GEMINUS
(Zie http://en.wikipedia.org/wiki/Geminus
voor een artikeltje over Geminus.)
Inleiding op de astronomie
Hoofdstuk I: De Dierenriem
De Dierenriem wordt verdeeld in 12 delen. Elk van de
stukken heeft als gemeenschappelijke naam "een twaalfde
deel", en als speciale naam, op grond van de sterren die
het bevat, waardoor elk ook zijn karakteristieke vorm
heeft, een sterrenbeeld. De 12 sterrenbeelden zijn de
volgende: Ram, Stier, Tweelingen, Kreeft, Leeuw, Maagd,
Weegschaal, Schorpioen, Boogschutter, Steenbok, Waterman
en Vissen.
Het woord "sterrenbeeld" wordt op twee manieren
gebruikt, ten eerste voor het twaalfde deel van de
Dierenriem, d.w.z. een zekere afstand in plaats, die
door sterren of punten begrensd wordt, ten tweede voor
de door de sterren gemaakte afbeelding, op grond van de
gelijkenis en de positie van de sterren.
De een-twaalfde delen nu zijn gelijk naar grootte; want
met de vizierbuis wordt de Dierenriem in 12 gelijke
delen verdeeld. Maar de vaste sterrenbeelden zijn niet
gelijk naar grootte, noch bestaan zij uit een gelijk
aantal sterren, noch maken zij alle hun eigen plek vol
in de een-twaalfde delen. Sommige zijn te klein, zoals
de Kreeft, die maar een klein deel van het eigen gebied
bestrijkt. Andere gaan hun plaats tebuiten en bestrijken
delen van voorafgaande en volgende tekens, zoals de
Maagd. Bovendien liggen sommige van de 12 tekens ook
niet helemaal in de Dierenriem, maar zijn of
noordelijker, zoals de Leeuw, of zuidelijker, zoals de
Schorpioen.
Elk van de een-twaalfde delen wordt weer verdeeld in 30
delen, en een zo'n stukje wordt een graad genoemd, zodat
de hele Dierenriem 12 tekens en 360 graden omvat.
De zon legt in een jaar de weg af door de Dierenriem.
Want een jaar is de tijd, waarin de zon zijn weg aflegt
rond de Dierenriem en van hetzelfde punt terugkeert naar
hetzelfde punt. Die tijd bestaat uit 365 en een kwart
dagen; in zoveel dagen namelijk passeert de zon 360
graden, zodat het maar weinig scheelt, of de zon beweegt
in een dag over een graad. Maar toch zijn een graad en
een dag heel verschillende dingen. Want een graad is een
zekere afstand, en wel het dertigste deel van een teken,
maar een dag is een tijd, vrijwel het dertigste deel van
een maand. Een graad is het 360-ste deel van de
Dierenriem, een dag is vrijwel het 365 en een vierde
deel van een jaar tijd. En alle tekens beslaan dertig
graden, maar niet alle dertig dagen.
De tijd van een jaar wordt verdeeld in 4 delen, lente,
zomer, herfst en winter. De lente-aequinox vindt plaats
rond het hoogtepunt van de bloeitijd in de eerste graad
van de Ram. Het zomersolstitium vindt plaats tijdens het
intenser worden van de hitte in de eerste graad van de
Kreeft. De herfst-aequinox vindt plaats rond xxxxxxxxxx.
Het zomersolstitium is, wanneer de zon het dichtst bij
de streek waar wij wonen komt, zijn noordelijkste cirkel
beschrijft en de langste dag tot stand brengt van alle
in het jaar, en de kortste nacht. De langste dag is
gelijk aan de langste nacht, en de kortste dag is gelijk
aan de kortste nacht. De langste dag op de breedtegraad/
in de streek van Rhodos heeft 14 en een half
aequitoriale uren. De herfst-aequinox is, wanneer de zon
op zijn weg van noord naar zuid weer op de aequator komt
en de dag gelijk aan de nacht maakt. Het
wintersolstitium is, wanneer de zon het verst weg is van
de streek waar wij wonen, zijn laagste cirkel ten
opzichte van de horizon en zijn meest zuidelijke cirkel
beschrijft, en de langste nacht van alle in het jaar
maakt, en de kortste dag. De langste nacht op de
breedtegraad/ in de streek van Rhodos heeft 14 en een
half aequitoriale uren.
De tijd tussen de solstitia en de aequinoxen wordt op de
volgende wijze verdeeld. Van de lente-aequinox tot het
zomersolstitium zijn 94 en een halve dagen. Want in
zoveel dagen legt de zon de weg af door de Ram, de Stier
en de Tweelingen, bereikt de eerste graad van de Kreeft
en maakt het zomersolstitium. Van het zomersolstitium
tot de herfst-aequinox zijn 92 en een halve dagen. Want
in zoveel dagen legt de zon de weg af door de Kreeft, de
Leeuw en de Maagd, komt aan bij de eerste graad van de
Weegschaal en maakt de herfst-aequinox. Van de
herfst-arquinox tot het wintersolstitium zijn 88 en een
achtste dagen. Want in zoveel dagen legt de zon de weg
af door de Weegschaal, de Schorpioen en de Boogschutter,
bereikt de eerste graad van de Steenbok en maakt het
wintersolstitium. Van het wintersolstitium tot de
lente-aequinox zijn 90 en een achtste dagen. Want in
zoveel dagen legt de zon de weg af door de overgebleven
drie tekens, de Steenbok, de Waterman en de Vissen. Alle
dagen van die vier periodes opgeteld geven een totaal
van 365 en een vierde dagen, hetgeen het aantal dagen
van het jaar was.
Hierbij doet zich de vraag voor, waarom, terwijl de vier
delen van de Dierenriem gelijk zijn, de zon, zich aldoor
met gelijke snelheid voortbewegend, in ongelijke tijden
zijn weg aflegt over gelijke afstanden. Want bij de hele
astronomie wordt verondersteld, dat de zon en de maan en
de vijf planeten zich met gelijke snelheid en in cirkels
en in de richting, tegengesteld aan (die van) de kosmos
voortbewegen. De Pythagoreeërs, die als eersten
kwamen tot dergelijke vragen, veronderstelden al, dat de
bewegingen van de zon en de maan en de vijf planeten
cirkelvormig en gelijkmatig zijn. Want een dergelijke
wanorde vonden zij niet aannemelijk voor de goddelijke
en eeuwige hemellichamen, nl. dat zij nu eens sneller
bewegen, dan weer langzamer, dan zelfs stil staan, wat
men ook wel "stationaire toestand" noemt bij de vijf
planeten. Zelfs bij een gematigd en ordelijk mens zou
men een dergelijke ongelijkmatigheid van beweging bij
het voortgaan niet verwachten. De noodzakelijkheden van
het leven zijn voor mensen vaak de oorzaak van traagheid
en snelheid; maar met betrekking tot de onvergankelijke
natuur van de sterren is het onmogelijk enige oorzaak
aan te voeren van snelheid en traagheid. Om die reden
stelden zij het probleem als volgt, nl. hoe door middel
van cirkelvormige en gelijkmatige bewegingen de
verschijnselen konden worden weergegeven.
Wel, wat betreft de overige sterren zullen wij de
oorzaak elders geven. Maar nu zullen wij met betrekking
tot de zon aantonen, door welke oorzaak hij, zich met
gelijke snelheid voortbewegend, in ongelijke tijden zijn
weg aflegt over gelijke afstanden.
Boven alles is de zogenaamde sfeer van de vaste sterren,
die de afbeeldingen bevat van alle vaste sterrenbeelden.
Men moet aannemen, dat niet alle sterren op een
oppervlak liggen, maar dat sommige zich hoger bevinden,
andere lager. Doordat ons gezichtsvermogen uitkomt bij
een gelijke lengte is het verschil in hoogte niet
waarneembaar. Onder de sfeer van de vaste sterren ligt
Phainoon (de Schijnende), de ster die van Kronos genoemd
wordt (Saturnus). Deze legt zijn weg door de Dierenriem
af in bijna precies 30 jaar, en een teken in twee jaar
en zes maanden. Onder Phainoon en lager dan deze gaat
Phaethoon (de Stralende), de ster die van Zeus genoemd
wordt (Juppiter). Deze legt zijn weg af door de
Dierenriem in 12 jaar, en een teken in een jaar.
Daaronder houdt Puroeis (de Vurige) zijn plaats, de ster
van Ares (Mars). Deze gaat door de Dierenriem in twee
jaar en zes maanden, en een teken in twee en een halve
maand. De volgende plaats wordt door de zon bezet, die
in een jaar zijn weg aflegt door de Dierenriem, en in
bijna precies een maand door een teken. Lager dan die
ligt Phoosphoros (Lucifer, de Licht-dragende), de ster
van Aphrodite (Venus). Deze beweegt zich met bijna
precies dezelfde snelheid als de zon voort. Daaronder
ligt Stilboon (de Glanzende), de ster van Hermes
(Mercurius), en ook hij beweegt zich met dezelfde
snelheid als de zon. Het allerlaagst gaat de maan, die
in 27 en een derde/vierde (?) dag de weg aflegt door de
Dierenriem, en een teken in twee dagen en ongeveer een
vierde deel van een dag.
Welnu, als de zon zich bewoog rond de sfeer van de vaste
sterrenbeelden, waren de tijden tussen de solstitia en
de aequinoxen in ieder geval gelijk aan elkaar. Want
zich met dezelfde snelheid voortbewegend moest hij
gelijke afstanden dan wel in gelijke tijden afleggen.
Evenzo geldt, dat ook als de zon zich lager dan de
Dierenriem voortbewoog, maar wel rond hetzelfde
middelpunt als de Dierenriem, dat ook dan de tijden
tussen de solstitia en de aequinoxen gelijk zouden zijn.
Immers, alle cirkels, die rond hetzelfde middelpunt
beschreven worden, worden op gelijke wijze verdeeld door
de middellijnen. Aangezien de cirkel van de Dierenriem
in vier gelijke delen wordt verdeeld door de
middellijnen, die de zomer- en winterpunten en de lente-
en herfstpunten verbinden, moet noodzakelijkerwijs dan
ook de cirkel van de zon in vier gelijke delen worden
verdeeld door dezelfde middellijnen. Zich met dezelfde
snelheid voortbewegend over de eigen sfeer zou de zon
dan de vier gedeelten in gelijke tijden afleggen. Maar
in werkelijkheid gaat de zon lager en beweegt zich voort
langs een eccentrische cirkel, zoals hieronder in een
tekening wordt aangegeven. De cirkel van de zon en die
van de Dierenriem hebben niet hetzelfde middelpunt, maar
de sfeer van de zon is naar een kant opgeschoven. Door
die positie wordt de baan van de zon in vier ongelijke
delen verdeeld. Het grootst is de afstand, die ligt
onder het kwart van de Dierenriem, dat gaat van de
eerste graad van de Ram tot de dertigste graad van de
Tweelingen, het kleinst is de afstand, die ligt onder
het kwart, dat gaat van de eerste graad van de
Weegschaal tot de dertigste graad van de Boogschutter.
Het valt dus redelijk te verklaren, dat de zon, zich met
dezelfde snelheid voortbewegend over de eigen cirkel,
ongelijke afstanden in ongelijke tijden aflegt en de
grootste afstand aflegt in de langste tijd en de
kleinste afstand in de kortste tijd. Wanneer de zon de
grootste afstand over de eigen cirkel voltooit, dan
passeert hij het kwart van de Dierenriem, dat gaat van
de lente-aequinox tot het zomersolstitium; wanneer hij
de kleinste afstand over de eigen cirkel beweegt, dan
passeert hij het kwart van de Dierenriem, dat gaat van
de herfst-aequinox tot het wintersolstitium. Omdat
ongelijke afstanden van de zonnecirkel liggen onder
gelijke afstanden van de (cirkel van de) Dierenriem,
zijn de tijden van de solstitia tot de aequinoxen dus
noodzakelijkerwijs ongelijk. De langste tijd is die van
de lente-aequinox tot zomersolstitium, de kortste die
van herfst-aequinox tot wintersolstitium. De zon beweegt
zich dus aldoor met dezelfde snelheid voort, maar door
de eccentriciteit van de sfeer van de zon legt hij in
ongelijke tijden de weg af door de kwarten van de
Dierenriem.
Op dezelfde manier wordt verklaard, dat de zon de weg
door de gelijke sterrenbeelden aflegt in ongelijke
tijden. Immers, als wij van de uiteinden van de twaalf
gedeelten rechte lijnen trekken naar het middelpunt van
de cirkel van de Dierenriem, zoals hieronder in een
tekening wordt gedaan, wordt de cirkel van de Dierenriem
in 12 gelijke delen verdeeld, maar de cirkel van de zon
door de eccentriciteit in 12 ongelijke delen; de
grootste afstand ligt onder de Tweelingen, de kleinste
onder de Boogschutter. Om die reden duurt de weg van de
zon door de Tweelingen het langst, de weg door de
Boogschutter het kortst, terwijl de zon zelf aldoor met
gelijke snelheid beweegt. Dat de zonnecirkel door zijn
eccentriciteit in ongelijke delen wordt verdeeld heeft
tot gevolg, dat ook de tijden van de sterrenbeelden
ongelijk zijn.
Hoofdstuk III: De vaste sterrenbeelden
De vaste sterrenbeelden worden verdeeld in drie
gedeelten. Sommige ervan liggen op de cirkel van de
Dierenriem, andere worden "noordelijke" genoemd, weer
andere noemt men "zuidelijke".
De sterrenbeelden die liggen op de Dierenriem zijn de 12
tekens, waarvan wij de benaming eerder noemden. En in
die 12 tekens hebben sommige sterren zich een eigen naam
verworven, door de bijzondere betekenis, die hen gegeven
wordt. Zo worden de sterren, die op de rug van de Stier
liggen, zes in getal, de Pleiaden genoemd. De sterren,
die liggen op de ossenkop van de Stier, vijf in getal,
worden de Hyaden genoemd. De ster, die gaat voor de
voeten van de Tweelingen wordt Voorvoet (eta Geminorum)
genoemd. De sterren in de Kreeft, die lijken op een
nevelige bundel, worden de Ruif (Praesepe) genoemd. De
twee sterren, die daar vlakbij liggen heten de Ezels
(Asinus Borealis en Australis). De heldere ster in het
hart van de Leeuw krijgt zijn naam naar de plaats waar
hij ligt en heet het Hart van de Leeuw; door sommigen
wordt hij Koninkje (Regulus) genoemd, omdat zij die rond
die plek geboren worden een koninklijke afkomst lijken
te hebben. De heldere ster, die ligt aan het uiteinde
van de linkerarm van de Maagd wordt de Korenaar genoemd
(Spica). De kleine ster, die ligt bij de rechtervleugel
van de Maagd is genaamd de Vroege Oogster
(Vindemiator/-trix?). De vier sterren, die liggen aan
het uiteinde van de rechterarm van de Waterman worden
het Kruikje genoemd. De sterren, die vanaf de
staartdelen van de Vissen op een rij liggen worden de
Lijnen genoemd. In de zuidelijke lijn zijn negen
sterren, in de noordelijke lijn zijn vijf sterren. De
heldere ster, die ligt aan het uiteinde van de lijn
wordt de Knoop genoemd (a Piscium, Alrisha).
Noordelijke sterrenbeelden zijn alle sterrenbeelden, die
liggen ten noorden van de Dierenriem. Dit zijn de
volgende: de Grote Beer en de Kleine (Ursa Maior en
Minor), de Draak (Draco), die tussen de Beren door gaat,
de Berenhoeder (Bootes), de Krans (Corona), de Geknielde
Man (Hercules), de Slangenhouder (Ophiuchus), de Slang
(Serpens), de Lier (Lyra), de Vogel / Zwaan (Cygnus), de
Pijl (Sagitta), de Adelaar (Aquila), de Dolfijn
(Delphinus), het Hoofd van het Paard volgens Hipparchus
(Equuleus), het Paard (Pegasus), Cepheus, Cassiopeia,
Andromeda, Perseus, de Wagenmenner (Auriga), de
Delta-vormige (Triangulus) en, laatst door Callimachus
als sterrenbeeld aangewezen, de Vlecht van Berenice
(Coma Berenices).
Opnieuw hebben ook bij deze sterrenbeelden sommige
sterren eigen benamingen door een bijzondere betekenis,
die bij hen algemeen gebruikelijk is. Zo wordt de
opvallende ster, die ligt in het midden van de benen van
de Berenhoeder (Bootes) de Berenwachter (Arcturus)
genoemd. De heldere ster, die ligt bij de Lier, wordt
met dezelfde naam als het hele teken de Lier (a Lyrae, Vega) genoemd. De
middelste van de drie sterren in de Adelaar wordt met
dezelfde naam als het hele teken de Adelaar (a Aquilae, Altair) genoemd. De
sterren, die liggen aan het uiteinde van de linkerarm
van Perseus heten het Hoofd van de Gorgo (Algol?). De
kleine sterretjes, die dicht op elkaar liggen aan het
uiteinde van de rechterarm van Perseus vormen het
sterrenbeeld voor het Kromzwaard (Ensis falcatus? chi en
h Persei?). De heldere ster, die ligt op de
linkerschouder van de Wagenmenner wordt het Geitje
(Capella) genoemd, de twee sterretjes, die liggen aan
het uiteinde van zijn linkerarm heten de Bokjes (Haedi,
zeta en eta Aurigae).
Zuidelijke sterrenbeelden zijn alle sterrenbeelden, die
liggen ten zuiden van de Dierenriem. Dit zijn de
volgende: Orion en de Vroege Hond (Canis Minor), de Hond
(Canis Maior), de Haas (Lepus), de Argo (Argo Navis,
dwz. Carina, Puppis en Vela), de Waterslang (Hydra), het
Mengvat (Crater), de Raaf (Corvus), de Centaur
(Centaurus), het Dier, dat door de Centaur wordt
bedwongen (Lupus), en de Thyrsosstaf, die door de
Centaur wordt vastgehouden, volgens Hipparchus (Thyrsus?
a Centauri?), het Wierookaltaar (Ara), de Zuidelijke Vis
(Piscis Australis), het Zeemonster (Cetus), het Water
van de Waterman (?), de Rivier vanaf Orion (Eridanus),
de Zuidelijke Krans (Corona Australis), door sommigen
het Hemeltje genoemd, en de Herautsstaf (Caduceus),
volgens Hipparchus (?).
Ook bij deze hebben sommige sterren een eigen naam. Zo
wordt de heldere ster in de Vroege Hond de Vroege Hond
genoemd (a Canis Minoris,
Procyon). De heldere ster in de bek van de Hond, die het
toenemen van de zomerhitte lijkt te veroorzaken wordt
met dezelfde naam als het hele sterrenbeeld de Hond
genoemd (a Canis Maioris,
Sirius). De heldere ster, die ligt aan het uiteinde van
het roer van de Argo wordt Canopus genoemd (a Carinae, Canopus). Deze is op
Rhodos moeilijk te zien en is alleen vanaf hoge plekken
helemaal zichtbaar; in Alexandrië is hij echter
helemaal duidelijk te zien. Want ongeveer een kwart van
het sterrenbeeld is daar zichtbaar boven de horizon.
Hoofdstuk IV: As en polen
Het heelal is bolvormig. De diameter van het heelal,
rondom welke het heelal draait, wordt de as genoemd. De
uiteinden van de as heten de polen van het heelal. Van
de polen wordt de een de noordelijke genoemd, de ander
de zuidelijke. De noordpool is aldoor zichtbaar, althans
vanaf de plek waar wij wonen, de zuidpool is aldoor
onzichtbaar ten opzichte van onze horizon. Er zijn
echter plaatsen op de aarde, waar het zo is, dat de
hemelpool die bij ons altijd te zien is voor de mensen
daar onzichtbaar is, en de pool die voor ons onzichtbaar
is voor hen te zien is. Er is trouwens ook een plaats op
de aarde, waar de twee polen allebei aan de horizon
liggen.
Hoofdstuk V: De cirkels in de sfeer
...
|