H : herakleiden - herakles
herakleiden (heracliden)
Zie het volgend artikel.
herakles (hercules)
De grootste en meest vereerde van alle Grieksche
heroën. Zeer verschillende invloeden hebben samengewerkt om het
aantal mythen, die op Herakles betrekking hadden, te vergrooten. Aan
den oudsten kern der hem betreffende sage, die oorspronkelijk het eigendom
was van den aiolischen stam, maar later is overgenomen door de Doriërs,
heeft zich eene menigte van verhalen vastgeknoopt, die deels in de verschillende
Grieksche landschappen ontstaan, deels uit den vreemde, vooral uit het
Oosten waren ingevoerd. Hoe groot het aantal dier sagen geweest is,
blijkt het best uit het feit, dat de Romeinsche oudheidvorscher Varro
niet minder dan 44 personen meende te kunnen onderscheiden, die den
naam van Herakles hadden gedragen. -
Langzamerhand zijn al die verschillende sagen tot één
geheel tesamengesmolten en de dichters, die het leven en de daden van
den grooten held bezongen, hebben getracht ze in eenen behoorlijken
samenhang te schikken, en daarbij zelfs eene geregelde tijdsorde op
te geven.
Herakles was de zoon van Zeus en Alkmene,
de gade van Amphitryon. (Zie aldaar.) De
god des hemels kwam tot Alkmene, de gedaante van haren gemaal aangenomen
hebbende en verwekte bij haar Herakles. (Zie Alkmene.) Op den dag, dat
de held zou geboren worden, kondigde Zeus met overmoedige vreugde den
overigen goden aan, dat de telg, die uit Perseus´
stam het eerst op dien dag het levenslicht zou zien, een groot en machtig
heerscher zou worden. Hera, die Herakles
reeds voor zijne geboorte haatte, deed haren gemaal eenen duren eed
zweren, dat zijne pralende woorden in vervulling zouden komen. Daarop
snelde zij naar de aarde en verhaastte de geboorte van Eurystheus,
den zoon van Sthenelos, den beheerscher
van Mykenai, terwijl zij daarentegen zoo lang mogelijk tegenhield, dat
Alkmene te Thebe aan Herakles het aanzijn schonk. Te gelijk met Herakles
werd Iphikles geboren, die een zoon was
van Amphitryon, en zijnen tweelingbroeder noch in moed noch in krachten
evenaarde, maar de vader werd van diens trouwen wapenbroeder Iolaos.
-
Reeds in zijne wieg had de groote held te lijden van de vervolgingen
van Hera. Toen hij acht maanden oud was, zond zij twee slangen af om
hem te dooden. Doch zelfs als kind toonde Herakles eene zóó
groote kracht, dat hij die beide slangen in zijne handen verwurgde.
Verschillende afbeeldingen, door de kunstenaars der oudheid vervaardigd,
hadden dit feit tot onderwerp. Op de nevensgaande afbeelding [niet
afgebeeld; Kox] wordt Herakles reeds grooter voorgesteld. Zijne
beide ouders zien met schrik het gevaar, waarin hun kind verkeert, en
met verbazing de wijze, waarop hij zich zelven weet te redden. In deze
sage omtrent zijne vroege jeugd lag reeds eene aanduiding van den heldenmoed,
dien hij in zijne latere loopbaan aan den dag zou leggen.

Intusschen werd Hera op hare beurt verschalkt.
Alkmene legde, in haren eersten schrik voor den toorn der hemelkoningin,
den jonggeboren Herakles te vondeling; Athena
maakte van deze omstandigheid gebruik en geleidde, als bij toeval, de
gemalin van Zeus naar de streek, waar zij den knaap moesten aantreffen.
Daar Hera het haar getoonde kind niet kende, liet zij zich gemakkelijk
door hare gezellin overreden, om het aan de borst te leggen; het zoog
echter zoo krachtig, dat de godin genoodzaakt was het van hare borst
te rukken, omdat zij de pijn niet langer verduren kon. Een stroom van
melk, die bij deze gelegenheid aan hare borst ontvloeide, baande zich
eenen weg langs den geheelen hemel en vormde den schitterend witten
melkweg. De eenige teug echter, die de lippen van Herakles gedaan hadden,
was toereikend om hem de sterkte van eenen god en later de onsterfelijkheid
te schenken. Te laat bemerkte zijne doodsvijandin wat zij gedaan had,
en zij zette daarom hare vervolging met des te grooter bitterheid voort.
-
Herakles groeide zeer voorspoedig op en onderscheidde zich weldra door
buitengewone ontwikkeling van lichaamskracht. Hij genoot het onderricht
van de beste leermeesters, doch terwijl hij in alle oefeningen, waarbij
kracht en vlugheid des lichaams op den voorgrond stonden, al zijne tijdgenooten
overtrof, waren zijne vorderingen minder groot in al wat de ontwikkeling
van den geest betrof. Ook daarvoor had hij evenwel de beste leermeesters.
De vrome Rhadamanthys onderwees hem in
de deugd en in de wijsheid, terwijl Linos
hem onderricht gaf in al wat tot het gebied der muziek behoorde. Dat
hij in de kennis daarvan achterlijk bleef, blijkt uit het feit, dat
hij zijnen leermeester, toen deze hem over een verzuim te recht berispte,
in woede met zijne luit eenen zóó hevigen slag toebracht,
dat hij op de plaats dood bleef. -
Nadat hij Linos had gedood, werd Herakles door zijnen pleegvader Amphitryon
naar het gebergte Kithairon gezonden, waar hij zich met de jacht en
het hoeden der kudden zijns vaders bezig hield, totdat hij zijn achttiende
jaar had voleindigd. Ook daar toonde hij reeds zijne groote kracht door
het dooden van den leeuw, die het gebied van koning Thespios,
den bestuurder van de stad Thespiai en het omgelegen land, onveilig
maakte. Toen hij na het volbrengen van dit heldenfeit terugkeerde, ontmoette
hij de gezanten van koning Erginos, die
heerschte over de in de stad Orchomenos wonende Minyërs. Deze waren
op weg naar Thebe om eene schatting intevorderen van honderd runderen,
welke de Thebanen gedurende 20 jaren jaarlijks moesten opbrengen als
zoenoffer, daar een der edelste Thebanen bij ongeluk den vader van Erginos
ter gelegenheid van spelen, op een feest van Poseidon
gevierd, door eenen steenworp had gedood. Herakles sneed hun echter
neus en ooren af, bond hun handen om den hals, en beval hun deze schatting
naar Orchomenos te brengen. Natuurlijk was een oorlog tusschen Thebe
en Orchomenos het gevolg van deze daad. Zoowel Amphitryon als Herakles
en Iphikles verrichtten in dien krijg wonderen van dapperheid. Erginos
werd door Herakles gedood, doch ook Amphitryon sneuvelde. De uitslag
van den oorlog was evenwel ten eenenmale gunstig voor de Thebanen, die
voortaan de schatting ontvingen, welke zij totnogtoe hadden opgebracht.
Kreon, de koning van Thebe, beloonde Herakles en Iphikles voor de hem
betoonde hulp door hun zijne dochters ten huwelijk te geven. De oudste,
die de gade werd van Herakles, droeg den naam van Megara.
-
Eene latere legende plaatst ook in den tijd van het verblijf van Herakles
in het gebergte eene ontmoeting die hij had op eenen kruisweg van den
Kithairon. Het was de sophist Prodikos, een tijdgenoot van den
wijsgeer Sokrates, die door deze allegorie de macht, welke de deugd
heeft boven de ondeugd, plastisch trachtte voor te stellen. Volgens
die allegorie trachtte de "Ondeugd" te vergeefs den held door
de aanlokkelijke wijze, waarop zij hem den breeden weg, dien zij kon
aanbieden, trachtte afteschilderen, overtehalen haar trouwe volgeling
te worden. De "Deugd", die al de bezwaren, welke aan het volgen
van den weg, dien zij had aan te wijzen, niet verbloemde, maar tevens
op het einde der baan wees, bewoog den held haar tot leidsvrouw voor
zijn leven aan te nemen. -
De legenden omtrent Herakles, welke dit eerste gedeelte van zijn leven
betreffen, zijn voor het grootste gedeelte ontstaan in Boiotië.
-
Het einde van die Boiotische legenden wordt gevormd door de razernij,
waarmede hij door toedoen zijner vijandin Hera bevangen werd. In eene
vlaag van waanzin doodde hij namelijk de kinderen, die Megara hem gebaard
had. Die waanzin van den held is in eene tot op onzen tijd bewaard gebleven
tragoedie van den treurspeldichter Euripides behandeld. Volgens
sommige sagen viel ook zijne moeder Alkmene als het slachtoffer zijner
woede, en werd zijn pleegvader Amphitryon, die dus niet in den oorlog
tegen Erginos zou gevallen zijn, alleen door de tijdige tusschenkomst
van de godin Athena gered. Toen Herakles tot zich zelven kwam, gevoelde
hij diep berouw over de gruweldaad, die hij had gepleegd. Hij wendde
zich tot het orakel te Delphoi, om daar eene aanwijzing te krijgen,
hoe hij zijne schuld zou kunnen verzoenen. Bij die gelegenheid werd
hij, terwijl hij vroeger den naam van Alkaios
(Zie aldaar.) gedragen had, door den god voor het eerst begroet met
den naam van Herakles, d.i. "den door Hera beroemde", omdat
ook deze ramp, die de machtige godin over hem gebracht had, eenmaal
zou strekken om zijnen roem te vergrooten. Het orakel beval hem zich
te stellen onder de bevelen van zijnen bloedverwant Eurystheus en de
werken te volvoeren, die deze hem zou opdragen. -
Eene latere legende verhaalde, dat Herakles in razernij vervallen was,
toen de tijd gekomen was, waarop hij volgens den eed door Zeus kort
vóór zijne geboorte gezworen (Zie boven.) aan de bevelen
van zijnen bloedverwant, die zooveel zwakker was dan hij, zou moeten
gehoorzamen.
Het aantal der werken, door Eurystheus aan Herakles opgedragen, wordt
door de legende, zooals die in den lateren tijd vooral door toedoen
van de Alexandrijnsche geleerden in de derde en tweede eeuw vóór
onze jaartelling haren meer vasten vorm heeft aangenomen, bepaald op
twaalf. Het waren de volgende:
Ten eerste het dooden van den nemeïschen
leeuw, een verschrikkelijk dier, dat zich in de bosschen tusschen
Nemea en Kleonai ophield, en door Typhon
en den draak Echidna was voortgebracht;
het kon door geene wapenen gewond of gedood worden, zoodat Herakles
te vergeefs eerst zijne pijlen op de onkwetsbare huid van het ondier
afschoot en vervolgens vruchteloos zijne knods op den harden kop beproefde.
Door den herder Molorchos, eenen armen
man in Kleonai, wiens kind door den leeuw was gedood en dien hij reeds
in het begin van zijnen tocht ontmoet had, werd hem de raad gegeven
om het dier te verstikken. Toen het dan nu, door de geduchte slagen
der knods verschrikt, in zijn hol vluchtte, dat onder den berg van Nemea
doorliep, stopte Herakles den ingang met rotsblokken en boomstammen
digt, stormde door de andere opening in de spelonk, greep het monster
met zijne krachtige armen om den nek en verstikte het, terwijl hij het
met zijne knieën de zijden indrukte. Niet zonder angst had hij
dezen strijd aangevangen; daarom bracht hij dan ook na de overwinning
het eerst aan den Redder Zeus een dankoffer, waarin hij door
Molorchos, die met groote bezorgdheid dertig dagen lang op zijne terugkomst
gewacht had, werd bijgestaan. Daarop droeg hij den leeuw naar Mykenai.
Zoodra Eurystheus het gedoode monster aanschouwde, werd hij zóó
bevreesd voor de kracht van Herakles, dat hij hem gebood niet meer in
zijne onmiddelijke nabijheid te komen, maar voortaan voor de poort der
stad te blijven wachten, wanneer hij met den buit, dien hij op zijnen
last behaald had, terugkeerde, en daar verder de nadere bevelen, die
hem wachtten, te vernemen. De heraut Kopreus
was voortaan de overbrenger van die bevelen. -

Herakles worstelt met de leeuw. Athena en Iolaos kijken toe. Attische
zwartfigurige amfoor, circa 510 v. Chr.
Uit de huid van den Nemeïschen leeuw maakte
Herakles zich een ondoordringbaar bekleedsel. Den muil zette hij zich
als helm op het hoofd. Verreweg de meeste beelden, welke uit de oudheid
zijn bewaard gebleven, stellen hem voor met die leeuwenhuid omhuld.
Volgens andere legenden was deze door den held gedragen huid afkomstig
van den leeuw van Thespiai. -
De strijd van Herakles met den Nemeïschen leeuw wordt op de nevensgaande
afbeelding voorgesteld; zijne trouwe beschermster Athena is hem ook
hier nabij. [niet afgebeeld; Kox]
Het tweede werk, den held opgedragen, was de Lernaïsche
hydra te dooden, eene vreeselijke slang, ook gesproten uit de
verbintenis van Typhon en Echidna. In de moerassen van Lerna, welke
in de nabijheid van Argos gelegen waren, had dit monster zijne gewone
verblijfplaats, en het verwoestte den ganschen omtrek. Volgens sommigen
had het honderd, of vijftig, volgens anderen negen of zeven koppen,
waarvan de middelste onsterfelijk was. Bij den tocht, dien hij tegen
dit ondier ondernam, werd Herakles bijgestaan door zijnen neef en wagenmenner
Iolaos. Met de hulp van dezen slaagde hij er in de slang uit haren schuilhoek
optejagen. Vooral de vurige pijlen, die de held op het monster afschoot,
deden het te voorschijn komen. Terwijl het met zijn lichaam zich om
Herakles trachtte te slingeren, hieuw deze de verschillende koppen af,
doch bemerkte tot zijne verbazing, dat voor iederen afgeslagen kop twee
nieuwe in de plaats kwamen. Daarenboven kwam door toedoen van Hera eene
reusachtige zeekreeft tot bijstand van de hydra opdagen. Deze beet den
held voortdurend achter in zijne voeten, totdat het hem gelukte haar
te vertrappen. Hij beval vervolgens Iolaos het nabijgelegen woud in
brand te steken en daaruit gloeiende boomstammen te rukken, om hiermede
telkens de plaats, waar een kop afgehouwen was, te verschroeien, zoodat
er geene nieuwe koppen meer konden aangroeien. Eindelijk waren alle
sterfelijke koppen afgehouwen; toen begroef de held den eenigen, die
nog over was, den onsterfelijken kop onder een zwaar rotsblok. In het
giftige bloed der hydra doopte hij zijne pijlen, die daardoor ongeneeslijke
wonden veroorzaakten en later de middellijke oorzaak werden van zijn
eigen dood. -
Volgens enkele verhalen wilde Eurystheus dit werk niet laten gelden,
omdat Herakles het slechts had kunnen uitvoeren door de hulp van Iolaos.
-
De nevensgaande afbeelding stelt den strijd van den held met de hydra
voor, die volgens de opvatting van den kunstenaar wederom door de godin
wordt bijgewoond. [niet afgebeeld; Kox]

Alessandro Algardi (1598-1654): Heracles en de Hydra (brons; hoogte
32 cm; Museum Budapest)
Het derde werk was het dooden of levend
vangen van het Erymanthische everzwijn,
dat de arkadische streek, die rondom den berg Erymanthos lag, verwoestte.
Op zijnen tocht derwaarts maakte Herakles gebruik van de gastvrijheid
van den Kentaur Pholos; deze had vroeger
van Bakchos een vat wijn ontvangen, met
den last om dit tot de komst van Herakles te bewaren. Toen zij het thans
openden, deed de geur van den drank de overige Kentauren,
die in Arkadië woonden, van alle zijden toesnellen, en daar zij
den wijn voor zich nemen en den vreemdeling dooden wilden, ontstond
er een vreeselijk gevecht tusschen hen en den vertoornden held. De talrijke
vijanden werden ondersteund door hunne moeder, Nephele,
die gedurende den strijd in de gedaante van regen nederdaalde, en den
grond zoo glibberig maakte, dat wel de viervoetige Kentauren (Zie aldaar.)
zich konden staande houden, maar Herakles elk oogenblik uitgleed. Evenwel
overwon hij, terwijl hij de meesten zijner tegenstanders met zijne pijlen
doorschoot; zijn gastheer Pholos en de wijze Cheiron,
die toegesneld was om den strijd bijteleggen, kregen in de verwarring
van den strijd, tegen zijnen wil, insgelijks doodelijke wonden. Na dezen
krijg met de Kentauren, die den naam draagt van Kentauromachie,
begon de gevaarlijke jacht op het wilde zwijn. De held dreef het ondier
uit het dichte woud in een veld vol diepe sneeuw, sarde en vervolgde
het totdat het uitgeput was, en nam het toen op zijne schouders. Te
Mykenai gekomen kon hij zich ditmaal niet onthouden, om het levende
zwijn, in weerwil van het hem gegeven verbod, aan Eurystheus zelven
te toonen. Deze werd bij het zien van het ontzettende monster zoo bevreesd,
dat hij zich in een vat verborg.

Ten vierde werd aan Herakles opgedragen
het levend vangen van de Kerynitische hinde
van Artemis, die op den tusschen Arkadië
en Achaia gelegen berg Keryneia haar verblijf hield, en gouden hoornen,
koperen voeten en eene zóó ongeloofelijke snelheid bezat,
dat Herakles haar zelfs in een geheel jaar niet kon inhalen. Eindelijk
gelukte het hem haar te grijpen. Toen hij de vluchtende hinde aan den
oever van den Ladon inhaalde, trof hij een harer pooten met een pijlschot,
waarop hij zich van haar meester maakte en naar Eurystheus bracht.

Het vijfde werk was het verdrijven der
Stymphalische vogels. In het dal van Stymphalos
in Arkadië had zich eene menigte vogels verzameld, die zelfs het
leven der menschen belaagden. Zij hadden ijzeren vleugels met vederen,
die zoo scherp en puntig waren als pijlen. Hunne klauwen en snavels
waren evenzeer schrikwekkend voor dengene, tegen wien zij hunne vijandschap
toonden. Sommige dier vogels werden door Herakles gedood; de overige
verjoeg hij door het geraas, dat hij door eenen koperen klepper veroorzaakte.
In de latere mythologische verhalen vonden deze Stymphalische vogels
weder eene plaats in de beschrijving van den tocht der Argonauten.
(Zie Argonauten en Stymphalische vogels.)
Den held werd ten zesde opgedragen
den stal te ruimen van koning Augeias,
die in Elis over de Epeiërs heerschte. Deze koning was spreekwoordelijk
bekend wegens zijnen verbazenden rijkdom, die hoofdzakelijk uit kudden
bestond. Augeias nam het aanbod van Herakles aan, die hem beloofde zijne
stallen te reinigen, mits hij hem het tiende gedeelte zijner 3000 runderen
afstond. Volgens den hem opgedragen last volbracht Herakles dit werk
in éénen dag, door de twee rivieren den Peneios en den
Alpheios, welke Elis besproeien, van loop te doen veranderen en door
den stal te leiden. Toen Augeias later vernam, dat Herakles de opdracht
tot dit werk van Eurystheus had ontvangen, weigerde hij hem het bedongen
loon uittebetalen. Daarover nam de held later wraak. (Zie Augeias en
het vervolg van dit artikel.)
Het zevende werk aan Herakles opgedragen
bestond in het vangen van den stier van Kreta, die door zijne
buitengewone schoonheid, woestheid en kracht uitmuntte. Op de smeekingen
van koning Minos had Poseidon hem uit de
golven doen opkomen. In plaats van het schoone dier uit dankbaarheid
aan den god te offeren, had Minos hem onder zijne kudden verborgen.
Uit toorn hierover maakte Poseidon den stier dol. Nu stormde het dier
met toomelooze woede en ontembare kracht verwoestend door het eiland,
overal de grootste schade aanrichtende. Daarenboven vatte de gemalin
van Minos, Pasiphaë, voor den stier
eene onnatuurlijke liefde op, waarvan de Minotaurus
de vrucht was. Herakles ving hem, droeg hem op zijne schouders naar
Eurystheus, doch liet hem voor de poort der stad weder vrij; de verwoestingen
duurden derhalve in Griekenland voort, totdat de stier door Theseus
in de vlakte van Marathon gedood werd, althans eene latere sage beschouwde
dezen Kretensischen stier als denzelfden, omtrent wien men verhaalde,
dat hij het landschap Attika zou hebben verwoest en daarom den naam
van Marathonischen stier zou hebben gekregen.

Herakles en de Stier: Attische zwartfigurige amfoor,
circa 520 v. Chr.; toegeschreven aan de Lysippidesschilder.
Als achtste werk gebood Eurystheus aan Herakles
om de menschenetende paarden van Diomedes
uit Thrakië wegtevoeren. Nadat de held er in geslaagd was ze meester
te worden en ze naar de kust gebracht had, werd hij door Diomedes en
zijne volgelingen ingehaald en tot eenen strijd gedwongen. Hij vertrouwde
daarom de paarden zoo lang aan zijnen gunsteling Abderos
toe, die hem met andere dappere jongelingen op den tocht vergezeld had.
Terwijl echter de held de vijanden zegepralend terugsloeg, hadden de
vier woedende dieren hunnen bewaker Abderos verscheurd. Herakles bouwde
ter zijner herinnering de stad Abdera, ving de paarden weder op en bracht
ze naar Mykenai. Eurystheus liet hen naar het gebergte drijven, waar
zij door de wilde dieren werden verscheurd. Voordat Herakles hen wegvoerde,
had hij echter hunnen wreedaardigen meester Diomedes zelven als voedsel
aan de paarden voorgeworpen.

Gustave Moreau: Diomedes verscheurd door zijn paarden (1851).
Het negende werk was het halen van den
gordel van de koningin der Amazonen, Hippolyte;
dit was een kostbaar sieraad, dat Ares
aan deze koningin ten geschenke had gegeven en hetwelk Admete,
de dochter van Eurystheus, wenschte te bezitten. Herakles ging door
eene menigte dappere strijders, die hem vrijwillig volgden, vergezeld,
naar Themiskyra, in het verre oosten, in Skythië gelegen, de hoofdstad
der Amazonen. Onderweg schonk hij aan Lykos,
den vorst van Mysië, voor de hem verleende gastvrijheid, het door
hem veroverde koningrijk van Amykos, die
over de Bebrykers heerschte, en een verbazend sterke kampvechter was.
De koningin Hippolyte heette zelve Herakles op hartelijke wijze welkom,
en zij was reeds bereid om zijnen ongehoorden eisch intewilligen en
den gordel uitteleveren, toen Hera de gestalte eener Amazone aannam,
en het krijgshaftige vrouwenvolk tot tegenstand aanzette, door te verhalen,
dat de held hare koningin wilde wegvoeren. Nu ontstond er een hevige
strijd, waarin de te paard vechtende, dappere Amazonen evenwel moesten
onderdoen; vele van haar werden gedood of gevangen genomen, waaronder
ook de koningin; Herakles vertrok met den gordel huiswaarts. Op zijnen
terugtocht landde hij op de kust van Troje, welks koning Laomedon
juist zijne dochter Hesione, op bevel van
het orakel, aan een afgrijselijk zeemonster ten prooi had overgegeven,
dat Poseidon tot straf tegen het land had afgezonden, terwijl Apollo
te gelijker tijd door eene pestziekte onder de bevolking eene groote
sterfte teweegbracht. Want de beide goden waren verbitterd op den koning,
omdat hij hun het loon niet wilde uitbetalen, dat zij voor het oprichten
der muren van Troje van hem te vorderen hadden. Herakles bevrijdde echter
de aan eene rots geketende dochter van Laomedon door het monster te
dooden.

Ook hem weigerde de trouwelooze vorst het hem
voor de redding zijner dochter beloofde loon, namelijk, de beide goddelijke
paarden, die Zeus aan zijnen grootvader, den koning Tros,
tot schadeloosstelling voor den naar den Olympos ontvoerden Ganymedes
geschonken had. Herakles keerde daarom later, toen hij uit den dienst
van Eurystheus ontslagen was, met andere Grieksche helden naar Troje
terug, verwoestte de stad en gaf de toen gevangen gemaakte Hesione aan
zijnen dapperen strijdgenoot Telamon, die
het eerst de muren besteeg, tot gemalin. Deze wraakneming kon hij echter
eerst later volvoeren. Thans bracht hij, zooals zijn plicht was, den
buitgemaakten gordel aan Eurystheus.
Als tiende werk droeg Eurystheus
aan Herakles op, om de runderen van Geryon
of Geryones (Zie aldaar.) uit het verre
westen naar Mykenai te drijven, eene zijner gevaarlijkste ondernemingen,
wegens den verren afstand en de eigenaardige bezwaren aan dien tocht
verbonden. Door eene menigte wilde volksstammen en door Libyë naar
het westelijke grenspunt der aarde gekomen, richtte de held tusschen
Europa en Afrika de beroemde zuilen op, die naar hem de zuilen van
Herakles genaamd worden, terwijl hij het vaste land, dat men zich
in de nabijheid van het tegenwoordige Gibraltar voorstelde, doorbrak
en zóó de vereeniging tusschen de Middellandsche zee en
en den westelijken of Atlantischen Oceaan mogelijk maakte. Toornig spande
hij aldaar tegen den god Helios zelven
zijnen boog, omdat deze hem met zijne al te heete stralen overlast aandeed,
en de god toonde zijne ingenomenheid met dit bewijs van verheven moed
door aan Herakles zijn gouden vaartuig te leenen, waarin de held naar
het in die westelijke streken gelegen eiland Erytheia overstak,
en waar de heerlijke roode kudden van Geryones weidden. Het dooden van
de beide wachters dier kudden, den tweehoofdigen hond Orthros
en den reus Eurytion, vereischte niet veel
tijd. Evenwel verkreeg de eigenaar, Geryon, door zijnen nabuur Menoitios
die de runderen van Hades in de nabijheid
hoedde, zoo spoedig bericht van den gepleegden roof, dat hij Herakles
met zijne geroofde kudden kon inhalen. Deze Geryon was de zoon van Chrysaor
en dus een kleinzoon der Gorgo Medusa (Zie
Gorgonen.); hij bezat drie lichamen, en
had derhalve drie hoofden, zes handen en zes voeten. Het monster viel
door de pijlen van Herakles, en zelfs de godin Hera, die Geryones tegen
den door haar zoozeer gehaten vijand te hulp kwam, kreeg bij deze gelegenheid
eene wond in de borst. De overwinnaar voerde daarop de kudden door Iberië,
Gallië, Italië en Sicilië naar Griekenland, allerwege
zich door de wilde stammen, die hem zijne kudden ontrooven wilden, met
goed gevolg doorslaande. Bij Massilia was zelfs het aantal zijner pijlen
onvoldoende; zóó groot was de menigte vijanden, die, met
Alebion en Derkynos, twee zonen van Poseidon, aan het
hoofd, hem aanvielen, om hem te berooven. In die moeilijke omstandigheden
kwam zijn vader Zeus hem te hulp door een regen van steenblokken te
doen nederdalen, die de held daarop tegen zijne vijanden wierp en welke
volgens de sage nog ten huidigen dage in dezelfde wanorde verstrooid
liggen als op den dag, waarop Herakles ze heeft neêrgeworpen.
Toen hij in Italië aangekomen was, riepen de goden hem op om aan
den verschrikkelijken strijd deeltenemen, die zij tegen de Giganten
te voeren hadden. (Zie Giganten.) Na daarbij veel roem behaald te hebben,
trok hij met de buitgemaakte runderen verder en versloeg bij Rome den
ontzaglijken roover Cacus, op Sicilië
den koning Eryx, eenen beroemden vuistvechter,
en op de landengte van Korinthe den verbazend grooten reus Alkyoneus.
Eindelijk kwam hij met zijne talrijke kudde, in weerwil van al de bezwaren,
die hij had moeten verduren, en niettegenstaande de vijandschap van
Hera, die zelfs de runderen in Thrakië razend maakte, zoodat zij
in alle richtingen uit elkander stoven, gelukkig te Mykenai aan, en
was alzoo door het volbrengen van het laatste der tien werken, door
de godspraak hem opgelegd, van zijne dienstbaarheid bevrijd. Zóó
meende hij ten minste. Maar Eurystheus schepte er een bijzonder behagen
in om zijne kwellingen te verlengen: daarom verklaarde hij twee der
uitgevoerde werken voor ongeldig, namelijk het dooden der Hydra van
Lerna, omdat Iolaos hem daarbij met vuur geholpen had, en het reinigen
der stallen van Augeias, omdat hij daarvoor een loon had bedongen, dat
hem naderhand geweigerd was.
Herakles zag zich derhalve gedwongen, om nog twee nieuwe werken uittevoeren,
die nog gevaarlijker waren dan de eerste.
Hiermede stemt evenwel niet overeen de legende, die verhaalde, dat aan
Herakles, reeds bij den aanvang van zijnen arbeid, door het orakel twaalf
werken waren opgelegd.
Het elfde werk, dat hij ondernam, bestond in het halen der gouden
appelen uit den tuin der Hesperiden. Daar
hij niet wist, waar deze tuin gelegen was, dwaalde hij onder velerlei
twisten en gevechten met monsters en roovers door de verschillende streken
van Griekenland te land en te water rond, totdat hij in Illyrië
van de Nymphen, de dochters van Zeus en
Themis, den raad kreeg om den zeegod Nereus
op te zoeken, die door zijne kennis van de toekomst en van het verborgene
hem dit geheim kon mededeelen. Deze had echter tevens de gave zich in
de meest verschillende gedaanten te kunnen veranderen, zoodat Herakles
alleen door hem in den slaap te overvallen, hem tot de mededeeling van
het geheim kon dwingen. -
De tuinen der Hesperiden lagen in het verste westen, nabij de plaats,
waar Atlas den hemel op zijne schouders
torschte. De tocht, dien Herakles derwaarts ondernemen moest, kenmerkte
zich door verschillende heldendaden, die hij onder weg verrichtte. In
Lybië doodde hij den reus Antaios,
een monster van zulk eene geweldige grootte, dat zelfs Herakles in vergelijking
met hem klein moest schijnen. Deze Antaios was een zoon van Poseidon
en van Gaia (de Aarde), die hem
telkens, wanneer hij in zijnen strijd met Herakles den grond aanraakte,
nieuwe krachten gaf. De held slaagde er echter in hem, na hem van den
grond te hebben opgeheven, te verworgen. Verder had hij op zijnen tocht
nog te kampen met de Pygmaiën, dwergen,
die ook in Lybië te huis behooren en met den reusachtigen Antaios
verwant waren. Zij overvielen Herakles, terwijl hij op het strand lag
te slapen, in dichte drommen, die deze evenwel alle in zijne leeuwenhuid
bijeenverzamelde. -
In Egypte gekomen, ontmoette hij den koning Busiris,
die gewoon was alle vreemdelingen, welke in zijn rijk kwamen, aan Zeus
te offeren. Ook Herakles werd naar het altaar gesleept, doch hij wist
zijne boeien te verbreken, doodde Busiris en zijnen zoon en vergastte
zich aan den welvoorzienen disch, die voor den koning was aangericht.
De afloop van dit voorval was een lievelingsonderwerp voor de Grieksche
blijspeldichters. -
Den Nijl opvarende kwam hij, hetzij in Aithiopië, hetzij in Arabië
en doodde daar den koning Emathion, eenen
zoon van Tithonos en Eos.
Op den beker van Helios (Zie aldaar.) stak
hij den Okeanos over en kwam toen aan den Kaukasos, waar hij Prometheus
aantrof, wiens steeds weder aangroeiende lever voortdurend door eenen
gier werd afgeknaagd. Herakles doodde den gier en wist van Zeus te verwerven,
dat Prometheus van zijne smarten bevrijd werd en Cheiron
in zijne plaats naar de onderwereld mocht afdalen. (Zie Prometheus.)
Tot loon voor deze hem bewezen weldaad maakte Prometheus Herakles met
het verdere gedeelte van den weg naar den tuin der Hesperiden bekend
en gaf hem tevens den raad de appels niet zelf te plukken, maar Atlas
te verzoeken dat voor hem te doen. Hij volgde dien raad op en torschte
gedurende den tijd, dat Atlas hiermede bezig was, het hemelgewelf op
zijne schouders, doch toen deze zelf de appels aan Eurystheus wilde
brengen, wist Herakles zich op listige wijze van zijnen last te bevrijden.
(Zie Atlas.) -
Nadat de held de appels naar Mykenai gebracht en aan Eurystheus vertoond
had, gaf deze ze hem terug, waarop Athena ze bracht naar den tuin der
Hesperiden, van waar zij gekomen waren en waaruit ze niet voor goed
mochten verwijderd worden.
Het twaalfde en laatste werk van Herakles was het gevaarlijkste
van alle. Hij kreeg den last om den helhond Kerberos
uit de onderwereld te halen. Voordat de held tot de vervulling van dezen
last overging, liet hij zich door Eumolpos
in de Eleusinische mysteriën inwijden,
en zich van de op hem door het dooden der Kentauren rustende bloedschuld
reinigen; daarna daalde hij in Lakonië, bij het voorgebergte Tainaron,
door een hol in den Hades neder. Niet ver
van de poorten vond hij Theseus en Peirithoös,
die van plan geweest waren Persephone te
schaken, aan eene rots vastgeklonken; den eerste rukte hij los, maar
hij kon Peirithoös niet bevrijden, omdat de geheele aarde trilde,
toen hij hem aanraakte. Zijne komst in de onderwereld verwekte zulk
eenen schrik, dat alle schimmen voor hem vloden, behalve die van Gorgo
en van Meleagros. Tegen Gorgo trok hij
zijn zwaard, maar toen Hermes, die hem
met Athena begeleidde, hem deed opmerken, dat hij slechts met eene schim
te doen had, liet hij van haar af. Meleagros smeekte hem met zijne zuster
Deianeira, die door zijnen dood eenzaam
was achtergebleven, te huwen. Om de schimmen te drenken, slachtte hij
eene der koeien van Hades en gaf hun het bloed daarvan. Dientengevolge
had hij eenen aanval te verduren van Menoites of Menoitios,
wien hij echter in eenen worstelwedstrijd de ribben verbrijzelde.

Eindelijk kwam hij bij Pluton,
die hem verlof gaf den Kerberos met zich te nemen, mits hij hem vangen
kon zonder wapenen. Alleen door zijne leeuwenhuid beschermd, greep hij
het driehoofdige monster aan, en niettegenstaande de beten, waarmede
de draak, die het uiteinde van den staart van Kerberos vormde, zich
trachtte lostemaken, slaagde de held er in, den hond medetevoeren naar
de aarde en hem aan Eurystheus te vertoonen, waarop hij hem naar de
onderwereld terugbracht.
Dit deel der legenden omtrent Herakles, dat op zijne twaalf werken betrekking
had, behoorde voornamelijk in de stad Argos en het in den omtrek daarvan
gelegen Argivische land te huis. Eene gansche reeks van verdere sagen,
die de lotgevallen van den held na zijne bevrijding uit de dienstbaarheid
van Eurystheus tot onderwerp hadden, had zich in verschillende landschappen,
ja zelfs ook buiten de grenzen van het eigenlijke Griekenland, gevormd.
Men trachtte die later te vereenigen en met elkander in samenhang te
brengen. De tocht van Herakles tegen Eurytos
van Oichalia vormde alshetware het begin en het einde van deze
reeks van sagen.
[wordt vervolgd op de volgende
pagina]
|