FRAGMENTUM
|
Fragment
van een hymne |
|
Ael. Dion. α 76, "ἀλλὰ
ἄναξ" ἀρχὴ ἐξοδίου κιθαρωιδικοῦ, ὥσπερ κωμικοῦ μὲν ἥδε ... ῥαψωιδοῦ δὲ αὕτη: νῦν δὲ θεοὶ μάκαρες τῶν ἐσθλῶν ἄφθονοι ἔστε. |
Aelius Dionysius, Attisch
woordenboek: "maar, heer" het begin van het slot van een lierzanger, zoals het volgende dat van een komisch dichter is: ... en dit van een rhapsode: en weest nu, gelukzalige goden, gul met uw zegeningen. |
Commentaar Aelius Dionysius (ontleend aan: https://www.stilus.nl/oudheid/wdo/GRIEKEN/AUT/DIONYSAE.html) Aelius Dionysius (Διονύσιος) van Halicarnassus, Griekse lexicograaf uit de eerste helft van de 2e eeuw na Chr., auteur van een lexicon waarin Attische uitdrukkingen in alfabetische volgorde werden verklaard. Het werk, dat zijn materiaal putte uit de lexica van Didymus Chalcenterus en Pamphilus, was op zijn beurt een bron voor talrijke latere lexicografen. Een korte beschrijving geeft Photius (Bibliotheca, Codex 152). Lit. Fragmenten bij E. Schwabe, Aelii Dionysii et Pausaniae atticistarum fragmenta (Leipzig 1890) en H. Erbse. Untersuchungen zu den attizistischen Lexika (Abh. der Deutschen Akad. Wiss. Berlin, 1949). - L. Cohn (PRE 5, 986-991). Het gaat hier kennelijk om een regel uit het slot van een hymne die niet in de Homerische collectie is opgenomen. |