Correctie les 96

Oefening 1 :

1. aiunt : 3e persoon meervoud praesens: zij zeggen
2. fando : ablativus gerundium: door te spreken
3. meminero : 1e enkelvoud futurum exactum : ik zal mij herinneren
4. mementote : imperativus mv.: jullie moeten je herinneren! herinner(t) je! gedenk(t)
5. fari : infinitivus praes.: spreken
6. meminisses : 2e ev. plqpf. coni.: jij herinnerde je
7. odisse : inf. perf. (praesensbetekenis!): een hekel hebben aan, haten
8. oderint (2 keer) : 3e mv. perf. coni.: zij haten of futex. (indic.): zij zullen haten
9. nequivisti : 2e ev. perf.: jij kon niet
10. inquit : 3e ev. praes.: hij zegt
11. coepisti : 2e ev. perf. act.: jij bent begonnen
12. coeptum erat : 3e ev. plqpf. pass.: het was begonnen
13. nefanda (plur) : nom. en acc. mv. onzijdig: afgrijselijke dingen, goddeloze zaken
14. fatus erat : 3e ev. plqpf. pass. (deponens): hij had gesproken
15. oderatis : 2e mv. plqpf.: jullie haatten
16. memento : imperat. ev.: herinner je! denk eraan, gedenk!
17. aiebant : 3e mv. imperf.: zij zeiden
18. ait : 3e ev. praes.: hij zegt
19. nequit : 3e ev. praes.: hij kan niet
20. salvete! : imperat. mv.: wees gezond! gegroet!
21. memineris (2 keer) : 2e ev. perf. coni.: jij herinnert je of futex.: jij zal je herinneren
22. inquiet : 3e ev. fut.: hij zal zeggen
23. inquam : 1e ev. praes.: ik zeg
24. aio : 1e ev. praes.: ik zeg
25. oderant: 3e mv. plqpf.: zij haatten

Oefening 2 :

1. 'Odi' inquit Horatius 'profanum vulgus et arceo'.
Horatius zegt: 'Ik haat het gewone volk en houd het weg van me.'
2. Exstat oraculum ambiguum Pyrrho, regi Epirotarum, datum: 'Aio te, Aeacida, Romanos vincere posse'. [In de aci kunnen zowel te als Romanos subject zijn!]
Er bestaat nog een dubbelzinnig orakel, dat aan Pyrrhus, de koning van de Epiroten, is gegeven: 'Ik zeg, nakomeling van Aeacus, dat jij / jou de Romeinen kan / kunnen overwinnen.'
3. Thebis ab Alexandro captis triginta milium hominum vênierunt, urbs ipsa praeter Pindari poetae domum deleta est.
Toen Thebe door Alexander was ingenomen, zijn dertig duizend mannen verkocht (als slaaf), de stad zelf behalve het huis van de dichter Pindarus is verwoest.
4. Phalaris, crudelissimus Agrigenti tyrannus, inter multa alia nefanda supplicii causâ homines vivos, ut aiunt, in taurum aëneum demittebat et ignem subiciebat.
Phalaris, de zeer wrede tiran van Agrigentum, liet tussen vele andere gruweldaden bij wijze van doodstraf levende mensen, zegt men, neer in een bronzen stier en legde er vuur onder.
5. Quidam ex meis amicis ubi me viderunt 'Quomodo' inquiunt 'vales? Quid novi ex Graecia attulisti'?
Enkele van mijn vrienden, zodra ze me hebben gezien, zeggen: 'Hoe gaat het ermee? Heb je nog iets nieuws uit Griekenland meegebracht?'
6. Hannibal castris ante ipsa moenia positis urbem parvam summa vi oppugnare coepit.
Nadat hij zijn kamp voor de muren zelf had geplaatst begon Hannibal de kleine stad met het toppunt van geweld te bestormen.
7. Templum ante proelium a consule Marti votum eodem iam anno aedificari coeptum est.
[Templum is subject; vandaar de inf pass aedificari: De tempel .. begon .. gebouwd te worden.]
De tempel, die voor het gevecht door de consul aan Mars was beloofd, begon men al in hetzelfde jaar te bouwen.
8. Omnes, qui libertatem pristinam meminerunt, servitutem odisse non desinent.
Allen, die zich de vroegere vrijheid herinneren, zullen niet ophouden de slavernij te haten.
9. 'Contra patriam' inquit Cicero 'arma pro amico sumenda non sunt'.
'Tegen het vaderland' zegt Cicero, 'mogen de wapens (zelfs niet) voor een vriend worden opgenomen.'
10. Epaminondas Thebanus cum reprehenderetur, quod liberos non relinqueret, 'Ex me' inquit 'natam relinquo pugnam Leuctricam, quae non modo mihi superstes, sed etiam immortalis erit'.
Toen Epaminondas van Thebe verweten werd, dat hij geen kinderen naliet, zei hij: 'Als kind van mij laat ik de slag bij Leuctra na, die mij niet alleen zal overleven, maar zelfs onsterfelijk zal zijn.'
11. Iam puer parvulus Hannibal a patre Hamilcare Romanos odisse didicerat.
Als als klein jongetje had Hannibal van zijn vader Hamilcar geleerd de Romeinen te haten.
12. Crates philosophus, ut aiunt, cum vidisset adulescentem secreto ambulantem, interrogavit, quid illic solus faceret. 'Mecum' inquit 'loquor'. Cui Crates 'Caveas' inquit 'quaeso; cum homine malo loqueris'.
Toen de filosoof Crates had gezien, zegt men, dat een jongeman in zijn eentje liep te wandelen, vroeg hij hem, wat hij daar in zijn eentje deed. 'Ik praat met mezelf' zei hij. Waarop Crates tegen hem zei: 'Kijk alsjeblieft uit; je praat met een slecht mens.'