D : dionysos
dionysos (dionysus)
Eene godheid, die in verschillende
opzichten eenen allerbelangrijksten invloed op het leven, denken en
werken der Grieken heeft uitgeoefend. Hij is een god, wiens gebied
zich over een zeer ruim veld uitstrekt. In de eerste plaats werd hij
vereerd als de god van den wijn, doch de wijn is slechts de kostelijkste
zijner gaven. Hij beteekent de groeikracht der aarde, zooals die zich
in bosch en veld, op met bronnen bedekte bergen, in vruchtdragende
boomen en in grazige weiden openbaart. De wijndruif is alleen daarom
de vrucht, die hem bijzonder geheiligd is, omdat zij, hoezeer uit
vocht geboren, een warmen gloed aan hare vruchten weet te geven en
de mengeling van zwakheid en moed, van weelderigheid en kracht, waarvan
de druif het symbool is, geheel en al weder wordt aangetroffen in
het karakter van Dionysos.
Doch ook alle boomen en alle boomvruchten stonden
onder zijne bijzondere hoede. Daarom waren hem alle vochtige plaatsen
geheiligd, voornamelijk die, waar de vruchtbaarheid van den bodem
het gevolg dier vochtigheid was. Vele bronnen waren hem geheiligd,
hij kon ook òf zelf òf door zijne dienaressen bronnen doen stroomen
uit rotsen, waartegen met den thyrsosstaf (Zie beneden.)
werd geslagen, bronnen, niet alleen van water, maar ook van wijn,
melk en honig.
Zoowel de wijnbouw als de verbouw van boomvruchten vinden slechts
hunne plaats onder een volk, dat tot eenen zekeren trap van ontwikkeling
is gestegen. Van daar, dat Dionysos een god geworden is der menschelijke
beschaving en zoo kwam hij in nauwe verbinding met Demeter.
-
Hij geeft den menschen wetten, houdt den vrede in stand, en bewijst
hun zijne gunst door de goede gaven, die hij hun schenkt. -
Wijnbouw en landbouw, de gaven van Dionysos en Demeter zijn het meest
inheemsch in het voortreffelijkste aller Grieksche landschappen, in
Attika. Daar is de sage ontstaan van Ikarios, aan
wien Dionysos zijne gave schonk, en ook die van Triptolemos,
die door Demeter tot haren gezant werd uitverkoren. Doch uit Attika
hebben deze beide goden nog eene betere gave over de wereld verspreid
dan wijnof koren; niet alleen Griekenland, maar ook de gansche nieuwere
maatschappij heeft aan dat landschap den trap van ontwikkeling te
danken, waarop zij thans staat.
Het krachtigst openbaart Dionysos zijne macht door den invloed, dien
hij uitoefent op den mensch, op den geheelen mensch, zoowel
op zijn lichaam als op zijn gemoed. Door de kostelijke gave, die hij
den menschen heeft geschonken, door den wijn, verkwikt en versterkt
hij het lichaam en maakt hij het gemoed van zorgen vrij. Doch niet
alleen door deze gave is het, dat hij het gemoed des menschen hooger
weet te stemmen; ook de werkingen, die door zijnen invloed in de natuur
zichtbaar worden doen zich in al hare kracht gelden op het menschelijk
gemoed. Hij brengt de menschen tot elkander; hij doet, wat hem weêrstreeft,
voor zijne macht buigen. Al wat wild en ruw is moet zich aan hem onderwerpen;
panthers en leeuwen trekken zijnen wagen en de meest woeste godheden
der bosschen en wouden scharen zich gewillig onder zijn gevolg. Niet
meer dan natuurlijk is het, dat de god, die zulk een invloed heeft
op het gemoed des menschen, ook de god is, die elke opgewonden stemming,
die de geestdrift van het gemoed, die het enthusiasme verwekt.
Alles wat in staat is die stemming in het leven te roepen behoort
dus tot zijn gebied. Vooral geldt dit op het gebied der poëzie en
der muziek. Doch die aan Dionysos gewijde poëzie en muziek zijn heftig
en opgewonden, zij kenmerken zich door plotselinge overgangen van
de uitbundigste vreugde tot de diepste smart; zoowel de liederen,
ter eere van den god gezongen, de dithyrambos, (eigenlijk
het lied, dat de dubbele geboorte van den god bezong) als de daarbij
gebruikte muziekinstrumenten, de fluit en de tamboerijn, droegen tot
het luidruchtig karakter zijner feesten bij.
Verder is Dionysos een god der voorspelling, en ook der reiniging.
Het was vooral deze laatste trek in zijn wezen, die hem in nauw verband
bracht met Demeter en hem deed opnemen onder die godheden, welke vereerd
werden in de Eleusinische
mysteriën. (Zie aldaar.)
In die mysteriën droeg hij den naam van Iakchos,
welke gewoonlijk verklaard wordt als eene aanduiding van de luidruchtige
gebruiken, waarmede zijn eeredienst gepaard ging. De later door de
Romeinen overgenomen naam Bakchos
(Bacchus)
schijnt dezelfde beteekenis te hebben. Ook de naam Bromios,
waarmede de god dikwijls wordt aangeduid, schijnt op het rumoer te
doelen, waarmede de hem ter eere gevierde feesten gepaard gingen.
Hij was de zoon van Zeus
en Semele,
de dochter van den Thebaanschen koning Kadmos.
De liefde, die Zeus voor Semele koesterde, wekte in hooge mate de
ijverzucht van Hera
op. Zij kwam onder eene valsche gedaante (Zie Beroë.)
tot Semele en overreedde haar om Zeus te vragen, dat deze ten bewijze,
dat hij werkelijk de god des hemels was, zich aan haar in al zijne
heerlijkheid zou vertoonen. Door een eed gebonden moest Zeus het dwaze
verzoek inwilligen, doch toen hij in den vollen vuurgloed van zijnen
bliksem tot de ongelukkige kwam, verbrandde zij met haar huis.

Jacopo Tintoretto
(Venetië 1518 - 1594)
Semele incenerita da Giove
(Semele verbrand door Juppiter)
Zeus redde echter het knaapje,
dat zij in haren schoot droeg en dadelijk ontsprongen uit de zuilen
van het paleis klimopranken, die met hunne koele bladeren het kind
beschermden. Zeus borg zijnen zoon in zijne dij, tot de tijd zijner
geboorte zou gekomen zijn, en toen nu Dionysos voor de tweede maal
ter wereld kwam, gaf hij hem ter verzorging en opvoeding over aan
de nymphen
van Nysa.
Oorspronkelijk was dit Nysa een mythisch oord; later droegen verschillende
streken in Griekenland dien naam. Daar werd het kind onder de trouwe
zorg der nymphen opgevoed. -
Eene andere overlevering noemt Ino,
de zuster zijner moeder Semele, als zijne opvoedster, en laat hem
eerst tot de nymphen komen, nadat ook deze voor de vervolgingen van
Hera had moeten zwichten. (Zie Ino.) -
Toen hij nu volwassen was, plantte hij den wijnstok en met den daaruit
gewonnen drank bedronk hij zich zelven en zijne opvoedsters en de
daemonen van het woud, en ieder, die met hem in aanraking kwam, werd
door den zoeten geur van den nieuwen drank verleid en schaarde zich
bij den stoet, waarmede de god begon de wereld doortetrekken om de
nieuwe gave, die hij der menschheid schenken wilde, te verspreiden.
-
Het spreekt van zelf, dat hij op zijne tochten zoowel vrienden als
vijanden ontmoette en de sage weet van beiden veel te verhalen. -
Het waren vooral twee streken in Griekenland, waar men er zich op
beroemde, dat de god daar reeds aanstonds met liefde en vriendelijke
gastvrijheid was opgenomen. Dat waren Aitolië en Attika.
-
In het eerstgenoemde landschap had Dionysos zijn intrek genomen bij
Oineus
(d. i. "de wijnman") en eene liefdesbetrekking aangeknoopt
met diens gade Althaia;
volgens sommigen was de schoone Deianeira
de dochter van den god. Veel uitvoeriger en belangrijker is de overlevering
omtrent de komst van Dionysos in Attika. Twee plaatsen dongen daar
naar de eer den god het eerst te hebben opgenomen: Eleutherai
en Ikaria. Eleutherai was evenwel eerst in lateren tijd bij
het grondgebied van Attika gevoegd, zoodat de Dionysos van Ikaria
de echt nationale godheid was en bleef. Zijne komst aldaar wordt in
de volgende legende verhaald: Ikaros,
de beheerscher van Ikaria, nam den god, toen hij om gastvrijheid vroeg,
vriendelijk op. Tot loon daarvoor gad Dionysos hem den wijnstok en
leerde hem den wijnbouw. Toen nu Ikarios
den eersten wijn gewonnen had, vulde hij daarmede lederen zakken en
trok door het land om aan de herders dien heerlijken drank rondtedeelen.
Deze werden echter spoedig dronken en, meenende, dat zij vergiftigd
waren, doodden zij Ikaros en begroeven hem onder eenen boom. Zijne
dochter Erigone
ging uit om hem te zoeken en vond eindelijk zijn graf met behulp van
haren trouwen hond Maira. Vol vertwijfeling over den treurigen
dood haars vaders hing zij zich aan den boom, waaronder hij begraven
was, op. Dionysos echter, vertoornd over den moord van zijnen vriend,
zond eene pest over het land, maakte, dat alle Attische jonkvrouwen
in razernij het voorbeeld van Erigone volgden en verplaatste Ikaros
als Boötes,
Erigone als de Maagd en den hond Maira als de Hondsster
aan den sterrenhemel. -
De beteekenis dezer mythe is duidelijk: Ikaros is de personificatie
van den wijnstok, Erigone, d. i. "de in de vroegte geborene"
beteekent de druif, de hond is de hitte der hondsdagen, die de vrucht
tot rijpheid brengt. -
De rampen, die na den dood van Ikaros over Attika gekomen waren, konden
volgens een orakel niet ophouden, vóór het lijk van den vermoorde
gevonden was en daarop een zoenoffer voor de misdaad werd gebracht.
den doode vond men niet, maar men stelde ter voldoening van de eischen
van het orakel een feest in, waarop allerlei kleine beeldjes aan boomen
werden opgehangen en heen en weêr geschommeld onder het zingen van
liederen ter eere van Ikaros en Erigone. Dit feest heette Aiora.
(Zie aldaar.)
Nergens werden de feesten, die met den Dionysosdienst in betrekking
stonden met zooveel pracht en luister gevierd als in Attika en voornamelijk
te Athene. Men moet daarbij evenwel in het oog houden, dat deze feesten
nationale feesten waren van den Ionischen stam en dus ook bij al de
Ioniërs, die o.a. in grooten getale de kust van klein-Azië bewoonden
werden gevierd. -
De Attische feesten zijn deels oogstfeesten in den winter, deels feesten
van de naderende of reeds in al hare heerlijkheid prijkende lente.
Het eigenlijke feest van den wijnoogst werd gevierd op de kleine
Dionysiën, de Dionysiën op het land, welke men in de
maand Poseideon (December - Januari) op het land, dus buiten
de stad Athene vierde. Het was een vroolijk feest. Er werd gezongen
en gedanst. De zinnebeelden van de vruchtbaarheid, die Dionysos schenkt,
werden onder luid gejubel rondgedragen, liederen ter eere van Ikaros
en Erigone werden aangeheven, terwijl allerlei scherts en plagerijën
daarbij gebruikelijk waren. In die landelijke Dionysiën ligt de eerste
oorsprong van het Atheensche drama. Op eenen wagen trokken personen
van plaats tot plaats rond, die in eene samenspraak de lotgevallen
van den god, wiens feest men vierde verhaalden, en ook later, toen
het Atheensche tooneel reeds zijnen hoogsten trap van ontwikkeling
bereikt had, trokken nog tooneelspelers uit de stad rond om door hunne
voorstellingen luister aan die landelijke Dionysiën bij te zetten.
Een eigenaardig vermaak, dat bij dit feest zeer in den smaak viel,
waren de Askolia,
die hierin bestonden, dat knapen onder het algemeen gelach der toeschouwers
moesten hinken op eenen met olie bestreken lederen zak, die gemaakt
was uit het vel van den bok, die ter eere van Dionysos was geslacht.
-
Op de landelijke Dionysiën volgden de Lenaiën
in de maand Gamelion (Januari - Februari). Dit was een feest,
dat in de stad gevierd werd, en het vormde als het ware het besluit
van het vorige.

Voornamelijk werd het gevierd
in het Lenaion, den oudsten tempel, dien Dionysos in Athene
had. In de allereerste plaats was het een feest van het uitpersen
der druiven en men proefde en offerde den jongen zoeten most, dien
men ambrosia noemde. Men bekranste zich evenals de tempels
van den god met klimop, men hield van het Lenaion uit eenen grooten
optocht, waarbij men, vooral van wagens af, allerlei spot en scherts
aan de saâmgevloeide menigte ten beste gaf; tooneelvoorstellingen
besloten het feest. -
Dat waren de winterfeesten. Als de lente begon vierde men de Anthesteriën
in de maand Anthesterion (Februari - Maart). Iedere dag van
dit feest had zijne eigenaardige beteekenis. De eerste dag, de Pithoigia,
was het feest van het openen der vaten met nieuwen wijn. Dan werd
die wijn het eerst gedronken en op dien dag waren de slaven vrij en
gelijk aan hunne meesters. De tweede dag droeg den naam van Choën,
en werd gevierd door een maaltijd, waarvoor de staat het vleesch leverde
en waarbij prijzen werden uitgeloofd voor degenen, die het meest van
den jongen wijn konden drinken. Men bekranste zich daarbij met de
eerste bloemen der lente, die, althans gedeeltelijk, later naar het
Lenaion werden gebracht en aan den god gewijd. De Anthesteriën werden
ook door de kinderen gevierd. Van hun derde jaar af werden de kinderen
op dien dag bekranst als eene liefelijke personificatie van het weêr
jong wordende jaar. Een voornaam deel der Anthesteriën was een offer,
dat op den dag der Choën door de edelste vrouwen der stad in het Lenaion
aan den god gebracht werd. Daarbij werd de vrouw van den archon
basileus, d. i. van den overheidspersoon, die met het bestuur
over den godsdienst belast was, onder geheimzinnige plechtigheden,
waaromtrent de daarbij tegenwoordige vrouwen bij eede verplicht waren
een voortdurend stilzwijgen te bewaren, in den echt verbonden. Waarschijnlijk
was dit eene symbolische herhaling der verbintenis omstreeks dezen
zelfden tijd van het jaar gesloten tusschen Dionysos en Ariadne.
(Zie Ariadne en het vervolg van dit artikel.) De derde dag eindelijk
der Anthesteriën droeg den naam van Chytren (d. i. "het
pottenfeest"). Dan werden er offers gebracht aan de schimmen
der afgestorvenen, die op dezen dag naar de bovenwereld pleegden terugtekeeren
om de hun toegedachte gaven te ontvangen en aan den chthonischen Hermes,
die de schimmen geleidt. De verklaring van dit offer ligt hierin,
dat men bij het ontwaken der natuur in de lente naast den terugkeer
van Dionysos, d. i. de groeikracht der natuur, uit het rijk der dooden
tot een nieuw leven, tevens het ontwaken vierde van al, wat eens geleefd
had en gestorven scheen. -
Het vierde feest, het echte lentefeest, dat de Atheners vierden, waren
de groote Dionysiën, de Dionysiën in de stad. De
maand Elaphebolion (Maart - April) was de maand voor deze
feesten bestemd. Daaraan deeltenemen werd zelfs aan gevangenen vergund,
omdat men op dit feest den god vooral vierde als den bevrijder van
zorg en leed. Het meest onderscheidden zich de groote Dionysiën door
de prachtige tooneelvoorstellingen, die ter eere van den god gegeven
werden. Eene zeer groote menigte menschen stroomde van heinde en verre
naar Athene samen. Dan ging eene vroolijke menschenmassa heen en weder
door de straten der schoone stad. Het feest ving aan met eenen schitterenden
optocht, die het oudste beeld van den god, dat in Athene werd aangetroffen,
begeleidde. Talrijke koren zongen ter eere van den god vooral den
dithyrambos, d. i. het lied, waarin zijne dubbele geboorte
werd bezongen. Men bekranste zich met rozen en viooltjes, de jonge
bloemen der lente. Doch de hoofdzaak van het gansche feest was en
bleef de opvoering van nieuwe tragoediën en komoediën, waarbij een
wedstrijd tusschen de verschillende dichters gehouden werd. Uit degenen,
die zich aangemeld hadden, was reeds te voren de keuze gedaan van
hen, die ter mededinging zouden worden toegelaten. De toevloed van
vreemdelingen was dan zoo groot en de feestvreugde der burgers had
zoozeer aller gemoederen vervuld, dat men die dagen uitkoos als de
geschiktste om van staatswege eereblijken aan verdienstelijke burgers
uittereiken.
Doch niet alleen in Attika en Athene was de dienst van Dionysos in
zoo hooge eer. Ook op het eiland Naxos wist men veel van
den god te verhalen. Daar was het, dat hij Ariadne had aangetroffen,
toen deze door Theseus
op trouwelooze wijze was verlaten. Het is een lievelingsonderwerp
der dichters om de namelooze smart van Ariadne in haren verlaten toestand
en de zalige vreugde, die haar vervulde, toen zij door Dionysos tot
gade werd verkoren, te bezingen. (Zie Ariadne.)

Tintoretto (1518-1594)
: Ariadne, Venus and Bacchus (1576)
olieverf op doek, 146 x 157 cm
Sala di Anticollegio, Palazzo Ducale, Venetië
Te Athene vierde men een feest
ter eere van hen beiden, de Oschophoriën,
tevens een oogstfeest, waarop daartoe uitgekozen zonen van Atheensche
burgers in oud-Ionische kleederdracht gehuld, wijnranken met daaraan
hangende druiven in plechtstatigen optocht ronddroegen. Uit het huwelijk
van Dionysos en Ariadne sproten drie zonen, Oinopion
(d. i. "de wijndrinker"), Staphylos
(d. i. "de wijnstok") en Euanthes
(d. i. "de schoonbloeiende").
Overal, waar Dionysos kwam, verspreidde hij zegen. Slechts hen stortte
hij in het verderf, die hem trachtten te weêrstreven. Zoo vooreerst
de Tyrrheensche zeeroovers, die hem als gevangene wilden
medevoeren. Toen hij namelijk op het punt was om van Ikaria naar Naxos
te varen en op het strand rondliep, werd hij, daar hij door zijne
buitengewone schoonheid de aandacht trok, door Tyrrheensche zeeroovers
gevangen genomen. Doch nauwlijks was het schip in zee, of de boeien,
die men hem had aangelegd, vielen af, om de zeilen groeiden wijnranken,
klimop omklemde den mast en de roovers stortten zich in eene vlaag
van waanzin in zee en werden in dolfijnen veranderd. -
Meermalen had Dionysos vijanden te bestrijden, zooals de legenden
van Lykurgos
en Pentheus
bewijzen. Lykurgos, de zoon van Dryas,
was een koning van de Thrakische Edoniërs. Toen de god met de geheele
hem begeleidende schare in diens rijk was gekomen, trok hij hun vijandig
tegemoet, om den indringer te tuchtigen en zoo mogelijk te dooden.
Doch deze redde zich door eenen sprong in zee, waar de godin Thetis
hem opnam. Lykurgos echter werd met blindheid gestraft, en daar hij
den haat der goden op zich geladen had, moest hij spoedig sterven.
Andere legenden verhalen, dat hij, waanzinnig geworden, òf zijnen
zoon voor eenen wijnstok hield en met zijne bijl doodde, òf wel, door
eene dergelijke verblinding bevangen, zich zijne eigene beenen afhieuw.
Het schijnt, dat Lykurgos een symbool is van den killen winter, die
de vreugde van den god der groeikracht tracht te storen, maar telkens
weder in den ongelijken strijd moet bezwijken.
In de boiotische sage bekleedt Pentheus dezelfde plaats als Lykurgos
in die van noordelijk Griekenland. Hij heet een koning van Thebe en
wordt beschreven als een man van norschen en woesten aard. Toen Dionysos
op zijnen tocht door de wereld ook Thebe bezocht, schaarden alle Thebaansche
vrouwen zich om hem en vierden ter zijner eere een luidruchtig feest
op de bergen van den Kithairon. Hierover verwoed, wilde Pentheus daaraan
een einde maken, doch toen hij eene der geheime plechtigheden, welke
op het gebergte gevoerd werden, ongemerkt wilde bijwonen en met dat
doel een denneboom beklommen had, werd hij door zijne eigene moeder,
die hem voor een wild dier hield, met behulp harer gezellinnen verscheurd.

Detail van een muurschildering.
Pompeii, Huis van de Vettii.
(Afbeelding: Barbara McManus, 1979)
( http://www.vroma.org/images/mcmanus_images/
)
Uit deze sage omtrent den boiotischen
Dionysos blijkt reeds, dat zijn eeredienst en zijne feesten in sommige
streken van Griekenland een geheel ander karakter droegen, dan die
welke in Athene werden gevierd. Woeste en luidruchtige feesten waren
het, waaraan vrouwen en meisjes in overgrooten getale deelnamen, zooals
blijkt uit de legende, die betrekking heeft op de dochters van koning
Minyas
in Orchomenos. Trots alle vermaningen en wonderteekenen weigerden
deze alleen van alle vrouwen uit die stad aan het feest ter eere van
Dionysos deeltenemen, totdat de god eindelijk, gevolgd door de woeste,
hem omringende schare, haar huis binnentrad en toen hij haar daar
aan den arbeid vond, dit met wijn- en klimopranken liet begroeien
en haar zelve in vleêrmuizen veranderde. -
Vooral op den Parnassos in de nabijheid der stad Delphoi werden zulke
luidruchtige feesten gevierd. Zelfs vrouwen uit Attika trokken derwaarts
om er aan deeltenemen. In de duisternis van den nacht zwierven zij
dan op de met sneeuw bedekte toppen der bergen rond, soms met gevaar
van haar leven, en verscheurden alles, wat haar in de handen kwam,
reeën en ander wild, om het nog trillende vleesch rauw te verslinden.
Een oorverdoovend rumoer door het gegil der feestvierenden veroorzaakt,
dat begeleid werd door de muziek van fluiten en tamboerijnen, was
een eigenaardig kenmerk van deze optochten over de bergen. Zulke Dionysosfeesten
werden om het andere (de Grieken zeiden om het derde) jaar
gevierd en heetten daarom trieterische feesten. De oorzaak
van die opgewondenheid laat zich verklaren uit de beteekenis van Dionysos
als god der natuur. Op den tijd van den winterzonnestilstand schijnt
de druif als het ware geheel wegtesterven en de god, zoo dacht men
zich, stierf met de hem geheiligde plant mede. Vandaar eene treurigheid,
die evenzoo bij alle natuurgodsdiensten, waar de mensch in het wegsterven
der natuur het beeld van zijn eigen sterven ziet, wordt aangetroffen
en welke zich in allerlei woeste en opgewonden
gebruiken lucht gaf. Daartegenover staan de vreugdefeesten, waarmede
men den god bij zijne wedergeboorte in de lente begroette en het geraas,
waarmede de vrouwen, die aan die feesten deelnamen over de bergen
trokken, dat diende om den god uit zijnen doodslaap te wekken. Men
zocht hem overal, tot men hem, d. i. zijn symbool, eene pas ontkiemende
plant, gevonden had; dan bracht men die in plechtigen optocht naar
zijnen tempel, om met offers en dansen het feest te besluiten. -
Op haren tocht over de bergen waren de vrouwen gehuld in dierenhuiden,
en droegen zij eenen thyrsosstaf (d. i. een met klimop en
wijnranken omwonden stok) in de handen. Men noemde haar Mainaden,
Bakchanten, Thyiaden,
Bassariden. (Zie Bassareus.)
Deze woeste feesten hebben voornamelijk hunnen oorsprong gevonden
in Thrakië en Makedonië, vanwaar zij naar het eigenlijke Griekenland,
vooral naar Boiotië, waar onder de Dionysosfeesten, de Agrioniën,
d. i. "het woeste feest" in Orchomenos eene eerste plaats
bekleedden, zijn overgebracht. -
Die Mainaden maakten ook in de voorstelling der Grieken een deel uit
van den grooten stoet, welke den god omringde op den tocht dien hij
tot verspreiding zijner gave ondernomen had. Die stoet, door de Grieken
thiasos geheeten, en het onderwerp van tallooze voorstellingen
der beeldende kunst, bestond uit zeer verschillende bestanddeelen.
Terwijl eerst alleen Nymphen
de gezellinnen van den god waren geweest, werd hij weldra omringd
door allerlei groepen van Silenen, Satyrs,
Panen,
Kentauren
en andere wezens van dergelijken aard. Het spreekt van zelf, dat zijn
oude leermeester Silenos
in die omgeving niet ontbrak. Met die gansche schare trok hij door
alle landen heen, overal den wijnstok plantende en zijnen eeredienst
vestigende. Zijn tocht, waarop hij als het ware de gansche wereld
aan zich onderwierp, werd door de oude schrijvers uitgestrekt tot
in Indië. Vooral ten gevolge van de veldtochten, door Alexander den
Groote ondernomen is deze tocht bij de latere Grieken onder de legenden
van Dionysos meer op den voorgrond gekomen. Alexander begunstigde
de meening, dat hij de onderneming van Dionysos als het ware wilde
voortzetten en nog verder voortdringen dan tot daar, waar de sporen
van den god en zijnen eeredienst reikten. Het spreekt van zelf, dat
alle landen, waarin de dienst van Dionysos in lateren tijd wortel
had geschoten, in de beschrijvingen van dien tocht werden opgenomen
en dat tal van sagen en verhalen van avonturen, in verschillende landen
inheemsch, langzamerhand tot één geheel werden vereenigd. Vooral de
klein-Aziatische landschappen Phrygië en Lydië moeten onder die streken
geteld worden, waar Dionysos lang had vertoefd en zich eenen duurzamen
eeredienst gesticht, die evenals andere eerediensten in die streken
een woest, opgewonden, zooals de Grieken zeiden, orgiastisch
karakter droeg. Daar werd de god omgeven door de gewone gezellen van
Rhea Kybele,
de groote moeder der goden, namelijk door de Kureten,
door de Korybanten,
Kabeiren
en Idaiische Daktylen.
Daar ontstond ook de van het oorspronkelijke Grieksche verhaal afwijkende
sage, dat de god in zijne jeugd aan Rhea Kybele ter opvoeding zou
zijn toevertrouwd. Eenen grooten invloed heeft die klein-Aziatische
eeredienst gehad op de voorstelling van den god door de beeldende
kunst. De talrijke beelden, welke hem voorstellen als jongeling van
eene tengere, bijna verwijfde gestalte, wiens in rijken overvloed
golvende lokken door den lydischen haarband (mitra) zijn
tesamengebonden, zijn ook van klein-Aziatischen oorsprong. Dikwijls
is de god daarbij in eene wijde, bontkleurige kleeding gedost, terwijl
hij nu eens afgebeeld wordt als een jongeling, dan weder als een man
van rijperen leeftijd met gevulden baard. -
In Lydië of in Phrygië is ook de sage ontstaan van Ampelos.
Deze was een schoon jongeling, dien Dionysos op zijne omzwervingen
ontmoet en liefgekregen had. Steeds was Ampelos de trouwe makker van
den god, totdat een stier hem doodde. Dionysos was radeloos van smart,
zoodat Zeus om die smart te lenigen uit het bloed van Ampelos eenen
wijnstok liet ontspruiten.
Omtrent verschillende gevechten, waarin Dionysos zou gewikkeld zijn,
weet de legende ook veel te verhalen; hij zou gestreden hebben met
de Amazonen,
er wordt gewag gemaakt van een strijd, dien hij gevoerd heeft tegen
Perseus
(Zie aldaar.), maar vooral beroemd is het aandeel, dat hij gehad heeft
aan de overwinning door de goden behaald op de Giganten.
De moeder van deze geweldige wezens, die den hemel wilden bestormen,
Gaia,
had hen onkwetsbaar gemaakt voor de wapenen der goden, zoodat zij
ongedeerd hunnen strijd konden voortzetten, totdat twee wezens, in
wier aderen ook het bloed van sterfelijke menschen vloeide, Dionysos
en Herakles
door de goden te hulp werden geroepen en hun de overwinning verzekerden.
Juist omdat Dionysos slechts ten deele van goddelijke afkomst was,
moest hij gereinigd worden van al het aardsche, dat hem aankleefde,
eer hij toegang kon krijgen tot den kring der Olympische goden. Na
den tocht, dien hij over de gansche aarde ondernomen had, waarbij
hij alle volken als het ware aan zijn gebied had onderworpen, trok
hij als overwinnaar zegevierend de woningen van den Olympos binnen,
waar hem voortaan het verblijf werd toegestaan. En toen hij daar eenmaal
was, wist hij te bewerken, dat ook aan zijne moeder Semele, volgens
sommige sagen zelfs ook aan Ariadne, eene plaats op den Olympos werd
aangewezen. Semele ontving er den naam van Thyone.
Vandaar de niet zelden aan Dionysos gegeven naam van Thyoneus.
Tot sommige andere godheden stond Dionysos in eene min of meer nauwe
betrekking. Over zijne verhouding tot Demeter is reeds gesproken.
Met Apollo
had hij verschillende punten van aanraking. Het schijnt, dat deze
twee godheden in den beginne vijandig tegenover elkander hebben gestaan
en dat het lang geduurd heeft, eer de Dionysosdienst zich naast dien
van Apollo eene plaats heeft kunnen veroveren. De luidruchtige feesten
van Dionysos vormden eene al te groote tegenstelling tegegn den in
alles waardigen en maat houdenden dienst van den zuiveren god des
lichts. Toch nam ook die strijd eens een einde. Punten van overeenkomst
werden gevonden, die het mogelijk maakten, dat in de voorstelling
der Grieken deze beide goden nauw met elkander werden verbonden. Evenals
Apollo weet Dionysos in het gemoed der menschen geestdrift optewekken
voor wat schoon is; beiden zijn evenzeer bevriend met de Muzen.
Evenals Apollo is ook Dionysos een voorspellende god en ook hij verleende,
zooals blijken zal, den menschen reiniging van zonde en schuld.
Eene zeer eigenaardige opvatting van het wezen van den god treffen
wij aan bij de Orphici,
eene godsdienstig-wijsgeerige secte, die zich noemde naar den mythischen
zanger Orpheus
uit Thrakië, en zich tot taak stelde helderder begrippen te verspreiden
omtrent het leven na den dood en omtrent de zedelijke verantwoordelijkheid,
die op iederen mensch voor zijn doen en laten rust. In de mysteriën
dier Orphici was de voornaamste godheid Dionysos-Zagreus.
Deze godheid, òf de zoon van Zeus en Demeter genoemd, òf gesproten
uit de verbintenis van Zeus met zijne eigen dochter Persephone
(eene sage, die trachtte den invloed van de krachten des hemels op
den plantengroei symbolisch voortestellen) is volgens de Orphici de
lieveling zijns vaders, door dezen aangewezen om het heelal te beheerschen.
Daarom maakte Zeus hem tot koning en gaf hem, reeds toen hij nog jong
was, meer eerbewijzen dan aan de andere goden. Zijne opleiding werd
in zijne kindsche jaren toevertrouwd aan de Kureten. Doch Hera, die
al de zonen van Zeus, welke niet de hare waren, met eenen boosaardigen
haat vervolgde, zond de Titanen
op het kind af, na hen bevolen te hebben hun gelaat door het met krijt
te besmeren onkenbaar te maken. Hoewel het kind zich door zijne goddelijke
kracht in verschillende gedaanten veranderde, moest het toch eindelijk
in den ongelijken strijd bezwijken. De Titanen verscheurden zijn lichaam
en verslonden het. Alleen zijn hart werd gered door Athena,
die het aan Zeus bracht. -
Twee van elkander afwijkende sagen verhalen, dat òf Zeus zelf dit
hart heeft verslonden, òf, dat hij het aan Semele, de moeder van Dionysos,
gegeven heeft. Of uit Zeus zelven, òf door zijn toedoen wordt dan
de jongere Dionysos geboren, die de koning, de bevrijder, het heil
der wereld wezen zou. De Titanen echter, die Zagreus hadden verscheurd,
werden door den bliksem van Zeus zoodanig getroofen, dat zij tot asch
verbrandden. Uit die asch nu, welke met het bloed van Zagreus vermengd
was, zijn de menschen gesproten. En juist daaruit laat zich het menschelijk
karakter verklaren. De lust tot het kwade, die ieder mensch met zich
omdraagt, vindt zijnen oorsprong in de asch der Titanen; de neiging
om goed te doen spruit voort uit het onder die asch gemengde bloed
van Zagreus. Kortom, de tweestrijd tusschen goed en kwaad, die in
elk menschelijk gemoed heerscht, wordt symbolisch voorgesteld door
de vermenging van wat Titanisch, d. i. woest en ruw, en wat Dionysisch,
d. i. goed, zuiver en rein is. -
De leerstellingen der Orphici werden in eenen geheimen eeredienst,
in zoogenaamde mysteriën
(Zie aldaar.) verkondigd. -
Ook bij de triëterische feesten van Dionysos schijnt een geheime eeredienst,
dien men de Dionysische mysteriën kan noemen, in zwang geweest
te zijn.
De eeredienst van den Griekschen Dionysos was ook buiten de grenzen
van Griekenland verspreid. Vooral in die Grieksche koloniën,
welke Sicilië en de kusten van Zuid-Italië bedekten, heeft
hij eene groote uitbreiding gekregen. In Rome werden, al was het dan
ook onder andere namen, ter eere van den god menigvuldige tempels
gesticht. Doch die eeredienst der Romeinen is weldra in menig opzicht
geheel vervreemd van den oorspronkelijken Griekschen eeredienst. Vooreerst
droeg daartoe bij, dat de nieuwe godheid, die in Italië werd
ingevoerd op zeer verklaarbare wijze in een zoo nauw mogelijk verband
gebracht werd met oude, inheemsche godheden. Ten andere zijn de plechtigheden
aan zijnen dienst verbonden spoedig in de tot op onzen tijd spreekwoordelijk
berucht gebleven Bacchanalia een dekmantel
geworden voor eene zóó grove zedeloosheid, dat door
de overheden der stad op de krachtigste wijze moest worden gehandeld,
om een algemeen zedebederf te voorkomen. -
Over de vereering van Dionysos te Rome zie Liber
Pater en Senatusconsultum de Bacchanalibus.

Geen der Grieksche goden is zóó dikwerf het voorwerp
geweest van de voorstellingen der beeldende kunst als Dionysos, en
bij geenen anderen god is de verscheidenheid dier voorstellingen grooter.
Nu eens wordt hij afgebeeld als kind, dan als jongeling, dan weder
als een volwassen en krachtig man; nu eens met een smachtend, bijna
vrouwelijk uiterlijk, dan weder door de heftigste gemoedsbeweging
in een toestand van geestverrukking gebracht; nu eens drinkende, dan
weêr rijdende op wilde dieren, meestal omgeven door Ariadne,
Silenos en zijnen ganschen thiasos. -
De oudste beelden van den god waren zeer eenvoudig; een stuk hout,
dat hem voorstelde, eene afbeelding van zijn gelaat alleen waren dikwijls
reeds voldoende om zijne vereerders in geestdrift te doen ontvlammen.
Er zijn zelfs nog Hermen (Zie aldaar.)
overgebleven, die òf het hoofd van Dionysos alleen voorstellen,
òf naast het zijne die der godheden, welke met hem het nauwst
waren verbonden, wier beeld dan met hem uit éénen boomstam
schijnt te ontspruiten. De latere kunst vond in de legenden, die op
Dionysos en zijne omgeving betrekking hadden eene zeer rijke stof
voor hare werken. Vooral de beeldhouwers Skopas en Praxiteles
(beiden leefden te Athene ongeveer van 392 - 350 v. Chr.) en hunne
leerlingen hebben getracht den god in de meest verschillende toestanden
en in de meest verschillende omgeving door hunne beelden te verheerlijken.
Wat de hierbij gevoegde afbeeldingen betreft, [niet
afgebeeld; Kox] de eerste stelt eene Mainade voor, die
een gevangen ree met zich meesleurende in een toestand van de hoogste
opgewondenheid den thyrsosstaf zwaait; de tweede toont Dionysos
als jongeling, het hoofd met wijnranken en druiven omkranst. Zij is
genomen naar een te Salerno gevonden beeld, dat in het museum
van Napels wordt bewaard. Met de linkerhand steunt hij op eenen thyrsosstaf,
in de rechter houdt hij eene drinkschaal (kantharos). De derde
wordt meestal de gebaarde of indische Bakchos genoemd.
Dit beeld, dat in het Vatikaansche museum staat, is wellicht het voortreffelijkste
van alle Dionysosbeelden, die tot op onzen tijd zijn bewaard gebleven.
De houding is koninklijk en waardig. De rijke haarlokken, die tot
op de schouders vallen worden door eenen haarband (mitra) tesamengehouden.
Ten onrechte is op den zoom van het in veelvuldige plooien tot op
de voeten neerhangend gewaad de naam gegrift van den Assyrischen koning
Sardanapallos. -

Dionysus als pijp
Enkele Dionysosbeelden werden, zooals uit de vierde afbeelding
blijkt, met hoornen voorgesteld. Vermoedelijk wilde men daarmede
aanduiden, dat Dionysos niet alleen een god is van wijnbouw, maar
van den landbouw in zijnen wijdsten omvang, en dat hij het was, die
het eerst de menschen geleerd heeft de stieren voor den ploeg te spannen.
-
De vijfde afbeelding eindelijk is genomen naar een uit klein-Azië
afkomstig beeld, dat in het museum te Leiden wordt bewaard.
De klimopkrans en de haarband, zoowel als de wellustige en dweepende,
maar tevens edele en verhevene uitdrukking van het gelaat toonen aan,
dat de kunstenaar door dit beeld, dat overigens in zijne trekken eenige
overeenkomst heeft met den Apollo van Belvédère, den
god Dionysos heeft willen voorstellen.

|