MORGENGEBED
Sapphische strophen
Zon, die met uw stralende wagen
opwaarts
Rijdt de steile daag'lijksche baan, uw rondas
Blinkt van blindend licht, in de handen houdt ge
Purperen teugels;
Heden ziet ge weer de geheele
wereld:
Landen, zeeën, steden en menschen, die zich
Warme' in uw omarmende stralen, wijl ge
Glimlachend neerblikt;
Ziet gij heden haar, die ik zoo
beminde,
- Zij is onder schoonsten door schoonheid kenbaar -
Wijt haar dan dat zij, schoon ze trouw beloofde,
Mij heeft verlaten;
Dìt nog, Zon, voor gij uwen baan
gaat rijden:
Als gij tot haar spreekt - o! verhoor mijn bede! -
Spreek dan niet tot haar met uw slaande stralen,
Maar met uw kussen!
Martinus Nijhoff.
Uit: Verzamelde gedichten.
(Eerste deel van het Verzameld Werk)
Amsterdam, Bert Bakker, 1978.
(Zevende druk)
(Oorspronkelijk verschenen in Amsterdamsche
Studenten-almanak, 1914)
|