AAN DE GODIN VAN DE DICHTKUNST
Liefdeslied
Godin, jij met je voorhoofd en
hart van bakkeliet,
je beestachtige bochel, je huid verrimpeld en
verdord,
met je oogwit en tanden als schimmel op zure gort
en je hoofd als 'n uitgeholde, op 'n staak gestoken
biet,
met je neus en vingers als
oneetbare patates frites,
je onderbroek tot boven je schouders opgesjord
en je buik als de motorkap van 'n vooroorlogse Ford:
aan jóu, waardeloze griet!, schenk ik dit
liefdeslied.
Hoeveel dichters die dongen naar
jouw edele eerbied,
heb jij halsoverkop in de zoete zelfmoord gestort!
Weet dan dat ik de mijne voorlopig heb opgeschort
daar ik me gelukkig voel als asociaal en parasiet.
Maar kom, jij, stuk verdriet,
moordenares, harpij,
in mijn bed en bordeel kun jij 'r heus nog wel bij!
Tymen Trolsky
Uit: Zwarte liederen. Amsterdam,
1976.
(Gevonden in: G. Komrij: De
Nederlandse Poëzie etc.
Uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 1979. )
|