Nu, lachend, speuren mijn
begeerige ogen Loert naar een nymf hij met zijn
scheel gespie: Zijn lach grijnst breed; zijn
spitse ooren trillen, In 't marmer is zijn wil
veronverwrikbaard;
Louis Couperus Uit: Dionyzos. L.J. Veen, Amsterdam, 1904. (Gevonden in: Victor E. van
Vriesland: De Spiegel van de Nederlandse Poëzie. Van
de Middeleeuwen
|