C : ceyx - charybdis

ceyx

Zie Keyx.

chalkeia (chalcea)

Oorspronkelijk een gemeenschappelijk feest van alle Atheensche burgers, gevierd ter eere van Athena Erganê, later een bijzonder feest der handwerkslieden, vooral door hen, die in metaal arbeidden, ter eere van Hephaistos gevierd.

chalkioikos (chalcioecus)

D. i. "de in een koperen huis wonende", een bijnaam van Athena Poliuchos in Sparta. Zij werd zoo genoemd naar den koperen tempel, welks bouw door Tyndareos was aangevangen en waarin zich een koperen beeld der godin bevond. Haar ter eere vierden de jongelingen de Chalkioikia, op welk feest zij gewapend in den genoemden tempel bijéénkwamen om aan de godin een offer te brengen.

chaos

Oorspronkelijk de ruimte, die alles omvat, en die er vóór de wording aller dingen geweest was, de ledige onmetelijke ruimte; later de verwarde, vormelooze massa, waaruit de wereld, zoowel de goden, als ook hemel, lucht, aarde en zee en al hunne bewoners trapsgewijze gevormd werden. De Romeinsche dichter Ovidius noemt dit het oorspronkelijke element, dat alle dingen in zich bevatte, een ruwen ongeregelden klomp, waarin alles vijandig door elkander lag en elkander bestreed, totdat door de scheiding der elementen daaruit de orde werd geboren. Volgens den Griekschen dichter Hesiodos verwekte de Chaos uit zich zelven eerst Gaia (de Aarde) met hare breede borsten, als den grond van het bestaan van alle dingen. Tegelijk scheidde zich uit den Chaos de Tartaros af, de ledige en duistere afgrond onder de aarde en eindelijk Eros, de liefde, die alles schept, en waaraan al wat leeft zijn aanzijn te danken heeft. Na de schepping dezer drie bracht de Chaos wederom tweelingen voort: Erebos en Nyx, (d. i. "de Nacht", in het Grieksch van het vrouwelijk geslacht), de eerste eene mannelijke, de tweede eene vrouwelijke personificatie van de duisternis en van den nacht. Erebos en Nyx huwden met elkander en uit dit huwelijk werden wederom tweelingen geboren, Aither en Hêmera, de eerste eene mannelijke, de tweede eene vrouwelijke personificatie van het licht en den dag.

charidotes

D. i. "degeen, die vreugde schenkt", een bijnaam van Hermes bij de bewoners van het eiland Samos. Onder dezen naam werd hij bij hen aangeroepen op een feest, dat gevierd werd ter herinnering aan den nood, waarin zij tien jaren lang verkeerd hadden, en gedurende welken de Samiërs, door hunne vijanden in het nauw gebracht, genoodzaakt waren zich hun onderhoud door rooven en stelen te verwerven. Op dat feest was het ter eere van Hermes, die de patroon was der dieven, geoorloofd elkander te bestelen.

charis

Zie Chariten.

charisia

Een feest o. a. te Athene ter eere der Chariten onder vroolijkheid en dans vooral des nachts gevierd. Degeen, die het onvermoeidst danste en den nacht doorwaakte kreeg een koek uit geroosterde gerst en honig gebakken. Zie Charitesia.

chariten

Source: Dr. Vollmer's Wörterbuch der Mythologie aller Völker.
Stuttgart: Hoffmann'sche Verlagsbuchhandlung, 1874.

Door de Romeinen Gratiën genoemd, de godinnen der bevalligheid en lieftalligheid, de bewerksters en beschermsters van al wat schoon en sierlijk is. Zij waren, zoo werd althans gewoonlijk aangenomen, drie in getal, en wel drie zusters, de dochters van Zeus en de Okeanide Eurynome, en droegen de namen van Euphrosyne, d. i. "feestvreugde", Aglaia d. i. "feestelijke glans" en Thaleia d. i. "bloeiend geluk". Volgens eene andere overlevering stamden zij af van Helios, den zonnegod, en Aigle, of van Dionysos en Aphrodite. Homeros spreekt slechts van ééne Charis, die in de Ilias als gemalin van Hephaistos optreedt, terwijl deze god in de Odysseia als gemaal van Aphrodite voorkomt. Doch ook Homeros spreekt reeds van Pasithea, "eene der jongere Chariten", die bestemd was tot gemalin voor den god van den slaap en hij noemt de Chariten in het meervoud dienaressen van Aphrodite. Zoo spreekt ook de dichter Hesiodos van Aglaia, "de jongste der Chariten", als de gemalin van Hephaistos. De Spartanen vereerden twee Chariten Kleta, d. i. "het geroep" en Phaënna d. i. "de glans", de Atheners ook twee, welke onder de namen van Auxo d. i. "die den wasdom bevordert" en Hegemone d. i. "de leidsvrouw" vereerd werden. -
Het bovengenoemde drietal was van Boiotischen oorsprong, doch werd later door het gansche Grieksche volk aangenomen en vereerd. Het is natuurlijk, dat zij vooral beschouwd worden als dienaressen en gezellinnen van Aphrodite. Door deze worden zij in haar heilig bosch te Paphos gewasschen, met ambrosische olie gezalfd en in bevallige kleederen gehuld, maar reeds hare namen, zoowel die, welke later meer algemeen in gebruik waren, als die, welke te Sparta en te Athene in zwang bleven, duidden haar aan als verblijdende, verheven genot schenkende godheden. Hierbij moet echter wel in het oog gehouden worden, dat wilde, uitgelaten vroolijkheid in strijd is met haar wezen, maar dat integendeel de zinnelijke genietingen door het waas van bevalligheid, dat zij er aan weten te verleenen, worden verfijnd en gelouterd. Zoo laat het zich ook begrijpen, dat
Hera, de koningin des hemels, hare verheven schoonheid ontleent aan den gordel van Charis, dien Aphrodite haar bij haar huwelijk met Zeus ten geschenke had gegeven. -
Zonder de medewerking of den invloed der Chariten mist elk werk bevalligheid en sierlijkheid, al ware het anders ook nog zoo volmaakt; daarom worden zij ook in zulk een nauw verband gebracht tot den kunstvaardigen god Hephaistos. Zonder hare tegenwoordigheid ontaardt de reine vreugde in uitgelatenheid, het blijde feest in woeste ongebondenheid, de liefde in onreinen wellust en de scherts in lompheid. Zelfs de schoonheid kan hare medewerking niet ontberen, omdat de Chariten alleen den stempel van het waarachtige schoon verleenen. Maar haar gebied bepaalt zich niet tot het uiterlijke; door hare gunst krijgen ook de genietingen des geestes, muziek, kunst, poëzie, welsprekendheid hare hoogste waarde. -
De Chariten waren dus geene godheden, aan wie men eenen zelfstandigen werkkring aangewezen had, maar zij verschijnen steeds in het gevolg van andere goden, vooral van Aphrodite, Dionysos,
Apollo en de Muzen, om door hare lieftallige tegenwoordigheid over datgene, wat deze uitwerken of voortbrengen, bekoorlijkheid, leven, betooverende aanlokkelijkheid te verspreiden. Ook Peitho, de godin der vleiende overreding, kan haar bijzijn niet ontberen. Met haar, zoo zegt een Grieksch dichter, treedt al wat het hart verheugt en al wat liefelijk is de woning des menschen binnen. -
Later, in den Romeinschen tijd, beschouwde men haar ook als symbolen der dankbaarheid, en van het weldoen. -
Te Athene werden zij ook gehouden voor godheden, die macht hadden over het weder. Vandaar, dat zij dikwijls in verband werden gebracht met de
Horen. -
In Griekenland bezaten de Chariten tal van tempels, deels afzonderlijk, deels gemeenschappelijk met de andere godheden, in wier gezelschap zij gewoonlijk werden aangetroffen. -
De oudere Grieksche kunst stelde haar voor als schoone, door een lang gewaad geheel bedekte jonkvrouwen. Later evenwel verdween dat bekleedsel langzamerhand, totdat zij eindelijk van elk omhulsel ontdaan werden voorgesteld. Hare beelden zijn minder te kennen aan bepaalde attributen, dan hieraan, dat ze elkander steeds omhelzen, of elkander de hand geven. Toch vindt men somtijds rozen, een mirtentak en dobbelsteenen als hare attributen aan hare beelden aangebracht.

Heinz Guth : Three Graces

Oil on board. Size h 122 w 93

(Geïnteresseerd in de receptie van de Chariten? Tik bij de zoekmachine van AltaVista - afbeeldingen : Three Graces. Je vindt de gekste dingen.)

charitesia

Een feest ter eere der Chariten te Orchomenos in Boiotië gevierd, dat voornamelijk bestond in eenen wedstrijd van zangers en dichters. Dit feest werd ook met den naam van Charisia bestempeld. (Zie aldaar.)

charon

Dali : Charon

De veerman der onderwereld, een grijze dienaar van Hades, een zoon van Erebos en Nyx, volgens den dichter Vergilius een wezen van eene leelijke en schrikwekkende gedaante. Hij lag steeds met eene boot aan den oever van het water, dat het schimmenrijk van alle zijden omringde, ten einde de zielen der afgestorvenen, die hem door Hermes toegevoerd werden, optenemen, en over de Styx, den Kokytos en den Acheron naar de overzijde te roeien, opdat zij door de poorten der onderwereld, die door Kerberos bewaakt werden, in het eigenlijke doodenrijk zouden kunnen geraken. Tot loon voor dezen arbeid ontving hij van elke schim eene kleine munt, obolos genaamd, die men daarom elken afgestorvene in den mond medegaf. Charon mocht slechts die zielen overvoeren, wier lichamen op de aarde begraven waren; de onbegravenen moesten langs de oevers van de Styx omzwerven, en zoolang wachten, tot dat de eene of andere liefderijke hand hunne lichamen begraven had. Daarom haastte zich dan ook Antigone om haren broeder met opoffering van haar eigen leven een graf te bereiden. -
Evenmin mocht de norsche veerman levenden overzetten, indien hij daartoe geene volmacht van de goden verkregen had. De levende, die door hem wilde overgevoerd worden, moest aan Charon een gouden tak, dien hij van de goden gekregen had, toonen, om te bewijzen, dat deze den ondernomen tocht goedkeurden. Toen daarom
Herakles, zonder zulk een teeken werd overgezet, werd Charon hiervoor gestraft. -
Hij werd afgebeeld als een norsch oud man, met een ruigen baard en armoedige kleeding.

Charon : détail van Michelangelo's Laatste Oordeel

charybdis

Zie Skylla.