I - J : iupiter
iupiter xxxxxxxxxxxx
De opperste god der Romeinen. De
wortel van het woord, dat het hoofdbestanddeel van zijnen naam uitdrukt,
is gemeen eigendom gebleven van de meeste volken, die tot den Indo-Germaanschen
stam behooren. Bij de Romeinen was er het woord pater d. i. "vader"
bijgevoegd, dat hem aanduidde als "den goeden vader in den hemel".
De naam van den hoogsten god duidt hem dus reeds aan als een god van
het licht, dat uit den hemel op de aarde nederdaalt. In dien hemel regeert
hij als heer en meester. Van hem komt de bevruchtende regen, de vernielende
bliksem, de rollende donder. Tot hem bidt de mensch, als tot de bron
van al wat goed is. Als god des hemels is Iupiter door gansch Italië
en ook buiten zijne grenzen vereerd. Als god des hemels was hij de hoogste
bron van alle openbaring, was hij de stichter van alle orde op aarde
en de god, die hielp in nood en redde in gevaar. -
In verschillende landstreken traden natuurlijk verschillende trekken
van zijn wezen meer op den voorgrond. Vooral bij de Sabijnen was hij
de god van het licht, zoowel van het licht van den dag, als van
dat, hetwelk door den glans der volle maan over het veld wordt verspreid.
Daarom waren de Idus, d. i. de 13de of 15de dag der maand, waarop
de volle maan inviel, hem gewijd. -
De Etruriërs eerden hem meer in zijne betrekking tot het onweder
en tot de weêrsgesteldheid in het algemeen. Bij hen was hij zoowel
de god, die de zegen aanbrengende wolk schenkt, als de god, die den
verderfelijken bliksem doet nederdalen. Als Iupiter lacht, dan lacht
de gansche hemel. (Iupiter serenus, d. i. "de helder weder
aanbrengende Iupiter.") Hij is ook de bevruchtende god, als god
der regens (Pluvius). Ook de winden stonden onder zijn bevel.
Maar vooral was hij de god, die den bliksem en den donder bestuurde.
(Iupiter Tonans, Fulgurator.) Het spreekt van zelf, dat
in Italië, waar de onweders zeer menigvuldig zijn, deze trek in
het wezen van den god zeer op den voorgrond trad. -
Als de god van den bevruchtenden regen was hij natuurlijk ook de god
der landlieden, die hem zoowel in de lente bij het zaaien als in den
herfst bij het oogsten met feestelijke maaltijden en plengoffers eerden.
Daarmede stond in verband de dienst van Iupiter Liber,
die vooreerst als een god van de vrijheid en ten andere als een god
van den wijn en den wijnoogst werd vereerd. Dit was een echt italische
god, die zich naast den griekschen Dionysos
eene eigen persoonlijkheid heeft verworven en later als zelfstandige
godheid is vereerd. (Zie Liber.)
In verschillende betrekkingen trad Iupiter in eene nadere verhouding
tot het menschelijk leven, vooreerst als god des oorlogs. Naast
Mars gold hij als de god, die den slag
besliste en de overwinning schonk. Onder drie namen werd hij als god
des oorlogs aangeroepen, als Stator, als
Feretrius, als Victor.
Aan Iupiter Stator d. i. "den god, die de vluchtende troepen tot
staan brengt" was een tempel gewijd op de plaats, waar de Romeinen,
die voor de Sabijnen vluchtten, na eene door den koning gedane gelofte
weder tot staan kwamen. De tempel van Iupiter Feretrius was gesticht
toen na den sabijnschen maagdenroof de koning der stad Caecina, Acro
genaamd, door Romulus werd gedood en zijne wapenrusting aan Iupiter
werd gewijd. Zulk een buit door den Romeinschen veldheer op den veldheer
der vijanden behaald, heette spolia opima. Driemalen werd
gedurende het bestaan van den Romeinschen staat zulk een buit behaald
en telkenmale werd die aan Iupiter Feretrius gewijd. -
Voor Iupiter Victor, den god der overwinning, werd tijdens de Samnitische
oorlogen een tempel opgericht. Later kwamen daar meerdere tempels bij,
o. a. een op het Kapitool, waar het beeld van den god stond, omgeven
van beelden van de godin der overwinning "Victoria",
met eenen krans van eikenloof op het hoofd en eene Victoria op zijne
uitgestrekte rechterhand.
Een tweede begrip, dat aan het wezen van Iupiter gehecht werd, waardoor
hij nader trad tot het leven der menschen, was, dat hij een god was
van recht en trouw. Vandaar dat de Fetiales, de
priesters, die geroepen waren, om wanneer het recht van den Romeinschen
staat door een vreemdeling geschonden was, vergoeding te eischen, en,
zoo die geweigerd werd, oorlog te verklaren, eigenlijk priesters waren
van Iupiter. -
Verder was hij de bij uitnemendheid reine en heilige god. Vooral blijkt
dit uit het tal van voorschriften, plechtigheden en beperkingen, waaraan
zich de bepaaldelijk aan zijnen dienst gewijde priester (flamen Dialis)
en diens vrouw (flaminica) moesten onderwerpen. Evenals Iupiter
in de Romeinsche godenwereld eene geheel afzonderlijke plaats bekleedde,
zoo moest ook de verhouding van zijnen priester en diens gade tot hunne
omgeving eene geheel eigenaardige zijn. Die flamen Dialis en de gebruiken
aan den eeredienst, dien hij besturen moest, verbonden, waren instellingen
van koning Numa Pompilius. -
Nog meer werd de dienst van Iupiter uitgebreid onder koning Tarquinius
Priscus. Onder en door dezen koning werd de voornaamste trek, die men
aan Iupiters wezen hechtte, deze, dat hij het ideale hoofd was van den
staat. Iupiter Optimus Maximus, d. i. "de
beste", "de grootste" , zoo werd de god genoemd, van
wiens tempel Tarquinius Priscus op het Kapitool de grondslagen legde.
In zijn naam handelden de koningen en de overheden, die later hunne
plaatsvervangers werden. De stille eerbied, bewezen aan den reinen en
heiligen god maakte plaats voor eenen eeredienst, die zijne macht, zijne
heerlijkheid en zijne majesteit op den voorgrond plaatste. Ook zijne
bijnamen Optimus en Maximus dienen om die majesteit aanteduiden.
Vandaar, dat er geene heiligschennis in gelegen was, toen men diezelfde
bijnamen schonk aan de keizers.
Behalve de eigenschappen tot hiertoe vermeld had de hoogste god der
Romeinen ook deze trekken met den Griekschen Zeus
gemeen, dat hij niet alleen vruchtbaarheid schonk aan de akkers en velden,
maar ook een beschermer was der jongelingschap. De godin der jeugd,
Iuventas, had in zijnen tempel hare plaats.
Bovendien waakt hij over het huisgezin en brengt hij in het familieleven
geluk en zegen aan. Hij is ook de god, die de heilige rechten der gastvrijheid
in zijne hoede neemt. Elke hulp, elke zegen, elke redding komt van hem.
Als beschermer der gastvrijheid heet hij Hospitalis, als helper
Iuvans, als zegen aanbrengende en redding schenkende god Salutaris,
Tutor en Conservator. Doch hij treedt ook op als de wreker
van de overtreding der heilige rechten, die onder zijne bescherming
staan. Dan heet hij Iupiter Vindex of Ultor.
Aan Tarquinius Priscus en zijne opvolgers wordt ook de instelling toegeschreven
van den dienst van Iupiter Latiaris, die evenzeer het
opperhoofd is van het Latijnsche stedenverbond als de op het Kapitool
vereerde Iupiter (Iupiter Kapitolinus) het opperhoofd is van
den Romeinschen staat in het bijzonder. De oorsprong van dien dienst
dagteekent natuurlijk uit het tijdperk, toen Rome nog niet de beheerscheres,
maar alleen de voornaamste stad van Latium was. Het voornaamste feest
ter eere van dezen god werd gevierd op den Albaanschen berg, waar in
het begin der lente in de oudste tijden de koning, in latere tijden
één der consuls uit naam van alle Latijnsche steden aan
Iupiter Latiaris een jongen stier, wiens nek zich nog niet onder het
juk had gebogen, ten offer bracht.
De grootste en voornaamste eeredienst aan Iupiter bewezen, bleef echter
die, welke in verband stond met zijnen tempel op het Kapitool. De gelofte
tot het bouwen van dien tempel was door Tarquinius Priscus gedaan in
eenen oorlog met Sabijnsche stammen. Onder den laatsten koning van Rome
werd de bouw voltooid, doch de inwijding kon eerst in het eerste jaar
der republiek plaats hebben. Om genoegzame ruimte voor het gebouw te
krijgen, moesten verschillende tempels van andere goden worden opgeruimd
en verplaatst. Hiertoe was natuurlijk de toestemming der goden noodig.
Deze werd verkregen voor alle heiligdommen, behalve voor de tempels
van Iuventas,
de godin der jeugd, en van Terminus, den
grensgod. Deze heiligdommen bleven staan binnen den omtrek, die tot
den nieuwen tempel behoorde, en men zag in de weigering der goden een
voorteeken, dat eeuwige jeugd en veiligheid der grenzen het deel zouden
zijn van den Romeinschen staat. Bovendien werd bij het graven voor de
fondamenten van den tempel diep in de aarde een menschenhoofd gevonden,
dat geheelenal ongeschonden was. Etrurische waarzeggers verkondigden
onmiddelijk, dat dit een teeken was, hetwelk aanduidde, dat van die
plek uit de wereld zou worden bestuurd. -

De Kapitolijnse tempel, afgebeeld
op een munt.
Naast Iupiter werden in dien Kapitolijnschen
tempel Iuno en Minerva
vereerd. Iedere godheid had hare eigene afdeeling, Iuno ter linker,
Minerva ter rechterzijde van den grooten god. Het beeld van Iupiter
op het Kapitool droeg eenen bliksem in de rechterhand. Het was uit gebakken
aarde vervaardigd. Op groote feestdagen werd het met menie bestreken.
Dan werden tal van offers aan dat beeld gebracht en tal van gebeden
daarvoor uitgestort. En ter eere van dien Iupiter Kapitolinus werden
er te Rome vele en groote feesten gevierd, meestal gepaard met allerlei
spelen (ludi) en volksvermaken, terwijl natuurlijk offers, offermaaltijden
en feestelijke optochten daarbij niet mochten ontbreken. De verschillende
spelen ter eere van Iupiter Kapitolinus gegeven droegen den naam van
ludi Romani, Magni, Plebeii, Kapitolini.
Eigenaardig is ook het gebruik van den Romeinschen triumphus,
den zegevierenden intocht van den veldheer, die als overwinnaar uit
den oorlog terugkeerde. Onder bepaalde voorwaarden kon een romeinsch
veldheer van den senaat de vergunning tot zulk eenen intocht erlangen.
Met een lauwerkrans versierd reed hij dan aan het hoofd zijner troepen
de stad binnen en begaf zich naar het Kapitool, waar hij den lauwerkrans
en daarbij de bijlbundels (fasces), die de teekenen waren zijner
macht en een palmtak als teeken van den door den oorlog verworven vrede
voor den god nederlegde. Eene offerande en een offermaaltijd, waaraan
al de overheden deelnamen, besloten het plechtige feest.
De tempel, die ter eere van Iupiter op het Kapitool was gebouwd, muntte
uit door den rijkdom der geschenken, die daar aan den god waren gebracht.
Vooreerst pleegden zegepralende veldheeren den tempel met verschillende
sieraden te verrijken, vooral nadat de Romeinen van de Karthagers geleerd
hadden gouden en zilveren schilden met daarop gewerkte beelden in de
plaats te stellen der koperen schilden, die vroeger werden gewijd. Ook
de godenbeelden, die in overwonnen landen werden buit gemaakt, vonden
in den tempel van Iupiter Kapitolinus eene plaats. Zoo groot werd zelfs
het aantal beelden van goden en beroemde mannen, dat keizer Augustus
een groot deel daarvan van het Kapitool naar het veld van Mars verplaatste.
De lotgevallen van den tempel van den Kapitolijnschen Iupiter vormen
alshetware een gedeelte der Romeinsche geschiedenis en tevens een deel
der Romeinsche mythologie. Ruim 400 jaren bleef dit gebouw na zijne
inwijding bestaan, totdat het op den 3den Juli van het jaar 83 vóór
onze jaartelling tijdens de burgeroorlogen tusschen Marius en Sulla
door eenen brand werd verwoest. Sulla herbouwde den tempel geheel zooals
hij vroeger geweest was, doch het beeld van den god en die van de beide
met hem op het Kapitool vereerde godheden kregen toen eene Grieksche
gedaante. Het beeld van Iupiter was geheelenal gelijk aan dat van Zeus
te Olympia. Ook die door Sulla opgerichte tempel brandde weêr
af, toen de aanhangers van Vitellius in het jaar 69 onzer jaartelling
op het Kapitool, dat door de aanhangers van Vespasianus bezet was, storm
liepen. De tempel, die toen verbrandde, werd weliswaar door Vespasianus
herbouwd, maar onder de regeering van zijnen zoon Titus wederom reeds
weder eene prooi der vlammen. Domitianus, zijn opvolger, bouwde eenen
nieuwen tempel ter eere van Iupiter Optimus Maximus, die tot na den
val van het westersch- romeinsch rijk bleef bestaan en eerst voor de
stormen der middeleeuwen is bezweken.
Onder den keizertijd werd Iupiter eigenlijk de god der keizers
in het bijzonder. Bij den aanvang van het jaar, op den geboortedag des
keizers, op den jaardag van de aanvaarding van zijn bestuur werd op
het Kapitool steeds de zegen van Iupiter over den keizer afgesmeekt.
Nooit verlieten de keizers de stad, zonder op het Kapitool te hebben
geofferd, en bij hunnen terugkeer richtte zich hun eerste gang derwaarts.
Hunne standbeelden zelfs werden meestal bij hun leven, soms na hunnen
dood in den tempel van Iupiter Kapitolinus of in de omgeving daarvan
opgericht.
Zoowel in Italië als in andere landen begon men vooral in den tijd
van het verval van den romeinschen staat en den romeinschen godsdienst
den dienst van den Kapitolijnschen Iupiter natevolgen. Men richtte in
vreemde landen tempels op, die zoo nauwkeurig mogelijk met den tempel
op het Kapitool te Rome moesten overeenkomen. Dat deed onder anderen
de syrische koning Antiochus Epiphanes, die langen tijd in Rome als
gijzelaar geleefd had, te Antiochië. -
Door die algemeene verspreiding van den eeredienst van Iupiter Kapitolinus
werd zijn dienst als het ware het symbool van den ganschen Romeinschen
godsdienst, zoodat in de legenden betreffenden de martelaren uit de
eerste tijden van het Christendom dikwijls de strijd tegen het gansche
heidendom gevoerd wordt in den vorm van eenen strijd tegen den dienst
van Iupiter Kapitolinus.
Zelfs nadat het Christendom in den Romeinschen staat vasten wortel had
geschoten, bleef de eeredienst van Iupiter Kapitolinus in stand. Stilicho
( 408 na Chr.), de hoveling en vertrouwde van Theodosius den Groote
roofde de gouden platen, die de deuren van zijnen tempel versierden
en Genserik, de koning der Vandalen ( 477 na Chr.) eigende zich
een deel toe van de bronzen dakpannen, die den tempel dekten. Tot in
de 9de eeuw wordt de naam van den Kapitolijnschen tempel genoemd; in
de beroeringen, welke Italië in de middeleeuwen teisterden, is
ook zijne heerlijkheid te gronde gegaan.
|