegenheid zich daarvan te bedienen. Aan den ingang der landengte van Korinthe (den isthmos) woonde een roover, die Sinis heette en de menschen niet alleen uitplunderde, maar ook op de wreedaardigste wijze ombracht. Hij plaatste zich midden op den weg en dwong de voorbijreizenden hunne krachten met hem te meten; hij boog de toppen der pijnboomen, waarmede de rotswegen dier landstreek bewassen waren, tot elkander, en zoo de overwonnenen hem dit niet konden nadoen, bond hij hen met de voeten aan twee boomtoppen vast, liet daarop de boomen plotseling los, en de ongelukkigen werden aldus in stukken gescheurd. Naar deze wreede handelwijze had de roover den bijnaam van Pityokamptes, d.i. "de pijnboombuiger", gekregen. Nog was het niemand gelukt aan de lagen van Sinis te ontkomen; maar toen Theseus verscheen, werd hij door dezen overmeesterd en onderging hetzelfde lot, dat hij zoo menigen ongelukkige had doen ondervinden.

Bij de dochter van Sinis, Perigune, verwekte de held eenen zoon, die den naam droeg van Melanippos. -
Toen Theseus nu verder reisde, ontmoette hij het zwijn Phaia, dat men naar het vlek Krommyon bij Korinthe het krommyonische zwijn noemde; het was een vreeselijk wild dier, dat zoowel menschen als dieren verslond. Nadat hij het monster gedood had, trok hij voort op het enge rotspad, dat van Korinthe naar Megara leidde. Op dezen smallen weg langs de kust woonde wederom een geduchte roover, Skiron genaamd, die de reizigers, welke in zijne handen vielen en hem niet wederstaan konden, dwong, om hem aan den zeekant de voeten te wasschen, en wanneer zij daarmede bezig waren, stiet hij hen met zijnen voet ruggelings van den steilen kant in zee. Door het geraas, dat zij, in het water vallende, veroorzaakten, werd eene reusachtige schildpad gewekt, die zich in eene grot der rots ophield, dadelijk op den drenkeling toeschoot en hem verslond. Theseus deed den ellendigen moordenaar op dezelfde wijze omkomen, en zette nu zijne reis voort langs Eleusis. Daar hield zich de afschuwelijke Kerkyon op, een zoon van Hephaistos of Poseidon, afkomstig uit Arkadië, die als een groot worstelaar bekend was, alle voorbijreizenden dwong om met hem te worstelen, en hen met zijne vuisten doodsloeg; maar ook hij was niet opgewassen tegen de geduchte kracht van Theseus, die hem doodde. Eindelijk ontmoette de held den laatsten roover, namelijk Damastes of Polypemon, eenen zoon van Poseidon, die den bijnaam droeg van Prokrustes, d.i. "de uit-rekker". Deze bezat twee ijzeren bedden, een kort en een lang, waarop hij de reizigers, die in zijne handen vielen of bij hem een onderkomen zochten, te slapen legde. Was de gevangene klein, dan legde hij hem op het lange bed, bond hem met zware blokken ijzer aan de voeten, en rekte hem zoo lang uit, totdat hij er onder bezweek. Was hij daarentegen lang, dan legde hij hem op het korte bed, en hieuw hem zooveel van de beenen en het lichaam af, dat hij er juist in paste. Theseus maakte zich van den moordenaar meester en betaalde hem met gelijke munt.



Eindelijk bereikte nu de jeugdige overwinnaar, na al deze gevaren doorgestaan te hebben, Athene. Daar had de oude Aigeus eene verbintenis gesloten met de uit Korinthe gevluchte tooveres Medeia, de vroegere gemalin van Iason, die den grijzen vorst had weten diets te maken, dat zij hem door hare tooverkunsten kinderen kon verschaffen. Daar de booze vrouw den invloed van Theseus duchtte, maakte zij den koning bevreesd voor hem en haalde hem over, om den vreemdeling aan tafel te noodigen en hem dan te vergiftigen. De vader herkende nog tijdig genoeg zijnen bij Aithra verwekten zoon aan het zwaard, dat deze droeg, en rukte hem den noodlottigen beker van de lippen.

W. Russell Flint (1880 - 1969): Medea biedt Theseus de vergiftigde beker aan.

Onder algemeen gejuich werd daarop Theseus als de zoon en de rechtmatige erfgenaam van Aigeus erkend; slechts de Pallantiden, de zonen van zijnen oom Pallas, stonden tegen hem en tegen zijnen vader op, om hunne aanspraken op de troonsopvolging te handhaven. Maar de heldhaftige jongeling behaalde de overwinning op zijne hem vijandelijke bloedverwanten, en wist zich steeds meer en meer door zijne heldendaden de gunst des volks te winnen. Onder anderen maakte hij jacht op den kretensischen stier, dien Herakles op last van Eurystheus levend naar Mykenai gesleept, maar aldaar weder vrijgelaten had, en die thans de velden van Marathon verwoestte, waarom men hem den marathonischen stier noemde. Theseus ving het gevaarlijke dier, voerde het met sterke touwen gebonden door de straten van Athene en offerde het aan den delphischen Apollo, of aan Athena, de beschermgodin der stad. -
Voorts verloste hij zijne vaderstad van de afschuwelijke schatting, die de koning Minos van Kreta haar had opgelegd. (Zie hierover Aigeus, Ariadne en Minos.) Toen Theseus gered van Kreta terugkwam had hij in zijne vreugde en zorgeloosheid vergeten, om, zooals de afspraak was, witte zeilen in plaats van zwarte aan zijn schip te hangen, waaraan men reeds van verre zou kunnen zien, dat de tocht gelukt was. Aigeus, die in bange verwachting aan het strand stond en de zwarte zeilen aan den gezichteinder gewaar werd, geloofde daarom, dat zijn eenige zoon een buit van den Minotaurus geworden was, en stortte zich in dien waan uit wanhoop in zee. De jonge Theseus besteeg daarna als zijn erfgenaam den troon en gaf aan zijne vaderstad vele nuttige instellingen; hij vereenigde de tot hiertoe gescheiden stammen, die in afzonderlijke vlekken woonden, tot één enkele vaste maatschappij in ééne stad, Athene, en stichtte ter herinnering aan deze gewichtige gebeurtenis het feest der Panathenaiën en volgens sommigen de isthmische spelen. Nadat hij alzoo voor het heil van zijn volk wijze maatregelen genomen had, legde hij de regeering voor eenen tijd weder neder, om zijne neiging tot het verrichten van nieuwe heldendaden te kunnen volgen. Eerst vergezelde hij Herakles, toen deze den gouden gordel van de koningin der Amazonen halen moest; hij maakte zich op dezen tocht meester van de schoone Hippolyte of Antiope, die hem later eenen zoon, den ongelukkigen Hippolytos, schonk. Vervolgens nam hij deel aan den strijd tusschen de Lapithen en Kentauren. Zijn vriend Peirithoös namelijk, de koning der Lapithen in Thessalië, een zoon van Zeus of van Ixion, noodigde hem op zijne bruiloft met Hippodameia. Ook de naburige Kentauren waren genoodigd; een hunner echter, Eurytion genaamd, wilde, door den wijn bedwelmd, de schoone bruid schaken, en verwekte daardoor onder de gasten eenen bloedigen strijd. De dapperheid, waarmede Theseus zijnen vriend in dat gevecht bijstond, was voor een groot deel de oorzaak, dat de strijd voor de Kentauren zóó slecht afliep, dat zij deels verslagen, deels van de gebergten Ossa en Pelion, waar zij woonden, naar den meer westelijk gelegen Pindos verdreven werden. Ondertusschen was Hippolyte, de gade van Theseus, gestorven en hij huwde daarop met Phaidra, eene jongere dochter van koning Minos van Kreta, die hem, volgens sommige legenden, reeds gevolgd was, toen hij Ariadne van Kreta met zich voerde en met hem naar Athene was gegaan, toen hij hare zuster trouweloos op het eiland Naxos achterliet. Zij schonk hem twee zonen Akamas en Demophoön. Het huwelijk der beide vrienden verhinderde hen evenwel niet om nieuwe avonturen optezoeken. Zij reisden te samen naar Sparta, en zagen toevallig in den tempel van Artemis de nog zeer jeugdige Helena, die bij een feestelijk offer danste, maar, hoe jong ook, reeds uitmuntte door hare onvergelijkelijke schoonheid. Zóózeer bewonderden zij deze, dat zij besloten haar te schaken. Dit gelukte, zij geraakten met hunnen buit gelukkig buiten Sparta en wierpen het lot over het bezit van het geroofde meisje. Dit besliste ten voordeele van Theseus en hij bracht haar heimelijk naar Aphidnai in Attika, terwijl hij haar aan de hoede zijner moeder Aithra, die hij reeds vroeger naar Athene had doen komen, toevertrouwde. Toen de beide vrienden over het bezit van Helena het lot wierpen, hadden zij tot voorwaarde gemaakt, dat de winner alles zou in het werk stellen, om den verliezer te helpen in het opsporen van eene even schoone vrouw, waardoor hij voor zijn verlies kon schadeloos gesteld worden. Weldra werd dan ook Theseus door zijnen vriend opgeroepen om zijne belofte gestand te doen, en ditmaal gold het een ongehoord waagstuk. De keuze van Peirithoös was namelijk gevallen op Persephone, de gemalin van Pluton, den koning van het schimmenrijk; om zich van haar meester te maken moest Theseus derhalve hem vergezellen naar de onderwereld, en beiden daalden nabij het attische vlek Kolonos naar het schimmenrijk af. Hunne vermetele onderneming werd echter niet met eenen gunstigen uitslag bekroond. Reeds hadden de helden de poorten van het schimmenrijk achter zich, toen zij zich, vermoeid van den langen tocht, op eene rots dicht bij den ingang nederzetten. Toen bewerkte Pluto, die hun voornemen kende en over hunne vermetelheid ten hoogste vertoornd was, dat zij aan de rots bleven vastzitten. In dien toestand bleven zij, totdat Herakles de onderwereld bezocht, om op bevel van Eurystheus den Kerberos naar de aarde te brengen. Nauwelijks had de held de beide vrienden in dien toestand gezien, of hij rukte zijnen vroegeren strijdmakker Theseus van de rots los; maar toen hij zulks ook met Peirithoös beproefde, begon de aarde plotseling zóó hevig te beven, dat hij van zijn voornemen moest afzien. -
Volgens een ander verhaal evenwel gelukte het hem de beide vrienden losterukken, waarop zij gelukkig, hoewel zonder hun doel bereikt te hebben, naar de bovenwereld terugkeerden. Eene derde overlevering laat eerst na deze redding het huwelijk van Peirithoös plaats hebben, waarbij de strijd tusschen de Lapithen en Kentauren geleverd werd. -
Gedurende hunne onderaardsche gevangenschap, die verscheidene jaren geduurd had, was het verblijf der geroofde Helena door eenen atheenschen burger, Akademos genaamd, verraden. Hare beide broeders, de Dioskuren Kastor en Polydeukes, hadden daarop aan Athene den oorlog aangedaan, de burgt der stad veroverd en geslecht, en hunne zuster met de moeder van Theseus naar Sparta gevoerd. Aithra bleef van dien tijd af de bestendige gezellin van Helena, en deelde in al hare lotgevallen. (Zie Aithra.) Volgens sommige legenden zou uit de verbintenis van Theseus en Helena eene dochter gesproten zijn, Iphigeneia, die echter door hare zuster Klytaimnestra, de gade van Agamemnon, als haar eigen kind werd opgevoed, opdat de schande van Helena verborgen zoude blijven. -
Toen Theseus weder te huis gekomen was, trof hem door toedoen van zijne gemalin Phaidra eene vreeselijke ramp. Zij had namelijk eene misdadige liefde opgevat voor haren stiefzoon, Hippolytos, die tot een schoon jongeling was opgewassen, welke deze weigerde te beantwoorden. (Zie over de wijze, waarop Phaidra zich daarover wreekte, Hippolytos.) Eene hierop betrekking hebbende mythe maakt Theseus tot eenen zoon van Poseidon. Deze zou zijnen zoon de vervulling van drie wenschen beloofd hebben. Twee dezer waren reeds vervuld; hij had hem namelijk om eene gelukkige terugkomst uit den doolhof van Kreta en om de verlossing uit het schimmenrijk gebeden; zijn derde wensch werd nu op eene allervreeselijkste wijze verhoord. In den hevigsten toorn ontvlamd, toen hij de lastertaal van Phaidra geloofde, riep hij den god der zee aan, opdat deze Hippolytos zou straffen, en de ongelukkige jongeling vond ook weldra door een zeemonster eenen verschrikkelijken dood.

Carle Vernet (1800): De dood van Hippolytus.

Te laat had zijn vader berouw over zijne overijling, toen hem de onschuld van zijnen zoon door athena zelve geopenbaard werd. Deze reeks van rampen en zijne langdurige afwezigheid uit zijn rijk hadden middelerwijl het land in verwarring gebracht en hem de gunst des volks doen verliezen. Zijne vroegere diensten en wijze regeering vergetende, stond het ondankbare volk onder aanvoering van Menestheus tegen hem op; om zijne hem nog overgebleven zonen voor de volkswoede te redden borg hij hen op het eiland Euboia, en hij zelf was genoodzaakt naar het eiland Skyros te vluchten, waar Lykomedes (Zie aldaar.) regeerde. Deze vorst, zegt men, zou den grijzen Theseus, òf uit vrees voor zijnen beroemden gast, òf om de gunst van den nieuwen beheerscher van Attika te winnen, op eene arglistige wijze van eenen rots in zee gestort hebben, waardoor de held zijnen dood vond. Daarin komen ten minste alle mythen overéén, dat hij op dat eiland gestorven is. -
Eerst lang na zijnen dood herinnerden zich de Atheners hunnen weldoener en grootsten held; op bevel van het orakel haalde men zijn gebeente van Skyros terug, wijdde hem een grafteeken, offers en feestelijke spelen en richtte men hem eenen prachtigen tempel op, die tot op den huidigen dag nog bijna in zijn geheel is overgebleven.

Er werd een feest ter zijner eere ingesteld, de Theseia, dat, naar het schijnt, maandelijks gevierd werd. -
De dichters noemden de Atheners somtijds Thesiden, d.i. het volk van Theseus.