O : obarator - odysseus

obarator

Eene godheid der velden, die werd aangeroepen, wanneer de voren, waarin het zaad was gestrooid, door ploegen weder dicht werden gemaakt.

obrimopatre

D. i. "de dochter van eenen sterken vader", een bijnaam van Pallas Athena. Zie Athena.

occasio

Eene personificatie van de "gunstige gelegenheid," ongeveer overeenkomende met den Griekschen Kairos, behalve dat de Grieken zich dezen dachten als een mannelijk wezen, terwijl Occasio in de voorstelling der Romeinen eene godin was.

occator

Eene godheid der velden, onder wiens bescherming het eggen stond.

ochne

Zie Eunostos.

ocnus

De zoon van den riviergod Tiberis en de beroemde waarzegster Manto. (Zie Manto (2).) Hij stichtte eene stad en noemde die naar zijne moeder Mantua. Toen Aeneas in Italië kwam, trok hij, evenals vele andere kleine vorsten, met hem op. - Anderen noemen Ocnus eenen zoon of broeder van Auletes, den stichter van Perusia. Om niet met dezen in strijd te geraken, trok hij weg en bouwde Felsina, het latere Bononia. Aan zijne soldaten vergunde hij in den omtrek sterkten te bouwen en eene dezer sterkten kreeg den naam van Mantua.

odysseus

Door de Romeinen Ulysses of Ulixes genoemd, de welsprekende, listige en vindingrijke held, wiens lotgevallen het onderwerp uitmaken van de Odysseia van Homeros, was koning van Ithaka, een der Ionische eilanden (thans Theaki), en een zoon van Laërtes en Antikleia, eene dochter van den listigen Autolykos, Deze laatste gaf zijnen kleinzoon den naam van Odysseus, d.i. "de toornige". Ook het eiland Kephallenia (het tegenwoordige Cephallonia) stond onder zijn gebied, en daarom wordt hij ook somwijlen "de vorst" of "heer der Kephallenen" genoemd. Dit eiland had zijnen naam ontvangen van den held Kephalos, die voor den stamvader van het geslacht van Odysseus werd gehouden. Omtrent de geboorte van Odysseus verhaalt eene door Homeros niet vermelde mythe, dat zijne moeder Antikleia, voordat Laërtes haar als echtgenoot naar zijn huis voerde, reeds bij den koning Sisyphos van Korinthe zwanger zou geweest zijn; de spot zijner vijanden verklaarde daarom Odysseus voor eenen bastaard. Reeds in zijne jeugd legde hij grooten moed en groote wijsheid aan den dag. Op een bezoek bij zijnen grootvader kreeg hij bij gelegenheid eener jacht eene wond aan de knie, naar welker litteeken zijne voedster Eurykleia hem naderhand bij zijne tehuiskomst herkende. In Messene, werwaarts zijn vader hem gezonden had, om vergelding te eischen, daar de Messeniërs schapen van Ithaka geroofd hadden, kwam hij in aanraking met Iphitos, die hem den beroemden boog van Eurytos schonk, dien geen der vrijers naderhand kon spannen. Hij was een der velen, die dongen naar de hand van de schoone Helena, wier vader, de koning Tyndareos van Sparta, het niet waagde over de keuze van eenen schoonzoon onder zulk eene menigte mededingers eene beslissing te nemen. Toen gaf Odysseus hem den raad allen te laten zweren, dat zij aan zijne dochter de keuze van eenen gemaal zouden overlaten, en niets vijandigs tegen den gelukkige, op wien de keuze viel, zouden ondernemen, maar hem en zijn huis gezamenlijk in alle toekomstige gevaren beschermen. Daarop koos Helena Menelaos, den zoon van Atreus, den broeder van Agamemnon. Odysseus had echter daarbij de voorwaarde gemaakt, dat, in geval Helena hem niet mogt kiezen, Tyndareos zijne nicht Penelope, eene dochter van zijnen broeder Ikarios en de Nymph Periboia, zou overhalen om hem hare hand te schenken. Tyndareos vervulde zijne belofte en Penelope vergezelde haren gemaal Odysseus naar Ithaka, waar zij in haar huwelijk met hem een zeer gelukkig leven leidde. -
Inmiddels had Laërtes de regeering nedergelegd en die aan Odysseus, zoodra deze volwassen was, overgedragen. Pas had de geboorte van eenen zoon, dien zij
Telemachos noemden, hun huwelijksgeluk nog verhoogd, toen de mare door Griekenland weêrklonk, dat de Trojaansche koningszoon Paris op schandelijke wijze de wetten der gastvrijheid geschonden en de bekoorlijke echtgenoot van Menelaos uit Sparta naar Troje ontvoerd had. Al degenen, die vroeger gedongen hadden naar de hand van Helena, werden nu ten spoedigste opgeroepen, om hunnen vroeger afgelegden eed gestand te doen; ook Odysseus had dien gezworen en zag zich dus genoodzaakt, om zijne jeugdige gade en zijnen teeder beminden zoon te verlaten, teneinde aan den tocht, waartoe geheel Griekenland onder de wapenen geroepen werd, met het doel om de aangedane beleediging te wreken, deeltenemen. Hij ging daartoe echter slechts met grooten weêrzin over. Vooraf beproefde hij door onderhandelingen en vriendelijke woorden de uitlevering van Helena en hare schatten te bewerken, en reisde daarom zelf naar Troje; zijne moeite was echter vruchteloos. Om zijnen tegenzin te overwinnen was Agamemnon gedwongen zelf naar Ithaka te gaan, teneinde hem door welsprekende redenen overtehalen; eene latere mythe verhaalt zelfs, dat Odysseus, om zich aan den tocht te onttrekken, zich plotseling waanzinnig hield. Hij bond namelijk eenen ezel en eenen os te zamen voor den ploeg, en strooide in plaats van koren zout in de voren. Palamedes echter, een dergenen, die gekomen waren om hem tot deelneming aan den tocht te nopen, doorzag de list, nam den kleinen Telemachos en legde hem voor den ploeg, maar de vader wist op eene behendige wijze het kind te ontwijken en toonde daardoor, dat zijne waanzinnigheid slechts geveinsd was. Hij beloofde dan ook medetegaan, rustte twaalf schepen uit en scheepte zich met de Kephalleniërs naar Troje in. Reeds onderweg was hij den Grieken door zijne schranderheid nuttig, daar hij Achilleus wist optesporen aan het hof van koning Lykomedes van Skyros, waar zijne moeder hem, na hem in meisjeskleederen te hebben gehuld, onder diens dochters verborgen had. (Zie Achilleus.) -
De schranderheid, slimheid, welsprekendheid en daarbij de onuitdoofbare ijver van Odysseus waren den Grieken bij het beleg nog meer tot nut dan zijne persoonlijke dapperheid, waarvan hij echter evenzeer vele schitterende bewijzen gaf; vooral onderscheidde hij zich als een behendig, welsprekend, listig onderhandelaar en verspieder. Hij was het, die de verzoening tusschen Achilleus en Agamemnon bewerkte, en hij wist zich door zijne welsprekendheid na den dood van Achilleus van diens wapenen meester te maken, waarop de grootere
Aias evenzeer zijne aanspraken deed gelden. (Zie Aias.) Nadat de belegering tien jaren geduurd had, werd op zijn voorstel het groote houten paard gebouwd. Hij sloot zich moedig met de andere helden in den buik daarvan op; toen het des nachts geopend werd, snelde hij met Menelaos het eerst naar het huis van Deïphobos, en overwon aldaar na eenen hardnekkigen strijd. De godin Pallas Athena was in alle gevaren zijne beschermster. Sommige dichters verhalen ook van zijnen nachtelijken inval in Troje, waarbij hij met Diomedes het Palladion roofde. Sommige vermelden ook de valsche listen waarmede hij zich op den onschuldigen Palamedes, die ter kwader ure aan het licht had gebracht, dat de waanzin van Odysseus slechts voorgewend was, wreekte. (Zie Palamedes.) -
De latere legenden werpen over het algemeen een veel minder gunstig licht op het karakter van Odysseus en stellen hem voor als eenen wraakzuchtigen booswicht, terwijl Homeros hem daarentegen steeds schildert als een grootmoedig en dapper held, die aan zijn groot verstand een edel hart paarde en ook groot bleef onder de zwaarste rampen en moeilijkste wederwaardigheden. De Odysseia stelt hem voor als den moedig volhardenden goddelijken lijder. -
Verschrikkelijke stormen joegen zijne van Troje terugkeerende schepen uitéén en deden hem tien jaren lang omzwerven, zonder dat hij zijn vaderland kon bereiken. De vaart was eerst gelukkig geweest, totdat hij het voorgebergte Malea in Lakonië was omgevaren, en reeds was hij in het gezicht van zijn dierbaar Ithaka gekomen, toen een orkaan hem naar onbekende zeeën dreef. Eerst landde hij te Ismaros, de stad der Kikonen en verloor daar in eenen strijd twee en zeventig zijner makkers. Vervolgens landde hij in het land der
Lotophagen op de libysche kust, waar de inwoners den zoeten lotosvrucht aten, die de herinnering aan het vaderland en aan bloedverwanten en vrienden geheel uitwischte. Ook eenige zijner makkers proefden daarvan en Odysseus moest hen met geweld naar de schepen terugdrijven. Een nieuwe storm slingerde hem naar de westkust van het eiland Sicilië, waar de Kyklopen hun verblijf hielden; daar had hij zijne gevaarlijke ontmoeting met Polyphemos, die verscheidene zijner makkers verslond. (Zie Polyphemos.)

Omdat deze geweldige reus, wiens eenig oog hij uitgebrand had en wiens lagen hij met de grootste sluwheid ontkwam, een zoon was van Poseidon, had hij zich de wraak van dien machtigen en onverzoenlijken god op den hals gehaald. Wel kwam hij kort daarna op het drijvende eiland van Aiolos, die op de aiolische (waarschijnlijk de liparische) eilanden regeerde en het bestuur voerde over het waaien der winden. Deze gaf hem de winden in een lederen zak gebonden, slechts den westenwind uitgezonderd, op zijn schip mede (Zie Aiolos.), zoodat hij de vreugde smaakte van reeds in den tienden nacht de wachtvuren van Ithaka te zien; maar de dwaasheid zijner manschappen, die den zak openden, terwijl hun gebieder na negen nachten wakens van vermoeidheid in slaap was gevallen, maakte hem op nieuw tot een speelbal der woedende golven en der winden. Hij kwam daarop in het land van de menschenetende Laistrygonen, vanwaar hij slechts met één enkel schip ontkwam. Daarmede landde hij op het eiland Aiaia, waar de tooveres Kirke woonde (Zie aldaar.); hij vertoefde bij haar een geheel jaar, tot zij hem eindelijk ontsloeg en hem ried den Okeanos, die de geheele aarde omringt, intezeilen, en in den Tartaros aftedalen, teneinde den ziener Teiresias om raad te vragen betreffende den tocht, dien hij verder ondernemen moest. Dit deed hij, en de wijze waarzegger gebood hem zich zorgvuldig te onthouden om, al was de nood ook nog zoo groot, van de runderen van Helios, den zonnegod, ook maar één te dooden, omdat, wanneer zijne manschappen zich daaraan vergrepen, onvermijdelijk hun dood het gevolg zou zijn. Hij keerde hierna eerst naar Kirke terug, zeilde van daar gelukkig de plaats voorbij, waar de Seirenen hem door haar verleidelijk gezang tot zich poogden te lokken, en kwam daarop in de zeeëngte, waarin de monsters Skylla en Charybdis woonden; hij zelf ontkwam wel gelukkig, maar toch zag hij zes mannen van zijn volk door de Skylla verslinden. Hierop bereikte hij het eiland Trinakria, de plaats, waar de heerlijke kudden van den zonnegod graasden. Door den nijpenden honger gedwongen, slachtten zijne manschappen, terwijl Odysseus sliep, in weêrwil van zijn streng verbod, een paar runderen, en dit haalde hem en de zijnen de grootste ongelukken op de hals. Want toen hij in den grootsten haast die noodlottige plaats verliet om verder te zeilen, werd zijn schip gedurende eenen hevigen storm door eenen bliksemstraal van Zeus verbrijzeld, en al zijne reisgenooten vonden hun graf in de golven. Geheel alleen dreef nu Odysseus op eene plank, die hij gegrepen had, totdat hij op het eiland Ogygia landde, dat door de Nymph Kalypso bewoond werd. Deze ontving hem zeer vriendelijk, hield hem acht jaren bij zich, en ontsloeg hem toen eerst op uitdrukkelijk bevel der goden uit hare toovermacht. Een vlot, dat hij zich op Ogygia bouwde, droeg den zwerver achttien dagen lang bij eenen zachten zuidwestenwind over de kalme zee; reeds hoopte hij op een eiland te landen, dat hij aan den gezichteinder zag opdoemen, toen de vertoornde Poseidon het brooze vaartuig door eenen storm verbrijzelde en hem in de golven slingerde. Twee dagen lang zwierf Odysseus over de onstuimige baren en nog verloor hij den moed niet; op den derden dag bereikte hij eindelijk het eiland, dat hij reeds lang vóór zich gezien had. Het was Scheria, de woonplaats der Phaiakiërs, wier koning Alkinoös was. Terwijl hij daar uitgeput op het strand onder bladeren verborgen lag, kwam de bekoorlijke Nausikaä, de dochter des konings, met hare speelnooten en dienstmeisjes aan het strand, om daar niet ver van de monding eener rivier kleederen te wasschen. Toen zij nu na volbrachten arbeid zich met het spelen met den bal vermaakten, viel deze bij ongeluk op den slapenden Odysseus, die daardoor ontwaakte. Vol eerbied bleef hij van verre staan en vroeg hulp, voedsel en kleederen. Nausikaä gaf den vreemdeling kleederen en nam hem met zich naar de stad, waar de koning hem vriendelijk ontving en op de meest gastvrije wijze onthaalde, hem op alle mogelijke wijzen poogde te eeren en te troosten, en hem eindelijk met rijke geschenken en kostbare kleinoodiën beladen naar zijn vaderland terugzond. Een schip, door in de scheepvaart bedrevene jonge Phaiakiërs bestuurd, bracht hem na eene korte vaart van éénen nacht op zijn eiland terug. Daar legden de Phaiakiërs hem in zijnen slaap met al zijne schatten neder en voeren toen weg. Eerst bij zijn ontwaken herkende hij de kusten van zijn vaderland. De herinnering aan deze lange reeks van zeeavonturen bracht de Grieksche kunstenaars op het denkbeeld om Odysseus gewoonlijk als eenen zeeman voortestellen. Zoo is hij ook hiernevens afgebeeld met eene half eivormige matrozenmuts op het hoofd. [afbeelding niet opgenomen: Kox.] Tien jaren lang had hij op zee omgezworven, en eerst na eene afwezigheid van twintig jaren betrad hij Ithaka weder.
Gedurende dien langen tijd was zoowel het rijk als het huis van Odysseus het tooneel van de schromelijkste verwarring geweest. Zijne moeder Antikleia was van droefheid gestorven, daar zij hem dood waande (Zie
Nauplios.); zijn oude vader Laërtes woonde buiten de stad, verzwakt naar lichaam en geest, en zijne trouwe en kuische gemalin Penelope ging onder de diepste smart gebukt. Daar niemand meer aan den terugkeer van den afwezigen koning geloofde, hadden zich een aantal jonge vorsten uit den omtrek opgedaan, om naar de hand der schoone, deugdzame en rijke Penelope te dingen. Deze eischten, dat zij een uit hun midden tot gemaal zou verkiezen, en toen zij, nog altijd op den terugkeer van haren gemaal hopende, dit voorstel met verontwaardiging verwierp, besloten de vrijërs om haar te dwingen, ten haren koste in het paleis te leven en van hare goederen te brassen, totdat zij eene keuze zou gedaan hebben. De ergerlijkste tooneelen van ongebondenheid en ruwheid hadden van nu af aan in haar paleis plaats, en drie jaren lang zwelgden en brasten de onverlaten, wier aantal eindelijk tot over de honderd klom, van de bezittingen van den afwezigen Odysseus, zonder dat de verlatene en gehoonde Penelope, noch haar jeugdige en onervaren zoon Telemachos iets doen konden, om dien overmoed te stuiten. Dag en nacht zat de ongelukkige vrouw in haar vertrek bij de dienstmaagden en weende bittere tranen, gelijk door de nevensgaande afbeelding, vervaardigd naar een beeld, dat op het Vaticaan wordt bewaard, wordt voorgesteld. [niet afgebeeld: Kox.] Maar altijd bleef de hoop in het hart der getrouwe gade leven. Om echter voor alle geweld beveiligd te blijven, maakte zij den vrijërs diets, dat zij in hare kamers een groot stuk lijnwaad tot een lijkkleed voor Laërtes weefde, en beloofde, wanneer dit voltooid zou zijn, een hunner tot gemaal te zullen kiezen. De minnaars berustten in dit voorstel, maar toen dit weven hun te lang duurde, overvielen zij haar, door eene verraderlijke dienstmaagd gewaarschuwd, des nachts in haar binnenvertrek en zagen nu, dat zij des nachts weder uittrok, wat zij des daags geweven had, zoodat het weefsel nooit voltooid werd. Dit bedrog maakte hen des te woedender, en zij drongen des te heviger op eene beslissing aan. Toen besloot de thans volwassen Telemachos, door Pallas Athena zelve daartoe opgewekt, zonder voorkennis zijner moeder, die hij niet meer zorg wilde veroorzaken dan noodig was, eene reis te ondernemen, teneinde bij de andere reeds lang van Troje teruggekeerde helden naar zijnen vader te vernemen. Op dezen tocht bezocht de jongeling den grijzen Nestor te Pylos in Messenië en begaf zich van daar naar Sparta, waar hij bij Menelaos en Helena, evenals bij Nestor, een zeer gul onthaal genoot, maar geene berichten van zijnen vader kon inwinnen. Hij kwam bijna op hetzelfde oogenblik op Ithaka terug, waarop Odysseus in zijn vaderland wederkeerde.
Toen Odysseus op den morgen, nadat de Phaiakiërs hem aan land hadden gebracht, ontwaakte, meende hij eerst, dat men hem op eene onbekende kust, na hem van zijne goederen te hebben beroofd, had achtergelaten, totdat hem eensklaps Pallas Athena verscheen, hem geruststelde, hem verhaalde, in welken toestand zijne gemalin zich bevond, en beloofde hem in zijne rechtmatige wraak te zullen ondersteunen. Zij gaf hem de gedaante van eenen zwakken en gebrekkigen grijsaard, met lompen omhangen, zóó strompelde hij naar den getrouwen
Eumaios, zijnen zwijnenhoeder, bij wien hij zijnen zoon ontmoette. Hij maakte zich aan hen beiden bekend. Des anderen daags begaven zij zich gezamenlijk naar de stad en het paleis, waar Odysseus een aandoenlijk bewijs van trouw ontving. Aan de poort lag een oude, zieke hond, door hem zelven opgekweekt, maar nu geheel vergeten en verwaarloosd, die zijnen meester in weêrwil van diens vermomming en twintigjarige afwezigheid herkende, doch onmiddelijk daarop aan zijne voeten stierf. De held plaatste zich aan den ingang der eetzaal, waar hij met eigen oogen zich van de onbehoorlijke handelingen der vrijers overtuigde en vele ruwe beleedigingen te verduren had, terwijl het verlangen naar wraak meer en meer in zijne borst begon te branden. De dag der wraak brak eindelijk aan. Penelope, aan de zaak een einde willende maken, trad op zekeren dag in de zaal met den grooten boog van haren echtgenoot in de handen en verklaarde, dat zij hem tot gemaal zou nemen, die dezen boog kon spannen. Allen beproefden het, maar te vergeefs. Toen verzocht ook Odysseus zijne krachten te mogen beproeven, doch nauwelijks had hij den boog in de hand, of Pallas Athena gaf hem zijne ware gedaante terug, en nu vielen alle vrijers, tot den laatste toe, onder de onfeilbare schoten van hem, van Telemachos en van de weinige dienaars, die aan Odysseus trouw waren gebleven. Na deze rechtmatige wraak maakte hij zich aan zijne gemalin bekend en beiden verheugden zich in hun zalig wederzien. Volgens sommige legenden schonk Penelope haren gemaal na zijne terugkomst nog twee zonen Arkesilaos en Ptoliporthes. Bij Kirke had hij twee zonen verwekt Telegonos en Nausiphoös, of volgens Romeinsche mythographen Agrios en Latinos, terwijl Kalypso hem Nausithoös en Nausinoös had gebaard. -
Omtrent zijne verdere lotgevallen zijn de berichten zeer afwijkend. Teiresias had hem eenen zachten dood en eenen hoogen ouderdom voorspeld; eenige legenden echter verhalen, dat hij zich in Italië heeft nedergezet en daar door het stichten van verschillende steden duurzame sporen van zijn verblijf heeft achtergelaten, en andere, dat hij door zijn eigen zoon Telegonos is gedood. Zie Telegonos.

Odysseus wreekt zich op de vrijers