M : marpessa - mars
marpessa
(1) De gade van Idas, den
zoon van Aphareus, die haar geschaakt had, toen ook Apollo naar
hare liefde dong. (Zie Euenos en Kleopatra.)
(2) De weduwe van eenen burger uit Tegea. Toen hare stad
door de Lakedaimoniërs zeer in het nauw gebracht werd,
wapende zij alle vrouwen en meisjes, die in staat waren
de wapenen te dragen en trok daarmede de mannen te hulp.
Zij behaalde eene schitterende overwinning, ter
herinnering waaraan een feest ter eere van Ares werd
ingesteld, dat alleen door vrouwen werd gevierd. Ook
Marpessa genoot na haren dood goddelijke vereering.
mars

Eene godheid, die in lateren
tijd geheelenal geïdentificeerd is met den Griekschen Ares, maar
oorspronkelijk eene geheel andere beteekenis had. Volgens
de oudste opvatting was hij voornamelijk een
vredelievende god van den landbouw en de veeteelt, wiens
gunst vooral door den landman werd ingeroepen. Zoo komt
hij ook voor in de liederen der fratres Arvales. Hij was de krachtige god van het zich
in iedere lente vernieuwende leven der natuur. Hem was
daarom de maand Maart geheiligd, waarmede oudtijds het
jaar begon. -
Reeds in oude tijden echter was hij tevens een
strijdlustige god, die gaarne bij den aanval tegen de
vijanden de lans hanteerde, maar vooral het geweld der
vijanden wist afteweren. De hem geheiligde dieren hebben
op den god in zijne beide hoofdeigenschappen betrekking.
Zoowel de ploegstier is hem gewijd als het strijdros,
maar vooral de vreeselijke wolf en de ijverige, in den
aanval steeds onvermoeide specht. In de stad Rome zelf
trad de oorlogzuchtige zijde van het karakter van Mars
reeds vroeg op den voorgrond, hoewel hij ook daar als een
god van de scheppende groeikracht der natuur is vereerd
geworden. -
De Romeinsche sage hield hem voor den vader van Romulus en Remus, de
beide stichters der stad. Men wist zelfs het heilige
bosch aan te wijzen, waar hij met hunne moeder Rhea Sylvia
samenkwam, en de bovenmenschelijke kracht en
behendigheid, waardoor Romulus in den strijd uitmuntte en
toonde waarlijk van goddelijke afkomst te zijn, wijzen er
op, dat hij ook in deze sage bepaaldelijk beschouwd werd
als de god des oorlogs. Daarmede staat ook in verband,
dat Romulus later onder den naam van Quirinus, d.
i., volgens het sabijnsche spraakgebruik, "de god
van de krijgslans" tot de Romeinsche goden gerekend
werd. -
Eene groote beteekenis kreeg de dienst van Mars in Rome,
omdat men, toen Grieksche godsdienstige begrippen daar
doordrongen, hem met Ares identificeerde, die de
Trojanen, en onder hen Aeneas, van wien het Romeinsche volk zijnen
oorsprong afleidde, steeds trouw had bijgestaan en
beschermd en zich de liefde van Aphrodite,
de moeder van Aeneas, had verworven. -
Als den vader der beide stichters der stad gaf men hem
den naam van Mars pater; hij werd zoodoende als
het ware de beschermheer van den staat en behoefde in
rang en waardigheid alleen voor den hoogsten god, voor Iupiter,
ondertedoen. Naast en onmiddelijk na dezen werd hij
steeds in gebeden aangeroepen. -
Zijn eeredienst werd door koning Numa tot in
bijzonderheden geregeld. Hij stelde ter eere van Mars
eenen afzonderlijken priester, den flamen Martialis, in,
wiens taak het was voor al wat den dienst van dezen god
betrof met nauwgezetheid te zorgen. Tevens werd voor
zijnen dienst een afzonderlijk priestercollege ingesteld,
dat der twaalf Salii. De aanleiding tot de instelling daarvan
wordt door de sage aldus medegedeeld: In het achtste jaar
der regeering van Numa woedde er eene pest door geheel
Italië en ook in Rome. Moedeloosheid had de bewoners
bevangen. De vrome koning trachtte door gebeden de goden
te bewegen hulp en redding aantebrengen. Toen hij eens
met opgeheven handen voor zijn paleis stond en wederom
zijne gebeden ten hemel richtte, viel plotseling uit de
lucht een schild in zijne handen en tevens werd er eene
stem gehoord, die verkondigde, dat Rome, zoolang het dit
schild zou bewaren, bloeien en de machtigste aller staten
zijn zou. Numa noemde het schild wegens de inhammen, die
er aan beide kanten in werden aangetroffen, een ancile
en liet nu op raad van Egeria elf gelijke schilden maken, die met het
oorspronkelijke in gedaante en grootte zoo volkomen
overeenkwamen, dat Numa zelf dit niet meer van de overige
onderscheiden kon. Als den vervaardiger dezer elf
schilden noemde men Mamurius Veturius. De bewaking dier
heilige schilden nu was toevertrouwd aan het
priestercollege der Salii. De door Numa ingestelde Salii
heetten Salii Palatini. Koning Tullus Hostilius
voegde hier een tweede collegium bij, de Salii
Quirinales of Agonales of Collini.
Allen, die tot een van deze beide colleges behoorden,
moesten van patricische afkomst zijn. Aan het hoofd van
ieder stond een voorzitter (magister Saliorum).
Hem volgde in rang de voordanser (praesul) en op
dezen de voorzanger (vates). Zij vierden het
feest van den god door optochten, bij welke zij eene
eigenaardige kleeding droegen, namelijk eene bonte tunica
(onderkleed) met eenen koperen gordel om het lijf
gesloten en daarover de toga met den purperen rand, welke
alleen zij, die eenen hoogen rang in den staat
bekleedden, mochten dragen. Op hun hoofd droegen zij eene
spitse priestermuts, apex geheeten, aan hunne
zijde hing een zwaard, in de rechterhand droegen zij eene
lans en aan den linkerarm het ancile. Op den eersten dag
der maand Maart trokken de Salii naar den tempel, die
Mars had in de regia - waar ook de pontifex
maximus (de opperste priester) woonde -, haalden de
ancilia daar van daan en trokken er mede door de straten.
Bij dien optocht voerden zij allerlei wapendansen uit,
zich in snelle maat wendende en draaiende en daarbij oude
liederen (axamenta) zingende, waarvan men in
lateren tijd zelfs den zin niet meer begreep.
Deze optochten, steeds gevolgd door maaltijden, die
bekend waren door de weelde en pracht daarbij ten toon
gespreid, werden op de volgende dagen der maand Maart
herhaald. In die gansche maand werd de tijd der Salii
door hetgeen zij als priesters te verrichten hadden in
beslag genomen. Gedurende dien feesttijd werden de
schilden des nachts in de woningen van bepaaldelijk
daartoe aangewezen personen geborgen. Zoo waren ze in het
huis van Caesar gebracht op den avond vóórdat hij werd
vermoord. Hij was toen pontifex maximus. Waren alle
feestelijkheden in de aan Mars gewijde maand Maart
afgeloopen, dan werden de ancilia weder op hunne gewone
plaats in de regia geborgen. Hoogstwaarschijnlijk heeft
oorspronkelijk deze dienst der Salii betrekking gehad op
Mars als den god der natuur en van het regelmatige
verloop van het jaar. Het aantal der twaalf schilden
staat zonder twijfel in betrekking tot de twaalf maanden
van het jaar en door het ronddragen daarvan in de
lentemaand werd alshetware de welkomstgroet gebracht aan
den zegenbrengenden god der lente; als zoodanig leefde
Mars in het oude volksgeloof der bewoners van Italië.
Dat die axamenta der Salii waarschijnlijk in betrekking
stonden tot de liederen der fratres Arvales schijnt nog
een bewijs te meer voor de nauwe betrekking van dezen
dienst op den ouden natuurgod. Later is dit evenwel alles
veranderd. Meer en meer nam Mars het woeste karakter aan
van den Griekschen Ares, en de Salii vierden in latere
tijden hun feest ter eere van Mars Gradivus, d.
i. van den god, die in den stormpas ten strijde voert. -
Toch bleven er nog sporen van zijne oorspronkelijke
beteekenis in menigte over. Als één daarvan kan men
noemen het feest der Mamuralia, dat op den
14den, 15den of 16den dag der maand Maart werd gevierd.
Dan werd een persoon, dien men den naam gaf van Mamurius
Veturius, den maker der elf valsche ancilia, met huiden
bekleed, door de gansche stad gevoerd en eindelijk met
witte stokken uit de stad weggedreven. Nu is de naam van
dien smid der ancilia kennelijk van denzelfden wortel
afgeleid als de naam van den god zelven. We hebben hier
dus meer dan waarschijnlijk met eene symbolische
voorstelling te doen. De Mars van het oude jaar wordt
weggedreven om plaats te maken voor den nieuwen god van
het nieuwe jaar, wiens komst men bezig is met
luidruchtige feesten te vieren. Men bedenke hierbij, dat
oudtijds het jaar bij de Romeinen met de maand Maart
eenen aanvang nam. -
Verschillende oude bijnamen duiden hem ook aan in die
eigenschappen, welke niet op den oorlog betrekking
hadden. Zoo Mars Silvanus, tot wien vooral de
veehouder bad, terwijl hij hem in het bosch voor ieder
stuk vee afzonderlijk offerde, en verder Mars
Averruncus, d. i. de afwender van alle ongeluk, dat
door ziekte, slecht weder of ook door oorlog of andere
rampen over de akkers kan gebracht worden. Hem ter eere
werd ook het feest der Ambarvalia gevierd, een feest, waarbij de
offerdieren, die naderhand onder gebeden en allerlei
plechtigheden geslacht werden, rondom de akkers of rondom
de stad, die men aan de bescherming van den god wilde
opdragen, werden gevoerd. Die offers heetten suovetaurilia
of solitaurilia. De eerste naam duidt aan uit
welke dieren zij bestonden, namelijk een zwijn, een ram
en een stier, alshetware het verschillende vee
vertegenwoordigende, dat in Italië onderhouden werd; de
tweede naam wijst er op, dat zij geheel volwassen en
zonder eenig gebrek zijn moesten. -
Talrijker waren, vooral in lateren tijd, de bijnamen van
den god in zijne betrekking tot den oorlog. Vooreerst
heette hij als de beschermer van allen, die aan het
hanteeren der wapenen hun leven wijdden, ook van de
gladiatoren, Mars Campestris of Militaris.
Onder Campus werd altijd het aan dezen god
gewijde veld bedoeld, dat bestemd was voor
lichaamsoefeningen en oefeningen in den wapenhandel. Maar
verder heet hij ook Custos (de bewaker), Conservator
(de behouder), Invictus (de onverwinnelijke), Victor
(de overwinnaar) en Pacifer, d. i. de god die
door den oorlog tot vrede voert. Als zoodanig beeldde men
hem af, naast zijne wapenen eenen olijftak dragende. Bij
het beslissen van den slag en het bezweren van gesloten
verdragen stond Mars alleen onder Iupiter zelven.
De twee voorname heiligdommen, die Mars in den ouderen
tijd bezat, waren vooreerst zijn tempel in de regia, de
vroegere woning der koningen, en een oud altaar op den
Campus Martius, dat gezegd werd reeds onder koning Numa
bestaan te hebben. In den tempel in de regia stond de
heilige, aan den god gewijde lans, zijn symbool, en
daarom ook wel eenvoudig mars genoemd. Daarnaast
stond eene andere lans, die het symbool was van Quirinus.
Bewogen zich nu deze beide lansen van zelf, dan was dat
een der ergste voorteekenen, die men kon waarnemen en
dadelijk toog dan de Senaat aan het werk, om het
dreigende ongeluk afteweren. In dien tempel in de regia
werden ook de ancilia bewaard en bij de feesten der Salii
werden zij van daar gehaald (ancilia movere) en
na afloop van alle plechtigheden weder derwaarts gebracht
(ancilia condere). In dezen tempel was het ook,
dat de god bij het uitbreken van een oorlig plechtig werd
opgeroepen om deeltenemen aan den strijd. De aanvoerder
der legioenen ging voor zijn vertrek in den tempel en
sloeg tegen de heilige lans en tegen de ancilia onder den
uitroep : Mars, vigila! (Mars, waak voor ons!) -
Het oude altaar van den god op den Campus was steeds het
middelpunt bij het feest, dat ter zijner eere in de maand
October gevierd werd en van de reiniging der gansche
burgerij, die bij ieder lustrum plaats had en
steeds met een offer aan Mars besloten werd. Later werden
in de nabijheid van dat altaar verschillende tempels ter
eere van den god opgericht. -
Een derde tempel hem gewijd lag aan de via Appia bij den
eersten mijlsteen buiten de porta Capena. Hier stond zijn
beeld tusschen twee wolven in. Het schijnt, dat deze
tempel dadelijk na het wegtrekken der Galliërs is
ingewijd. -

Mars : tekening van Rei Inamoto
Over de feesten in de maand
Maart onder de leiding der Salii gevierd is reeds boven
gesproken. Een ander groot feest werd gevierd op den
15den October. Eerst had er dan een wedren plaats en
daarna werd een der paarden van het span, dat de
overwinning had behaald, op het altaar in den tempel
buiten de porta Capena geofferd. Dit geschiedde, zooals
daarbij uitdrukkelijk werd vermeld, ob bonum frugum
eventum, d. i. opdat het pas uitgestrooide zaad goed
zou mogen gedijen. -
Tot de feesten van Mars moet ook nog gerekend worden het armilustrium,
dat op 19 October gevierd werd. Onder offers en bij het
geschal der trompetten werden dan de wapenen van het
Romeinsche volk gereinigd en aan de goden gewijd. -
Ook in den keizertijd bleef de dienst van Mars in hooge
eer. Zoo rekenden de keizers het zich tot een voorrecht
om onder de Salii te worden opgenomen, maar vooral
Augustus heeft de vereering van den god met nieuwen
luister bekleed door de instelling van den dienst van Mars
Ultor. Caesar had het plan opgevat eenen tempel voor
Mars te bouwen, zoo groot en schoon als er nergens een
werd aangetroffen. Augustus volvoerde dit plan, maar
verbond daaraan tevens de herinnering aan de wrekende
straf, die de moordenaars van Caesar had getroffen. In
den oorlog, dien hij tegen deze ondernam in 42 vóór
Chr. beloofde hij aan Mars eenen tempel pro ultione
paterna, d. i. voor de wraak genomen wegens den aan
zijnen vader gepleegden moord. Vandaar dat Mars hier den
bijnaam kreeg van Ultor. Eerst in het jaar 2 vóór Chr.
kon die tempel worden ingewijd. -
Ondertusschen werden in het jaar 20 vóór Chr. de
veldteekenen, die Crassus in den krijg tegen de Parthen
verloren had, naar Rome teruggebracht. Om deze te kunnen
plaatsen, liet Augustus eenen kleineren tempel van Mars
Ultor bouwen op het Kapitool, die reeds in 19 of 18
vóór Chr. kon worden ingewijd. De groote tempel, door
Augustus gesticht, was een van de prachtigste uit de
gansche stad, van binnen en van buiten versierd met
eereteekenen in den strijd behaald, met kostbare
kunstwerken en roemvolle herinneringen aan Aeneas en de
overige voorvaderen van het Iulische geslacht, terwijl in
den tempel de beelden werden aangetroffen van Venus en
Mars, de beide godheden van wie dat geslacht zijnen
oorsprong afleidde. Volgens verschillende bepalingen van
Augustus moesten de jonge Caesaren bij het aannemen der
toga virilis in dien tempel offeren; daar moest de senaat
over oorlog en vrede en over het al of niet toestaan van
eenen triumph beslissen; van daar moesten de overheden,
die ter besturing van provinciën werden uitgezonden naar
het oord hunner bestemming vertrekken en de veldheeren,
die eenen triumph waren waardig gekeurd, moesten in dien
tempel de teekenen daarvan aan Mars Ultor schenken en
wijden. -
Zeer dikwijls werden vóór en onder het gevecht aan Mars
geloften gedaan en tempels, altaren of beelden, of ook
wel wapenen als wijgeschenken toegezegd. Menigmaal werden
ook de buitgemaakte wapenen opééngehoopt en ter eere
van den god aan de vlammen prijsgegeven. Werd daarentegen
aan den god iets beloofd, dat men niet vervullen kon, b.
v. het wijden van veroverde wapenen, die door den vijand
heroverd werden, dan waren er suovetaurilia noodig, om
den god wegens het niet nakomen der belofte te verzoenen.
Maar de heiligste gelofte, welke hem kon gedaan worden
was die van een ver sacrum (eene gewijde lente),
dat wil zeggen, dat hem alles gewijd zoude worden, wat
het herboren jaar in zijnen aanvang, vooral in de maanden
Maart en April opleverde. Vruchten en dieren werden hem
geofferd en de jongelingen, in die den god gewijde
maanden geboren, trokken, als zij volwassen waren
geworden, onder de leiding van Mars en de hem geheiligde
dieren uit, om een nieuw vaderland te zoeken; zoo de
Samniten onder aanvoering van eenen stier, de Picentes
onder de leiding van eenen specht, de Hirpini onder die
van eenen wolf, tot eindelijk de Mamertini, kort vóór
het begin van den eersten Punischen oorlog als de laatste
der op deze wijze uitgezonden koloniën den dienst van
Mars naar Sicilië overbrachten.
Bij de bespreking van Mars moet ook melding gemaakt
worden van eene Sabynsche godin, Nerio, die
somtijds als zijne gade wordt genoemd. Zij was eene
beschermgodin van den echt; zij had zegen geschonken aan
de huwelijken, die tusschen de Romeinen en de met behulp
van Mars geroofde Sabynsche maagden waren gesloten, ja
haar eigen huwelijk met Mars achtte men ook door schaking
tot stand gebracht. -
Naast haar stond Mars als de beschermer van den echt en
het echtelijk leven en zoo trad hij in nauw verband tot Iuno, die
zoowel de godin van het huwelijk als van de geboorte der
kinderen was. Iuno werd zelfs als de moeder van den god
beschouwd; Iupiter was volgens de gewone overlevering
echter niet zijn vader. Iuno zou hem namelijk ter wereld
hebben gebracht, nadat zij eene schoone lentebloem, die
wonderdadige kracht bezat, had aangeraakt. Zoowel Iuno
als Nerio hadden deel aan het groote feest, dat ter eere
van Mars op den 1sten Maart werd gevierd.
Omtrent Mars werd ook nog eene legende verhaald, die hem
in betrekking bracht tot Anna
Perenna (Zie aldaar.), welke
met hem op den 16den Maart met vroolijke en uitgelaten
feesten werd vereerd. In die legende komt zij voor als
een oud vrouwtje uit Bovillae, aan wie Mars de liefde,
welke hij voor Nerio koesterde had medegedeeld. Zij
beloofde hem hare hulp, doch toen het duister was
geworden, sloop zij zelve zich in bruidsdos getooid
hebbende in het vertrek van Mars, die eerst den volgenden
morgen, toen het licht geworden was, de poets bemerkte,
welke zij hem gespeeld had en door haar hartelijk werd
uitgelachen. Anna Perenna in verband met Mars gebracht,
schijnt eene voedende en bevruchtende godin te zijn naast
den god van het jonge, nieuwe jaar. -
Ook met Venus werd Mars in betrekking gebracht. Toen na
den slag bij het Trasimeensche meer (217 vóór Chr.)
voor Venus Erycina een tempel werd opgericht, (Zie Erykine)
werd aan den dienst dezer godin een lectisternium (Zie Lectisternia.)
verbonden, waarbij Mars en Venus als bij elkander
behoorende godheden werden beschouwd. -
Bij de Sabijnen werden aan Quirinus ongeveer dezelfde
eigenschappen toegekend, die het Romeinsche volk aan
zijnen god Mars toeschreef. (Zie Quirinus.) -
Uit dit alles volgt, dat Mars eene der voornaamste
godheden uit de Romeinsche godenwereld is. Met de drie
Kapitolijnsche godheden, Iupiter, Iuno en Minerva was
hij de nationale god bij uitnemendheid der Romeinen en
Italianen, en zijn dienst was zoowel een der oudste van
gansch Italië als een dergene, die zich bij het verval
van het Heidendom het langst wisten in stand te houden. -
Wat de voorstellingen der beeldende kunst betreft,
hierbij trad het karakter van Mars als oorlogsgod zeer op
den voorgrond. Men stelde hem meestal voor ten strijde
gaande, hetzij te voet, hetzij op eenen strijdwagen,
omgeven van zijne gezellen Pavor en Pallor. (Zie aldaar.) -
Meestal werd hij afgebeeld als een jeugdige god, met
eenen helm op het hoofd, die kenbaar was aan zijnen
schoonen vederbos. Soms ook zit hij op eenen wagen door
een vierspan getrokken, zijne lans zwaaiende en versierd
met de teekenen der door hem behaalde overwinning. Zie
verder Ares.

Andrea Mantegna : Venus, Mars
en Diana
|