ΕΙΣ ΗΛΙΟΝ

Aan Helios (de Zon)
Ἥλιον ὑμνεῖν αὖτε Διὸς τέκος ἄρχεο Μοῦσα
Καλλιόπη, φαέθοντα, τὸν Εὐρυφάεσσα βοῶπις
γείνατο Γαίης παιδὶ καὶ Οὐρανοῦ ἀστερόεντος.
γῆμε γὰρ Εὐρυφάεσσαν ἀγακλειτὴν Ὑπερίων
αὐτοκασιγνήτην, ἥ οἱ τέκε κάλλιμα τέκνα,
Ἠῶ τε ῥοδόπηχυν ἐϋπλόκαμόν τε Σελήνην
Ἠέλιόν τ' ἀκάμαντ' ἐπιείκελον ἀθανάτοισιν,
ὃς φαίνει θνητοῖσι καὶ ἀθανάτοισι θεοῖσιν
ἵπποις ἐμβεβαώς. σμερδνὸν δ' ὅ γε δέρκεται ὄσσοις
χρυσέης ἐκ κόρυθος, λαμπραὶ δ' ἀκτῖνες ἀπ' αὐτοῦ
αἰγλῆεν στίλβουσι, παρὰ κροτάφων τε ἔθειραι
λαμπραὶ ἀπὸ κρατὸς χαρίεν κατέχουσι πρόσωπον
τηλαυγές, καλὸν δὲ περὶ χροῒ λάμπεται ἔσθος
λεπτουργὲς πνοιῆι ἀνέμων. ὑπὸ δ' ἄρσενες ἵπποι
< ἀΐσσουσ', ὄφρ' ἃν μέσον οὐρανὸν αὐτὸν ἵκωνται. >
ἔνθ' ἄρ' ὅ γε στήσας χρυσόζυγον ἅρμα καὶ ἵππους
θεσπέσιος < . . . . .  . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . >
ἑσπέριος πέμπησι δι' οὐρανοῦ Ὠκεανόνδε.
  χαῖρε, ἄναξ, πρόφρων δὲ βίον θυμήρε' ὄπαζε.
ἐκ σέο δ' ἀρξάμενος κλήισω μερόπων γένος ἀνδρῶν
ἡμιθέων, ὧν ἔργα θεοὶ θνητοὶσιν ἔδειξαν.




  5 




 10



 14
 14a
 15
 15a
 16
Begin opnieuw over Helios te zingen, kind van Zeus, Muze
Kalliope, over de stralende Zon, die koe-ogige Euryphaessa
baarde voor de zoon van de Aarde en de sterrenrijke Hemel.
Want Hyperion trouwde met befaamde Euryphaessa,
zijn eigen zus, die hem wonderschone kinderen baarde,
Eos met roze armen en Selene met mooie haarvlechten
en onvermoeibare Helios, gelijkend op de goden;
hij schijnt voor stervelingen en onsterfelijke goden,
gestapt op zijn paardenwagen. Hij kijkt vervaarlijk uit zijn ogen
van onder zijn gouden helm, schitterende stralen glanzen
fonkelend van hem af, en bij zijn slapen omvatten
de schitterende haren van zijn hoofd zijn prachtige gelaat,
dat ver licht geeft, en om zijn lichaam gloeit mooie kledij
uit fijne stof gemaakt door het blazen van de winden. Zijn hengsten
< stormen vooruit, totdat zij het midden van de hemel zelf bereiken. >
Daar laat hij zijn wagen met gouden juk en zijn paarden halt houden,
en een wonderbaarlijke < ... ? ... > <totdat>
hij hen 's avonds door de hemel naar de Okeanos leidt.
Gegroet, heer, en verleen mij welwillend een aangenaam leven.
Bij u begonnen zal ik het geslacht van mannen-
halfgoden roemen, wier daden de goden aan de mensen hebben getoond.

Commentaar

Deze hymne 31 en de volgende hymne 32 vormen een paar en zijn het werk van één dichter. Volgens West behoren zij tot de jongste gedichten van de collectie.

r. 2: Euryphaessa: in de Theogonie van Hesiodus heet de vrouw van Hyperion Theia.

r. 6: Eos = de Dageraad. Selene = de Maan.

Tussen de regels 14 en 15 is een lacune, die is ingevuld door Allen en Halliday. Kox neemt die invulling over in regel 14a, maar uiteraard kan de inhoud die je hier verwacht oorspronkelijk ook anders zijn geformuleerd.

Tussen de regels 15 en 16 is (minstens) een regel weggevallen.

θεσπέσιος πέμπησι δι' οὐρανοῦ Ὠκεανόνδε is wat in de handschriften staat. De overschrijver is waarschijnlijk na θεσπέσιος verder gegaan met de volgende regel. Vóór πέμπησι δι' οὐρανοῦ Ὠκεανόνδε missen we dus een woord dat wellicht lijkt op θεσπέσιος.  Ruhnkenius vermoedt ἑσπέριος, en Kox neemt zijn coniectuur graag over.