TUIN VAN EPICURUS
Voor de vrienden
Gij die in eenvoud wilt
tezamenhoren,
de tiende jaarkring sloot om onze dis, -
waar vriendschap open als het zonlicht is
werd ons een ongepeild geluk beschoren.
In arbeid werd der uren goud
ontgonnen;
de volle rijkdom van het eigen ik
vindt ieder terug, gespiegeld in de blik
van wie aan hèm zijn klaarte heeft gewonnen.
Zie naar het licht - hoe kleurt
het mild en stil
ons samenzijn. Wat grenzen zijn gesteld
aan wie het nodige slechts nemen wil?
Nog ongeweten wegen zult gij
gaan.
Vriendschap - gij hebt haar reinigend geweld
alreeds beseft. Zo weet: zij ving pas aan.
STEM VAN EPICURUS
Nu komt de nacht over de diepe
tuin
en zijn geheimen, die wij daags betraden, -
reeds rijst de maan voorbij de cederkruin,
wit valt het licht op perk en slingerpaden.
De vrienden rusten - ik wil deze
nacht
alleen zijn met de strenge sterrenbeelden,
mij zelve peilend - wat ik heb gebracht
aan wie met mij de volle jaren deelden.
Zij kwamen, blinden in hun vurig
streven -
maar wie mijn gaarde en mijn wet verkoos
heb ik der wijsheid held're spreuk gegeven:
voor al uw pijlen zij geluk de roos.
Ik zag hun zin in manlijkheid
zich richten;
zij wonnen bij het rijpen van de tijd
die blik, gewet aan vrijheids vergezichten,
waaraan ik klaar de mijnen onderscheid.
Gedachten vonden ongeweten banen
- hoe vlàmden zij bij 't kruisen van elkaar! -
van woord en weerwoord ruisen deze lanen
en van vervuldheid is de nacht er zwaar.
Beladen tuin, die draagt het
zoet verzamen
der vrienden, in uw stilte is het goed
het kostbaar snoer te tellen van hun namen,
nu nadert wat hun liefde niet vermoedt.
Ida Gerhardt.
Uit : Verzamelde gedichten.
Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1980.
|