P : phaënna - phemiosphaënnaEene der beide Chariten, die bij de Spartanen vereerd werden. Zie Chariten. phaëthon(1) Een zoon van den zonnegod Helios en de Okeanide Klymene. Nog een aankomend jongeling zijnde, werd hij eens zwaar beleedigd; een der vrienden zijner jeugd, Epaphos genaamd, de zoon van Zeus en Io, waagde het te beweren, dat Klymene alleen uit ijdelheid haren zoon had wijs gemaakt, dat hij zijn leven aan den zonnegod te danken had. Om den twijfel aan de echtheid zijner geboorte wegtenemen snelde de gekrenkte Phaëthon naar zijne moeder en bad haar onder tranen om hem de waarheid te bekennen; Klymene zwoer, dat Helios werkelijk zijn vader was. Niet tevreden met deze verzekering begaf hij zich naar het paleis van Helios aan den oostelijken rand der door den Oceaan omspoelde aardschijf, en wist den god door zijne klachten en vleierijen zóózeer te bewegen, dat deze eenen plechtigen eed bij de Styx zwoer, dat hij zijnen zoon onvoorwaardelijk alles zou toestaan, wat deze van hem zou begeeren. PhaëthonTot grooten schrik zijns vaders verlangde daarop de jongeling dat hij hem voor éénen dag het bestuur over den zonnewagen zoude afstaan. In den beginne beproefde Helios, deels door spottende tegenwerpingen, deels door ernstige schilderingen van het vreeselijke waagstuk, waarbij hij zijn leven onbezonnen op het spel zoude zetten, zijnen zoon overtehalen, om van zijnen vermetelen wensch aftezien; alles was echter vruchteloos. Phaëthon, die zijne goddelijke afkomst door eene buitengewone daad aan de geheele wereld wilde toonen, liet zich door de schildering der gevaren, die hij zoude loopen, niet afschrikken en drong op de vervulling der bezworen belofte aan, zoodat de god eindelijk met den grootsten weerzin zijn verzoek moest inwilligen; want den heiligen eed kon hij niet verbreken, omdat de goden, wanneer zij bij de Styx zwoeren, dien eed, op verbeurte van al hunne hemelsche rechten niet mochten schenden. Den zonnegod bleef nu niets anders overig, dan zijnen zoon goeden raad te geven; hij wees hem ten nauwkeurigste de baan aan, onder het koperen hemelgeweld gelegen, welke hij moest volgen; hij deelde hem de middelen mede, om de gevaren, die hem daar dreigden, aftewenden, en gaf hem inlichting over de wijze, waarop hij de vier vurige paarden behandelen moest. (Zie Helios.) Daarna gaf hij sidderend en met bezorgdheid de teugels in de jeugdige handen over, en Phaëthon steeg uit de poorten van het oostelijk zonnepaleis moedig naar den aether op. Maar al te spoedig zou Helios zijne bezorgdheid bevestigd zien. Toen de plaatsvervanger van den zonnegod een eind weegs was voortgereden, maakte hem de ontzettende hoogte der baan, die hij in eene onmetelijke diepte onder zich zag, duizelig; de vuurspuwende paarden, die spoedig gewaar werden, dat niet de krachtige vuist van hunnen heer, maar slechts de zwakke hand van eenen knaap hen bestuurde, weken van de voorgeschreven steile hemelbaan af, en wendden zich zijwaarts in de richting der noordelijk wonende hyperboreïsche stammen. Deze, door de ongewone, plotselinge, verschroeiende hitte gekweld, die boven hunne hoofden gloeide, doken in de koele wateren der zeeën, meren en rivieren, terwijl de bewoners van het zuiden door eene doodelijke koude verstijfden. Vervolgens dwaalden zij ter linkerzijde af, en daar zich nu bij de duizeling van Phaëthon ook nog de schrik voor de boven zijn hoofd zwevende monsters van den dierenriem, de kreeft en de schorpioen, voegde, poogde hij de paarden dichter langs de aarde heen te sturen. Dit gelukte hem weliswaar, maar nu geraakte alles onder hem in vlammen; de bosschen van geheele landstreken vlogen in brand, de zeeën dampten en al de wateren droogden uit, de bronnen verdwenen, de menschen stierven van dorst, de met rook omhulde aarde barstte van één en de zonnestralen verlichtten zelfs voor eene korte poos den anders eeuwig donkeren Tartaros. Vruchteloos poogde de uitgeputte jongeling de paarden weder op het rechte spoor te leiden; zij gehoorzaamden niet meer aan zijne zwakke handen, en wanhopend liet hij de tot niets dienende teugels glippen. Toen verhief de godin der Aarde hare klagende stem tot den vader der goden, en nu wierp Zeus uit den hoogen hemel eenen blik op den verschrikkelijken brand, die de geheele aarde dreigde te verteren. Zoodra hij de aan zich zelven overgelaten paarden ontwaarde, en de onbeschrijfelijke verwoesting zag, die reeds door den brand veroorzaakt was, begon hij te vreezen, dat de vlammen eindelijk ook den Olympos en de woningen der goden zouden aantasten. Daarop greep hij toornig naar den bliksem, en slingerde den vermetele uit zijnen wagen. Gustave Moreau: Phaëthon (1878) (Louvre, Parijs)Uit de hoogte nedergestort, viel Phaëthon in de rivier Eridanus of Padus (Po) in opper-Italië neder, en vond, reeds half verbrand, in de kokende golven zijn graf. De paarden van den zonnegod rukten zich los, en verstrooiden zich in wilde vlucht. Thans eerst lieten zich al de onheilen, door den roekeloozen jongeling veroorzaakt, in al hare uitgestrektheid overzien. De Aithiopiërs en Indiërs waren door de verschroeiende hitte zwart gezengd, de rijken van Lybië eene groote woestijn geworden, de rivieren de Ganges, Tanaïs (Don), Xanthos Nijl, Tiber, de Rijn, de Rhodanus (Rhône) en de Tagus (Taag) waren geheel van haar water beroofd en de bergen van den Kaukasos, Tauros, Tmolos, Ida, Haimos, Helikon, Athos en Aetna verspreidden door hemelhooge vlammen een schitterend licht over de aarde, en vervingen zoodoende de door Helios gestaakte verlichting der wereld. Deze toch weigerde, deels uit droefheid over het verlies van zijnen zoon, deels uit toorn, omdat het Zeus was, die hem gedood had, zijn dagelijkschen ambt weder optevatten. Slechts na langdurige smeekingen liet de ontroostbare vader zich overhalen, om zijne paarden optevangen, en hen weder voor den zonnewagen te spannen. Klymene, de ongelukkige moeder van Phaëthon, werd krankzinnig van droefheid; zijne zusters, de Phaëthontiaden of Heliaden geheeten (Zie Heliaden (1)), gingen het lijk haars broeders in den Eridanus opzoeken. Nadat zij dit gevonden en begraven hadden, klaagden en weenden zij zóólang bij zijn graf, dat zij eindelijk door de goden uit medelijden in boomen veranderd werden, die evenwel nog bleven weenen en tranen vergoten, welke stolden en tot barnsteen werden. Een vriend van den omgekomen ongelukkigen jongeling eindelijk, Kyknos genaamd, stierf van droefheid, en werd stervend door Apollo in eenen watervogel veranderd, die naar hem de zwaan (kyknos) heet. (Zie Kyknos(5)) - Phaëthon: schets van Michelangelo(2) Een zoon van Eos
en den attischen jager Kephalos, dien Aphrodite
wegens zijne schoonheid ontvoerde en tot bewaker maakte van haren tempel.
(Zie Eos en Kephalos.) phaëthontiadenOok Heliaden geheeten, de zusters van Phaëthon. Zie Heliaden (1) en Phaëthon. phaëthusa(1) Eene der Heliaden.
(Zie Heliaden (1).) - phaia (phaea)Een monsterachtig groot wild zwijn, dat zich niet ver van Korinthe bij Krommyon ophield, menschen en dieren aanviel en groote schade aanrichtte. Het werd door Theseus gedood. Zie Theseus. phaiaken (phaeaciërs)Een mythisch volk, dat volgens de gedichten van
Homeros uitmuntte door zijne uitnemende bekwaamheid in de zeevaart.
Bij hen werd Odysseus door den koning Alkinoös
vriendelijk opgenomen. Na gastvrij onthaald te zijn, werd hij door Phaiakische
mannen naar zijn vaderland teruggevoerd. Zoo voerden zij ook Rhadamanthys
naar Euboia, het uiteinde der bekende wereld. Eerst hadden de Phaiaken
gewoond in Hypereia, een land in de nabijheid der Kyklopen.
Door deze van daar verdreven waren zij onder aanvoering van Nausithoös,
den vader van Alkinoös, naar het eiland Scheria
getrokken. Daar was het, dat Odysseus tot hen kwam. Sommigen identificeeren
het eiland Scheria met Kerkyra (Corcyra), het tegenwoordige Corfu.
Daarmede staat in verband de mythe, die als stamvader der Phaiaken Phaiax
noemt, eenen zoon van Apollon en Kerkyra.
- phaiax (phaeax)Zie het vorig artikel. phaidra (phaedra)De dochter van Minos, den koning van Kreta en Pasiphaë, de gemalin van Theseus, den koning van Athene. Volgens sommige legenden trok zij tegelijk met hare zuster Ariadne met Theseus mede en huwde deze haar, nadat hij Ariadne verlaten had. Christopher Cairns: Phaedra (brons; 1982)Zij vatte naderhand eene misdadige liefde op voor haren stiefzoon Hippolytos, die zoowel dezen als haar zelve in het verderf stortte. Zie Hippolytos en Theseus. phanesHet gevleugelde wezen, dat volgens de leer der Orphici te voorschijn kwam uit het ei, dat ontsproten was uit de verbintenis van Chaos en Aither, en ook de namen droeg van Metis, Erikapaios en Eros. Zie Eros. phantasos (phantasus)Een zoon van Hypnos, die de menschen in hunne droomen allerlei gedaanten van levenlooze voorwerpen te aanschouwen geeft. Zie Hypnos en Morpheus. phaonEen oude man van het eiland Lesbos, die gewoon was, de armen kosteloos naar het vaste land overtevoeren. Ook aan de godin Aphrodite, die de gedaante eener hulpbehoevende oude vrouw aangenomen had, bewees hij dezen dienst. Om hem voor zijne hulpvaardigheid te beloonen, verjongde zij hem en schonk hem zulk eene uitstekende schoonheid, dat hij elk vrouwenhart in verrukking bracht. De mythe meldt, dat Sappho, zijne landgenoot, in liefde voor hem ontvlamde, en toen zij die onbeantwoord zag, zich uit verdriet over zijne gevoelloosheid van eene rots van het eiland Leukas in zee stortte. phegeusDe zoon van Alpheios, de broeder van Phoroneus. Hij regeerde over de stad Psophis in Arkadië, welke onder zijn bestuur Phegeia geheeten werd. Hij reinigde Alkmaion van bloedschuld, maar werd later door diens zonen gedood. Zie Alkmaion. phêmêEene personificatie van het "gerucht", "de faam". Zij is geheel gelijk in beteekenis met Ossa en de Romeinsche Fama. Zie Ossa en Fama. phemios (phemius)De zanger, die in het huis van Odysseus
gedurende de afwezigheid van dezen door de vrijers van Penelope
gedwongen werd bij hunne maaltijden liederen te zingen. Hij was een
zoon van Terpias. Aan dien naam hechtten de ouden reeds de beteekenis
van "degeen die verheugt" en brachten dus de afstamming van
Phemios in verband met de liefelijkheid zijner liederen. Onder de onderwerpen,
die hij bezong, wordt door Homeros de terugkeer der Grieken uit Troje
vermeld. Toen al de vrijers en hunne medeplichtigen na den terugkeer
van Odysseus gedood werden, bleef Phemios door de voorspraak van Telemachos
gespaard. -
|