Correctie Les 19

Oefening 1

1. cogi: inf. pass.: te worden gedwongen
2. cogis: 2e ev. praes.: jij dwingt
3. cogeris: 2e ev. praes. pass.: jij wordt gedwongen
4. cogere: inf. act.: dwingen
5. cogebaris: 2e. ev. imperf. pass.: jij werd gedwongen
6. carpite: imperatief: pluk(t)!
7. carpitis: 2e meerv. praes.: jullie plukken
8. carpebatis: 2e meerv. imperf.: jullie plukten
9. potare solebat: hij was gewend te drinken
10. pugnare cogebatur: hij werd gedwongen te vechten
11. defendimus: 1e meerv. praes.: wij verdedigen
12. defendimur: 1e meerv. praes. pass.: wij worden verdedigd
13. defendebamus: 1e meerv. imperf.: wij verdedigden
14. defendebamur: 1e meerv. imperf. pass.: wij werden verdedigd
15. vincere possunt: zij kunnen (over)winnen
16. vinci poterant: zij konden overwonnen worden
17. audebat: 3e ev. imperf.: hij durfde
18. discere student: zij doen hun best te leren
19. docere studebant: zij deden hun best te onderwijzen
20. audiebant: 3e meerv. imperf.: zij hoorden
21. orare debet: hij moet bidden / smeken
22. orari debebat: hij moest gesmeekt worden
23. contendunt: 3e meerv. praes.: zij marcheren / spannen zich in
24. contendebant: 3e meerv. imperf.: zij marcheerden / spanden zich in
25. intrare poteramus: wij konden naar binnen gaan

Oefening 2

1.Si vincere desideras, timere non debes.
Als je verlangt te winnen, moet je niet bang zijn.
2. Cum venio a foro, semper in casam amici ambulo.
Wanneer ik van het forum kom, wandel ik altijd naar het huisje van mijn vriend.
3. Quia porta claudebatur, oppidum intrare non poteramus.
Omdat de poort gesloten werd, konden wij de vestingstad niet binnen gaan.
4. Si timetis, de muro desilire non debetis.
Als jullie bang zijn, moeten jullie niet van de muur afspringen.
5. Dum dominus cum poeta ambulat, servi mala carpunt.
Terwijl de heer met de dichter wandelt, plukken de slaven appels.
6. Quia piratae ad insulam navigabant, incolae patriam defendere cogebantur.
Omdat de zeerovers naar het eiland voeren, werden de inwoners gedwongen het vaderland te verdedigen.
7. Dum hortus rosis abundat, carpite, puellae!
Terwijl / Zolang als de tuin vol met rozen is, pluk(t) / moeten jullie (die) plukken, meisjes!
8. Cum taurus appropinquat, semper cedere soleo.
Wanneer een stier nadert, ben ik gewend altijd uit te wijken / wijk ik altijd uit.
9. Si dominus imperat, servi studere debent.
Als de heer beveelt, moeten de slaven hun best doen.