Moschus: Europa 1 - 27: Europa's droom en ontwaken 28 - 62: Europa's gang naar de wei (inclusief ecphrasis van haar bloemenmand) 63 - 71: bloemen plukken met vriendinnen 72 - 107: Zeus in stierengedaante: ontmoeting - betovering 108 - 130: ontvoering door Zeus en cortège op zee 131 - 152: jammerklacht van Europa 153 - 161: onthulling van Zeus 162 - 166: aankomst op Kreta; 'huwelijk' Europa en Zeus EURWPH 1 - 17 Eujrwvph/ pote; Kuvpri" ejpi; gluku;n h{ken o[neiron: nukto;" o{te trivtaton lavco" i{statai ejgguvqi d j hjwv", u{pno" o{te glukivwn mevlito" blefavroisin ejfivzwn lusimelh;" pedava/ malakw'/ kata; favea desmw'/, eu\te kai; ajtrekevwn poimaivnetai e[qno" ojneivrwn: th'mo" uJpwrofivoisin ejni; knwvssousa dovmoisi Foivniko" qugavthr e[ti parqevno" Eujrwvpeia wjivsat j hjpeivrou" doia;" peri; ei|o mavcesqai, jAsivda t j ajntipevrhn te fuh;n d j e[con oi|a gunai'ke". tw'n d j h} me;n xeivnh" morfh;n e[cen, h} d j a[r j ejwv/kei ejndapivh/, kai; ma'llon eJh'" periivsceto kouvrh", favsken d j w{" min e[tikte kai; wJ" ajtivthlev min aujthv. hJ d j eJtevrh kraterh'/si biwomevnh palavmh/sin ei[ruen oujk ajevkousan, ejpei; favto movrsimon ei|o ejk Dio;" aijgiovcou gevra" e[mmenai Eujrwvpeian. h} d j ajpo; me;n strwtw'n lecevwn qovre deimaivnousa, pallomevnh kradivhn: to; ga;r wJ" u{par ei\den o[neiron. Europa (vertaling Jacques de Bie) Europa kreeg van Aphrodite 'n zoete droom. De nacht loopt reeds ten eind, de ochtend komt nabij. Nog meer dan honingzoet rust slaap op 't scheel der ogen: ontspannend bindt hij 't licht ervan met zachte hand. De kudde ware dromen wordt dan net geweid. Juist toen zag, slapend in haar kamer onder 't dak, Europa, koning Phoenix' dochter en nog maagd, de beide werelddelen over haar in strijd, Asia en het ander, in de vorm van vrouwen: de ene was heel vreemd, de ander leek op een van 't land. Die nam haar in de armen als haar kind en zei dat zij haar had gebaard en zelf gevoed. De vreemde met geweldig sterke handen trok haar (die niet weerstond!): mij toegewezen is, zo zei ze, door Aigishouder Zeus als eergeschenk Europa! Zij sprong van onder 't laken helemaal bevreesd met kloppend hart: de droom had zij als echt gezien. 18 - 27 eJzomevnh d j ejpi; dhro;n ajkh;n e[cen, ajmfotevra" dev eijsevti peptamevnoisin ejn o[mmasin ei\ce gunai'ka". ojye; de; deimalevhn ajneneivkato parqevno" aujdhvn: tiv" moi toiavde favsmat j ejpouranivwn proi?hlen: poi'oiv me strwtw'n lecevwn u{per ejn qalavmoisin hJdu; mavla knwvssousan ajneptoivhsan o[neiroi: tiv" d j h\n hJ xeivnh th;n ei[sidon uJpnwvousa: w{" m j e[labe kradivhn keivnh" povqo", w{" me kai; aujthv ajspasivw" uJpevdekto kai; wJ" sfetevrhn i[de pai'da. ajllav moi eij" ajgaqo;n mavkare" krhvneian o[neiron. Ze zat een lange tijd in stilte: beide vrouwen zag zij nog steeds voor haar gesperde open ogen. Een tijd daarna verhief het meisje bang haar stem: 'Maar wie der hemelingen zond mij zulke beelden? En wat voor dromen hebben, in mijn kamer, mij heel zoetjes slapend op 't gespreide bed, doen schrikken? Wie was de vreemde die ik in mijn slaap aanschouwde? Hoezeer beving de drang naar haar mijn hart! Hoe lief nam zij mij op: ze zag mij als haar eigen kind! Ten goede mogen goden mij die droom vervullen!' 28 - 36 }W" eijpou's j ajnovrouse, fivla" d j ejpedivzeq j eJtaivra" h{lika" oijevtea" qumhvrea" eujpatereiva", th/'sin ajei; sunavquren o{t j ej" coro;n ejntuvnaito h] o{te faidruvnoito crova procoh/'sin ajnauvrwn h] oJpovt j ejk leimw'no" ejuvpnoa leivri j ajmevrgoi. ai} dev oiJ ai\ya favanqen, e[con d j ejn cersi;n eJkavsth ajnqodovkon tavlaron: poti; de; leimw'na" e[bainon ajgciavlou", o{qi t j aije;n oJmilado;n hjgerevqonto terpovmenai rJodevh/ te fuh/' kai; kuvmato" hjch/'. Zo sprekend sprong zij op en zocht naar haar vriendinnen, zo oud als zij, van 't zelfde jaar, bevallig, edel, met wie ze zich vermaakte, als in koor ze danste, of als ze baadde bij de monding van een stortbeek of in een malse weide geurige lelies plukte. Ze daagden dadelijk op met in hun handen elk een bloemenkorf en gingen naar de malse weiden vlak bij de zee waar zij in groep steeds samenkwamen, genietend van de rozenbloei en 't golfgebruis. 37 - 62 aujth; de; cruvseon tavlaron fevren Eujrwvpeia qhhtovn, mevga qau'ma, mevgan povnon JHfaivstoio, o}n Libuvh/ povre dw'ron o{t j ej" levco" jEnnosigaivou h[ien: h} de; povren perikallevi Thlefaavssh/, h{te oiJ ai{mato" e[sken: ajnuvmfw/ d j Eujrwpeivh/ mhvthr Thlefvaassa perikluto;n w[pase dw'ron. ejn tw'/ daivdala polla; teteuvcato marmaivronta: ejn me;n e[hn crusoi'o tetugmevnh jInaci;" jIwv eijsevti povrti" ejou'sa, fuh;n d j oujk ei\ce gunaivhn. foitalevh de; povdessin ejf j aJlmura; bai'ne kevleuqa nhcomevnh/ ijkevlh, kuavnou d j ejtevtukto qavlassa: doiou' d j e{stasan uJyou' ejp j ojfruvsin aijgialoi'o fw'te" ajollhvdhn qheu'nto de; pontopovron bou'n. ejn d j h\n Zeu;" Kronivdh" ejpafwvmeno" hjrevma cersiv povrtio" jInacivh" thvn q j eJptapovrw/ para; Neivlw/ ejk boo;" eujkeravoio pavlin metavmeibe gunai'ka. ajrguvreo" me;n e[hn Neivlou rJovo", hJ d j a[ra povrti" calkeivh, crusou' de; tetugmevno" aujto;" e[hn Zeuv". ajmfi; de; dinhvento" uJpo; stefavnhn talavroio JErmeivh" h[skhto, pevla" dev oiJ ejktetavnusto [Argo" ajkoimhvtoisi kekasmevno" ojfqalmoi'si. toi'o de; foinhvento" ajf j ai{mato" ejxanevtellen o[rni" ajgallovmeno" pteruvgwn poluanqevi croih'/, ta;" o{ g j ajnaplwvsa" wJseiv tev ti" wjkuvalo" nhu'" cruseivou talavroio perivskepe ceivlea tarsoi'". toi'o" e[hn tavlaro" perikallevo" Eujrwpeivh". Zij zelf, Europa, droeg een bloemenkorf van goud, mooi om te zien, groot wonder, werkstuk van Hephaistos, geschenk voor Libya toen die Poseidons bed gedeeld had, zij gaf 't aan de mooie Telephassa, een kind van eigen bloed, en aan de maagd Europa schonk moeder Telephassa 't wijdberoemd geschenk. Daarop was menig schitterend kunstwerk afgebeeld: van goud gemaakt was Io, dochter van Inachos, nog steeds als jonge koe, en niet als vrouw verbeeld. Dwaas dwalend schreed ze door de ziltig natte vlakte, een zwemmende gelijk: de zee was van lazuur. Getwee daar stonden boven op de rand der kust vereende mannen kijkend naar die koe op zeevaart. Kronide Zeus, zacht strelend met zijn hand, verandert Inachos' dochter, bij de Nijl met zeven armen, van koe met mooie horens weer opnieuw in vrouw: van zilver was de Nijlrivier, de jonge koe van brons, in goud was uitgewerkt het beeld van Zeus. Rondom de ronde bloemenkorf was op een fries ook Hermes voorgesteld; naast hem lag uitgestrekt een Argus, uitgerust met ogen die nooit slapen, en uit zijn rode bloed begon zich op te richten een vogel pochend met een bonte vacht van pluimen die hij ontplooide: als een snel zee klievend schip omspande hij ermee de boord der gouden mand. Zo was de bloemenkorf der wondermooi' Europa. 63 - 71 Ai} d j ejpei; ou'n leimw'na" ej" ajnqemoventa" i{kanon, a[llh ejp j ajlloivoisi tovt j a[nqesi qumo;n e[terpon. tw'n h} me;n navrkisson ejuvpnoon, h} d j uJavkinqon, h} d j i[on, h} d j e{rpullon ajpaivnuto: polla; d j e[raze leimwvnwn ejarotrefevwn qalevqeske pevthla. ai} d j au\te xanqoi'o krovkou quovessan e[qeiran drevpton ejridmaivnousai: ajta;r mevssh/sin a[nassa ajglai?hn pursoi'o rJovdou ceivressi levgousa oi|av per ejn Carivtessi dievprepen jAfrogevneia. Toen zij dan bij de bontbebloemde weiden kwamen genoot eenieder van een ander soort van bloemen: een plukt narcis vol geur, een ander hyacint, viooltjes een, een ander tijm; want op de grond van lentemalse weiden bloeiden vele planten. Weer anderen sneden als om strijd de geurige stempels van geel saffraan. Maar de prinses blonk in hun midden, een pracht van vurige rozen plukkend met haar hand, als Aphrodite, uit schuim geboren, tussen Gratiën. 72 - 88 Ouj me;n dhro;n e[mellen ejp j a[nqesi qumo;n ijaivnein, oujd j a[ra parqenivhn mivtrhn a[cranton e[rusqai. h\ ga;r dh; Kronivdh" w{" min fravsaq j w}" ejovlhto qumo;n ajnwivstoisin uJpodmhqei;" belevessi Kuvprido", h} mouvnh duvnatai kai; Zh'na damavssai. dh; ga;r ajleuovmenov" te covlon zhlhvmono" {Hrh" parqenikh'" t j ejqevlwn ajtalo;n novon ejxapath'sai kruvye qeo;n kai; trevye devma" kai; geivneto tau'ro", oujc oi|o" staqmoi'" ejnifevrbetai, oujde; me;n oi|o" w\lka diatmhvgei suvrwn eujkampe;" a[rotron, oujd j oi|o" poivmnh" e[pi bovsketai, oujde; me;n oi|o" *o{sti"* uJpodmhqei;" ejruvei poluvforton ajphvnhn. tou' dhv toi to; me;n a[llo devma" xanqovcroon e[ske, kuvklo" d j ajrguvfeo" mevssw/ mavrmaire metwvpw/, o[sse d j uJpoglauvsseske kai; i{meron ajstravptesken. i\sav t j ejp j ajllhvloisi kevra ajnevtelle karhvnou a[ntugo" hJmitovmou kerah'" a{te kuvkla selhvnh". Niet lang meer zou zij zich met bloemen 't hart verwarmen, ook niet haar maagdengordel zonder vlek bewaren. Kronide Zeus bemerkt haar pas, of diep geroerd was hij van zin, beheerst door pijlen, niet voorzien, van Aphrodite: zij alleen kan Zeus zelfs dwingen. Hij wou de woede van jaloerse Hera mijden en ook de frêle geest van 't jonge kind verschalken: verborg zijn godheid, wisselde van lijf, werd stier, niet een zoals in stallen wordt gemest, of die op akkers voren trekt met welgekromde ploeg, noch een die midden tussen kudden graast, of die gespannen onder 't juk een zware wagen trekt. Zijn hele lijf was blond van kleur, behalve slechts een helderwitte vlek die op zijn voorhoofd blonk; eronder glansden ogen, bliksemend van liefde; hij had weerzijds gelijke horens op zijn kop zoals de sikkel der gehoornde maan half rond. 89 - 107 h[luqe d j ej" leimw'na kai; oujk ejfovbhse faanqeiv" parqenikav", pavsh/si d j e[rw" gevnet j ejggu;" iJkevsqai yau'saiv q j iJmertoi'o boo;" tou' t j a[mbroto" ojdmhv thlovqi kai; leimw'no" ejkaivnuto laro;n ajutmhvn. sth' de; podw'n propavroiqen ajmuvmono" Eujrwpeivh" kaiv oiJ licmavzeske devrhn, katevqelge de; kouvrhn. h} dev min ajmfafavaske kai; hjrevma ceivresin ajfrovn pollo;n ajpo; stomavtwn ajpomovrgnuto kai; kuvse tau'ron. aujta;r o} meilivcion mukhvsato: fai'ov ken aujlou' Mugdonivou gluku;n h\con ajnhpuvonto" ajkouvein: w[klase de; pro; podoi'in, ejdevrketo d j Eujrwvpeian aujcevn j ejpistrevya" kaiv oiJ platu; deivknue nw'ton. h{ de; baquplokavmoisi metevnnepe parqenikh'/si: deu'q j, eJtavrai fivliai kai; oJmhvlike", o[fr j ejpi; tw'/de eJzovmenai tauvrw/ terpwvmeqa: dh; ga;r aJpavsa" nw'ton uJpostorevsa" ajnadevxetai oi|av t j ejnhhv" prhuv" t j eijsidevein kai; meivlico": oujdev ti tauvroi" a[lloisi prosevoike, novo" dev oiJ hjuvte fwtov" ai[simo" ajmfiqevei, mouvnh" d j ejpideuvetai aujdh'". Hij kwam dus naar de wei: dat bracht de meisjes niet aan 't schrikken, allen kregen lust nabij te komen, te raken 't lieve rund, wiens goddelijk parfum van ver de zachte weidegeuren oversteeg. Nu stond hij voor de onberispelijke Europa en likte haar de hals en bracht haar in verrukking. Zij streelde hem alom en veegde met haar handen het vele schuim weg van zijn mond ... en kust de stier. Hij loeide dat 't een lust was: je had gezegd een fluit uit Phrygië zoet geluid te horen uitbazuinen. Hij knielde voor haar voeten, keek Europa aan met omgewende nek en wees zijn brede rug. Zij sprak de meisjes aan, met 't haar in dikke vlechten: 'Kom hier, vriendinnen lief en even oud, om blij op deze stier te zitten: allen zal hij ons met neergevlijde rug ontvangen, zo goedwillig, vertederend om te zien en zacht, geen andere stier gelijkend. Hem bezielt als van een mens een geest van wijsheid. Hem ontbreekt alleen een mensenstem.' 108 - 124 }W" famevnh nwvtoisin ejfivzane meidiovwsa, aiJ d j a[llai mevlleskon, a[far d j ajnephvlato tau'ro", h}n qevlen aJrpavxa", wjku;" d j ejpi; povnton i{kanen. h} de; metastrefqei'sa fivla" kalevesken eJtaivra" cei'ra" ojregnumevnh, tai; d j oujk ejduvnanto kicavnein. ajktavwn d j ejpiba;" provssw qeven hjuvte delfiv", chlai'" ajbrektoi'sin ejp j eujreva kuvmata baivnwn. hJ de; tovt j ejrcomevnoio galhniavaske qavlassa, khvtea d j ajmfi;" a[talle Dio;" propavroiqe podoi'in, ghqovsuno" d j uJpe;r oi\dma kubivstee bussovqe delfiv". Nhrei?de" d j ajnevdusan uJpe;x aJlov", ai} d j a[ra pa'sai khteivoi" nwvtoisin ejfhvmenai ejsticovwnto. kai; d j aujto;" baruvdoupo" uJpei'r a{la jEnnosivgaio" ku'ma katiquvnwn aJlivh" hJgei'to keleuvqou aujtokasignhvtw/: toi; d j ajmfiv min hjgerevqonto Trivtwne", povntoio baruvqrooi aujlhth're", kovcloisin tanaoi'" gavmion mevlo" hjpuvonte". Zo sprekend zette zij zich op zijn rug en lachte. Ook de anderen wilden ..., maar ineens verhief de stier zich en voerde die hij wou in looppas mee naar zee. Zij wendde 't hoofd nog om en riep om haar vriendinnen en stak haar handen uit: zij raakten niet bij haar. Van op de oever liep hij voort als een dolfijn - zijn hoeven zelfs niet nat -, betrad de brede golven, en waar hij kwam werd toen de zee heel kalm en vlak. De vissen sprongen weerzijds op voor Zeus z'n voeten, blij wipte een dolfijn uit 't diep de baren over. En Nereus' dochters doken op uit zee die, allen op visseruggen zittend, erehagen vormden. De dreunende Poseidon zelf ging over zee de golven dominerend, op het zilte pad zijn eigen broeder voor: rond hem verzamelden de Tritons, luide horenblazers van de zee: met lange kinkhoorns bliezen zij het bruiloftslied. 125 - 130 h} d j a[r j ejfezomevnh Zhno;" boevoi" ejpi; nwvtoi" th'/ me;n e[cen tauvrou dolico;n kevra", ejn ceri; d j a[llh/ ei[rue porfurevhn kovlpou ptuvca o[frav ke mhv min deuvoi ejfelkovmenon polih'" aJlo;" a[speton u{dwr. kolpwvqh d j w[moisi pevplo" baqu;" Eujrwpeivh" iJstivon oi|av te nho;" ejlafrivzeske de; kouvrhn. Europa, op de stiererug van Zeus gezeten, hield met één hand een lange hoorn vast; de ander trok de purperen plooien van haar kleed op om het niet te laten slepen, nat, in 't eindloos grijze zeesop. Europa's weids gewaad stond om haar schouders bol als 't grootzeil van een schip, en maakte 't meisje licht. 131 - 152 h} d j o{te dh; gaivh" a[po patrivdo" h\en a[neuqen, faivneto d j ou[t j ajkthv ti" aJlivrroqo" ou[t j o[ro" aijpuv, ajll j ajh;r me;n u{perqen, e[nerqe de; povnto" ajpeivrwn, ajmfiv eJ papthvnasa tovshn ajneneivkato fwnhvn: ph'/ me fevrei" qeovtaure; tiv" e[pleo; pw'" de; kevleuqa ajrgalev j eijlipovdessi dievrceai oujde; qavlassan deimaivnei"; nhusi;n ga;r ejpivdromov" ejsti qavlassa wjkuavloi", tau'roi d j aJlivhn tromevousin ajtarpovn. poi'on soi; poto;n hJduv, tiv" ejx aJlo;" e[sset j ejdwdhv; h\ a[ra ti" qeo;" ejssiv; qeoi'" g j ejpeoikovta rJevzei". ou[q j a{lioi delfi'ne" ejpi; cqono;" ou[te ti tau'roi ejn povntw/ sticovwsi, su; de; cqovna kai; kata; povnton a[tromo" ajivssei", chlai; dev toiv eijsin ejretmav. h\ tavca kai; glaukh'" uJpe;r hjevro" uJyovs j ajerqeiv" ei[kelo" aijyhroi'si pethvseai oijwnoi'sin. w[moi ejgw; mevga dhv ti dusavmmoro", h{ rJav te dw'ma patro;" ajpoprolipou'sa kai; eJspomevnh boi? tw'/de xeivnhn nautilivhn ejfevpw kai; plavzomai oi[h. ajlla; suv moi, medevwn polih'" aJlo;" jEnnosivgaie, i{lao" ajntiavseia", o}n e[lpomai eijsoravasqai tovnde katiquvnonta plovon prokevleuqon ejmei'o: oujk ajqeei; ga;r tau'ta dievrcomai uJgra; kevleuqa. Toen zij al ver was van haar vaderland en nergens van branding galmend land noch steile berg te zien was, maar boven lucht, beneden 't eindeloze zeevlak, hoezeer ze ook tuurde om zich heen, riep zij het uit: 'Waar breng je mij, god-stier? Wie ben jij? Hoe toch ga jij langs wegen niet geschikt voor ossepoten? Vrees jij de zee niet? Zee is immers baan voor schepen die snel varen, stieren beven voor het pad der zee. Wat zoete drank, welk voedsel biedt jou 't zilte nat? Of ben jij echt een god? Jouw daden passen goden! Nooit trekken zeedolfijnen over land, nooit stieren door zee. Maar jij rent over land en ver zee en beeft geenszins: jouw hoeven zijn voor jou ook riemen. Ga jij ook opwaarts in de helle lucht je heffen en vliegen net zoals de vlugge vogels doen? Wee mij, zo vreeslijk ongelukkig, die het huis van vader heb verlaten en dit rund gevolgd ben: een vreemde zeereis maak ik, 'k dwaal hier heel alleen! Maar jij, beschermer van de grijze zee, Poseidon, wees mij genegen: 'k wil jou graag zien als degene die deze vaart bestiert en voorgaat op mijn weg, want zonder god kom ik dit natte pad niet door!' 153 - 161 }W" favto: th;n d j w|de prosefwvneen hjuvkerw" bou'": qavrsei parqenikhv: mh; deivdiqi povntion oi\dma. aujtov" toi Zeuv" eijmi, keij ejgguvqen ei[domai ei\nai tau'ro", ejpei; duvnamaiv ge fanhvmenai o{tti qevloimi. so;" de; povqo" m j ajnevhke tovshn a{la metrhvsasqai tauvrw/ ejeidovmenon. Krhvth dev se devxetai h[dh h{ m j e[qreye kai; aujtovn, o{ph/ numfhvia sei'o e[ssetai: ejx ejmevqen de; klutou;" fituvseai ui|a" oi} skhptou'coi a{pante" ejpicqonivoisin e[sontai. Zo sprak ze. Haar gaf 't welgehoornde rund zo antwoord: ' Wees dapper, meisje, vrees de golven van de zee niet. Ik ben Zeus zelf, al ben ik van dichtbij in schijn een stier, want ik kan schijnen eender wat ik wil. Verlangen naar jou deed mij zoveel zee doorschrijden in stiergedaante. Dra zal Kreta jou ontvangen: het voedde mij en daar zal 't bruiloft zijn van jou en mij: je zal beroemde zonen van mij krijgen die allen heersers over mensen zullen zijn.' 162 - 166 }W" favto: kai; tetevlesto tav per favto. faivneto me;n dhv Krhvth, Zeu;" de; pavlin sfetevrhn ajnelavzeto morfhvn. lu'se dev oiJ mivtrhn, kaiv oiJ levco" e[ntuon |Wrai. hJ de; pavro" kouvrh Zhno;" gevnet j aujtivka nuvmfh, kai; Kronivdh/ tevke tevkna kai; aujtivka givneto mhvthr. Zo sprak hij. Wat hij zei werd ook voltooid: daar daagde het eiland Kreta. Zeus nam weer zijn eigen vorm aan. Hij maakte los haar gordel. Horen spreidden 't bed. Voordien nog maagd, werd zij terstond de bruid van Zeus. Zij baarde hem ook kinderen: dadelijk werd zij moeder. |