O : oe - oidipus

oe..

Zie de woorden aanvangende met Oe.. op Oi...

ogygia

Het eiland, waar Kalypso woonde. De plaats, waar het lag, wordt "de navel der zee" genoemd. Waarschijnlijk stelde men zich voor, dat het lag in het verste westen, ver van alle bekende landen der aarde.

ogygos (ogygus)

Een autochthoon, de oudste beheerser van het Thebaansche land, de koning der Hekteners, de oudste bewoners van Boiotië. Soms wordt hij ook een zoon van Boiotos genoemd. Eene latere chronologische berekening plaatste zijnen leeftijd omstreeks 1020 jaren vóór het begin van de jaartelling der Olympiaden (776 vóór Chr.). In zijnen tijd werd Boiotië geteisterd door eenen grooten watervloed, die de Ogygische watervloed genoemd is. Ook Attika zou daardoor verwoest zijn. In Attika noemde men hem den vader van den attischen heros Eleusis. -
Volgens andere mythen was Ogygos de stichter of de koning van het Egyptische Thebe. Deze regeerde daar omstreeks den tijd, toen
Kadmos naar Griekenland trok om eene stad te bouwen. Hij bouwde die geheel naar het voorbeeld van Thebe in Egypte en noemde het naar den naam van den koning dier stad het ogygische Thebe. -
Sommigen noemen dezen koning Ogyges.

oiagros (oeager)

Een thrakisch koning, die volgens sommigen bij de Muze Kalliope de beide zangers Orpheus en Linos verwekt had.

oiax (oeax)

Zie Nauplios (2).

oibalides (oebalides)

D. i. "afstammeling van Oibalos",
(1) een bijnaam van
Hyakinthos.
(2)
Kastor en Polydeukes, de kleinzonen van Oibalos worden ook dikwijls met dezen naam genoemd.

oibalos (oebalus)

(1) Een koning van Sparta, tot wiens kinderen o.a. Tyndareos behoorde, die de pleegvader werd der Dioskuren Kastor en Polydeukes.
(2) Een italische heros, de koning der Teleboërs op het tegenover Neapolis gelegen eiland Capreae (thans Capri). Toen hem het rijk, dat hij van zijnen vader geërfd had, te klein werd, stichtte hij zich een nieuw rijk in Campanië en trok van daar op tegen
Aeneas.

oidipus (oedipus)

Ingres : Oedipus en de Sphinx, 1808 (detail)

De ongelukkige zoon van koning Laios van Thebe, was een afstammeling van Kadmos. Zijn vader Laios was gehuwd met Iokaste, eene zuster van den thebaanschen vorst Kreon. Hun huwelijk bleef eenen geruimen tijd kinderloos, en daarom ging hij naar Delphoi, ten einde de godspraak van Apollo te raadplegen. Deze gaf hem ten antwoord, dat het noodlot niet wilde, dat hij kinderen krijgen zou, want dat het voor hem de verschrikkelijkste gevolgen hebben zoude, zoo hij tegen den wil der goden eenen zoon mocht verwekken; deze toch zou eenmaal zijnen vader dooden en met zijne eigene moeder in het huwelijk treden. Hoewel de koning in het eerst aan deze goddelijke vermaning gehoor gaf, vergat hij haar echter naderhand, of hij sloeg haar in den wind, en zijne gemalin Iokaste schonk hem eenen zoon. Bij diens geboorte kwam echter de waarschuwende stem des orakels den ouders weder plotseling voor den geest, en teneinde alle onheil te voorkomen en hun kind voor zulke verschrikkelijke misdaden te bewaren, besloten zij het knaapje te doen sterven. Zij doorboorden zijne enkels, trokken er koorden door en gaven het kind zóó aan eenen trouwen dienaar over, die het opzicht over de koninklijke kudden had, met het bevel, om het op den berg Kithairon te brengen, opdat het daar zijnen dood zoude vinden. De herder beloofde te zullen gehoorzamen. Maar toen het op het gebergte gekomen was, kreeg hij medelijden met het zwakke en hulpelooze kind. In plaats van aan zijnen wreeden last te voldoen, wendde hij zich tot een zijner makkers, die niet uit Thebe afkomstig was, maar hem reeds drie achtereenvolgende zomers op de groene weiden van dien bergrug met zijne kudden gezelschap gehouden had, en hij verzocht hem het schreiende knaapje te redden, naar zijn huis te brengen en het voor zijn eigen zoon uittegeven. De vreemdeling werd insgelijks door medelijden bewogen, beloofde het diepste stilzwijgen te zullen bewaren, bracht het kind naar Korinthe, en schonk het aan den koning van dat land, die Polybos heette, en met zijne gemalin Merope of Periboia in eenen kinderloozen echt leefde. Het vorstenpaar nam den kleinen vondeling met blijdschap tot zoon aan, verzorgde hem met ouderlijke liefde en noemde hem Oidipus (d. i. gezwollen voet), om de litteekenen, die de wonden aan zijne voeten achtergelaten hadden. -
Ondertusschen regeerde Laios in Thebe eenen geruimen tijd ongestoord. In zijn gansche leven had hem nog geen enkel ongeluk getroffen, behalve dat hij in zijne kindsheid genoodzaakt geweest was, eenen korten tijd in ballingschap omtezwerven. Zijn vader
Labdakos namelijk, de grootvader van Oidipus, en de kleinzoon van Kadmos, was jong gestorven; een bloedverwant van het huis, Lykos genaamd, werd als voogd aangesteld over den zeer jeugdigen zoon van Labdakos, die de rechtmatige erfgenaam was van den troon. Doch Lykos werd door Amphion en Zethos van de regeering beroofd. Deze heerschten eenen tijd lang over Thebe. Nadat zij, omdat hun geslacht zich tegen de goden had bezondigd, waren omgekomen, keerde Laios naar Thebe terug en nam weder bezit van zijnen vaderlijken troon. Behalve dezen geringen tegenspoed in zijne jonge jaren, had de koning geen ongeluk gekend. Zelfs nadat hij door zijne ongehoorzaamheid aan de waarschuwende stem der godspraak de goden ten zwaarste beleedigd had, was het geluk niet van zijne zijde geweken.-
De dood gewaande Oidipus was ondertusschen in het vreemde land tot een krachtig jongeling opgewassen en hield zich steeds voor den zoon van koning Polybos en diens gemalin, toen op zekeren dag zijn trots niet weinig gekrenkt werd door het verwijt van een zijner makkers, die, door den wijn verhit, hem aan tafel onvoorzichtig voor eenen vondeling, een ondergeschoven kind van den vorst, durfde uitmaken. Vruchteloos poogden zijne pleegouders hem gerusttestellen: de beschimping liet in de borst van den eergierigen jongeling eenen bitteren wrok achter, die hem geene rust liet en hem eindelijk noopte om zijne pleegouders heimelijk te verlaten en bij het delphische orakel eene oplossing van zijnen twijfel te gaan vragen. Het antwoord, dat hij kreeg, was niet geschikt, om de onzekerheid omtrent zijne afkomst wegtenemen; want de priesteres gaf den jongeling het wreede bevel, dat hij zijn vaderland moest ontvluchten, omdat hij anders zijn eigen vader zou dooden, zijne eigene moeder zoude huwen, en met haar een geslacht verwekken zoude, dat goden en menschen ten gruwel zou zijn. Oidipus had alle reden om Polybos en Merope, die hem tot hiertoe opgevoed hadden, voor zijne ware ouders te houden. Beangstigd door de uitspraak van het orakel, besloot hij Korinthe voor altijd te ontvluchten, opdat de ontzettende voorspelling niet vervuld zou worden; hij keerde daarom niet weder huiswaarts, maar sloeg den weg naar Thebe in. Doch juist deze voorzichtigheid was het, die hem des te sneller in het verderf stortte. Onderweg, in het boschrijke landschap Phokis, kwam hij aan eenen smallen bergpas, die hem op eene plaats bracht, waar onderscheidene wegen tesamenkwamen, omdat daar de grensscheiding der landschappen Korinthië, Attika, Phokis en Boiotië was. Op dezen kruisweg ontmoette hij eenen wagen waarin een reiziger zat, vergezeld van eenen heraut en drie dienaars. Uit den weg te gaan was voor den voetganger op den smallen bergweg moeilijk, de paarden drongen hem op zijde en in zijnen toorn hierover sloeg hij met zijnen stok naar den voerman. De heer van den wagen beantwoordde dezen aanval door eenen zweepslag, waardoor Oidipus getroffen werd. Deze, hierover in woede ontstoken, viel op het reisgezelschap aan en doodde zoowel den gebieder als zijne dienaars, met uitzondering van éénen enkele. Onbekommerd zette Oidipus zijne reis naar Thebe voort. En toch was degeen, dien hij gedood had zijn eigen vader. Deze was namelijk naar
Delphoi gereisd, om te vragen, welke hulpmiddelen konden worden aangewend tegen een onheil, dat Thebe getroffen had. Toen Oidipus de hoofdstad bereikte, vond hij het land in de grootste verwarring, want het bericht van den dood des konings was reeds in de stad gekomen. Wel had Kreon, de broeder der koningin, dadelijk de teugels der regeering in handen genomen, om de gevaren van de regeeringloosheid te voorkomen; dit was echter niet voldoende om de rampen te verzachten, waardoor stad en land werden geteisterd. De godin Hera namelijk haatte Thebe, de geboortestad der door Zeus beminde Semele, de moeder van Dionysos. Zij had, om de stad te plagen een vreeselijk monster naar Thebe gezonden, de Sphinx, de dochter van Typhon en Echidna, een monster, dat van boven het lichaam van een meisje met een schoon aangezicht had, maar van onderen als eene leeuwin was gevormd, en aan de schouders adelaarsvleugelen droeg. Andere beschrijvingen schilderen haar als een monster met het hoofd eener jonkvrouw, met het lichaam van een hond, leeuwenklauwen, eenen drakenstaart en vleugels. Dit gedrocht, dat naar men zeide uit Aithiopië naar Thebe was gekomen, vroeg aan ieder, dien het onder zijn bereik kreeg, de oplossing van een raadsel. Wie het niet raadde, werd door het monster verslonden. Het raadsel luidde: "Welk wezen is het, dat eene stem heeft en 's morgens op vier, 's middags op twee en 's avonds op drie voeten rondwandelt?" De Sphinx zelve moest zich van den top van den berg, waar zij haar verblijf gekozen had, in den afgrond storten, wanneer iemand den duisteren zin van haar raadsel doorgronden kon. Tallooze offers waren reeds gevallen, en vruchteloos zag het ongelukkige land naar eenen redder uit. In dezen nood liet de regent van het rijk, Kreon, allerwege bekend maken, dat degene, die de Sphinx zoude dooden, tegelijk met de hand der koningin Iokaste, de heerschappij over het land zoude verwerven. Zóó stonden de zaken, toen Oidipus in Thebe verscheen en de ellende aanschouwde, die de toorn der goden had teweeggebracht. Onverwijld begaf zich de moedige jongeling naar de verblijfplaats van het monster, om de gevaarlijke poging te wagen. Nauwelijks had hij de vraag vernomen, of hij riep der Sphinx het antwoord toe: "dit wezen is de mensch; in den morgen zijns levens kruipt hij op handen en voeten; wanneer hij de middaghoogte nadert, richt hij zich op om op twee voeten te gaan, en in den avondstond van zijn leven moet hij zich van eenen staf als van eenen derden voet bedienen." Het monster stortte zich daarop van den top der rots neder, en viel verpletterd in den afgrond. Het diepzinnige raadsel was opgelost, het land van het monster bevrijd en het juichende volk verhief zijnen redder op den troon, terwijl Iokaste hem hare hand schonk. De uitspraak van het orakel werd alzoo geheelenal vervuld. -
Oidipus kreeg bij zijne vrouw vier kinderen: twee zonen,
Eteokles en Polyneikes, en twee dochters, Antigone en Ismene. Gedurende eene geheele reeks van jaren leefde hij gelukkig en bloeide het land onder zijn bestuur; de Thebanen prezen hem als een wijs vorst, die door het dooden van de Sphinx zich jegens het land in de hoogste mate verdienstelijk had gemaakt. Alles bloeide, alles genoot voorspoed en naar het scheen rustte de genade der goden op het geheele rijk. Toen nu eene pestziekte over het land uitbrak, richtten alle onderdanen het oog vol hoop op den koning; zij waanden, dat eene nieuwe gelegenheid voor hem was aangebroken om zijne wijsheid en zijne liefde voor zijn volk te toonen. Het was reeds het twintigste jaar zijner regeering en terwijl men vroeger onder zijn bestuur niets dan voorspoed en zegen had gekend, werd nu door de vreeselijke ziekte oud en jong weggemaaid. Oidipus stelde alle middelen in het werk om de kwaal te stuiten; alles was echter vruchteloos. Eindelijk zond hij op raad van den ziener Teiresias zijnen zwager Kreon naar Delphoi, om aldaar naar de oorzaak en de middelen tot stuiting der ramp onderzoek te doen. Deze bracht de tijding terug, dat de pest eene straf der goden was, door hen gezonden, omdat zij er over vertoornd waren, dat de moord van koning Laios ongewroken gebleven was. De dader moest derhalve opgespoord worden. Oidipus aarzelde niet te gehoorzamen en alles te doen, wat strekken kon om licht over die geheimzinnige misdaad te verspreiden. Nog altijd was het hem onbekend in welk eenen poel van jammeren hij zich gestort had. In den loop van het onderzoek werd de sluier van zijn leven al meer en meer opgelicht, en het was wederom de wijze Teiresias, die hier den vorst zijne hulp bood, en de beide nog levende herders opspoorde, die de ware afkomst des konings konden aan het licht brengen. Eindelijk lag de geheele reeks van misdaden voor den ongelukkige open, en de grootste wanhoop maakte zich van hem meester. Hij werd gewaar, dat hij de moordenaar zijns vaders was en met bloedschuld bevlekt. Hij verafschuwde zich zelven en oordeelde zich niet meer waardig om het daglicht te aanschouwen, hij rukte zich met eigen handen de oogen uit, naast het lijk zijner echtgenoot en moeder Iokaste, die bij de ontdekking der afgrijselijke misdaad door ophanging een einde aan haar leven gemaakt had. Daar hij vroeger den ban over den moordenaar van Laios had uitgesproken, wie deze ook zijn mogt, eischte hij nu ook, dat deze straf aan hem zelven zou voltrokken worden. In den beginne weigerde Kreon, die de teugels van het bewind weder in handen genomen had, zijnen zwager uit het land te verdrijven, en deze zelf verlangde, toen de eerste storm der smart bedaard was, zijn rampzalig leven in zijn vaderland te eindigen. Maar middelerwijl groeiden zijne beide zonen op en begonnen zich over hunnen ongelukkigen vader te schamen; en nauwelijks had Kreon, toen zij volwassen waren, het bestuur aan hen afgestaan, opdat zij het land gemeenschappelijk zouden regeeren, of zij dwongen den blinden en grijzen Oidipus Thebe te verlaten en in den vreemde omtezwerven. De nevensgaande afbeelding [niet opgenomen; Kox] stelt voor, hoe de blinde Oidipus wordt weggedreven uit zijn voormalig gebied. Zijne beide dochters ontfermden zich echter over den hulpeloozen grijsaard. Antigone volgde en geleidde hem als zijne trouwe gezellin overal, waar hij op zijne zwerftochten door Griekenland zijne schreden richtte, terwijl Ismene de zwervelingen nu en dan opzocht om hun de hulp te brengen, die zij noodig hadden. In zijnen toorn over het gedrag zijner ondankbare en onbarmhartige zonen, sprak hij bij zijn vertrek zijnen vloek over hen uit, en niet lang duurde het, of deze werd in ieder opzicht aan hen vervuld. De broeders geraakten in twist over de heerschappij; zij kwamen overeen, dat elk bij afwisseling gedurende den tijd van één jaar over het land regeeren zoude, en de oudste, Eteokles, nam het eerst het bestuur in handen, doch voordat het jaar verloopen was verdreef hij zijnen jongeren broeder Polyneikes uit Thebe. De verbannene zocht zijne toevlucht aan het hof van Adrastos, koning van Argos, huwde aldaar met Argeia, 's konings dochter, en haalde zijnen schoonvader over, om met nog zes andere vorsten, aan het hoofd van een machtig leger, naar Thebe opterukken, teneinde hem in de plaats van zijnen broeder den troon van Oidipus te doen innemen.
Ondertusschen was de blinde Oidipus, aan de hand zijner getrouwe gezellin omzwervende, in het vlek Kolonos in de nabijheid van Athene aangekomen; eene stem in zijn binnenste zeide hem dat hij hier het einde zijner smartelijke loopbaan vinden zou. Een naburig bosch, aan de
Eumeniden gewijd, dat niemand betreden mocht, werd door den vluchteling tot rustplaats uitgekozen, niet door een bloot toeval, maar op eene aanwijzing van den delphischen god, die zich over den ongelukkige erbarmd had. Koning Theseus, die te dier tijde over Attika regeerde, kreeg medelijden met Oidipus; met groote gastvrijheid nam hij hem bij zich op, en verzekerde hem tegen alle vervolging te zullen beschermen. Met vreugde verklaarde Oidipus, dat deze weldaad aan het rijk van Theseus den grootsten zegen brengen zoude; want het orakel had verklaard, dat het land, hetwelk de beenderen van den met de goden verzoenden vluchteling in zijnen schoot zou ontvangen en die niet zou laten wegrooven, steeds in bloei en welvaart zou toenemen en onoverwinnelijk zijn. Daar nu deze godspraak ook bij de Thebanen bekend geworden was, en zij al de onheilen van den aanstaanden oorlog voorzagen en duchtten, zonden zij met den grootsten spoed Kreon af, teneinde den versmaden Oidipus terugtehalen, opdat hij in zijn eigen land zou sterven. Maar de zending van Kreon werd met geenen goeden uitslag bekroond; even vruchteloos waren de pogingen van Polyneikes, die naar zijnen vader snelde, om hem te smeeken, dat deze zijne partij zou kiezen en zich met hem tegen Eteokles zou vereenigen. Zelfs had zijn verzoek eene geheel tegengestelde uitwerking; want de over hunne heerschzucht vergramde en zoo diep gekrenkte vader herhaalde zijnen vroegeren vloek: de zonen zouden tot eeuwige vijandschap gedoemd zijn; het van hunne vaderen geërfde rijk zou wegens hunne schuld door de rampen des oorlogs verscheurd en verdeeld worden, en beiden zouden op de jammerlijkste wijze omkomen. De Erinnyën hoorden den vloek van Oidipus en namen de taak op zich om dien in vervulling te brengen. -
Terwijl Oidipus, aan de zijde van Theseus, in het heilige bosch van Kolonos door een wonder van de aarde werd weggerukt en zijne jammervolle loopbaan met eenen zachten dood eindigde, na nog de bepaling gemaakt te hebben, dat alleen de vorsten van Attika met de plaats van zijn graf bekend zouden mogen zijn, terwijl zijne vrome dochter, na de getrouwe volbrenging van haren moeielijken kinderplicht, diepbedroefd naar Thebe terugkeerde, was het oorlogsplan, dat Polyneikes en de met hem verbonden vorsten hadden opgevat voor uitvoering rijp geworden. -
Dat aan Polyneikes zoo spoedig hulp verleend was, had zich aldus toegedragen. Door een oud orakel was den koning Adrastos bevolen, om zijne dochters met eenen leeuw en een everzwijn te doen huwen. Toen nu de rondzwervende zoon van Oidipus, bij het vallen van den nacht, een toevluchtsoord in het paleis van dezen vorst zocht, gebeurde het bij toeval, dat tegelijkertijd ook een ander vluchteling aldaar aankwam. Hij heette
Tydeus, was een zoon van koning Oineus van Kalydon en de stiefbroeder van Meleagros, den aanvoerder in de Kalydonische jacht. Hij had uit zijn land moeten vluchten, omdat de zonen van zijnen oom Melas bij gelegenheid eener jacht, arglistig door hem omgebracht waren, daar zij naar het leven van zijnen vader stonden. Beide bannelingen, die elkander voor de eerste maal ontmoetten, geraakten over hunne verblijfplaats met elkander in zulk eenen hevigen twist, dat Adrastos zelf moest toesnellen, om de twistenden te scheiden. Bij deze gelegenheid bemerkte hij, dat Tydeus, als deelnemer aan de Kalydonische jacht, op zijnen helm den kop van een everzwijn, en Polyneikes op zijn schild, ter eere van Herakles, eenen leeuwenkop als sieraad droeg; deze versierselen brachten hem de geheimzinnige godspraak te binnen, wier beteekenis hem nu plotseling duidelijk werd. Hij gaf aan de beide vreemdelingen daarom zijne dochters ten huwelijk, aan Tydeus Deïpyle, en aan Polyneikes de andere, Argeia; maar te gelijk nam hij ook het besluit, om hen beide met geweld van wapenen in hunne staten te herstellen, en wel Polyneikes het eerst, waarbij Tydeus de behulpzame hand zou bieden. Daar evenwel Thebe zeven poorten had, die bestormd moesten worden, koos men nog andere dappere helden uit de voornaamsten des lands tot aanvoerders, zooals Parthenopaios, een zoon der jageres Atalante, en Kapaneus en Hippomedon. Deze drie mannen, gevreesd wegens hunne onversaagde dapperheid, gehoorzaamden met de grootste bereidwilligheid aan de uitnoodiging; de ziener Amphiaraos echter, had eene dubbele reden om niet aan de oproeping te voldoen. Niet alleen voorzag hij den ongelukkigen uitslag der geheele onderneming, maar hij wist ook, dat hij zelf daarbij het leven zou verliezen; hij verborg zich daarom voor de afgezanten, die kwamen om hem tot den tocht uittenoodigen. Amphiaraos had echter eene derde dochter des konings, Eriphyle genaamd, tot echtgenoot; zijn zwager Polyneikes maakte zich de pronkzucht dezer vrouw ten nutte en kocht haar om door den gouden halsband van Harmonia, een kostbaar kleinood, dat hij bij zijne vlucht uit het ouderlijke huis had medegevoerd. Eriphyle verried hierop trouweloos de schuilplaats van haren man, en de ziener moest, om niet voor lafhartig gehouden te worden, besluiten aan den tocht deeltenemen. De koning Adrastos zelf plaatste zich aan het hoofd van de onderneming, die onder den naam van den tocht der Zeven tegen Thebe vermaard geworden is. Het leger trok uit Argos tegen Thebe op, en daar alle pogingen om de zaak in der minne bijteleggen, mislukten, bezetten de zeven legerhoofden de versperde poorten der stad, terwijl de belegerden uit hun midden insgelijks zeven opperhoofden kozen, om de stadsmuren tegen de aanvallers te verdedigen. In den beginne had het allen schijn, dat de Thebanen voor hunne vijanden zouden moeten onderdoen; op alle punten aangevallen en in de engte gedreven, vroegen zij den ziener Teiresias om raad, en deze voorspelde den ondergang der stad, zoo er niet iemand gevonden kon worden, die zijn leven vrijwillig voor hare redding opofferde. Menoikeus, de zoon van Kreon, was edelmoedig genoeg, om zich ten dood te wijden; in weêrwil van de beden en tranen van zijnen vader stortte hij zich van de stadsmuren in de diepte. Dit voorbeeld van vaderlandsliefde ontvlamde den moed der belegerden tot de hoogste geestdrift, en zij namen de krachtigste maatregelen ter verdediging. Zij plaatsten tegenover Tydeus den held Melanippos; Polyphontes verdedigde eene der poorten tegen Kapaneus, Hyperbios de zijne tegen Hippomedon, Aktor de vierde tegen Parthenopaios, Lasthenes de vijfde tegen Amphiaraos, Megareus, een andere zoon van Kreon, de zesde tegen Adrastos zelven, terwijl de zevende bedreigde poort door koning Eteokles in eigen persoon tegen zijnen broeder Polyneikes beschermd werd. Daar waar de beide broeders stonden, was de strijd het hardnekkigst; met de grootste woede vielen zij op elkander aan, en door den onverzoenlijksten haat gedreven, doodden zij elkander in een tweegevecht, gelijk hun vader hun in zijnen vloek had toegewenscht. De voornaamste aanval werd zegevierend afgeslagen, Kapaneus door eenen bliksemstraal van Zeus verpletterd, toen hij reeds langs eene stormladder juichend den muur beklommen had. Al de overige aanvoerders vielen, tegelijk met het grootste deel der troepen op hunne overhaaste vlucht, met uitzondering alleen van den koning Adrastos, die door de snelheid van zijn paard Areion (Zie aldaar.) aan de woede zijner vervolgers ontkwam. Ook Tydeus zou gelukkig door den bijstand zijner beschermster Athena ontkomen zijn, zoo deze godin hem niet aan zijn lot had overgelaten wegens de barbaarschheid, waarmede hij eenen zijner vijanden behandeld had. Hij lag namelijk gewond op den grond, toen Amphiaraos hem het afgehouwen hoofd van den thebaan Melanippos bracht, die hem zijne wonden had toegebracht, maar dien hij zelf met zijn reuzenvuist gedood had. Door wraakzucht aangespoord, verpletterde hij nu den schedel van den gesneuvelde, en verslond als een wild dier diens hersenen. Dit ziende wendde zich Athena vol afschuw van hem af, en Tydeus stierf aan zijne wonden, die zij had willen genezen. En juist dit, voegt de mythe er bij, was het doel van den ziener geweest: hij kende het voornemen van Athena, en bracht daarom aan den gewonde het hoofd, teneinde hem tot die afgrijselijke daad te verleiden. Hij wilde zich wreken over de tallooze lasterlijke woorden, die Tydeus gedurende den veldtocht tegen hem had uitgesproken, wanneer hij met zijnen profetischen geest de ongelukkige uitkomst der onderneming voorspelde, die de goden afkeurden. Vervolgens vluchtte Amphiaraos op zijnen strijdwagen. Maar ook hij keerde, zooals hij voorzien had, niet levend naar Argos terug. Zijn vervolger, de Thebaan Periklymenos, bereikte den vluchteling aan den oever der rivier Ismenos, en was juist op het punt om hem met zijne doodaanbrengende werpspies te doorboren, toen Zeus, die medelijden met hem kreeg, tusschen beide kwam. Een bliksemstraal opende de aarde, de vrome ziener verdween voor de oogen van zijnen verbaasden vijand met paarden en wagen en wagenmenner in de gapende diepte, die zich terstond wederom boven hem sloot; men zeide, dat hij naar de vreedzame eilanden der zaligen was overgebracht, en bewees hem in het vervolg goddelijke eer. Al zijne voorspellingen waren letterlijk vervuld, de veldtocht was volkomen mislukt, het geheele leger vernietigd. Vreugde en gejuich vervulde het zegepralende Thebe, waarover Kreon na den dood der beide zonen van Oidipus, als rechtmatig erfgenaam en naaste bloedverwant het bestuur in handen genomen had. -
Jammerend en klagend stonden Antigone en Ismene bij de lijken harer broeders; tevergeefs hadden zij alles aangewend om zachtere gevoelens in hunne borst jegens elkander te doen ontwaken. De eenige troost, die haar thans overbleef, was, de gevallenen ten minste in één zelfde graf te vereenigen. Maar ook deze vreugde zou haar niet worden gegund, en de vloek des vaders zou ook nu nog op het hoofd der onschuldige dochters nederkomen. De nieuwe koning, Kreon, beval namelijk, dat het lijk van Polyneikes, omdat deze het zwaard tegen zijn eigen vaderland gevoerd had, als dat van eenen gewonen vijand behandeld zou worden, en men het op straffe des doods niet zou mogen begraven. Eteokles daarentegen verkreeg de meest eervolle begrafenis, want hij was voor het vaderland in eenen eervollen strijd gevallen. Antigone echter, de vrome dochter en liefhebbende zuster, stoorde zich niet aan dit bevel; zij achtte de heilige voorschriften van den godsdienst hooger dan de bevelen des konings, al stelde zij ook daardoor haar leven in gevaar; en deze godsdienst schreef voor om de dooden te begraven, daar de schimmen van hen, die onbegraven bleven, buiten het schimmenrijk moesten omdolen, zonder ooit tot rust te kunnen geraken. Wel poogde hare zuster Ismene haar, uit vrees voor Kreon, tot andere gedachten te brengen, wel wees zij haar op den smadelijken dood, die haar wachtte; Antigone kende geene vrees, waar het de vervulling harer plichten gold; zij snelde naar de plaats, waar het lijk haars broeders lag tot een prooi voor roofvogels en honden, bedekte het lijk van den dierbaren afgestorvene met aarde en bracht de offers, die men gewoon was aan de overledenen te brengen. Bij deze vrome daad werd zij door de wachters van Kreon betrapt, gevangen genomen en voor den koning gevoerd. Openhartig bekende zij wat zij gedaan had, wierp alle verwijten van schuld hooghartig van zich en verklaarde zich tot sterven bereid, ofschoon zij niets misdreven, maar slechts de wetten der goden gehoorzaamd had. Zulk eene grootheid van ziel kon zelfs het hart van den woesten en op zijne macht naijverigen Kreon niet treffen. Hij veroordeelde de edele maagd ter dood, ofschoon zij zijne bloedverwante en de bruid van zijnen eenigen zoon
Haimon was. Geene beden noch bedreigingen van dezen waren in staat het wreede besluit te doen intrekken; evenmin bekommerde zich Kreon om de stem des volks. De koning beval Antigone in een onderaardsch gewelf optesluiten, dit toetemetselen, en haar alzoo aan den hongerdood prijs te geven. Onmiddellijk werd dat wreede bevel tenuitvoergebracht, want niemand waagde het zich tegen Kreon te verzetten. Daar verscheen plotseling Teiresias, de wijze ziener, de geliefde en hooggeachte raadsman der Thebanen, voor den koning, sprak hem met krachtige woorden aan, bracht hem zijn gepleegd onrecht onder het oog, en wees hem door zijne voorspellingen op al de rampen, die door het noodlot over zijn huis beschikt waren. Door vrees en schrik aangegrepen, werd zijn verhard gemoed verzacht, en hij haastte zich om zijne dubbele dwaling goed te maken. Hij beval het lijk van Polyneikes terstond op de eervolste wijze te begraven, en Antigone te bevrijden; hij zelf plaatste zich aan het hoofd zijner dienaars om de uitvoering te bespoedigen; maar toen men bij de grot gekomen was, hoorde men luide klaagtoonen daaruit oprijzen. Haimon had in het geheim eene poging gewaagd om zijne geliefde te redden, maar hij had de ongelukkige reeds dood gevonden, want zij had zich in hare wanhoop aan haren eigenen sluier opgehangen, om eenen vreeselijken hongerdood te ontgaan. Haar voorbeeld volgende, doorstak zich ook Haimon bij de nadering zijns vaders met zijn eigen zwaard. Dat was de eerste bittere vrucht, die de wreede koning van zijne misdaad inoogstte; een tweede slag volgde weldra. Toen hij met het lijk zijns zoons naar het paleis terugkeerde, toonde men hem het lijk zijner gemalin Eurydike; ook de koningin had, op de tijding van den zelfmoord haars zoons, de handen aan zich zelve geslagen. De grijze koning zag derhalve zijn geheele geslacht in het verderf gestort en keerde, door iedereen verlaten, in zijn paleis terug. De nog op het slagveld liggende lijken van het argivische leger, die eveneens onbegraven waren blijven liggen, werden thans ter aarde besteld, zooals de legende meldt, door de bemiddelende tusschenkomst van koning Theseus van Athene. -
Tien jaren later, toen de zonen der verslagen zeven aanvoerders manbaar geworden waren, trokken zij ten tweeden male tegen het ongelukkige Thebe op om hunne vaders te wreken, daartoe, volgens sommige verhalen, opgeroepen door den ouden koning Adrastos, die zich andermaal aan hun hoofd zou gesteld hebben. Deze tocht is het, dien men den tocht der
Epigonen noemt. (Zie Epigonen.) De zoon van Polyneikes namelijk, Thersandros, die van Tydeus, Diomedes, die van Kapaneus Sthenelos, die van Parthenopaios Promachos, de beide zonen van Amphiaraos, Alkmaion en Amphilochos, en de zoon van Adrastos Aigialeus trokken tegen Thebe op. Eenige mythen spreken van nog andere aanvoerders, zoodat het getal der Epigonen dat hunner vaders zou hebben overtroffen. -
Nog leefde Eriphyle, de gemalin van den ziener Amphiaraos, en daar haar zoon geen lust toonde om aan eenen krijg deeltenemen, die reeds zijnen vader het leven gekost had, beging zij eene tweede trouweloosheid. Zij liet zich wederom omkoopen, ditmaal door Thersandros, die haar een tweede sieraad schonk, namelijk den van zijnen vader geërfden mantel van Harmonia, waarop zij, zich niet bekommerende om de gevolgen, niet eer rustte, voordat haar zoon besloten had den tocht medetemaken. (Zie Alkmaion.) De Epigonen waren gelukkiger dan hunne vaders. Zij versloegen de hen tegemoet trekkende benden der Thebanen, veroverden de stad zonder slag of stoot, daar de inwoners uit schrik gevlucht waren, en keerden met buit beladen naar hun vaderland Argos terug. Thersandros maakte zich nu van de heerschappij over Thebe meester en verzamelde de verstrooide inwoners weder onder zijnen schepter. Later streed hij in het Grieksche leger voor Troje, maar sneuvelde in een gevecht met
Telephos in Mysië, en werd door Diomedes, zijnen ouden krijgsmakker, begraven. -
Dit zijn de hoofdtrekken van de legende van Oidipus en zijn geslacht, zooals die door de Grieksche dichters uit verschillende tijden met meer of minder afwijkingen bezongen wordt. Onopgemerkt mag evenwel niet blijven, dat volgens de oudere, de epische, gedichten het huwelijk van Oidipus met zijne moeder kinderloos bleef en Eteokles, Polyneikes, Antigone en Ismene geacht werden gesproten te zijn uit eenen vroegeren echt, waarin Oidipus was verbonden geweest met
Euryganeia. Eerst de tragische dichters hebben om den toestand nog meer gespannen te maken aan het kroost van Oidipus zijne onzalige afkomst toegedicht.