M : muta dea - mysteriën
muta dea
D.i. "de stomme godin", een bijnaam
van Lara, aan wie Iupiter
het spraakvermogen ontnam, omdat zij zijne minnarij met Iuturna
aan Iuno verried. Zie Lara.
mygdon
(1) De broeder van Amykos,
koning der Bebrykers. Hij werd door Herakles
gedood, toen deze was uitgetrokken, om den gordel van Hippolyte,
de koningin der Amazonen te halen.
(2) Een koning in Phrygië, dien Priamos
in zijne jeugd in eenen oorlog tegen de Amazonen
had bijgestaan.
myrmex
Een meisje uit Attika, dat door hare kuischheid
en zedigheid zich de gunst van Pallas Athena
had verworven. Toen Demeter nu aan de Grieken
de kennis van den landbouw geschonken had, vond Athena den ploeg uit.
Myrmex nam heimelijk den ploegstaart van den ploeg weg, beweerde dat
zij dien zelve uitgevonden had en dat zonder hare uitvinding de gave
van Pallas tot niets nut was. Tot straf voor hare verraderlijke handelwijze
werd zij in eene mier veranderd.
myrmidonen
Zie Aiakos. Sommigen
leiden den naam van dezen volksstam af van Myrmidon,
hunnen stamvader, een´ zoon van Zeus
en Eurymedusa, tot wie Zeus in de gedaante eener mier zou gekomen
zijn. -
Eene andere sage verhaalt, dat Zeus medelijden kreeg met Myrmex
(Zie het vorig artikel.) en daarom haar en al de mieren uit den omtrek,
te samen bracht, ze in menschen veranderde en zoo het volk der Myrmidonen
in het aanzijn riep.

Myrmidonen : houtsnede van Vergilius Solis (1514-1562), univ. van
Vermont
Een groot deel hunner verliet later met Peleus
het eiland Aigina en trok naar Thessalië. Vandaar ging Achilleus
met de weerbare mannen onder hen ten strijde tegen Troje.
myrrha
Ook wel Smyrna genoemd, volgens sommigen
de moeder van Adonis, dien zij tengevolge
van eene onnatuurlijke verbintenis met haar eigen vader ter wereld bracht.
Zie Adonis.
myrtilos (myrtilus)
Een zoon van Hermes,
de wagenmenner van Oinomaos, die door Pelops
omgekocht en naderhand in zee geworpen werd. (Zie Hippodameia.)
Somtijds wordt hij Myrsilos genoemd. Stervende sprak hij over
Pelops den vloek uit, die naderhand op diens geslacht bleef rusten.
Door zijnen vader werd hij als de voerman onder de sterren geplaatst.
myskelos (myscelus)
De zoon van Alemon uit Argos. Hij ging
naar het orakel van Delphoi om raad te vragen ten einde zijne kinderloosheid
te doen ophouden. Het orakel beloofde hem, dat zijne wenschen vervuld
zouden worden, als hij eerst de stad Kroton had gesticht. Hij moest
dit doen op eene plek, waar hij het bij eenen helderen hemel zag regenen.
Toen hij nu in Italië gekomen was, begon hij reeds te wanhopen
aan de mogelijkheid van de vervulling van het orakel. Zijne vrouw begon
daarom te weenen. Hierin zag Myskelos de voldoening van den door den
god gestelden eisch. Hij bouwde op die plek de stad Kroton en zijne
wenschen werden vervuld. Later in zijn vaderland teruggekeerd werd hij
voor de rechters gedaagd, omdat het aan ieder inwoner van Argos op straffe
des doods verboden was, zijn land te verlaten. Hij werd echter door
Herakles gered, daar deze door een wonder
de zwarte, veroordeelende stemboonen der rechters vóór
de opening der bus in witte, vrijsprekende deed veranderen.
mysteriën
In de verschillende godsdienstvormen der oude
wereld kwamen geheime plechtigheden voor, die men met den naam van mysteriën
bestempelde. Omtrent het wezen daarvan kan natuurlijk slechts eene zeer
beperkte kennis verkregen worden, daar de oude schrijvers en dichters
over dit onderwerp niet anders spreken dan in duistere, geheimzinnige,
voor onzen tijd onverstaanbare woorden. Omtrent den oorsprong
der mysteriën bestaan zeer verschillende meeningen. Sommigen meenden
in de daar verkondigde leer eene goddelijke openbaring te zien, die
in kleinen kring trouw bewaard was gebleven. Anderen hielden den eeredienst
in de mysteriën voor den dienst der oude Pelasgen, die plaats had
moeten maken voor de vereering eener nieuwe godenwereld en slechts nog
door een betrekkelijk gering aantal ingewijden in zijnen ouden, zuiveren
vorm werd gehandhaafd. Beide deze meeningen zijn echter onhoudbaar gebleken.
Het valt niet te ontkennen, dat op dien geheimen eeredienst der Grieken
buitenlandsche invloeden eene zeer krachtige werking hebben uitgeoefend.
Doch aan den anderen kant schijnt het onmogelijk, dat die vorm van godsvereering
zóó diep in het volksleven zou hebben ingegrepen en op
vele plaatsen door den staat zou zijn erkend, geregeld en bevorderd,
indien hij niet uit dat volksleven zelf zijnen oorsprong had genomen
en in eene onloochenbare behoefte had voorzien. Immers, er waren toestanden
in het leven, waarin het volksgeloof geen troost en geen steun kon aanbieden.
De godsdienst der Grieken was een godsdienst voor gelukkige en vroolijke
menschen, die de toekomst helder inzagen en die er op hoopten, dat de
zon altijd hun levenspad zoo vriendelijk zou beschijnen, als zij dat
het land deed, waarin zij leefden, maar niet voor ongelukkigen, aan
wie het op ruwe en harde wijze herinnerd werd, dat de mensch hier niet
op aarde is om ongestoord geluk te smaken. De reinigingen, de gebeden,
de offers, die door den openbaren godsdienst werden voorgeschreven,
konden echter degenen, die dieper dachten en dieper voelden, niet ontheffen
van den last der zonde, en daarenboven waren de voorstellingen van het
volksgeloof omtrent het leven aan gene zijde van het graf, niet in staat,
om hen, die naar zedelijke reinheid streefden, te bevredigen en rust
te geven in de ure van hunnen dood. Al die leemten, al die gebreken
van den openbaren godsdienst, zochten de geheime eerediensten te verhelpen,
en daaruit laat zich genoegzaam verklaren, niet alleen, dat het aantal
dergenen, die in de mysteriën wenschten te worden ingewijd, ten
allen tijde zeer groot is geweest, maar ook, dat de mysteriën in
zulk een verbazend hoog aanzien hebben gestaan en dat de edelsten en
besten der oudheid niet dan met den hoogsten lof en den grootsten eerbied
daarover hebben gesproken. Mannen als Pindaros, Sophokles, Platon, Isokrates,
Cicero en anderen prezen zich gelukkig, omdat zij tot de ingewijden
behoorden. -
Er was in Griekenland bijna geen heiligdom, of het had zijne eigenaardige
geheimzinnige gebruiken en gewoonten, en deze heilige mysteriën
stonden onder de leiding van bepaalde personen, die daartoe òf
door erfenis, òf door keuze waren aangewezen. Alleen degenen,
die tot de familiën behoorden, welke het recht hadden tot deelneming
aan de mysteriën en daarenboven zij, die door de rechthebbenden
hiertoe geroepen werden, mochten aan de geheime plechtigheid deelnemen.
Alle niet ingewijden, alle profanen waren uitgesloten. De voornaamste
dezer mysteriën waren de Eleusinische, de Samothrakische,
de Dionysische en de Orphische.
Over de Eleusinische mysteriën, zie Eleusinia.
Het dichtst bij de Eleusiniën in aanzien en in heiligheid kwamen
de Samothrakische mysteriën van de Kabeiren.
Deze worden zóó genoemd naar het eiland Samothrake, dat
op eenigen afstand van de kust van Thrakië in de Aigaiische zee
gelegen was. Zij bepaalden zich echter geenszins tot dit eiland, maar
ook op Lemnos en Imbros was de dienst der Kabeiren inheemsch. Welke
godheden het waren, die daar onder dien geheimzinnigen naam werden vereerd,
hierover waren de schrijvers der oudheid reeds niet met volkomen zekerheid
ingelicht. (Zie Kabeiren.) Zeker is het, dat men het er voor hield,
dat door de inwijding in deze mysteriën voor den mensch de vrede
met zich zelven werd verkregen, en eene kracht aan zijnen geest werd
geschonken, die hem boven de nooden en ongemakken van het dagelijksch
leven verhief, terwijl zeer dikwijls hiermede het bijgeloof verbonden
was, dat de ingewijden tegen schipbreuk en alle gevaren der zee beveiligd
waren.
In de tijdsorde van hun ontstaan volgen hierop de Dionysische, die waarschijnlijk
deels van thrakischen en deels van phrygischen oorsprong zijn. Aan de
attische Dionysosfeesten was die mystische wijze van vereering van den
god geheelenal vreemd. Zoowel de triëterische feesten van Dionysos,
die zich uit Thrakië over Griekenland hebben verspreid (Zie Dionysos.),
als de betrekking, waarin hij tot Rheia Kybele
gebracht werd, eene leer, die uit Phrygië en Lydië naar Griekenland
overkwam, (Zie Dionysos.) schijnen tot het ontstaan der dionysische
mysteriën aanleiding te hebben gegeven. Hoewel die feesten en die
eeredienst zich kenmerkten door hun luidruchtig, hun orgiastisch karakter,
dat zich in allerlei dweepzieke gebruiken lucht gaf en somtijds de vereerders
van den god er toe dreef om zich op de gruwelijkste wijze te verminken,
ja later zelfs de bron werd van de grofste onzedelijkheid, schijnt het
toch, dat het oorspronkelijk doel ook van deze mysteriën geen ander
is geweest dan om de ingewijden optewekken tot een heiliger en rechtvaardiger
leven en hun eenen vrede in hun hart te schenken, dien de niet ingewijde
niet hebben kon, en die hun de kracht gaf om de wederwaardigheden van
het aardsche leven met kalmte te dragen.
De jongste der Grieksche mysteriën zijn de Orphische. Hoewel zij
nergens in Griekenland van staatswege zijn erkend, hebben zij toch overal
veel verspreiding en tal van deelnemers gevonden. Hunnen naam droegen
zij naar de Orphikoi (Orphici),
een godsdienstig genootschap, dat zich zoo genoemd had naar den mythischen
zanger Orpheus, van wien het zijne leerstellingen
beweerde ontvangen te hebben. Bij de Orphici speelde de leer omtrent
het leven na den dood eene hoofdrol. Zij trachtten daaromtrent reinere
en meer verheven begrippen te verspreiden en de vrees voor den dood
te doen verdwijnen. Daardoor wordt het niet onwaarschijnlijk, dat zij
den Thrakischen zanger hierom tot hun hoofd en leermeester hebben verkoren,
omdat hij volgens de mythe de eerste mensch was geweest, die alle verschrikkingen
des doods zegevierend was te boven gekomen, toen hij naar de onderwereld
was afgedaald, om zijne gade Eurydike van
daar terugtehalen. (Zie Eurydike.) -

De Orphische mysteriën waren niet zooals
de Eleusinische en de Samothrakische aan eene bepaalde plaats gebonden,
maar zij onderscheidden zich ook hierdoor van alle andere mysteriën,
dat, terwijl daarbij sommige vaste gebruiken, waaronder de dramatische
voorstelling der legende, die aan den mythischen eeredienst tot grondslag
lag, hoofdzaak waren, (Zie Eleusinia.) hier eene leer geheel op den
voorgrond trad, welke van geslacht tot geslacht werd overgeleverd en
die tevens eenen levenswandel vereischte, die van eene strenge zelfbeheersching
getuigde, welke aan bepaalde voorschriften gebonden werd. Volgens die
leer der Orphici was de mensch eenmaal rein geweest en vrij van alle
zonde, maar door eigen schuld had hij die reinheid verloren, en dientengevolge
was de menschelijke ziel in het lichaam opgesloten als in eene gevangenis.
Van die straf kon zij door den dood alleen niet worden bevrijd. Dit
kon slechts geschieden, wanneer de ziel zich door reiniging en heiliging
zelve waardig gemaakt had om haren oorspronkelijken toestand te herwinnen.
Tot zoo lang moest zij rondzwerven, dat wil zeggen: als haar omhulsel
tot stof was wedergekeerd, moest zij weder een ander omhulsel aannemen,
somtijds zelfs dat van een dier. Hieruit blijkt, dat volgens de voorstellingen
der Orphici ieder mensch zelf meester is van zijn eigen lot, dat hij
aan dat onzalige rondzwerven zelf een einde maken kan, daar dit einde
daar is, wanneer hij zich door een rein en deugdzaam leven waardig gemaakt
heeft zijnen vroegeren toestand van gelukzaligheid te herwinnen. Als
voorsmaak dier zaligheid gold bij de mystische feesten der Orphici de
dronk wijns, die aan de deelnemers werd toegereikt, en de verhoogde
veerkracht, die daardoor werd opgewekt. De wijn had daarbij eene eigenaardige
beteekenis, omdat hij ontstaan was uit het bloed van Dionysos-Zagreus.
(Zie Dionysos.) Door het gebruiken van den wijn traden zij dus in eene
onmiddelijke gemeenschap des geestes met die godheid, wier erbarming
en wier hulp zij het meeste noodig hadden om uit hunnen zondigen toestand
te worden gered.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de mysteriën zich steeds chthonische
godheden, d.i. godheden, die op of onder de aarde werkzaam zijn, tot
middelpunt hunner leer en hunner plechtigheden kozen. De aarde, die
aan den eenen kant de vruchtbare moederschoot is, welke alles voortbrengt,
maar aan den anderen kant het steeds geopende graf, dat alles, wat zij
zelve heeft voortgebracht, weder verslindt, bracht als van zelve tot
eene sentimenteele, ekstatische, mystische opvatting van alle
goden, die met haar in betrekking stonden, vooral toen men in het wegsterven
en wederom ontkiemen van den plantengroei het beeld meende te zien van
het menschelijk leven, dat, juist als het geheel vernietigd scheen,
bestemd was om tot eenen hoogeren trap van volmaking te worden gevoerd.
In den Romeinschen keizertijd vonden te Rome vele geheime eerediensten
gretig ingang. Zij werden vooral uit Phrygië en uit Egypte in Italië
ingevoerd. Bovendien stonden ook de Taurobolia
(Zie aldaar.) en de mysteriën verbonden aan den dienst van den
Perzischen zonnegod Mithras in hoog aanzien. Die Romeinsche mysteriën
waren een mengsel van het ruwste bijgeloof en van verheven beginselen,
die meestal in zinnebeeldige uitdrukkingen en plechtigheden werden aangeduid,
en daardoor zoowel de groote menigte als meer beschaafde en ontwikkelde
menschen aantrokken. Gewoonlijk werd bij de plechtigheden, die met deze
geheime eerediensten in verband stonden, groote praal aan den dag gelegd,
terwijl de meeste aan de ingewijden eene meer verheven en zuiverder
kennis van de godheid beloofden, en tevens boetedoeningen werden voorgeschreven,
die het geweten van den last der zonde moesten ontheffen. Deze mysteriën
hebben er zeer veel toe bijgedragen om den dienst van verschillende
goden te doen inéénsmelten, en zelfs vreemde en oud-italische
goden geheelenal met elkander te identificeeren. -
Tot de Romeinsche mysteriën moeten ook nog gerekend worden de Bacchanalia,
waarbij aan den dienst van den god Bacchus
geheime plechtigheden werden verbonden, alleen, althans in lateren tijd,
met het doel om tot dekmantel te dienen aan de grofste onzedelijkheid,
zoodat de Senaat met de gestrengste straffen moest tusschenbeide komen
en zelfs in het jaar 186 vóór Chr. de Bacchanalia door
geheel Italië verbieden. Zie Dionysos en Senatusconsultum
de Bacchanalibus.

|