Oefening 1

1. victoria, quae reportatur: De overwinning, die wordt behaald
2. avunculus, qui scribit epistulam: Oom, die een brief schrijft
3. signum, quod datur: Het teken, dat wordt gegeven
4. rosae, quas carpimus: De rozen, die wij plukken
5. ferae, quibus silvae placent: De wilde dieren, aan welke / waaraan de bossen bevallen (die de bossen prettig vinden)
6. poeta, cuius casa ornatur: De dichter, van wie het huisje / wiens huisje wordt versierd
7. femina, cuius filios video: De vrouw, van wie ik de zonen zie / wier zonen ik zie
8. populi, quarum folia moventur: De populieren, waarvan de bladeren bewegen
9. gladii, quibus necantur: De zwaarden, waarmee zij gedood worden
10. casa, ex qua venis: Het huisje, waaruit jij komt
11. oppidum, in quo habitas: De (vesting)stad, waarin jij woont
12. nauta, quocum ambulas: De zeeman, met wie jij wandelt
13. Belgae, a quibus vincimur: De Belgen, door wie wij worden overwonnen
14. silvae, per quas erramus: De bossen, waardoor wij dwalen

Oefening 2

1. socii, qui resistent, victoriam reportabunt:
De bondgenoten, die weerstand zullen bieden, zullen de overwinning behalen.
2. nautae, qui in Siciliam navigabant, a Scylla terrebantur:
De zeelieden, die naar Sicilië voeren, werden banggemaakt door Scylla [een monster].
3. qui perseverabit, punietur:
Wie zal volharden / Degene die volhoudt, zal worden gestraft.
4. Galli, quos in Provincia videbamus, magnam praedam reportabunt:
De Galliërs, die wij in de Provence zagen, zullen een grote buit behalen.
5. de Belgis, quibuscum contendebamus, nihil audiebatur:
Over / Van de Belgen, met wie wij vochten, werd niets gehoord.
6. oppidani , in quos contendimus, muros defendent:
De stedelingen / stadsbewoners, naar / tegen wie wij optrekken / marcheren, zullen de muren verdedigen.
7. incendio, quod spectabamus, multa oppidi templa delebantur:
Door de brand (abl.), die wij zagen, werden veel tempels van de stad verwoest.
8. agricola, cuius casa procellâ delebatur, lacrimas tenere non poterat:
De boer, wiens huisje door de storm werd verwoest, kon zijn tranen niet inhouden.
9. villa, in qua habitas, ampla est:
Het landhuis, waarin jij woont, is ruim / groot.
10. servi, quorum dominus in magno periculo erat, dominum defendere studebant:
De slaven, van wie de meester in groot gevaar was, deden hun best hun meester te verdedigen.
11. agricolae, quibus satis pecuniae non est, equos emere non poterunt:
De boeren, die niet genoeg geld hebben, zullen de paarden niet kunnen kopen.
12. Iuppiter, cui tauros oppidani immolabant, oppidum servabit:
Juppiter, aan wie de stadsbewoners stieren offerden, zal de stad redden / behouden.
13. nautae, a quibus procella timetur, navigare non audent:
De zeelieden, door wie een storm gevreesd wordt, durven niet te varen.
14. puellae, quas avunculus in hortum vocabat, in casa manebant:
De meisjes, die oom naar de tuin riep, bleven in het huisje.