De superman

Sluimerend aan de zijde van Helena, na haar tweeëntachtig keer beslapen te hebben

Naakt aan zijn zijde, wijl haar borsten zwellen
Van verlangen, zegt ze: " Hoe is 't mogelijk?"
Uit haar ogen straalt een naamloos geluk.
"Wie kan, diamanten, uw karaten tellen?"

In een lome omhelzing wil ik het wiegen,
Haar vlees dat ik in mij weg voel zinken.
Haar ogen staan groot, vooral als ze liegen.
"Maak je tranen niet zo zout, ik wil ze drinken."

Wel menigmaal huivert ze; doch terstond
Als ze slaapt hoor ik niets meer dan haar hart.
En 't allerzoetste is haar beminde mond,
Is haar beminde mond, die de wereld tart.

Oh monden, vorm toch jullie eensgezinde
Liefdesvertrek, zoals 't hek wordt ontsloten
Bij een huwelijk tussen hert en hinde.
Onze tongen daarin: echtgenoot en echtgenote.

Zoals Adam naast zich, als door een schicht
Getroffen, Eva aantreft, uit zijn rib geboren,
Zie ik hoe bij 't ontwaken zij naast me ligt:
Schone Helena, uit velen de verkorene.

In grijze tijden trillerde een hoorn:

"O Schone
Die tronen
En zonen
Van koningen
Velde...

Die strijd en
Wreed lijden
Bereidde
Voor beide
Helden...

Je zag nooit
Een mooier
Toernooi
Op Trojes
Velden...

Tot Achilles
Toesnelde..."

Zijn zegekar, die in zijn spoor
Hector meesleept rond de schansen
Omslingert een spiegel waarvoor
Naakt en rozerood glanzend
Helenaas
Tere waas
Danst.

"O Schone
Die tronen
En zonen
Van koningen
Velde..."

De oude Priamus smeekt, de veelgekwelde:

"Achilles, Achilles, killer is je hart
Dan goud, brons, zwaarden of lansen,
Achilles, Achilles, harder dan hard,
Dan de wrede rotsen van onze schansen!"

Voor haar spiegel, rozerood glanzend:

"Oh nee, Priamus, er is niets zo hard
Dan mijn borsten, die onbewogen kogels.
Bij al dit bloed staan hun tepels star,
Van koraal als het oog van watervogels.

In de koude pupil zie je hun scharlaken ziel.
Er is niets zo kil, nee, nee, nee, Priamus."

Paris, moedwillig,
Schoot als Cupido
In de hiel van Achilles
Met pijl en boog;
Paris - Eros
Met zijn jongensblos,
De mooie Paris die uit velen, na
Zoete beloften, de godin der liefde koos;
De ontvoerder van de schone Helena
Naar Troje,
Paris, de mooie,
Paris, de boogschutter, is gevonden:
Geschonden ligt hij terneer op de grond en
Gieren eten van zijn dode ogen en geslacht:
"O Schone
Die tronen
En zonen
Van koningen
Ombracht..."

Noodlot, Noodlot, allerwreedst Noodlot!
De grote bloeddrinker bejubelt zijn prooi en
Griekse lijken bezaaien de vlakte van Troje.
Het Noodlot komt mét de gieren aan bod.
Allerwreedst Noodlot, stamvader der goden!

Maar Helena opent haar wonderklare ogen:

"Noodlot is maar een woord, en op de hoge
Hemel van mijn ogen na is iedere hemel een dode.
Doorvors die blauwe afgrond, stervelingen, en
Lees er het bericht in van schrikwekkende dingen.
Mijn echtgenoot en mijn minnaar, Menelaos, Paris,
Zijn dood en dood is hier rondom mij iedere soldaat.
Hun lijken bieden mij een tapijt dat zwaar is
Van liefde, een bloedend tapijt is de vlakte van Troje;
Ach, want ik draag ook vaak een groen gewaad

Maar nu...ik weet 't niet...ik had zo graag een rooie."

Naar Alfred Jarry

 


 

Gerrit Komrij

Uit: Tutti-frutti. Amsterdam, 1972.