Nu komt de nacht over de diepe tuin
en zijn geheimen, die wij daags betraden, -
reeds rijst de maan voorbij de cederkruin,
wit valt het licht op perk en slingerpaden.
De vrienden rusten - ik wil deze nacht
alleen zijn met de strenge sterrenbeelden,
mij zelve peilend - wat ik heb gebracht
aan wie met mij de volle jaren deelden.
Zij kwamen, blinden in hun vurig streven -
maar wie mijn gaarde en mijn wet verkoos
heb ik der wijsheid held're spreuk gegeven :
voor al uw pijlen zij geluk de roos.
Ik zag hun zin in manlijkheid zich richten ;
zij wonnen bij het rijpen van de tijd
die blik, gewet aan vrijheids vergezichten,
waaraan ik klaar de mijnen onderscheid.
Gedachten vonden ongeweten banen
- hoe vlàmden zij bij 't kruisen van elkaar ! -
van woord en weerwoord ruisen deze lanen
en van vervuldheid is de nacht er zwaar.
Beladen tuin, die draagt het zoet verzamen
der vrienden, in uw stilte is het goed
het kostbaar snoer te tellen van hun namen,
nu nadert wat hun liefde niet vermoedt.
Ida Gerhardt.
Uit : Verzamelde gedichten.
Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1980.
|