D : delphis - demeter

delphis / delphinus

D. i. "de dolfijn", een sterrebeeld, omtrent welks ontstaan de mythe het volgende verhaalde: Poseidon wenschte de Nereïde Amphitrite tot zijne gemalin te maken, maar deze vlood uit maagdelijke schaamte voor hem en trachtte zich te verbergen. De god zond daarop verscheidene boden tot haar, om te beproeven haar gunstiger voor hem te stemmen, en daaronder ook den dolfijn, den snelste aller visschen. Deze vond haar in de nabijheid der Atlantische eilanden en bracht het bij haar zoover, dat zij hem naar Poseidon volgde. De god was hierover zeer verheugd, hij bewees den dolfijn alle mogelijke eer, verklaarde hem tot een heilig dier en plaatste zijn beeld onder de sterren.

demeter

De dochter van Kronos en Rheia, en dus de zuster van Zeus, was de godin van den landbouw in het algemeen en der vruchten, die den mensch tot voedsel strekken, alsmede die der burgerlijke orde en wetten, tot wier invoering de landbouw den eersten grondslag heeft gelegd, toen de menschen hunne wilde, zwervende leefwijze lieten varen en zich vaste woonplaatsen begonnen te kiezen, en eindelijk ook de godin van den echt. -
Na hare geboorte deelde zij het lot harer broeders en zusters, dat is, zij werd door haren vader Kronos verslonden, doch even als zij in het leven teruggeroepen, toen Zeus zijnen vader dwong de door hem verslonden kinderen weder uittebraken. (Zie Kronos.) Zij genoot de liefde van Zeus en baarde hem eene dochter
Persephone. Bovendien worden nog als uit haar gesproten vermeld Despoina (Zie Persephone.) en het paard Areion, dat Poseidon bij haar verwekte. -
Persephone was de eenige dezer kinderen, die in den mythus van Demeter eene belangrijke rol speelt. Zij was namelijk tot eene bekoorlijke jonkvrouw opgewassen en moeder en dochter waren door eene innige liefde aan elkander verbonden, toen haar geluk plotseling werd gestoord. De in de oudheid zeer bekende en tallooze malen door dichters en kunstenaars behandelde mythe van den roof van Persephone (de Romeinen noemden haar
Proserpina) verhaalt ons, hoe Zeus zonder voorweten van Demeter, hunne schoone dochter aan zijnen somberen broeder Hades, den koning van het duistere schimmenrijk, tot gemalin had beloofd. De latere sage, vooral de Romeinsche, wees het aan koren vruchtbare eiland Sicilië aan als het oord, waar de roof van Persephone zou hebben plaats gehad in de nabijheid der stad Enna. Doch door andere schrijvers wordt het tooneel dier gebeurtenis nu eens verlegd naar de oevers van den Kephissos in het landschap Attika, dan weder naar Arkadië, of naar het klein-Aziatische Nysa. (Zie aldaar.) Toen nu de bekoorlijke maagd op zekeren dag in de nabuurschap der stad Enna, met de dochters van Okeanos speelde en zich vermaakte met het plukken van bloemen en het vlechten van kransen, zag zij eenen narcis van wonderbare schoonheid en verwijderde zich van hare gezellinnen om deze prachtige bloem te plukken. De narcis was volgens het geloof der ouden, aan de goden des doods geheiligd. Op het oogenblik dat zij zich naar de bloem vooroverbukte, opende zich plotseling de aarde, en uit de aldus ontstane kloof kwam de god der schimmen, Aïdoneus of Hades, op eenen gouden, met vier zwarte paarden bespannen wagen gezeten, te voorschijn; deze greep Persephone en ontvoerde haar naar zijn rijk in weerwil van hare wanhopigen tegenstand. De aarde sloot zich spoorloos achter haar met zulk eene snelheid, dat de ontvoerde nauwelijks den tijd had, om de goden te hulp te roepen en dat zij verdwenen was, voor hare gezellinnen hadden bemerkt, wat er gebeurde. Haar angstgeschrei werd echter door hare moeder gehoord; deze snelde toe, maar vond hare dochter niet. Toen rukte zij in wanhopige smart haar hoofdsieraad af, hulde zich in eenen donkeren sluier, ontstak fakkels aan den gloeienden Aetna en zocht, spijs en drank en het bad versmadende, negen dagen en negen nachten lang over de geheele aarde haar verloren kind, terwijl zij de fakkels in de hand droeg om haren duisteren weg te verlichten, totdat haar eindelijk op den tienden dag Helios (de zonnegod), die alles ziet en alles hoort, op haar aanhoudend smeeken openbaarde wat er gebeurd was, en ook in welk een akelig verblijf, in welks duisternis de moeder niet eens vermocht doortedringen, hare geroofde dochter nu vertoefde. Door toorn en droefheid buiten zich zelve ontvluchtte zij het gezelschap der goden van den Olympos, terwijl intusschen alle vruchtbaarheid op de aarde ophield en een algemeene hongersnood dreigde het menschelijk geslacht te verdelgen. Zij droeg gedurende dien tijd den naam van Deo, d. i. "de zoekende". Te vergeefs zond Zeus den éénen bode na den anderen op haar af om haren toorn te doen bedaren en haar te bewegen naar den Olympos terugtekeeren; zij zwoer, dat zij niet eerder weêr vruchten zou laten groeien, vóór haar dierbaar kind haar was teruggegeven. Toen moest Zeus er wel toe overgaan, om Hermes naar de benedenwereld te zenden, ten einde Persephone naar het licht der bovenwereld terugtevoeren. Vol vreugde gehoorzaamde deze aan het bevel, dat zij van Zeus ontving; maar bij het scheiden gaf Hades haar de pit van een granaatappel te eten; hierdoor was zij aan hem gebonden en kon zij niet voor altijd naar hare moeder terugkeeren. In deze moeilijkheid werd echter voorzien door eene overeenkomst, volgens welke Persephone gedurende twee derde gedeelten van het jaar op de bovenwereld bij hare moeder zou vertoeven, maar den overigen tijd in de onderwereld aan de zijde van haren somberen gemaal moest doorbrengen. -
En zoo stijgt zij dan ook telken jare, als de lente begint, uit de diepte der onderwereld tot innige vreugde harer goddelijke moeder op naar de aarde, om in het laatst van den herfst weêr aftedalen naar het onzichtbare rijk des doods.

Persephone

De zin van dezen mythus is niet moeilijk te raden. Hij bevat slechts eene zinnebeeldige voorstelling van het schouwspel, dat zich jaarlijks vertoont, dat der stervende en weder herlevende natuur. In de Eleusinische mysteriën (Zie Eleusinia.) werd dit regelmatig sterven en weder herleven der natuur het zinnebeeld van het meer verheven begrip der onsterfelijkheid van de ziel. Als Persephone, of zooals zij in die mysteriën heet, Kora, gedurende de wintermaanden in het rijk van Hades vertoeft, dan schijnt de natuur als het ware den rouw aantenemen om de verlorene dochter van Demeter. Maar ieder menschenleven deelt in het lot van Kora; het wordt de prooi van den kouden, onverbiddelijken dood, doch slechts om eenmaal, evenals Kora, schooner en heerlijker weêr optestaan.
In onmiddelijken samenhang met dezen schoonen en veelbeteekenenden mythus staat eene andere, die op de stichting der Eleusinische mysteriën betrekking heeft. Het lijden van Demeter moest namelijk tot zegen worden voor de menschheid. Toen de godin na het verlies harer geliefde dochter, vertoornd op Zeus en alle Olympische goden rondzwierf, bezocht zij onder de gedaante eener arme oude vrouw de steden en de woningen der menschen. Zoo kwam zij ook in Eleusis, waar destijds
Keleos heerschte. In diepe treurigheid zette zij zich op eenen aan den weg liggenden steen in de schaduw van eenen olijfboom neder bij de Parthenische bron, d. i. de "maagdenbron", hongerende en dorstende en aan goden en menschen wanhopende. Korten tijd daarna kwamen 's konings dochters met blinkende kannen om versch water te putten en bemerkten de oude, armoedig gekleede vrouw. De vier meisjes bestormden haar met vragen over hare afkomst, haren naam en het doel harer reis; de godin antwoordde bescheiden, dat zij Deo heette en van Kreta kwam. Kallidike, de oudste der meisjes, sprak haar troostwoorden toe en beloofde bij hare moeder Metaneira er op te zullen aandringen, dat deze haar tot opvoedster van haren, haar eerst op rijperen leeftijd geboren, nog jeugdigen zoon Demophon in dienst zou nemen. Weldra keerden de meisjes terug en voerden de wachtende oude met zich mede van de bron weg. Toen nu de godin den drempel van het paleis betrad, vervulde zij de poort tot aan de zoldering met eenen goddelijken glans en de koningin, van schrik ontzet, noodigde haar uit om te gaan zitten. Demeter wilde zich echter niet op den kunstig bewerkten zetel nederzetten, maar bleef in ootmoedige houding met nedergeslagen oogen staan, totdat haar eene dienstmaagd Iambe eenen eenvoudigen stoel bracht, waarop de godin met een omsluierd gelaat ging zitten. Zij bleef echter zwijgen van droefheid, totdat het eindelijk aan Iambe gelukte, om door allerlei potsen de treurende godin aan het lachen te brengen en hare droefheid te verdrijven. Volgens een ander verhaal dwong haar een onbehoorlijk gebaar eener oude dienstmaagd Baubo (Zie aldaar.) het eerst een lach af. Zij wees echter den met wijn gevulden beker af en begeerde, in plaats daarvan, slechts eenen gerstendrank. De hartelijkheid, waarmede men haar ontving, noopte haar om langer te blijven, ofschoon zij zich niet bekend gemaakt had, en den post van opvoedster van den jongsten zoon des huizes op zich te nemen. Uit dankbaarheid voor die goede ontvangst stortte zij over 's konings land en huis de rijkste zegeningen uit. Zij had het vooral goed met haren pleegzoon Demophon voor, daar zij hem de onsterfelijkheid wilde verleenen. Met dit doel zalfde zij hem des daags met ambrosia en legde hem des nachts in den gloed van het vuur van den haard, om hem zoo te reinigen en de onsterfelijkheid waardig te maken. Maar hare goede bedoelingen werden door de dwaasheid van Metaneira, de moeder van het kind, verijdeld. Deze bespiedde namelijk heimelijk, wat de godin deed, en toen zij zag, dat haar kind midden in de vlammen lag, uitte zij eenen luiden kreet en stoorde zoodoende het werk van Demeter. Deze openbaarde zich daarop in hare goddelijke gedaante en beval Keleos, haar in Eleusis eenen tempel te stichten, waar zij zelve hem de geheime plechtigheden aan haren dienst verbonden en de middelen, waardoor haar toorn verzoend kon worden, zou leeren. Toen de tempel nu met hulp der godin spoedig voltooid was, wijdde zij Keleos en ook andere vorsten van Eleusis, Triptolemos, Eumolpos en Diokles in de geheimen van haren eeredienst in.
Deze Triptolemos wordt door sommigen als de zoon van Keleos beschouwd, en nu eens voor denzelfden als Demophon gehouden, dan weder wordt van hem verhaald, dat Demeter na de onvoorzichtigheid van Metaneira hare gunst van Demophon op Triptolemos overdroeg. Zij leerde hem niet slechts het gebruik van den ploeg, maar schonk hem ook het zaad der tarwe, en eenen met gevelugelde draken bespannen wagen, waarmede hij boven de oppervlakte der aarde door de lucht zweefde om de vruchtdragende zaadkorrels uittestrooien en zoo de taak te vervullen, die de godin hem had opgedragen om den landbouw alom te verspreiden. Haar gehoorzamende trok Triptolemos rond door de landen der menschen, overal de zegeningen der verhevene godin verspreidende en de menschen tot een geördend samenleven in staten vereenigende. Hij stuitte daarbij op allerlei tegenstand en had vele listige vervolgingen te verduren, b. v. van
Karnabon, den koning der Geten, die een der draken, welke voor den wagen van Triptolemos gespannen waren, doodde, doch tot straf daarvoor door Demeter als slang onder de sterren geplaatst werd, en van Lynkos, den beheerscher der Skythen, die Triptolemos, toen deze in zijn land gekomen was, vriendelijk opnam, doch des nachts hem heimelijk overviel en trachtte te dooden, ten einde zich zelven den roem van de uitvinding van den akkerbouw te verschaffen. Tot straf werd hij door Demeter in eene lynx of losch veranderd. Op andere plaatsen wachtte hem eene betere ontvangst. Koning Arkas in Arkadië nam met vreugde zijn geschenk aan en leerde van hem den landbouw en in Achaia liet koning Eumelos, d. i. "de aan schapen rijke" zijn herdersleven varen en stichtte met Triptolemos Aroa d. i. "de ploegstad", waar hij zich voortaan aan den landbouw wijdde.
Degenen, die de godin versmaaden, vonden in haar steeds eene vreeselijke vijandin. Zoo wilde
Erysichthon, de zoon van Triopas, een Thessalisch vorst hare gaven niet aannemen, ja hij deed zelfs met twintig slaven een inval in een heilig bosch der godin en hieuw er de boomen om. De godin kwam tot hem onder de gedaante van eene oude priesteres en maande hem aan om aftelaten van zijn goddeloos plan. Doch hij liet zich niet storen of raden. Toen nam Demeter hare ware gedaante aan en strafte hem met eenen onverzadelijken honger. Hoe meer hij at, des te meer nam die honger toe, en weldra had hij al zijne rijkdommen verteerd en moest hij gaan bedelen langs de wegen van het vroeger door hem bestuurde land. Volgens eene andere legende verkocht hij, toen hij zijn gansche vermogen verteerd had zijne dochter Mestra en trachtte met behulp van het zoo verworven geld zijnen honger te stillen. Deze Mestra kreeg echter van Poseidon de gave om allerlei gedaanten te kunnen aannemen. Zoodra zij verkocht was, veranderde zij hare gedaante, ontvluchtte haren heer en keerde tot haren vader terug, die haar dan op nieuw verkocht. Doch ook dit baatte hem niets; eindelijk werd Erysichthon door zijnen steeds toenemenden honger er toe gedreven om de ledematen van zijn eigen lichaam te verteeren. -
Onder het heilige bosch van Demeter hebben we in deze mythe niets anders te verstaan dan een graanveld. Door het niet eerbiedigen en verzorgen daarvan heeft Erysichthon de straf der godin op zich geladen. Mestra, zijne dochter, is het voortbrengsel van zijnen arbeid, dat telkens weder in nieuwen vorm tot hem komt, maar hem op den duur toch ook niet kan baten, zoo de toorn der godin op hem blijft rusten. -
Nog heeft op Demeter als godin van den landbouw betrekking de mythe van
Iasion. Reeds Homeros en Hesiodos, dus de oudste Grieksche dichters, maken daarvan gewag. Soms wordt deze Iasion een zoon van Zeus genoemd, soms ook van Minos, den koning van Kreta, op welk eiland hij dan het eerst den akkerbouw zou ingevoerd hebben. Demeter schonk hem hare liefde en baarde hem eenen zoon Plutos, d. i. "den rijkdom". Zeus doodde dien echter, zoo voegt Homeros er bij, met zijnen bliksem. -
Ook de zin van dezen mythus is duidelijk. Iasion zaait het koren in de aarde, waarmede hier Demeter wordt geïdentificeerd en de vrucht hunner verbindtenis is Plutus, d. i. de akkerbouw bevordert de welvaart der menschen. -
Die opvatting van Demeter als de moederaarde behoort tot haar oorspronkelijk wezen. Vandaar dan ook, dat ze nauw verwant is met
Gaia en Rhea Kybele, hoewel zij aan den anderen kant eene zeer bepaald daarvan afgescheiden afzonderlijke persoonlijkheid heeft. Men kan haar velig voor een der oudste, Pelasgische godheden van Griekenland houden. Van daar haar bijnaam Pelasgis. Wat sommige schrijvers omtrent haren Egyptischen oorsprong en omtrent hare identiteit met de Egyptische godin Isis hebben beweerd, schijnt onaannemelijk. -
Als godin der aarde staat zij vooral in nauwere betrekking tot al, wat met het leven en de beschaving der menschen in verband staat. Zij is niet alleen in het algemeen de moeder van alle leven en alle werkzaamheid in de natuur, maar vooral meer in het bijzonder van die planten, welke door de menschen tot hun eigen verbruik worden verbouwd. Voor het groeien en rijpen daarvan draagt zij zorg, voornamelijk voor het koren. Zoo eerst is zij de godin van den akkerbouw geworden, en toen ze dit eenmaal was, natuurlijk ook van al die bezigheden, welke in ruimeren zin tot den akkerbouw kunnen gerekend worden, de boomkweekerij en de veeteelt. -
Daar echter het ontkiemen en de geleidelijke ontwikkeling der planten afhankelijk is van allerlei invloeden, deels van de vochtigheid, die uit de diepte der aarde opkomt, maar nog meer van de werkingen der atmospheer, van licht, lucht, warmte en regen, zoo laat het zich gemakkelijk verklaren, dat Demeter in de haar betreffende mythen in een zeer nauw verband wordt gebracht met Poseidon, den god van de vochtigheid der aarde en met de goden der lichtgevende hemellichamen. Zoo laat het zich verklaren, dat Demeter de geliefde van Poseidon genoemd wordt, (Zie beneden.) en dat sommigen zelfs Persephone, d. i. de zich in het plantenleven openbarende groeikracht, als de vrucht dezer verbintenis beschouwen; doch zoo laat het zich ook verklaren, dat Demeter de gemalin heet van den in de hoogte zetelenden Zeus, die de aarde met eenen zachten, bevruchtenden regen bevochtigt. Deze laatste voorstelling heeft, naar het schijnt, de eerste allengs op den achtergrond gedrongen, daar, volgens het algemeene volksgeloof der Grieken, Persephone beschouwd werd als eene dochter van Zeus en Demeter. Dat Demeter ook in nauw verband stond tot den god des lichts en der zon,
Apollo, bewijst het aan beiden gemeenschappelijke feest der Thargeliën, (Zie aldaar.) dat oorspronkelijk betrekking had op het rijp worden der veldvruchten. -
De godin van den landbouw werd verder natuurlijk de beschermster van al die bezigheden, welke met den landbouw in verband staan. Zij ging door voor de uitvindster van al die gereedschappen, welke bij den akkerbouw worden gebruikt; zij leerde ook aan de menschen ploegen, zaaien, maaien, schoven binden, dorschen, malen en brood bakken.
Eene hoogere, zedelijke beteekenis krijgt Demeter als de godin der beschaving, die de menschen juist door den akkerbouw opheft van den lageren trap, waarop de jagers- en herdersvolken staan, die hunne oorspronkelijke ruwheid en wildheid door wetten en zeden weet te temmen, die door de heilige instelling van den echt en door verordeningen, welke de burgers aan elkander verbinden eenen onveranderlijken grondslag legt voor de instandhouding van den staat en van het maatschappelijk leven. Wat dezen trek in haar wezen betreft, staat zij in nauw verband tot
Dionysos, die bij uitnemendheid de god is, die aan het menschelijk geslacht de beschaving heeft aangebracht en de zeden zachter gemaakt. Wijncultuur en het bereiden van wijn zijn even stellige kenmerken van eenen meer beschaafden toestand als de landbouw en het vervaardigen van brood. Van daar de nauwe samenhang dezer twee groote godheden der beschaving en der mysteriën, waarin Dionysos-Iakchos als de zoon van Demeter en de mystische bruidegom van Kora-Persephone voorkomt. (Zie Eleusinia.) Als stichtster der beschaving heet Demeter Thesmophoros, d. i. "de wettenbrengster" en het groote feest der Thesmophoriën vierde de zegenrijke werking der godin op dit gebied. (Zie Thesmophoria.) -
Eene verdere gevolgtrekking uit deze opvatting van het wezen der godin is, dat zij, zooals we boven reeds vermeldden, eene beschermster wordt van den echt, daar zonder het begrip van het huwelijk en het huisgezin een goed geordende staat niet gedacht kan worden, verder dat ook de volksvergaderingen onder hare bescherming staan, en dat de Heliasten (de rechtbank van gezworenen te Athene) behalve bij Zeus en bij
Athena ook bij haren naam moesten zweren, dat zij rechtvaardig recht zouden spreken.
Wat nu betreft de stichting der reeds meermalen genoemde Eleusinische mysteriën, die in kleine en groote Eleusiniën onderscheiden werden, hieromtrent deelt de mythe nog het volgende mede: Toen Triptolemos na vele in dienst van Demeter ondernomen reizen tot zijnen vader terugkeerde, wilde Keleos zijnen zoon dooden, uit vrees van door hem onttroond te worden, doch de godin dwong hem van zijn bewind afstand te doen ten behoeve van zijnen zoon, die daarop onder de bescherming van Demeter aldaar de Eleusinische mysteriën stichtte, een der voornaamste godsdienstige feesten van Griekenland. Over de beteekenis en inrichting daarvan, zie Eleusinia.

relief uit Eleusis

Behalve na den roof van Persephone heeft Demeter zich nog eens aan den omgang met de Olympische goden en aan haren gezegenden werkkring op aarde onttrokken. Het was toen zij om de bestendige vervolgingen van Poseidon, die in liefde voor haar ontstoken was, te ontgaan, de gedaante eener merrie aannam; de zeegod liet ondertusschen niet af, veranderde zich in eenen hengst en verwekte bij haar het beroemde, vlugge paard Areion. Uit verdriet over een kroost, dat zoo weinig op de moeder geleek, verborg Demeter zich eenen tijd lang zorgvuldig in eene grot in Arkadië, alwaar zij slechts door den god Pan bij toeval ontdekt werd, toen hij op de jacht in de nabijheid der grot kwam. Zij liet zich evenwel ditmaal gemakkelijker dan vroeger tevreden stellen. Zeus zond de Moiren af, die de beleedigde godin naar den Olympos terugvoerden. -
Behalve de Eleusiniën en Thesmophoriën werden ter eere van Demeter nog verscheidene andere groote feesten gevierd, die meest alle op den oogst betrekking hadden. De voornaamste plaatsen van hare vereering waren behalve Eleusis Kreta,
Delos, Arkadië, Attika, klein-Azië en Sicilië. -
De Dorische stammen wijdden zich voor het grootste gedeelte aan den dienst van Apollo en
Artemis en daarom trad die van Demeter bij hen op den achtergrond, al schijnt het ook dat deze godin van overouden, echt-Griekschen oorsprong is. -
Wat eindelijk de voorstelling betreft, die de Grieksche kunstenaars aan Demeter gaven, hare gewone attributen zijn korenaren, die zij deels in de hand houdt, deels in eenen krans gevlochten op het hoofd draagt, verder papaver, een met bloemen gevulde mand, zooals bij hare mysteriën gebruikt werd en eene voor hare nachtelijke omzwervingen noodige brandende fakkel. Even als in haren eeredienst de mythe van den roof van Persephone het middenpunt is geworden, waarom deze zich geheel bewoog, zoo hebben ook de kunstenaars bij voorkeur bij hunne voorstellingen minder het oog gehad op de godin van den landbouw en der beschaving, maar er meer naar gestreefd om haar aftebeelden als de moeder, die door de innigste banden der reinste liefde met hare dochter was verbonden. Op den westelijken gevel van het Parthenon te Athene had de meesterhand van Phidias eene groep gebeiteld, bestaande uit Demeter, Persephone en Iakchos. Daarvan is ongelukkigerwijze zeer weinig tot op onzen tijd bewaard gebleven.
De beelden, die nog over zijn toonen ons, dat men haar over het algemeen dezelfde gestalte en hetzelfde voorkomen gaf als aan hare zuster
Hera. Slechts was haar gelaat wat breeder en voller gevormd en had het eene zachtere, eene meer teedere uitdrukking, die hare moederlijke liefde moest aanduiden. -
Als offergeschenken bracht men haar de voor het koren zoo nadeelige zwijnen, alsmede runderen, vruchten, mede honig en honiggraten. Daarenboven waren niet alleen alle vruchtboomen aan haar gewijd, maar ook de pijnboom en de olmboom en van de bloemen de hyacinth en de papaver. -
Een groot deel van wat tot het wezen van Demeter behoorde, werd door de Romeinen op eene oud-Italische godin van den akkerbouw,
Ceres geheeten, overgedragen. Zie Ceres.