PEGASUS
Ergens wordt aardes einder nog
door paarden
en arenden beheerst: noordelijk tumult
dat doorkwam waar mijn ogen slaaploos staarden:
briesend gestamp en het woest ongeduld
van vleugels en van klauwen, snel neerstrijken
van vorstelijken naar het gesteiger dat
los van de grond komt: zo eisen gelijken
elkander op.
Het mensdom onderschat
het bloed; angst drijft bij kudden de verloornen
doods kooien in.
Maar een vermetel god
van voor de goede herder wil verkoornen,
eist eerstelingen, om dood noch gebod
bekommerd. Enkel in die heldre telgen
ademen paard en arend, die in hen
wat er nog naar de wereld zweemt, verdelgen.
Uit kreten en gehinnik stijgt een stem
die angsten overstemt en openbarend
uitslaat in een azuren lach.
Dan wint het paard de vleugels van een arend,
en de arend steigert naar den eersten dag.
A. Roland Holst, 1888-1976
Gevonden in: Spiegel van de
moderne Nederlandse poëzie,
samengesteld door Hans Warren.
Amsterdam / Leuven, 1992 (Zesde editie, tweede druk)
|