ΕΙΣ
ΑΦΡΟΔΙΤΗΝ |
Aan
Afrodite |
|
Αἰδοίην χρυσοστέφανον
καλὴν Ἀφροδὶτην ἄισομαι, ἣ πάσης Κύπρου κρήδεμνα λέλογχεν εἰναλίης, ὅθι μιν Ζεφύρου μένος ὑγρὸν ἀέντος ἤνεικεν κατὰ κῦμα πολυφλοίσβοιο θαλάσσης ἀφρῶι ἔνι μαλακῶι. τὴν δὲ χρυσάμπυκες Ὧραι δέξαντ' ἀσπασίως, περὶ δ' ἄμβροτα εἵματα ἕσσαν, κρατὶ δ' ἔπ' ἀθανάτωι στεφάνην εὔτυκτον ἔθηκαν καλὴν χρυσείην, ἐν δὲ τρητοῖσι λοβοῖσιν ἄνθεμ' ὀρειχάλκου χρυσοῖό τε τιμήεντος, δειρῆι δ' ἀμφ' ἁπαλῆι καὶ στήθεσιν ἀργυφέοισιν ὅρμοισι χρυσέοισιν ἐκόσμεον, οἷσί περ αὐταὶ Ὧραι κοσμείσθην χρυσάμπυκες, ὀππότ' ἴοιεν ἐς χορὸν ἱμερόεντα θεῶν καὶ δώματα πατρός. αὐτὰρ ἐπεὶ δὴ πάντα περὶ χροῒ κόσμον ἔθηκαν, ἦγον ἐς ἀθανάτους, οἳ δ' ἠσπάζοντο ἰδόντες χερσί τ' ἐδεξιόωντο, καὶ ἠρήσαντο ἕκαστος εἶναι κουριδίην ἄλοχον καὶ οἴκαδ' ἄγεσθαι, εἶδος θαυμάζοντες ἰοστεφάνου Κυθερείης. χαῖρ' ἑλικοβλέφαρε, γλυκυμείλιχε, δὸς δ' ἐν ἀγῶνι νίκην τῶιδε φέρεσθαι, ἐμὴν δ' ἔντυνον ἀοιδήν. αὐτὰρ ἐγὼ καὶ σεῖο καὶ ἄλλης μνήσομ' ἀοιδῆς. |
5 10 15 20 |
Eerbiedwaardige
goudomkranste mooie Aphrodite zal ik bezingen, die de burchten heeft gekregen van heel Cyprus dat ligt in de zee, waar de kracht van de vochtig waaiende Zephyros haar bracht over de golven van de luidklotsende zee, in zacht schuim. De Horai met gouden hoofdband ontvingen haar hartelijk, en kleedden haar in goddelijke kleding. Op haar onsterfelijk hoofd plaatsten zij een mooi gemaakte kroon, prachtig, van goud, en in de gaatjes in haar oorlellen bloemen van orichalcum en kostbaar goud, en om haar zachte hals en wit schitterende borst tooiden zij haar met gouden halssnoeren, waarmee de Horai met gouden hoofdband zich ook zelf tooiden, wanneer zij gingen naar de lieflijke dansplaats van de goden en het huis van hun vader. En nadat zij alle versierselen om haar lichaam hadden gedaan, brachten zij haar naar de onsterfelijken, die haar toen zij haar zagen verwelkomden en begroetten met een hand, en ieder van de goden verlangde vurig haar naar zijn huis te leiden als zijn wettige echtgenote, vol bewondering voor de schoonheid van Kythereia met haar krans van viooltjes. Gegroet, zoete vriendelijke godin met ronde oogleden, geef mij de overwinning in deze competitie, en breng mijn lied in orde. En ik zal denken aan u en aan een andere zang. |
Commentaar
Zie: Hesiodus Theogonie 188 - 199: Toen hij [Kronos] eerst de geslachtsdelen had afgesneden [van Ouranos, de Hemel] met het staal en die van het vasteland in de klotsende zee had geworpen, werden zij zo lange tijd over zee gevoerd, en rondom rees wit schuim op van het onsterfelijke vlees; en daarin groeide een meisje; eerst naderde zij het heilige Kythera, vandaar bereikte zij daarna het omstroomde Cyprus. Een eerbiedwaardige mooie godin kwam er uit, en rondom groeide gras onder haar slanke voeten; Aphrodite, schuimgeboren godin en Kythereia met mooie kroon noemen goden en mensen haar, omdat zij in schuim was gegroeid; en Kythereia, omdat zij Kythera tegenkwam; en Kyprogeneia, omdat zij was geboren op door zee omklotst Cyprus; ... (Hesiodus' Theogonie kun je ook vinden op deze site van Kox Kollum!) r. 5: De Horai: Kroon's mythologisch woordenboek: Horen De dochters van Zeus en Themis, de godinnen van den regelmaat en van de orde in de natuur en daardoor de godinnen der jaargetijden. Zij zijn even vroolijk, even schoon als de Chariten en staan daarom vooral in betrekking tot de schoone jaargetijden, den zomer en de lente. Hare moeder Themis is niet alleen de personificatie der orde in het heelal, maar ook de vertegenwoordigster der maatschappelijke orde, die zelfs in het rijk der goden haren invloed doet gelden. Een deel harer taak droeg zij over aan hare drie dochters, Eunomia, d. i. "de wettelijke orde", Dike, "het recht" en Eirene, "de vrede". Even als Themis, zoo komen ook hare dochters, de Horen, onder de goden voor in eene ondergeschikte en dienstbare betrekking. Vooral zijn zij de dienaressen van Zeus, welke de poorten des hemels bewaken. Nu eens sluiten zij die met dichte wolken en dan weêr schuiven zij die weg. Zij komen echter ook voor als dienaressen van Hera, daar zij voor haar de paarden uitspannen en verder als de gezellinnen van Aphrodite of ook wel van Apollo en de Muzen. Hoewel zij oorspronkelijk godinnen der jaargetijden, en dus godinnen der natuur waren, trad dit begrip hoe langer hoe meer op den achtergrond en kregen zij eene bijna uitsluitend ethische beteekenis. Zij werden vereerd als de beschermsters der wettelijke bepalingen, die in het leven der menschen ingrepen, onder wier hoede al wat schoon, goed en edel is gedijën kon. Juist daardoor bestond er tusschen haar en de Chariten een zóó nauwe band, dat zij somtijds met elkander verwisseld werden. Omtrent de vereering, die de Horen bij de Grieken genoten, is weinig bekend. De Atheners vierden haar ter eere een feest, de Horaiën genaamd; zij kennen echter slechts twee Horen, Thallo, de Hore van den bloei en Karpo, die der rijp geworden vrucht. Nog moet omtrent haar wezen dit opgemerkt worden, dat zij niet ieder op zich zelf de voorstelling zijn van een afzonderlijk jaargetijde. Oorspronkelijk waren zij alleen godinnen van de lente en den zomer, maar te samen stelden zij ook het regelmatig verloop der jaargetijden voor. Eerst later nam men overeenkomstig met de vier jaargetijden ook vier Horen aan en toen men het jaar in nog meer afdeelingen verdeelde, werd in verband daarmede ook het aantal Horen vermeerderd. - De beoefenaars der beeldende kunsten kozen zelden de Horen tot het voorwerp van hunnen arbeid. Gewoonlijk werden zij voorgesteld als liefelijke jonkvrouwen met hoog opgegord gewaad en met bloemen en vruchten versierd, eenen reidans uitvoerende. Vooral bij beelden uit den lateren tijd werden aan ieder van haar attributen toegevoegd, die bij de verschillende jaargetijden passen. r. 9: orichalcum: bergkoper, koper of brons. |