1 -
76: Achilleus schendt Hektors lijk; reacties van de
goden. 77 - 119: Zeus geeft aan Thetis een boodschap voor Achilleus. 120 - 187: Zeus' woorden overgebracht naar Achilleus en Priamos. 188 - 227: Ondanks verzet van Hekabe wil Priamos naar Achilleus. 228 - 280: Priamos kiest de losprijs; de wagen klaargemaakt. 281 - 338: Vertrek van Priamos; Zeus stuurt Hermes. 339 - 467: Hermes brengt Priamos naar Achilleus' tent. 468 - 551: De ontvangst van Priamos door Achilleus. 552 - 676: De gastvrijheid van Achilleus. 677 - 804: Hermes brengt Priamos terug; begrafenis van Hektor. |
Λῦτο δ᾽ ἀγών, λαοὶ δὲ θοὰς ἐπὶ νῆας ἕκαστοι ἐσκίδναντ᾽ ἰέναι. τοὶ μὲν δόρποιο μέδοντο ὕπνου τε γλυκεροῦ ταρπήμεναι· αὐτὰρ Ἀχιλλεὺς κλαῖε φίλου ἑτάρου μεμνημένος, οὐδέ μιν ὕπνος ᾕρει πανδαμάτωρ, ἀλλ᾽ ἐστρέφετ᾽ ἔνθα καὶ ἔνθα |
5 |
-
Daarna werd de wedstrijdkring ontbonden en alle
manschappen verspreidden zich naar hun schepen. Zij hielden zich bezig met eten en de verkwikking van een aangename slaap. Maar Achilleus huilde bij de herinnering aan zijn dierbare vriend. De albedwingende slaap kreeg geen vat op hem, nee, hij woelde heen en weer, |
Πατρόκλου ποθέων ἀνδροτῆτά τε καὶ μένος ἠΰ, ἠδ᾽ ὁπόσα τολύπευσε σὺν αὐτῷ καὶ πάθεν ἄλγεα ἀνδρῶν τε πτολέμους ἀλεγεινά τε κύματα πείρων· τῶν μιμνησκόμενος θαλερὸν κατὰ δάκρυον εἶβεν, ἄλλοτ᾽ ἐπὶ πλευρὰς κατακείμενος, ἄλλοτε δ᾽ αὖτε |
10 |
want
hij miste van Patroklos de mannelijkheid en het fiere
karakter, en al wat hij met hem had doorstaan. De ellende die hij met hem had geleden bij vijanden in de oorlogen en het doorstaan van het brute geweld van de zee. Dat indachtig vergoot hij hete tranen, nu eens liggend op zijn zijde, links en rechts, |
ὕπτιος, ἄλλοτε δὲ πρηνής· τοτὲ δ᾽ ὀρθὸς
ἀναστὰς δινεύεσκ᾽ ἀλύων παρὰ θῖν᾽ ἁλός· οὐδέ μιν ἠὼς φαινομένη λήθεσκεν ὑπεὶρ ἅλα τ᾽ ἠϊόνας τε. ἀλλ᾽ ὅ γ᾽ ἐπεὶ ζεύξειεν ὑφ᾽ ἅρμασιν ὠκέας ἵππους, Ἕκτορα δ᾽ ἕλκεσθαι δησάσκετο δίφρου ὄπισθεν, |
15 |
dan
weer op zijn rug of voorover; tenslotte stond hij maar op en doolde wanhopig langs het strand van de zee. Maar toen hij de dageraad boven de zee en het strand zag verschijnen, spande hij zijn snelle paarden voor zijn wagen, bond Hektor achter aan zijn wagenbak en sleepte hem voort. |
τρὶς δ᾽ ἐρύσας περὶ σῆμα Μενοιτιάδαο θανόντος αὖτις ἐνὶ κλισίῃ παυέσκετο, τὸν δέ τ᾽ ἔασκεν ἐν κόνι ἐκτανύσας προπρηνέα· τοῖο δ᾽ Ἀπόλλων πᾶσαν ἀεικείην ἄπεχε χροῒ φῶτ᾽ ἐλεαίρων καὶ τεθνηότα περ· περὶ δ᾽ αἰγίδι πάντα κάλυπτε |
20 |
Drie
maal sleurde hij hem mee rond het grafteken van de gedode zoon van Menoitios; daarna zocht hij weer rust in zijn tent; maar hem liet hij liggen, voorover uitgestrekt in het stof. Maar Apollo weerde elke verminking van zijn huid uit medelijden met de held ook nu hij dood was: hij omhulde hem helemaal met de gouden aigis |
χρυσείῃ, ἵνα μή μιν ἀποδρύφοι ἑλκυστάζων. ὣς ὃ μὲν Ἕκτορα δῖον ἀείκιζεν μενεαίνων· τὸν δ᾽ ἐλεαίρεσκον μάκαρες θεοὶ εἰσορόωντες, κλέψαι δ᾽ ὀτρύνεσκον ἐΰσκοπον ἀργεϊφόντην. ἔνθ᾽ ἄλλοις μὲν πᾶσιν ἑήνδανεν, οὐδέ ποθ᾽ Ἥρῃ |
25 |
tegen
schaafwonden wanneer hij voortgesleept werd. - Zo nu mishandelde Achilleus de nobele Hektor in zijn woede; maar de gelukzalige goden zagen dit met medelijden gebeuren en spoorden de scherpziende Argosdoder aan hem te ontzetten. Daarmee stemden alle andere goden in, maar niet Hera |
οὐδὲ Ποσειδάων᾽ οὐδὲ γλαυκώπιδι κούρῃ, ἀλλ᾽ ἔχον ὥς σφιν πρῶτον ἀπήχθετο Ἴλιος ἱρὴ καὶ Πρίαμος καὶ λαὸς Ἀλεξάνδρου ἕνεκ᾽ ἄτης, ὃς νείκεσσε θεὰς ὅτε οἱ μέσσαυλον ἵκοντο, τὴν δ᾽ ᾔνησ᾽ ἥ οἱ πόρε μαχλοσύνην ἀλεγεινήν. |
30 |
noch
Poseidoon, noch de scherpziende Athene, nee, zij volhardden als tevoren in hun haat jegens het heilige Troje en Priamos en zijn volk om de verblinding van Paris, die hen had gegriefd, toen zij naar zijn herdershut waren gekomen en hij haar uitverkoren had, die hem de pijnlijke liefdeslust had verschaft. |
ἀλλ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ ἐκ τοῖο δυωδεκάτη γένετ᾽ ἠώς, καὶ τότ᾽ ἄρ᾽ ἀθανάτοισι μετηύδα Φοῖβος Ἀπόλλων· σχέτλιοί ἐστε θεοί, δηλήμονες· οὔ νύ ποθ᾽ ὑμῖν Ἕκτωρ μηρί᾽ ἔκηε βοῶν αἰγῶν τε τελείων; τὸν νῦν οὐκ ἔτλητε νέκυν περ ἐόντα σαῶσαι |
35 |
Maar
bij het aanbreken van de twaalfde dag, sprak Foibos Apolloon tot de onsterfelijken: "Halstarrig zijn jullie, goden, en wreed; heeft dan nooit voor jullie Hektor schenkels gebrand van runderen en reine geiten? Maar nu bestonden jullie het zijn lichaam niet in veiligheid |
ᾗ τ᾽ ἀλόχῳ ἰδέειν καὶ μητέρι καὶ τέκεϊ ᾧ καὶ πατέρι Πριάμῳ λαοῖσί τε, τοί κέ μιν ὦκα ἐν πυρὶ κήαιεν καὶ ἐπὶ κτέρεα κτερίσαιεν. ἀλλ᾽ ὀλοῷ Ἀχιλῆϊ θεοὶ βούλεσθ᾽ ἐπαρήγειν, ᾧ οὔτ᾽ ἂρ φρένες εἰσὶν ἐναίσιμοι οὔτε νόημα |
40 |
te
brengen, waar zijn echtgenote hem kon zien en zijn moeder
en zoontje en vader Priamos en het volk, dat hem snel zou verbranden door het vuur en hem met grafgeschenken zou overladen. Maar die verwenste Achilleus willen jullie, goden, terwille zijn, die buiten zinnen is en geen maat weet te houden en |
γναμπτὸν ἐνὶ στήθεσσι, λέων δ᾽ ὣς ἄγρια οἶδεν, ὅς τ᾽ ἐπεὶ ἂρ μεγάλῃ τε βίῃ καὶ ἀγήνορι θυμῷ εἴξας εἶσ᾽ ἐπὶ μῆλα βροτῶν ἵνα δαῖτα λάβῃσιν· ὣς Ἀχιλεὺς ἔλεον μὲν ἀπώλεσεν, οὐδέ οἱ αἰδὼς γίγνεται, ἥ τ᾽ ἄνδρας μέγα σίνεται ἠδ᾽ ὀνίνησι. |
45 |
bruut
van zin als een leeuw is, wanneer die toegeeft aan zijn geweldige kracht en zijn trotse aard en afgaat op het kleinvee van mensen om eten te stelen, zo treedt Achilleus mededogen met voeten; en hij kent geen respect, dat mensen schaadt en bevoordeelt. |
μέλλει μέν πού τις καὶ φίλτερον ἄλλον ὀλέσσαι ἠὲ κασίγνητον ὁμογάστριον ἠὲ καὶ υἱόν· ἀλλ᾽ ἤτοι κλαύσας καὶ ὀδυράμενος μεθέηκε· τλητὸν γὰρ Μοῖραι θυμὸν θέσαν ἀνθρώποισιν. αὐτὰρ ὅ γ᾽ Ἕκτορα δῖον, ἐπεὶ φίλον ἦτορ ἀπηύρα, |
50 |
Wel
heel wat anderen is het beschoren een nog dierbaarder
iemand te verliezen, hetzij een eigen broer of zelfs een zoon, maar toch bindt hij, na rouw en beklag, wel weer in: want de lotsgodinnen gaven de mensen een duldzaam gemoed. Maar hij bindt de nobele Hektor, nadat hij hem van het leven heeft beroofd, |
ἵππων ἐξάπτων περὶ σῆμ᾽ ἑτάροιο φίλοιο ἕλκει· οὐ μήν οἱ τό γε κάλλιον οὐδέ τ᾽ ἄμεινον. μὴ ἀγαθῷ περ ἐόντι νεμεσσηθέωμέν οἱ ἡμεῖς· κωφὴν γὰρ δὴ γαῖαν ἀεικίζει μενεαίνων. τὸν δὲ χολωσαμένη προσέφη λευκώλενος Ἥρη· |
55 |
achter
zijn wagen en sleurt hem rondom het grafteken van zijn
vriend, werkelijk voor hem toch geen fraai of edel gedrag! Laat hij oppassen dat wij hem, hoe voornaam ook, niet straffen! In zijn razernij mishandelt hij toch de weerloze aarde. " Maar, kwaad geworden, sprak tot hem de blankarmige Hera: |
εἴη κεν καὶ τοῦτο τεὸν ἔπος ἀργυρότοξε εἰ δὴ ὁμὴν Ἀχιλῆϊ καὶ Ἕκτορι θήσετε τιμήν. Ἕκτωρ μὲν θνητός τε γυναῖκά τε θήσατο μαζόν· αὐτὰρ Ἀχιλλεύς ἐστι θεᾶς γόνος, ἣν ἐγὼ αὐτὴ θρέψά τε καὶ ἀτίτηλα καὶ ἀνδρὶ πόρον παράκοιτιν |
60 |
"Dat
woord van jou zou terecht zijn, drager van de zilveren
boog, als jullie Achilleus en Hektor op één lijn behandelen. Maar Hektor is een sterveling en lag aan de borst van een mens, terwijl Achilleus geboren is uit Thetis, een godin die ik zelf grootgebracht en opgevoed heb en geschonken heb aan een sterfelijk man als echtgenote, |
Πηλέϊ, ὃς περὶ κῆρι φίλος γένετ᾽ ἀθανάτοισι. πάντες δ᾽ ἀντιάασθε θεοὶ γάμου· ἐν δὲ σὺ τοῖσι δαίνυ᾽ ἔχων φόρμιγγα κακῶν ἕταρ᾽, αἰὲν ἄπιστε. τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη νεφεληγερέτα Ζεύς· Ἥρη μὴ δὴ πάμπαν ἀποσκύδμαινε θεοῖσιν· |
65 |
aan
Peleus, die buitengewoon geliefd is bij de onsterfelijken. Jullie, goden, woonden allemaal de bruiloft bij en jij bespeelde bij het bruiloftsmaal de cither, jij, heuler met kwaad, altijd onbetrouwbaar!" Maar ten antwoord sprak tot haar de wolkenverzamelaar Zeus: "Hera, geef toch niet steeds zo af op de goden! |
οὐ μὲν γὰρ τιμή γε μί᾽ ἔσσεται· ἀλλὰ καὶ Ἕκτωρ φίλτατος ἔσκε θεοῖσι βροτῶν οἳ ἐν Ἰλίῳ εἰσίν· ὣς γὰρ ἔμοιγ᾽, ἐπεὶ οὔ τι φίλων ἡμάρτανε δώρων. οὐ γάρ μοί ποτε βωμὸς ἐδεύετο δαιτὸς ἐΐσης λοιβῆς τε κνίσης τε· τὸ γὰρ λάχομεν γέρας ἡμεῖς. |
70 |
Helemaal niet krijgen zij dezelfde behandeling; maar ook
Hektor was altijd de meest geliefde sterveling in Troje bij de goden; zo ook toch bij mij althans, want hij schoot niet tekort in welkome offergaven; nee, nooit was mijn altaar verstoken van een passend offer van plenging en vetdamp: dat is toch de eregave die wij ons wensen. |
ἀλλ᾽ ἤτοι κλέψαι μὲν ἐάσομεν, οὐδέ πῃ ἔστι, λάθρῃ Ἀχιλλῆος θρασὺν Ἕκτορα· ἦ γάρ οἱ αἰεὶ μήτηρ παρμέμβλωκεν ὁμῶς νύκτάς τε καὶ ἦμαρ. ἀλλ᾽ εἴ τις καλέσειε θεῶν Θέτιν ἆσσον ἐμεῖο, ὄφρά τί οἱ εἴπω πυκινὸν ἔπος, ὥς κεν Ἀχιλλεὺς δώρων ἐκ Πριάμοιο λάχῃ ἀπό θ᾽ Ἕκτορα λύσῃ. |
76 |
Maar
heus, wij zullen de vermetele Hektor niet wegvoeren: het
is onmogelijk dat buiten Achilleus om te doen, want altijd ziet zijn moeder toe, 's nachts net zozeer als overdag. Maar laat één van de goden Thetis bij mij ontbieden, dan zal ik haar eens zeggen waar het op staat: dat Achilleus geschenken moet accepteren van Priamos en Hektor moet afstaan". |
ὣς ἔφατ᾽, ὦρτο δὲ Ἶρις ἀελλόπος ἀγγελέουσα, μεσσηγὺς δὲ Σάμου τε καὶ Ἴμβρου παιπαλοέσσης ἔνθορε μείλανι πόντῳ· ἐπεστονάχησε δὲ λίμνη. ἣ δὲ μολυβδαίνῃ ἰκέλη ἐς βυσσὸν ὄρουσεν, |
80 |
- Zo
sprak hij, en Iris met voeten snel als de wind stond op om
het bericht over te brengen. Tussen Samos en het rotsachtige Imbros dook zij onder in de donkere zee en het wateroppervlak bruiste op. Zij dook onder naar de diepte, gelijk aan een loden kogel, |
ἥ τε κατ᾽ ἀγραύλοιο βοὸς κέρας ἐμβεβαυῖα ἔρχεται ὠμηστῇσιν ἐπ᾽ ἰχθύσι κῆρα φέρουσα. εὗρε δ᾽ ἐνὶ σπῆϊ γλαφυρῷ Θέτιν, ἀμφὶ δ᾽ ἄρ᾽ ἄλλαι εἵαθ᾽ ὁμηγερέες ἅλιαι θεαί· ἣ δ᾽ ἐνὶ μέσσῃς κλαῖε μόρον οὗ παιδὸς ἀμύμονος, ὅς οἱ ἔμελλε |
85 |
die,
vastgemaakt aan de hoorn van een weiderund neerdaalt om dood te brengen voor de gulzige vissen. Thetis trof ze aan in haar gewelfde grot en rondom haar waren de andere zeegodinnen verzameld; zij treurde in hun midden over het lot van haar edele zoon, die gedoemd was |
φθίσεσθ᾽ ἐν Τροίῃ ἐριβώλακι τηλόθι πάτρης. ἀγχοῦ δ᾽ ἱσταμένη προσέφη πόδας ὠκέα Ἶρις· ὄρσο Θέτι· καλέει Ζεὺς ἄφθιτα μήδεα εἰδώς. τὴν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα θεὰ Θέτις ἀργυρόπεζα· τίπτέ με κεῖνος ἄνωγε μέγας θεός; αἰδέομαι δὲ |
90 |
om te
komen voor het grofkluitige Troje, ver van zijn vaderland. De snelvoetige Iris ging bij haar staan en zei haar: "Sta op Thetis, want Zeus met zijn onvergankelijk inzicht ontbiedt je". Maar haar antwoordde daarop de godin Thetis met zilveren voet: "Waarom dan ontbiedt mij die machtige god? ik schroom |
μίσγεσθ᾽ ἀθανάτοισιν, ἔχω δ᾽ ἄχε᾽ ἄκριτα θυμῷ. εἶμι μέν, οὐδ᾽ ἅλιον ἔπος ἔσσεται ὅττί κεν εἴπῃ. ὣς ἄρα φωνήσασα κάλυμμ᾽ ἕλε δῖα θεάων κυάνεον, τοῦ δ᾽ οὔ τι μελάντερον ἔπλετο ἔσθος. βῆ δ᾽ ἰέναι, πρόσθεν δὲ ποδήνεμος ὠκέα Ἶρις |
95 |
mij te
mengen onder de onsterfelijken en tob met een baaierd aan
smarten. Maar ik zal gaan en het woord dat hij sprekt zal niet tevergeefs zijn". - Na deze woorden nam de stralende godin een donkere sluier, het was het donkerste kledingstuk dat bestond, en ging op weg, terwijl Iris met voeten snel als de wind haar voorging. |
ἡγεῖτ᾽· ἀμφὶ δ᾽ ἄρα σφι λιάζετο κῦμα θαλάσσης. ἀκτὴν δ᾽ ἐξαναβᾶσαι ἐς οὐρανὸν ἀϊχθήτην, εὗρον δ᾽ εὐρύοπα Κρονίδην, περὶ δ᾽ ἄλλοι ἅπαντες εἵαθ᾽ ὁμηγερέες μάκαρες θεοὶ αἰὲν ἐόντες. ἣ δ᾽ ἄρα πὰρ Διὶ πατρὶ καθέζετο, εἶξε δ᾽ Ἀθήνη. |
100 |
Voor
hen weken de golven uiteen van de zee, zij gingen de kust op en snelden omhoog naar de hemel en troffen de wijddonderende zoon van Kronos aan en alle andere gelukzalige, eeuwige goden zaten rond hem verenigd. Zij zette zich dan neer bij vader Zeus, - Athene ging opzij - |
Ἥρη δὲ χρύσεον καλὸν δέπας ἐν χερὶ θῆκε καί ῥ᾽ εὔφρην᾽ ἐπέεσσι· Θέτις δ᾽ ὤρεξε πιοῦσα. τοῖσι δὲ μύθων ἦρχε πατὴρ ἀνδρῶν τε θεῶν τε· ἤλυθες Οὔλυμπον δὲ θεὰ Θέτι κηδομένη περ, πένθος ἄλαστον ἔχουσα μετὰ φρεσίν· οἶδα καὶ αὐτός· |
105 |
en Hera
gaf haar een mooie gouden beker in handen en heette haar welkom; Thetis stak haar hand uit om te drinken. In hun midden nam de vader van mensen en goden het woord: "Je bent dus naar de Olympos gekomen, godin Thetis, ondanks je zorgen, met die loodzware pijn in je hart: dat weet ik ook zelf; |
ἀλλὰ καὶ ὧς ἐρέω τοῦ σ᾽ εἵνεκα δεῦρο κάλεσσα. ἐννῆμαρ δὴ νεῖκος ἐν ἀθανάτοισιν ὄρωρεν Ἕκτορος ἀμφὶ νέκυι καὶ Ἀχιλλῆϊ πτολιπόρθῳ· κλέψαι δ᾽ ὀτρύνουσιν ἐΰσκοπον ἀργεϊφόντην· αὐτὰρ ἐγὼ τόδε κῦδος Ἀχιλλῆϊ προτιάπτω |
110 |
maar
toch ga ik zeggen, waarom ik je heb ontboden. Negen dagen al heerst er onenigheid onder de onsterfelijken om het dode lichaam van Hektor en de stedenverwoester Achilleus, ja, ze zetten de scherpziende Argosdoder al aan het te ontvoeren; maar ik zelf wil de volgende eer aan Achilleus schenken |
αἰδῶ καὶ φιλότητα τεὴν μετόπισθε φυλάσσων. αἶψα μάλ᾽ ἐς στρατὸν ἐλθὲ καὶ υἱέϊ σῷ ἐπίτειλον· σκύζεσθαί οἱ εἰπὲ θεούς, ἐμὲ δ᾽ ἔξοχα πάντων ἀθανάτων κεχολῶσθαι, ὅτι φρεσὶ μαινομένῃσιν Ἕκτορ᾽ ἔχει παρὰ νηυσὶ κορωνίσιν οὐδ᾽ ἀπέλυσεν, |
115 |
en
waken over het respect en de vriendschap met jou in de
toekomst. Ga jij nu snel naar het legerkamp en breng je zoon het volgende over: zeg hem dat de goden vertoornd zijn en dat ik, meer nog dan alle andere onsterfelijken, in woede ontstoken ben, omdat hij in zijn razernij Hektor vasthoudt bij de gekromde schepen en niet prijsgeven wil. |
αἴ κέν πως ἐμέ τε δείσῃ ἀπό θ᾽ Ἕκτορα λύσῃ. αὐτὰρ ἐγὼ Πριάμῳ μεγαλήτορι Ἶριν ἐφήσω λύσασθαι φίλον υἱὸν ἰόντ᾽ ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν, δῶρα δ᾽ Ἀχιλλῆϊ φερέμεν, τά κε θυμὸν ἰήνῃ. |
119 |
Hopelijk zal hij dan beducht zijn voor mij en Hektor
prijsgeven. Van mijn kant zal ik Iris aan de grootmoedige Priamos laten opdragen, zijn zoon vrij te kopen door naar de schepen der Grieken te gaan en Achilleus geschenken aan te bieden, die hem tevreden zullen stellen". |
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησε θεὰ Θέτις ἀργυρόπεζα, βῆ δὲ κατ᾽ Οὐλύμποιο καρήνων ἀΐξασα, ἷξεν δ᾽ ἐς κλισίην οὗ υἱέος· ἔνθ᾽ ἄρα τόν γε εὗρ᾽ ἁδινὰ στενάχοντα· φίλοι δ᾽ ἀμφ᾽ αὐτὸν ἑταῖροι ἐσσυμένως ἐπένοντο καὶ ἐντύνοντο ἄριστον· τοῖσι δ᾽ ὄϊς λάσιος μέγας ἐν κλισίῃ ἱέρευτο. |
120 125 |
- Zo
sprak hij en de godin Thetis met zilveren voet
gehoorzaamde. Ze sprong op en ging op weg vanaf de toppen van de Olympos, en kwam aan bij de tent van Achilleus, haar zoon. Ze trof hem daar aan terwijl hij zuchtte en steunde, zijn dienaren waren rondom druk in de weer en maakten de maaltijd voor hem klaar en zo lag in de tent door hen een groot schaap dat zij hadden geslacht. |
ἣ δὲ μάλ᾽ ἄγχ᾽ αὐτοῖο καθέζετο πότνια μήτηρ, χειρί τέ μιν κατέρεξεν ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽ ὀνόμαζε· τέκνον ἐμὸν τέο μέχρις ὀδυρόμενος καὶ ἀχεύων σὴν ἔδεαι κραδίην μεμνημένος οὔτέ τι σίτου οὔτ᾽ εὐνῆς; ἀγαθὸν δὲ γυναικί περ ἐν φιλότητι |
130 |
Zij, de
eerbiedwaardige moeder, ging dichtbij hem zitten, liefkoosde hem met haar hand en sprak de woorden: "Mijn kind, hoe lang nog zul je onder klagen en jammeren je hart verteren zonder te denken aan voedsel of slaap? Het doet toch goed om te vrijen met een vrouw in mingenot |
μίσγεσθ᾽· οὐ γάρ μοι δηρὸν βέῃ, ἀλλά τοι ἤδη ἄγχι παρέστηκεν θάνατος καὶ μοῖρα κραταιή. ἀλλ᾽ ἐμέθεν ξύνες ὦκα, Διὸς δέ τοι ἄγγελός εἰμι· σκύζεσθαι σοί φησι θεούς, ἑὲ δ᾽ ἔξοχα πάντων ἀθανάτων κεχολῶσθαι, ὅτι φρεσὶ μαινομένῃσιν |
135 |
want
niet lang meer zul je nog leven, nee, al dichtbij is de dood je genaderd en het sterke doodslot. Maar luister naar mij, want ik ben nu bode van Zeus: hij zegt dat de goden vertoornd zijn op jou en dat hij meer dan alle onsterfelijken gebeten op jou is omdat je in je razernij |
Ἕκτορ᾽ ἔχεις παρὰ νηυσὶ κορωνίσιν οὐδ᾽
ἀπέλυσας. ἀλλ᾽ ἄγε δὴ λῦσον, νεκροῖο δὲ δέξαι ἄποινα. τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς· τῇδ᾽ εἴη· ὃς ἄποινα φέροι καὶ νεκρὸν ἄγοιτο, εἰ δὴ πρόφρονι θυμῷ Ὀλύμπιος αὐτὸς ἀνώγει. |
140 |
Hektor
vasthoudt bij de gewelfde schepen en hem niet vrij laat. Maar kom, laat hem los en accepteer losgeld voor zijn lichaam ". Haar ten antwoord sprak de snelvoetige Achilleus: "Het zij zo: laat hij het losgeld brengen en het lichaam meenemen, als de Olympiër dat zelf, mij welgezind, opdraagt ". |
ὣς οἵ γ᾽ ἐν νηῶν ἀγύρει μήτηρ τε καὶ υἱὸς πολλὰ πρὸς ἀλλήλους ἔπεα πτερόεντ᾽ ἀγόρευον. Ἶριν δ᾽ ὄτρυνε Κρονίδης εἰς Ἴλιον ἱρήν· βάσκ᾽ ἴθι Ἶρι ταχεῖα λιποῦσ᾽ ἕδος Οὐλύμποιο ἄγγειλον Πριάμῳ μεγαλήτορι Ἴλιον εἴσω |
145 |
Zo
spraken moeder en zoon veel duidelijke taal in het scheepskamp tegen elkaar. - Intussen werd Iris door Kronos' zoon naar het heilige Ilios gestuurd: "Vooruit, snelle Iris, verlaat de zetel van de Olympos en ga naar Ilios en meld aan de groothartige Priamos, |
λύσασθαι φίλον υἱὸν ἰόντ᾽ ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν, δῶρα δ᾽ Ἀχιλλῆϊ φερέμεν τά κε θυμὸν ἰήνῃ οἶον, μὴ δέ τις ἄλλος ἅμα Τρώων ἴτω ἀνήρ. κῆρύξ τίς οἱ ἕποιτο γεραίτερος, ὅς κ᾽ ἰθύνοι ἡμιόνους καὶ ἄμαξαν ἐΰτροχον, ἠδὲ καὶ αὖτις |
150 |
dat hij
naar de schepen van de Grieken moet gaan om zijn zoon los te kopen en dat hij geschenken mee moet nemen die bij Achilleus tevreden stellen; hij moet alleen gaan zonder andere Trojanen; alleen een oude dienaar mag hem vergezellen om de muildieren en de goedlopende wagen te leiden, die terug naar de stad het lichaam |
νεκρὸν ἄγοι προτὶ ἄστυ, τὸν ἔκτανε δῖος
Ἀχιλλεύς. μὴ δέ τί οἱ θάνατος μελέτω φρεσὶ μὴ δέ τι τάρβος· τοῖον γάρ οἱ πομπὸν ὀπάσσομεν ἀργεϊφόντην, ὃς ἄξει εἷός κεν ἄγων Ἀχιλῆϊ πελάσσῃ. αὐτὰρ ἐπὴν ἀγάγῃσιν ἔσω κλισίην Ἀχιλῆος, |
155 |
kan
brengen, dat de edele Achilleus gedood heeft. Laat hij zich niet om de dood bekommeren en angstig zijn: want niemand minder dan Hermes, de Argosdoder zullen wij hem als geleide verlenen; die zal hem begeleiden tot hij bij Achilleus is gekomen. Maar wanneer hij hem eenmaal de tent van Achilleus binnen geleid heeft, |
οὔτ᾽ αὐτὸς κτενέει ἀπό τ᾽ ἄλλους πάντας
ἐρύξει· οὔτε γάρ ἐστ᾽ ἄφρων οὔτ᾽ ἄσκοπος οὔτ᾽ ἀλιτήμων, ἀλλὰ μάλ᾽ ἐνδυκέως ἱκέτεω πεφιδήσεται ἀνδρός. ὣς ἔφατ᾽, ὦρτο δὲ Ἶρις ἀελλόπος ἀγγελέουσα. ἷξεν δ᾽ ἐς Πριάμοιο, κίχεν δ᾽ ἐνοπήν τε γόον τε. |
160 |
dan zal
die hem niet doden en alle anderen daarvan weerhouden, want hij is niet dwaas of onachtzaam of misdadig, nee, met veel respect zal hij een smekeling sparen ". Zo sprak hij en Iris, snel als de wind, stond op om de boodschap te brengen. - Toen zij Priamos' paleis had bereikt trof zij daar gejammer en weeklachten. |
παῖδες μὲν πατέρ᾽ ἀμφὶ καθήμενοι ἔνδοθεν αὐλῆς δάκρυσιν εἵματ᾽ ἔφυρον, ὃ δ᾽ ἐν μέσσοισι γεραιὸς ἐντυπὰς ἐν χλαίνῃ κεκαλυμμένος· ἀμφὶ δὲ πολλὴ κόπρος ἔην κεφαλῇ τε καὶ αὐχένι τοῖο γέροντος τήν ῥα κυλινδόμενος χερσὶν ἑῇσι. |
165 |
Zijn
zonen, rondom hun vader gezeten in de hof bevochtigden hun kleren met tranen, en de oude man zat in hun midden, dicht gehuld in zijn mantel; op het hoofd en de hals van de grijsaard lag veel vuil dat hij er zelf, erin rondwentelend, eigenhandig had uitgesmeerd. |
θυγατέρες δ᾽ ἀνὰ δώματ᾽ ἰδὲ νυοὶ ὠδύροντο τῶν μιμνησκόμεναι οἳ δὴ πολέες τε καὶ ἐσθλοὶ χερσὶν ὑπ᾽ Ἀργείων κέατο ψυχὰς ὀλέσαντες. στῆ δὲ παρὰ Πρίαμον Διὸς ἄγγελος, ἠδὲ προσηύδα τυτθὸν φθεγξαμένη· τὸν δὲ τρόμος ἔλλαβε γυῖα· |
170 |
Zijn
dochters en schoondochters weeklaagden overal in het
paleis, diegenen indachtig die, talrijk en voornaam, neerlagen, omgekomen door de handen van de Grieken. De bode van Zeus ging bij Priamos staan en zei tegen hem op gedempte toon - maar hem trok een siddering door de leden -: |
θάρσει Δαρδανίδη Πρίαμε φρεσί, μὴ δέ τι
τάρβει· οὐ μὲν γάρ τοι ἐγὼ κακὸν ὀσσομένη τόδ᾽ ἱκάνω ἀλλ᾽ ἀγαθὰ φρονέουσα· Διὸς δέ τοι ἄγγελός εἰμι, ὅς σευ ἄνευθεν ἐὼν μέγα κήδεται ἠδ᾽ ἐλεαίρει. λύσασθαί σ᾽ ἐκέλευσεν Ὀλύμπιος Ἕκτορα δῖον, |
175 |
"Vat nu
moed, zoon van Dardanos, Priamos, en vrees niet: want ik kom niet met slechte nieuws voor jou hierheen, maar ik heb het beste met je voor. Ik kom met een boodschap voor jou van Zeus, die, hoewel ver weg, zeer bezorgd is om jou en medelijden met je heeft: de Olympiër draagt je op de edele Hektor vrij te kopen |
δῶρα δ᾽ Ἀχιλλῆϊ φερέμεν τά κε θυμὸν ἰήνῃ οἶον, μὴ δέ τις ἄλλος ἅμα Τρώων ἴτω ἀνήρ. κῆρύξ τίς τοι ἕποιτο γεραίτερος, ὅς κ᾽ ἰθύνοι ἡμιόνους καὶ ἄμαξαν ἐΰτροχον, ἠδὲ καὶ αὖτις νεκρὸν ἄγοι προτὶ ἄστυ, τὸν ἔκτανε δῖος Ἀχιλλεύς. |
180 |
en
Achilleus geschenken te brengen die hem tevreden zullen
stemmen. Alleen, niemand anders van de Trojanen mag met je mee gaan; alleen een oude dienaar mag je vergezellen om je muildieren en de goedlopende wagen te leiden, die terug naar de stad het lichaam kan brengen, dat Achilleus gedood heeft. |
μὴ δέ τί τοι θάνατος μελέτω φρεσὶ μηδέ τι
τάρβος· τοῖος γάρ τοι πομπὸς ἅμ᾽ ἕψεται ἀργεϊφόντης, ὅς σ᾽ ἄξει εἷός κεν ἄγων Ἀχιλῆϊ πελάσσῃ. αὐτὰρ ἐπὴν ἀγάγῃσιν ἔσω κλισίην Ἀχιλῆος, οὔτ᾽ αὐτὸς κτενέει ἀπό τ᾽ ἄλλους πάντας ἐρύξει· |
185 |
Niet
moet je bang voor de dood zijn en onbevreesd; want niemand minder dan de Argosdoder zal je vergezellen; die zal jou vergezellen en bij Achilleus brengen en wanneer hij je tot in de tent van Achilleus gebracht heeft, zal die zelf jou niet doden en alle anderen daarvan afhouden |
οὔτε γάρ ἔστ᾽ ἄφρων οὔτ᾽ ἄσκοπος οὔτ᾽
ἀλιτήμων, ἀλλὰ μάλ᾽ ἐνδυκέως ἱκέτεω πεφιδήσεται ἀνδρός. |
|
want
hij is niet dwaas of onachtzaam of misdadig, nee, met veel respect zal hij een smekeling sparen ". |
ἣ μὲν ἄρ᾽ ὣς εἰποῦσ᾽ ἀπέβη πόδας ὠκέα Ἶρις, αὐτὰρ ὅ γ᾽ υἷας ἄμαξαν ἐΰτροχον ἡμιονείην ὁπλίσαι ἠνώγει, πείρινθα δὲ δῆσαι ἐπ᾽ αὐτῆς. |
190 |
- Na
deze woorden verdween de snelvoetige Iris. Maar hij gelastte zijn zoons de stevige muildierenkar in gereedheid te brengen en daarop een mand vast te binden. |
αὐτὸς δ᾽ ἐς θάλαμον κατεβήσετο κηώεντα κέδρινον ὑψόροφον, ὃς γλήνεα πολλὰ κεχάνδει· ἐς δ᾽ ἄλοχον Ἑκάβην ἐκαλέσσατο φώνησέν τε· δαιμονίη Διόθεν μοι Ὀλύμπιος ἄγγελος ἦλθε λύσασθαι φίλον υἱὸν ἰόντ᾽ ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν, |
195 |
Zelf
ging hij naar achter, naar de geurige schatkamer met hoog
plafond van cederhout, die veel kostbaarheden bevatte. Hij ontbood zijn echtgenote Hekabe en zei haar: "Arme liefste, van Zeus kwam er een Olympische bode voor mij: naar de schepen der Grieken te gaan om mijn zoon los te kopen, |
δῶρα δ᾽ Ἀχιλλῆϊ φερέμεν τά κε θυμὸν ἰήνῃ. ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ τί τοι φρεσὶν εἴδεται εἶναι; αἰνῶς γάρ μ᾽ αὐτόν γε μένος καὶ θυμὸς ἄνωγε κεῖσ᾽ ἰέναι ἐπὶ νῆας ἔσω στρατὸν εὐρὺν Ἀχαιῶν. ὣς φάτο, κώκυσεν δὲ γυνὴ καὶ ἀμείβετο μύθῳ· |
200 |
en
geschenken mee te nemen voor Achilleus om hem tevreden te
stellen. Wel, zeg jij me nu wat jij daarvan vindt; wat mij zelf betreft, mij drijft een vurig verlangen, gindsheen te gaan naar de schepen in het grote kamp van de Grieken". - Dat zei hij, maar de vrouw barstte uit in gejammer en gaf als antwoord: |
ὤ μοι πῇ δή τοι φρένες οἴχονθ᾽, ᾗς τὸ πάρος
περ ἔκλε᾽ ἐπ᾽ ἀνθρώπους ξείνους ἠδ᾽ οἷσιν ἀνάσσεις; πῶς ἐθέλεις ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν ἐλθέμεν οἶος ἀνδρὸς ἐς ὀφθαλμοὺς ὅς τοι πολέας τε καὶ ἐσθλοὺς υἱέας ἐξενάριξε· σιδήρειόν νύ τοι ἦτορ. |
205 |
"Wee
mij, waar is toch je verstand gebleven, waarom je tevoren
toch vermaard was bij vreemden en je eigen onderdanen? Hoe wil je dan op je eentje gaan naar de schepen der Grieken en voor de ogen komen van de man die veel dappere zonen gedood heeft en van hun wapens beroofd heeft: van ijzer is je hart! |
εἰ γάρ σ᾽ αἱρήσει καὶ ἐσόψεται ὀφθαλμοῖσιν ὠμηστὴς καὶ ἄπιστος ἀνὴρ ὅ γε οὔ σ᾽ ἐλεήσει, οὐδέ τί σ᾽ αἰδέσεται. νῦν δὲ κλαίωμεν ἄνευθεν ἥμενοι ἐν μεγάρῳ· τῷ δ᾽ ὥς ποθι Μοῖρα κραταιὴ γιγνομένῳ ἐπένησε λίνῳ, ὅτε μιν τέκον αὐτή, |
210 |
Want
als hij jou nu voor zijn ogen ziet en gevangen neemt, die bloeddorstige en onbetrouwbare man, dan zal hij geen medelijden met je hebben en je niet ontzien. Laten wij nu maar ver uit zijn buurt hier in het paleis rouwen. Zo spon voor Hektor wellicht de machtige Moira al bij zijn geboorte, toen ik zelf hem baarde, zijn lot met haar draad: |
ἀργίποδας κύνας ἆσαι ἑῶν ἀπάνευθε τοκήων ἀνδρὶ πάρα κρατερῷ, τοῦ ἐγὼ μέσον ἧπαρ ἔχοιμι ἐσθέμεναι προσφῦσα· τότ᾽ ἄντιτα ἔργα γένοιτο παιδὸς ἐμοῦ, ἐπεὶ οὔ ἑ κακιζόμενόν γε κατέκτα, ἀλλὰ πρὸ Τρώων καὶ Τρωϊάδων βαθυκόλπων |
215 |
ooit
snelvoetige honden tot voedsel te dienen, ver van zijn
ouders, in de macht van die sterke kerel, wiens lever ik graag tussen mijn tanden zou klemmen en verscheuren! Dat zou pas genoegdoening zijn voor mijn zoon, want niet bij laf gedrag doodde hij die, maar pal staand voor de Trojanen en de mooigeklede Trojaansen, |
ἑσταότ᾽ οὔτε φόβου μεμνημένον οὔτ᾽ ἀλεωρῆς. τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε γέρων Πρίαμος θεοειδής· μή μ᾽ ἐθέλοντ᾽ ἰέναι κατερύκανε, μὴ δέ μοι αὐτὴ ὄρνις ἐνὶ μεγάροισι κακὸς πέλευ· οὐδέ με πείσεις. εἰ μὲν γάρ τίς μ᾽ ἄλλος ἐπιχθονίων ἐκέλευεν, |
220 |
zonder
te denken aan vlucht of ontwijken". Maar tot haar sprak nu de oude, godgelijke Priamos: "Houd me nu niet tegen, nu ik wil gaan en wees me niet zelf een onheilsvogel in het paleis; je zult me toch niet overhalen. Als iemand anders van de aardbewoners mij dit opgedragen had, |
ἢ οἳ μάντιές εἰσι θυοσκόοι ἢ ἱερῆες, ψεῦδός κεν φαῖμεν καὶ νοσφιζοίμεθα μᾶλλον· νῦν δ᾽, αὐτὸς γὰρ ἄκουσα θεοῦ καὶ ἐσέδρακον ἄντην, εἶμι καὶ οὐχ ἅλιον ἔπος ἔσσεται. εἰ δέ μοι αἶσα τεθνάμεναι παρὰ νηυσὶν Ἀχαιῶν χαλκοχιτώνων |
225 |
hetzij
offerschouwers als waarzeggers hetzij priesters, dan zouden wij het leugens kunnen noemen en er geen acht op slaan; maar nu ik zelf de godin gehoord heb en oog in oog met haar stond, nu ga ik en haar woord zal niet vergeefs zijn. En als het mijn lot is te sterven bij de schepen van de bronsgepantserde Grieken, |
βούλομαι· αὐτίκα γάρ με κατακτείνειεν Ἀχιλλεὺς ἀγκὰς ἑλόντ᾽ ἐμὸν υἱόν, ἐπὴν γόου ἐξ ἔρον εἵην. |
|
dan
kies ik daarvoor. Laat maar Achilleus mij doden zodra ik
mijn zoon in mijn armen heb en mijn behoefte aan weeklagen gestild heb". |
ἦ καὶ φωριαμῶν ἐπιθήματα κάλ᾽ ἀνέῳγεν· ἔνθεν δώδεκα μὲν περικαλλέας ἔξελε πέπλους, δώδεκα δ᾽ ἁπλοΐδας χλαίνας, τόσσους δὲ τάπητας, |
230 |
- Met
deze woorden opende hij de mooie kisten en nam er twaalf wondermooie japonnen uit en ook twaalf enkele mantels en evenveel spreien, |
τόσσα δὲ φάρεα λευκά, τόσους δ᾽ ἐπὶ τοῖσι
χιτῶνας. χρυσοῦ δὲ στήσας ἔφερεν δέκα πάντα τάλαντα, ἐκ δὲ δύ᾽ αἴθωνας τρίποδας, πίσυρας δὲ λέβητας, ἐκ δὲ δέπας περικαλλές, ὅ οἱ Θρῇκες πόρον ἄνδρες ἐξεσίην ἐλθόντι μέγα κτέρας· οὐδέ νυ τοῦ περ |
235 |
evenveel glanzende lakens en ook evenveel chitoons. Aan goud woog hij tien volle talenten af en nam die mee, en hij koos twee fonkelende drievoeten uit en vier bekkens, en ook een uitzonderlijk mooie beker, die de Thraciërs als kostbaar geschenk aan hem hadden gegeven, toen hij daar kwam als gezant. |
φείσατ᾽ ἐνὶ μεγάροις ὃ γέρων, περὶ δ᾽ ἤθελε
θυμῷ λύσασθαι φίλον υἱόν. ὃ δὲ Τρῶας μὲν ἅπαντας αἰθούσης ἀπέεργεν ἔπεσσ᾽ αἰσχροῖσιν ἐνίσσων· ἔρρετε λωβητῆρες ἐλεγχέες· οὔ νυ καὶ ὑμῖν οἴκοι ἔνεστι γόος, ὅτι μ᾽ ἤλθετε κηδήσοντες; |
240 |
Maar nu
spaarde de grijsaard die niet in zijn paleis, want hij
wilde vóór alles zijn dierbare zoon vrij kopen. Hij joeg alle Trojanen weg uit de zuilengang met smadelijke schimpscheuten: "Hoepel op, laffe leuteraars, hebben jullie thuis niets te jammeren, dat jullie mij hier komen hinderen? |
ἦ οὔνεσθ᾽ ὅτι μοι Κρονίδης Ζεὺς ἄλγε᾽ ἔδωκε παῖδ᾽ ὀλέσαι τὸν ἄριστον; ἀτὰρ γνώσεσθε καὶ ὔμμες· ῥηΐτεροι γὰρ μᾶλλον Ἀχαιοῖσιν δὴ ἔσεσθε κείνου τεθνηῶτος ἐναιρέμεν. αὐτὰρ ἔγωγε πρὶν ἀλαπαζομένην τε πόλιν κεραϊζομένην τε |
245 |
Achten
jullie het soms niet erg genoeg, dat de Kronide, Zeus, mij deze ellende geeft: mijn beste zoon te verliezen? Wel, ook jullie zullen het voelen! Een heel wat makkelijker prooi voor de Grieken zullen jullie vormen nu hij gedood is. Maar ik, hopelijk zal ik naar de onderwereld gaan alvorens ik met eigen ogen moet toezien |
ὀφθαλμοῖσιν ἰδεῖν βαίην δόμον Ἄϊδος εἴσω. ἦ καὶ σκηπανίῳ δίεπ᾽ ἀνέρας· οἳ δ᾽ ἴσαν ἔξω σπερχομένοιο γέροντος· ὃ δ᾽ υἱάσιν οἷσιν ὁμόκλα νεικείων Ἕλενόν τε Πάριν τ᾽ Ἀγάθωνά τε δῖον Πάμμονά τ᾽ Ἀντίφονόν τε βοὴν ἀγαθόν τε Πολίτην |
250 |
hoe
mijn stad wordt verwoest en geplunderd". Dat riep hij uit en met zijn staf joeg hij de mannen uiteen en zij vluchtten naar buiten, weg van de opgewonden grijsaard. Die voer uit tegen zijn zoons met hoon tegen Helenos en Paris en de edele Agathoon, tegen Pammoon, Antiphonos en Polites, een goed krijgsman, |
Δηΐφοβόν τε καὶ Ἱππόθοον καὶ δῖον Ἀγαυόν· ἐννέα τοῖς ὃ γεραιὸς ὁμοκλήσας ἐκέλευε· σπεύσατέ μοι κακὰ τέκνα κατηφόνες· αἴθ᾽ ἅμα πάντες Ἕκτορος ὠφέλετ᾽ ἀντὶ θοῇς ἐπὶ νηυσὶ πεφάσθαι. ὤ μοι ἐγὼ πανάποτμος, ἐπεὶ τέκον υἷας ἀρίστους |
255 |
en
tegen Deïphobos en Hippothoös en de fiere Dios. Tegen die negen voer de grijsaard luid uit: "Schiet eens op, nietsnutten van zoons; ach, waren jullie maar allemaal omgekomen bij de snelle schepen in plaats van Hektor! Wee mij, rampzalige; mij dunkt van de dapperste zonen, |
Τροίῃ ἐν εὐρείῃ, τῶν δ᾽ οὔ τινά φημι
λελεῖφθαι, Μήστορά τ᾽ ἀντίθεον καὶ Τρωΐλον ἱππιοχάρμην Ἕκτορά θ᾽, ὃς θεὸς ἔσκε μετ᾽ ἀνδράσιν, οὐδὲ ἐῴκει ἀνδρός γε θνητοῦ πάϊς ἔμμεναι ἀλλὰ θεοῖο. τοὺς μὲν ἀπώλεσ᾽ Ἄρης, τὰ δ᾽ ἐλέγχεα πάντα λέλειπται |
260 |
die ik
verwekte in het weidse Troje, is er geen enkele meer over: de godgelijke Mestoor niet, noch de wagenstrijder Troïlos, en ook Hektor niet, die een god was onder de mensen, ja, hij leek geen zoon van een mens te zijn maar van een god. Hen heeft Ares te gronde gericht, maar de lafaards zijn allemaal |
ψεῦσταί τ᾽ ὀρχησταί τε χοροιτυπίῃσιν ἄριστοι ἀρνῶν ἠδ᾽ ἐρίφων ἐπιδήμιοι ἁρπακτῆρες. οὐκ ἂν δή μοι ἄμαξαν ἐφοπλίσσαιτε τάχιστα, ταῦτά τε πάντ᾽ ἐπιθεῖτε, ἵνα πρήσσωμεν ὁδοῖο; ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα πατρὸς ὑποδείσαντες ὁμοκλὴν |
265 |
gespaard: leugenaars, dansers en de beste reidansers, dieven van lammetjes en bokjes in hun eigen land. Zouden jullie nou niet eens als de donder de wagen voor me klaar zetten en alles erop laden, zodat ik op weg kan?" Dat zei hij en zij, geschrokken van de tirade van hun vader, |
ἐκ μὲν ἄμαξαν ἄειραν ἐΰτροχον ἡμιονείην καλὴν πρωτοπαγέα, πείρινθα δὲ δῆσαν ἐπ᾽ αὐτῆς, κὰδ δ᾽ ἀπὸ πασσαλόφι ζυγὸν ᾕρεον ἡμιόνειον πύξινον ὀμφαλόεν εὖ οἰήκεσσιν ἀρηρός· ἐκ δ᾽ ἔφερον ζυγόδεσμον ἅμα ζυγῷ ἐννεάπηχυ. |
270 |
brachten de wagen met stevige wielen naar buiten, mooi en nieuw, en zij bonden de mand erop vast. Van de spijker haalden zij het ezeljuk af, met een palmhouten knop en met ringen en brachten de jukriem naar buiten samen met het juk van negen el. |
καὶ τὸ μὲν εὖ κατέθηκαν ἐϋξέστῳ ἐπὶ ῥυμῷ πέζῃ ἔπι πρώτῃ, ἐπὶ δὲ κρίκον ἕστορι βάλλον, τρὶς δ᾽ ἑκάτερθεν ἔδησαν ἐπ᾽ ὀμφαλόν, αὐτὰρ ἔπειτα ἑξείης κατέδησαν, ὑπὸ γλωχῖνα δ᾽ ἔκαμψαν. ἐκ θαλάμου δὲ φέροντες ἐϋξέστης ἐπ᾽ ἀπήνης |
275 |
Dit
maakten zij goed vast aan de gladgeschaafde dissel, voor aan de spits en zij legden de ring om de trekhaak en bonden hem aan weerszijden drie maal vast aan de knop en vervolgens aan de houder en zij bogen hem onder de strop van het juk langs. En zij brachten uit de voorraadkamer de onmetelijke losprijs |
νήεον Ἑκτορέης κεφαλῆς ἀπερείσι᾽ ἄποινα, ζεῦξαν δ᾽ ἡμιόνους κρατερώνυχας ἐντεσιεργούς, τούς ῥά ποτε Πριάμῳ Μυσοὶ δόσαν ἀγλαὰ δῶρα. ἵππους δὲ Πριάμῳ ὕπαγον ζυγόν, οὓς ὃ γεραιὸς αὐτὸς ἔχων ἀτίταλλεν ἐϋξέστῃ ἐπὶ φάτνῃ. |
280 |
voor
Hektors hoofd en bonden die vast op de gladgeschaafde
wagen, de muilezels met krachtige hoeven, echte werkezels, spanden zij in: prachtige geschenken die de Mysiërs ooit aan Priamos hadden gegeven. Voor Priamos brachten zij paarden onder het juk die de oude man zelf had gefokt aan de gladgeschaafde ruif. |
τὼ μὲν ζευγνύσθην ἐν δώμασιν ὑψηλοῖσι κῆρυξ καὶ Πρίαμος πυκινὰ φρεσὶ μήδε᾽ ἔχοντες· ἀγχίμολον δέ σφ᾽ ἦλθ᾽ Ἑκάβη τετιηότι θυμῷ οἶνον ἔχουσ᾽ ἐν χειρὶ μελίφρονα δεξιτερῆφι χρυσέῳ ἐν δέπαϊ, ὄφρα λείψαντε κιοίτην· |
285 |
- Zo
lieten zij beiden in het hoge paleis voor zich inspannen, de dienaar en Priamos, met weloverwogen besluit; maar toen kwam, bezorgd, Hekabe op hen af met in haar rechterhand honingzoete wijn in een gouden bokaal opdat zij vóór hun vertrek zouden plengen, |
στῆ δ᾽ ἵππων προπάροιθεν ἔπος τ᾽ ἔφατ᾽ ἔκ τ᾽
ὀνόμαζε· τῆ σπεῖσον Διὶ πατρί, καὶ εὔχεο οἴκαδ᾽ ἱκέσθαι ἂψ ἐκ δυσμενέων ἀνδρῶν, ἐπεὶ ἂρ σέ γε θυμὸς ὀτρύνει ἐπὶ νῆας ἐμεῖο μὲν οὐκ ἐθελούσης. ἀλλ᾽ εὔχεο σύ γ᾽ ἔπειτα κελαινεφέϊ Κρονίωνι |
290 |
en zij
bleef voor de paarden staan en sprak hem in duidelijke
taal toe: "Hier, pleng aan vader Zeus en bid voor een behouden thuiskomst terug van de vijand, nu jij je gedrongen voelt naar de schepen te gaan zonder dat ik daarmee instem. Bid dan in ieder geval tot de donkeromwolkte zoon van Kronos |
Ἰδαίῳ, ὅς τε Τροίην κατὰ πᾶσαν ὁρᾶται, αἴτει δ᾽ οἰωνὸν ταχὺν ἄγγελον, ὅς τέ οἱ αὐτῷ φίλτατος οἰωνῶν, καί εὑ κράτος ἐστὶ μέγιστον, δεξιόν, ὄφρά μιν αὐτὸς ἐν ὀφθαλμοῖσι νοήσας τῷ πίσυνος ἐπὶ νῆας ἴῃς Δαναῶν ταχυπώλων. |
295 |
op de
Ida, die zicht houdt op heel Troje, en vraag hem om een teken van de snelle vogel, die hem het liefste is van alle vogels en wiens kracht het grootste is, van rechts. Dan kun je, als je hem met eigen ogen gezien hebt, daarop vertrouwend naar de schepen gaan van de snelrijdende Grieken. |
εἰ δέ τοι οὐ δώσει ἑὸν ἄγγελον εὐρύοπα Ζεύς, οὐκ ἂν ἔγωγέ σ᾽ ἔπειτα ἐποτρύνουσα κελοίμην νῆας ἐπ᾽ Ἀργείων ἰέναι μάλα περ μεμαῶτα. τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη Πρίαμος θεοειδής· ὦ γύναι οὐ μέν τοι τόδ᾽ ἐφιεμένῃ ἀπιθήσω. |
300 |
Maar
als de wijddonderende Zeus jou zijn bode niet zendt, dan zal ik me er in ieder geval nooit bij neerleggen, dat jij naar de schepen van de Grieken gaat, hoe graag je dat ook wilt ". Tot haar sprak de godgelijke Priamos ten antwoord: "Vrouw, dit advies van jou zal ik niet in de wind slaan, |
ἐσθλὸν γὰρ Διὶ χεῖρας ἀνασχέμεν αἴ κ᾽ ἐλεήσῃ. ἦ ῥα καὶ ἀμφίπολον ταμίην ὄτρυν᾽ ὃ γεραιὸς χερσὶν ὕδωρ ἐπιχεῦαι ἀκήρατον· ἣ δὲ παρέστη χέρνιβον ἀμφίπολος πρόχοόν θ᾽ ἅμα χερσὶν ἔχουσα. νιψάμενος δὲ κύπελλον ἐδέξατο ἧς ἀλόχοιο· |
305 |
want
het is juist om de handen op te heffen naar Zeus, in de
hoop dat hij medelijden heeft ". Dat zei de oude vorst en hij beval de huisdienares zuiver water over zijn handen te schenken; en de dienares kwam bij hem staan met een bekken en kan in haar handen en na het wassen van zijn handen nam hij de bokaal aan van zijn vrouw. |
εὔχετ᾽ ἔπειτα στὰς μέσῳ ἕρκεϊ, λεῖβε δὲ οἶνον οὐρανὸν εἰσανιδών, καὶ φωνήσας ἔπος ηὔδα· Ζεῦ πάτερ Ἴδηθεν μεδέων κύδιστε μέγιστε δός μ᾽ ἐς Ἀχιλλῆος φίλον ἐλθεῖν ἠδ᾽ ἐλεεινόν, πέμψον δ᾽ οἰωνὸν ταχὺν ἄγγελον, ὅς τε σοὶ αὐτῷ |
310 |
Vervolgens nam hij plaats in het midden van de hof voor
het gebed, plengde wijn, en sprak luid, met het gezicht naar de hemel gericht: "Vader Zeus, machtigste en grootste, tronend op de Ida, vergun dat ik welkom ben in de tent van Achilleus en op deernis kan rekenen: zend mij tot teken de snelle vogel, die jou zelf |
φίλτατος οἰωνῶν, καί εὑ κράτος ἐστὶ μέγιστον, δεξιόν, ὄφρά μιν αὐτὸς ἐν ὀφθαλμοῖσι νοήσας τῷ πίσυνος ἐπὶ νῆας ἴω Δαναῶν ταχυπώλων. ὣς ἔφατ᾽ εὐχόμενος, τοῦ δ᾽ ἔκλυε μητίετα Ζεὺς αὐτίκα δ᾽ αἰετὸν ἧκε τελειότατον πετεηνῶν |
315 |
het
liefste is van alle vogels en wiens kracht het grootste
is, van rechts. Dan kan ik, als ik hem met eigen ogen gezien heb, daarop vertrouwend naar de schepen gaan van de snelrijdende Grieken". Zo sprak hij biddend en de wijze Zeus verhoorde hem en stuurde direct een arend, het zekerste vogelteken, |
μόρφνον θηρητῆρ᾽ ὃν καὶ περκνὸν καλέουσιν. ὅσση δ᾽ ὑψορόφοιο θύρη θαλάμοιο τέτυκται ἀνέρος ἀφνειοῖο ἐῢ κληῖσ᾽ ἀραρυῖα, τόσσ᾽ ἄρα τοῦ ἑκάτερθεν ἔσαν πτερά· εἴσατο δέ σφι δεξιὸς ἀΐξας διὰ ἄστεος· οἳ δὲ ἰδόντες |
320 |
de
donkere jager die men ook wel 'de bonte' noemt. Zover als de vleugeldeuren van het hooggedakte vertrek van een rijk man reiken, goed van grendels voorzien, zover reikten van hem aan weerszijden de vleugels en hij kwam in hun zicht met een vlucht naar rechts door de stad: zij juichten |
γήθησαν, καὶ πᾶσιν ἐνὶ φρεσὶ θυμὸς ἰάνθη. σπερχόμενος δ᾽ ὃ γεραιὸς ἑοῦ ἐπεβήσετο δίφρου, ἐκ δ᾽ ἔλασε προθύροιο καὶ αἰθούσης ἐριδούπου. πρόσθε μὲν ἡμίονοι ἕλκον τετράκυκλον ἀπήνην, τὰς Ἰδαῖος ἔλαυνε δαΐφρων· αὐτὰρ ὄπισθεν |
325 |
bij de
aanblik en van allen nam vreugde bezit. Haastig stapte de oude vorst in zijn wagenbak, en hij mende door de voorhof en de galerij die luid weergalmde. Vooraan trokken de muildieren de vierwielige wagen, hen stuurde de bekwame Idaios; daarachter kwamen |
ἵπποι, τοὺς ὃ γέρων ἐφέπων μάστιγι κέλευε καρπαλίμως κατὰ ἄστυ· φίλοι δ᾽ ἅμα πάντες ἕποντο πόλλ᾽ ὀλοφυρόμενοι ὡς εἰ θάνατον δὲ κιόντα. οἳ δ᾽ ἐπεὶ οὖν πόλιος κατέβαν, πεδίον δ᾽ ἀφίκοντο, οἳ μὲν ἄρ᾽ ἄψορροι προτὶ Ἴλιον ἀπονέοντο |
330 |
de
paarden die de oude vorst, sturend met zijn zweep, snel door de vestingstad dreef; al de zijnen liepen mee, jammerend alsof hij de dood tegemoet trok; maar toen zij van de vesting afgedaald waren en de vlakte bereikten, gingen die weer terug naar Ilios, |
παῖδες καὶ γαμβροί, τὼ δ᾽ οὐ λάθον εὐρύοπα Ζῆν ἐς πεδίον προφανέντε· ἰδὼν δ᾽ ἐλέησε γέροντα, αἶψα δ᾽ ἄρ᾽ Ἑρμείαν υἱὸν φίλον ἀντίον ηὔδα· Ἑρμεία, σοὶ γάρ τε μάλιστά γε φίλτατόν ἐστιν ἀνδρὶ ἑταιρίσσαι, καί τ᾽ ἔκλυες ᾧ κ᾽ ἐθέλῃσθα, |
335 |
hun
kinderen en hun partners; maar hen beiden verloor Zeus niet uit het oog toen zij in de vlakte kwamen. Hij had erbarmen met de oude vorst en snel sprak hij tot Hermes, zijn zoon: "Hermes, jou is het toch het meest geliefd een mens te geleiden en jij geeft toch gehoor aan wie jij wilt, |
βάσκ᾽ ἴθι καὶ Πρίαμον κοίλας ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν ὣς ἄγαγ᾽, ὡς μήτ᾽ ἄρ τις ἴδῃ μήτ᾽ ἄρ τε νοήσῃ τῶν ἄλλων Δαναῶν, πρὶν Πηλεΐωνα δ᾽ ἱκέσθαι. |
|
Wel, ga
dan Priamos zó naar de holle schepen der Grieken begeleiden, dat niemand van de anderen, de Grieken, hem ziet of gewaar wordt voordat hij aangekomen is bij de Pelide ". |
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησε διάκτορος ἀργεϊφόντης. αὐτίκ᾽ ἔπειθ᾽ ὑπὸ ποσσὶν ἐδήσατο καλὰ πέδιλα |
340 |
- Zo
sprak hij en de snelle Argosdoder, gehoorzaamde en bond direct onder zijn voeten de mooie sandalen, |
ἀμβρόσια χρύσεια, τά μιν φέρον ἠμὲν ἐφ᾽ ὑγρὴν ἠδ᾽ ἐπ᾽ ἀπείρονα γαῖαν ἅμα πνοιῇς ἀνέμοιο· εἵλετο δὲ ῥάβδον, τῇ τ᾽ ἀνδρῶν ὄμματα θέλγει ὧν ἐθέλει, τοὺς δ᾽ αὖτε καὶ ὑπνώοντας ἐγείρει· τὴν μετὰ χερσὶν ἔχων πέτετο κρατὺς ἀργεϊφόντης. |
345 |
goddelijk en van van goud; die droegen hem over zee en over het grenzeloze land, snel als de adem van de wind; en hij nam zijn staf, waarmee hij de ogen der stervelingen betovert, van wie hij maar wil; maar anderen weer wekt hij ermee, als zij slapen. Met die in zijn handen vloog de sterke doder van Argos weg |
αἶψα δ᾽ ἄρα Τροίην τε καὶ Ἑλλήσποντον ἵκανε, βῆ δ᾽ ἰέναι κούρῳ αἰσυμνητῆρι ἐοικὼς πρῶτον ὑπηνήτῃ, τοῦ περ χαριεστάτη ἥβη. οἳ δ᾽ ἐπεὶ οὖν μέγα σῆμα παρὲξ Ἴλοιο ἔλασσαν, στῆσαν ἄρ᾽ ἡμιόνους τε καὶ ἵππους ὄφρα πίοιεν |
350 |
en
bereikte al snel Troje en de Hellespont en daar ging hij
te voet in de gedaante van een prins op de bekoorlijkste leeftijd, als namelijk het eerste dons zijn kin omgeeft. Toen Priamos en zijn metgezel het grote gedenkteken voor Ilos waren gepasseerd, lieten zij de muildieren en paarden halt houden bij |
ἐν ποταμῷ· δὴ γὰρ καὶ ἐπὶ κνέφας ἤλυθε γαῖαν. τὸν δ᾽ ἐξ ἀγχιμόλοιο ἰδὼν ἐφράσσατο κῆρυξ Ἑρμείαν, ποτὶ δὲ Πρίαμον φάτο φώνησέν τε· φράζεο Δαρδανίδη· φραδέος νόου ἔργα τέτυκται. ἄνδρ᾽ ὁρόω, τάχα δ᾽ ἄμμε διαρραίσεσθαι ὀΐω. |
355 |
de
rivier om te drinken, want reeds kwam de avondschemering
op. Toen werd de heraut Hermes dichtbij gewaar en wees Priamos op hem door tegen hem te zeggen: "Zoon van Dardanos, geef raad, want de daad is gebouwd op wijze raad. Ik zie daar een man en vrees dat hij ons beiden gaat doden. |
ἀλλ᾽ ἄγε δὴ φεύγωμεν ἐφ᾽ ἵππων, ἤ μιν ἔπειτα γούνων ἁψάμενοι λιτανεύσομεν αἴ κ᾽ ἐλεήσῃ. ὣς φάτο, σὺν δὲ γέροντι νόος χύτο, δείδιε δ᾽ αἰνῶς, ὀρθαὶ δὲ τρίχες ἔσταν ἐνὶ γναμπτοῖσι μέλεσσι, στῆ δὲ ταφών· αὐτὸς δ᾽ ἐριούνιος ἐγγύθεν ἐλθὼν |
360 |
Zullen
wij nu op de paardenwagen vluchten of hem smekend te voet vallen en zijn knieën omvatten in de hoop op genade?. Dat zei hij en de grijsaard raakte verbijsterd en wanhopig: zijn haren rezen overeind op zijn gebogen leden en hij bleef sprakeloos staan; maar hij, de Snelle, kwam dichterbij, |
χεῖρα γέροντος ἑλὼν ἐξείρετο καὶ προσέειπε· πῇ πάτερ ὧδ᾽ ἵππους τε καὶ ἡμιόνους ἰθύνεις νύκτα δι᾽ ἀμβροσίην, ὅτε θ᾽ εὕδουσι βροτοὶ ἄλλοι; οὐδὲ σύ γ᾽ ἔδεισας μένεα πνείοντας Ἀχαιούς, οἵ τοι δυσμενέες καὶ ἀνάρσιοι ἐγγὺς ἔασι; |
365 |
nam de
grijsaard bij de hand en vroeg hem: "Waarheen, vadertje, men jij je paarden en muildieren door de goddelijke nacht, terwijl de andere stervelingen slapen? Ben jij dan helemaal niet bang voor de strijdlustige Grieken, die toch kwaadaardige vijanden zijn en hier in de buurt? |
τῶν εἴ τίς σε ἴδοιτο θοὴν διὰ νύκτα μέλαιναν τοσσάδ᾽ ὀνείατ᾽ ἄγοντα, τίς ἂν δή τοι νόος εἴη; οὔτ᾽ αὐτὸς νέος ἐσσί, γέρων δέ τοι οὗτος ὀπηδεῖ, ἄνδρ᾽ ἀπαμύνασθαι, ὅτε τις πρότερος χαλεπήνῃ. ἀλλ᾽ ἐγὼ οὐδέν σε ῥέξω κακά, καὶ δέ κεν ἄλλον |
370 |
Als een
van hen zal zien dat jij door de snelle, donkere nacht zo grote kostbaarheden vervoert, wat moet je dan? Zelf ben je niet jong meer en te oud is ook hij die je vergezelt om zich nog te verweren tegen iemand wanneer die je aanvalt. Wel, ik zal je geen kwaad doen en ook een ander zal ik jou |
σεῦ ἀπαλεξήσαιμι· φίλῳ δέ σε πατρὶ ἐΐσκω. τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα γέρων Πρίαμος θεοειδής· οὕτω πῃ τάδε γ᾽ ἐστὶ φίλον τέκος ὡς ἀγορεύεις. ἀλλ᾽ ἔτι τις καὶ ἐμεῖο θεῶν ὑπερέσχεθε χεῖρα, ὅς μοι τοιόνδ᾽ ἧκεν ὁδοιπόρον ἀντιβολῆσαι |
375 |
van het
lijf houden, ik behandel je als mijn eigen vader ". Hem antwoordde daarop de oude, godgelijkende Priamos: "Zo inderdaad is het, zoals je dit zegt als een kind van mij. Toch houdt ook een van de goden mij de hand boven het hoofd, namelijk die mij zo'n behulpzame voorbijganger als jij bent, |
αἴσιον, οἷος δὴ σὺ δέμας καὶ εἶδος ἀγητός, πέπνυσαί τε νόῳ, μακάρων δ᾽ ἔξεσσι τοκήων. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε διάκτορος ἀργεϊφόντης· ναὶ δὴ ταῦτά γε πάντα γέρον κατὰ μοῖραν ἔειπες. ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον, |
380 |
tegemoet stuurt, met zo'n lichaamsbouw en prachtig
voorkomen, en zo wellevend, je bent wel van voorname ouders! " Tot hem sprak daarop de snelle Argosdoder: "Jazeker, dat alles zei je naar behoren, grijsaard, maar kom, zeg me nu ook het volgende naar waarheid: |
ἠέ πῃ ἐκπέμπεις κειμήλια πολλὰ καὶ ἐσθλὰ ἄνδρας ἐς ἀλλοδαποὺς ἵνα περ τάδε τοι σόα μίμνῃ, ἦ ἤδη πάντες καταλείπετε Ἴλιον ἱρὴν δειδιότες· τοῖος γὰρ ἀνὴρ ὤριστος ὄλωλε σὸς πάϊς· οὐ μὲν γάρ τι μάχης ἐπιδεύετ᾽ Ἀχαιῶν. |
385 |
breng
je deze lading kostbaarheden naar vreemden om ze daar in veiligheid voor jou achter te laten, of verlaten jullie nu allemaal in vrees het heilige Troje, nu die uitnemendste held omgekomen is: jouw zoon, die toch altijd pal stond in de strijd tegen de Grieken? " |
τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα γέρων Πρίαμος θεοειδής· τίς δὲ σύ ἐσσι φέριστε τέων δ᾽ ἔξεσσι τοκήων; ὥς μοι καλὰ τὸν οἶτον παιδὸς ἔνισπες. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε διάκτορος ἀργεϊφόντης· πειρᾷ ἐμεῖο γεραιὲ καὶ εἴρεαι Ἕκτορα δῖον. |
390 |
Hem
antwoordde daarop de oude, godgelijkende Priamos: "Mijn beste, wie ben jij toch, uit welke ouders geboren, dat jij zo waarderend spreekt over het lot van mijn ongelukkige zoon? " Tot hem sprak Hermes weer, de doder van Argos: "Grijsaard, jij peilt mij en vraagt mij naar de nobele Hektor. |
τὸν μὲν ἐγὼ μάλα πολλὰ μάχῃ ἔνι κυδιανείρῃ ὀφθαλμοῖσιν ὄπωπα, καὶ εὖτ᾽ ἐπὶ νηυσὶν ἐλάσσας Ἀργείους κτείνεσκε δαΐζων ὀξέϊ χαλκῷ· ἡμεῖς δ᾽ ἑσταότες θαυμάζομεν· οὐ γὰρ Ἀχιλλεὺς εἴα μάρνασθαι κεχολωμένος Ἀτρεΐωνι. |
395 |
Hem heb
ik dikwijls met eigen ogen gezien in de strijd die veel roem brengt, ook toen hij de Grieken opjoeg naar de schepen en hen doodde, maaiend met zijn scherpe zwaard. Wij stonden versteld, want in zijn woede tegen Atreus' zoon stond Achilleus niet toe ons te mengen in de strijd. |
τοῦ γὰρ ἐγὼ θεράπων, μία δ᾽ ἤγαγε νηῦς
εὐεργής· Μυρμιδόνων δ᾽ ἔξειμι, πατὴρ δέ μοί ἐστι Πολύκτωρ. ἀφνειὸς μὲν ὅ γ᾽ ἐστί, γέρων δὲ δὴ ὡς σύ περ ὧδε, ἓξ δέ οἱ υἷες ἔασιν, ἐγὼ δέ οἱ ἕβδομός εἰμι· τῶν μέτα παλλόμενος κλήρῳ λάχον ἐνθάδ᾽ ἕπεσθαι. |
400 |
Van hem
ben ik namelijk een vazal, hetzelfde stevige schip
vervoerde ons beiden; ik ben één van de Myrmidonen, mijn vader is Polyktoor; een welgesteld man, maar een grijsaard zoals jij. Van zijn zeven zoons ben ik de jongste, bij loting werd ik uit ons midden aangewezen om hierheen te komen. |
νῦν δ᾽ ἦλθον πεδίον δ᾽ ἀπὸ νηῶν· ἠῶθεν γὰρ θήσονται περὶ ἄστυ μάχην ἑλίκωπες Ἀχαιοί. ἀσχαλόωσι γὰρ οἵδε καθήμενοι, οὐδὲ δύνανται ἴσχειν ἐσσυμένους πολέμου βασιλῆες Ἀχαιῶν. τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα γέρων Πρίαμος θεοειδής· |
405 |
Nu kwam
ik van de schepen naar de vlakte, want bij zonsopgang gaan de rusteloze Grieken een gevecht beginnen om de stad. Zij zijn namelijk het niets doen zat, en de vorsten der Grieken kunnen hen niet langer in toom houden, nu zij erop belust zijn oorlog te voeren. Hem antwoordde vervolgens de oude, godgelijke Priamos: |
εἰ μὲν δὴ θεράπων Πηληϊάδεω Ἀχιλῆος εἴς, ἄγε δή μοι πᾶσαν ἀληθείην κατάλεξον ἢ ἔτι πὰρ νήεσσιν ἐμὸς πάϊς, ἦέ μιν ἤδη ᾗσι κυσὶν μελεϊστὶ ταμὼν προύθηκεν Ἀχιλλεύς. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε διάκτορος ἀργεϊφόντης· |
410 |
"Als
jij nu een vazal bent van de Pelide Achilleus, wel, zeg mij dan de volle waarheid: ligt mijn zoon nog bij de schepen of heeft Achilleus hem al in stukken gesneden en aan de honden voorgeworpen?. Tot hem sprak nu de geschenken uitdelende doder van Argos: |
ὦ γέρον οὔ πω τόν γε κύνες φάγον οὐδ᾽ οἰωνοί, ἀλλ᾽ ἔτι κεῖνος κεῖται Ἀχιλλῆος παρὰ νηῒ αὔτως ἐν κλισίῃσι· δυωδεκάτη δέ οἱ ἠὼς κειμένῳ, οὐδέ τί οἱ χρὼς σήπεται, οὐδέ μιν εὐλαὶ ἔσθουσ᾽, αἵ ῥά τε φῶτας ἀρηϊφάτους κατέδουσιν. |
415 |
"Nee,
heer, nog niet aten de honden van hem of de roofvogels, nee, hij ligt daar nog bij het schip van Achilleus, zomaar bij de tenten, en daar ligt hij al twaalf dagen zonder dat zijn huid aangetast wordt en zonder dat hij verteerd wordt door maden, die toch de gesneuvelde helden opeten. |
ἦ μέν μιν περὶ σῆμα ἑοῦ ἑτάροιο φίλοιο ἕλκει ἀκηδέστως ἠὼς ὅτε δῖα φανήῃ, οὐδέ μιν αἰσχύνει· θηοῖό κεν αὐτὸς ἐπελθὼν οἷον ἐερσήεις κεῖται, περὶ δ᾽ αἷμα νένιπται, οὐδέ ποθι μιαρός· σὺν δ᾽ ἕλκεα πάντα μέμυκεν |
420 |
Wel
sleurt Achilleus hem genadeloos rond het graf van zijn dierbare vriend wanneer de stralende dag aanbreekt, maar toch schendt hij hem niet; je zult zelf wel zien als je bij hem komt, hoe fris als dauw hij daar ligt, gereinigd van bloed, zonder ergens een smet; alle wonden zijn geheeld |
ὅσσ᾽ ἐτύπη· πολέες γὰρ ἐν αὐτῷ χαλκὸν ἔλασσαν. ὥς τοι κήδονται μάκαρες θεοὶ υἷος ἑῆος καὶ νέκυός περ ἐόντος, ἐπεί σφι φίλος περὶ κῆρι. ὣς φάτο, γήθησεν δ᾽ ὃ γέρων, καὶ ἀμείβετο μύθῳ· ὦ τέκος, ἦ ῥ᾽ ἀγαθὸν καὶ ἐναίσιμα δῶρα διδοῦναι |
425 |
die hem
toegebracht werden, want velen dreven hun wapens in hem. Zo bezorgd zijn de gelukzalige goden om jouw zoon zelfs nu hij dood is, want hij is hun zeer geliefd". Zo sprak hij en de grijsaard werd verheugd en hij antwoordde hierop: "Mijn zoon, werkelijk is het toch goed om aan de onsterfelijken |
ἀθανάτοις, ἐπεὶ οὔ ποτ᾽ ἐμὸς πάϊς, εἴ ποτ᾽ ἔην
γε, λήθετ᾽ ἐνὶ μεγάροισι θεῶν οἳ Ὄλυμπον ἔχουσι· τώ οἱ ἀπεμνήσαντο καὶ ἐν θανάτοιό περ αἴσῃ. ἀλλ᾽ ἄγε δὴ τόδε δέξαι ἐμεῦ πάρα καλὸν ἄλεισον, αὐτόν τε ῥῦσαι, πέμψον δέ με σύν γε θεοῖσιν, |
430 |
passende offers te brengen, want nooit vergat in het
paleis mijn zoon - ooit was hij dat toch - de goden die de Olympos bewonen daarom bekommeren zij zich om hem, ook nu het lot hem de dood bracht. Maar kom, neem deze mooie bokaal in ontvangst van mij en bescherm mijzelf en geleid mij met de hulp van de goden, |
ὄφρά κεν ἐς κλισίην Πηληϊάδεω ἀφίκωμαι. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε διάκτορος ἀργεϊφόντης· πειρᾷ ἐμεῖο γεραιὲ νεωτέρου, οὐδέ με πείσεις, ὅς με κέλῃ σέο δῶρα παρὲξ Ἀχιλῆα δέχεσθαι. τὸν μὲν ἐγὼ δείδοικα καὶ αἰδέομαι περὶ |
435 |
totdat
ik de tent van Peleus' zoon heb bereikt". Tot hem sprak dan weer de snelle Argosdoder: "Jij, een oude man, stelt mij, een jongere, op de proef door mij te pressen geschenken van jou aan te nemen buiten Achilleus om, maar niet zul je me zo ver krijgen; nee, ik ben beducht voor hem en schaam mij zeer, |
συλεύειν, μή μοί τι κακὸν μετόπισθε γένηται. σοὶ δ᾽ ἂν ἐγὼ πομπὸς καί κε κλυτὸν Ἄργος ἱκοίμην, ἐνδυκέως ἐν νηῒ θοῇ ἢ πεζὸς ὁμαρτέων· οὐκ ἄν τίς τοι πομπὸν μαχέσαιτο. ἦ καὶ ἀναΐξας ἐριούνιος ἅρμα καὶ ἵππους |
440 |
hem
iets te ontfutselen en daar later de dupe van te worden. Jouw begeleider ben ik, desgewenst zelfs naar het vermaarde Argos, trouw jou vergezellend op een snel schip of te voet; niemand zal een gevecht met jou aangaan en mijn geleide te schande maken". Dat zei hij en snel sprong hij op de wagen met de paarden |
καρπαλίμως μάστιγα καὶ ἡνία λάζετο χερσίν, ἐν δ᾽ ἔπνευσ᾽ ἵπποισι καὶ ἡμιόνοις μένος ἠΰ. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ πύργους τε νεῶν καὶ τάφρον ἵκοντο, οἳ δὲ νέον περὶ δόρπα φυλακτῆρες πονέοντο, τοῖσι δ᾽ ἐφ᾽ ὕπνον ἔχευε διάκτορος ἀργεϊφόντης |
445 |
en nam
snel de zweep en de leidsels ter hand en hij bezielde de paarden en muildieren met frisse kracht. Maar toen zij de bolwerken van het scheepskamp en de gracht bereikten, waren de wachters daar juist bezig met de maaltijd: over hen allen goot de snelle Argosdoder, slaap uit |
πᾶσιν, ἄφαρ δ᾽ ὤϊξε πύλας καὶ ἀπῶσεν ὀχῆας, ἐς δ᾽ ἄγαγε Πρίαμόν τε καὶ ἀγλαὰ δῶρ᾽ ἐπ᾽ ἀπήνης. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ κλισίην Πηληϊάδεω ἀφίκοντο ὑψηλήν, τὴν Μυρμιδόνες ποίησαν ἄνακτι δοῦρ᾽ ἐλάτης κέρσαντες· ἀτὰρ καθύπερθεν ἔρεψαν |
450 |
en
direct opende hij de poort en schoof de grendels weg, hij voerde Priamos naar binnen en de schitterende gaven op de wagen. Maar toen zij de hoge barak bereikt hadden van Peleus' zoon, die de Myrmidonen gebouwd hadden voor hun leider - palen hadden zij gehakt van dennen en van boven afgedekt |
λαχνήεντ᾽ ὄροφον λειμωνόθεν ἀμήσαντες· ἀμφὶ δέ οἱ μεγάλην αὐλὴν ποίησαν ἄνακτι σταυροῖσιν πυκινοῖσι· θύρην δ᾽ ἔχε μοῦνος ἐπιβλὴς εἰλάτινος, τὸν τρεῖς μὲν ἐπιρρήσσεσκον Ἀχαιοί, τρεῖς δ᾽ ἀναοίγεσκον μεγάλην κληῖδα θυράων |
455 |
met
riet dat zij van de weiden gemaaid hadden; en rondom hadden zij een grote hof voor hun vorst gemaakt met stevige palen: slechts één denneboom vergrendelde de deur gewoonlijk sloten drie Grieken die toe, en drie anderen openden deze grote vergrendeling van de deuren, |
τῶν ἄλλων· Ἀχιλεὺς δ᾽ ἄρ᾽ ἐπιρρήσσεσκε καὶ
οἶος· δή ῥα τόθ᾽ Ἑρμείας ἐριούνιος ᾦξε γέροντι, ἐς δ᾽ ἄγαγε κλυτὰ δῶρα ποδώκεϊ Πηλεΐωνι, ἐξ ἵππων δ᾽ ἀπέβαινεν ἐπὶ χθόνα φώνησέν τε· ὦ γέρον ἤτοι ἐγὼ θεὸς ἄμβροτος εἰλήλουθα |
460 |
maar
Achilleus deed dat wel op zijn eentje. Maar toen opende Hermes hem behulpzaam voor de oude vorst, en bracht de prachtige gaven voor de snelvoetige Achilleus aan, en hij stapte af van de paardenwagen op de grond en sprak: "Oude metgezel; ik, de onsterfelijke god Hermes, was gekomen |
Ἑρμείας· σοὶ γάρ με πατὴρ ἅμα πομπὸν ὄπασσεν. ἀλλ᾽ ἤτοι μὲν ἐγὼ πάλιν εἴσομαι, οὐδ᾽ Ἀχιλῆος ὀφθαλμοὺς εἴσειμι· νεμεσσητὸν δέ κεν εἴη ἀθάνατον θεὸν ὧδε βροτοὺς ἀγαπαζέμεν ἄντην· τύνη δ᾽ εἰσελθὼν λαβὲ γούνατα Πηλεΐωνος, |
465 |
voor
jou; want mijn vader zond mij voor jou als geleide. Maar heus, ik moet nu weer teruggaan en ik zal niet Achilleus onder ogen komen; het gaat toch niet aan, dat een onsterfelijke god zo openlijk stervelingen tegemoet treedt. Maar jij, ga naar hem toe en omvat de knieën van de Pelide |
καί μιν ὑπὲρ πατρὸς καὶ μητέρος ἠϋκόμοιο λίσσεο καὶ τέκεος, ἵνα οἱ σὺν θυμὸν ὀρίνῃς. |
|
en
spreek je smeekbeden uit, bij zijn vader en mooigelokte
moeder en bij zijn kind: hopelijk zul je zijn gemoed kunnen raken ". |
ὣς ἄρα φωνήσας ἀπέβη πρὸς μακρὸν Ὄλυμπον Ἑρμείας· Πρίαμος δ᾽ ἐξ ἵππων ἆλτο χαμᾶζε, Ἰδαῖον δὲ κατ᾽ αὖθι λίπεν· ὃ δὲ μίμνεν ἐρύκων |
470 |
Na deze
woorden ging Hermes weg naar de grote Olympos. - Priamos stapte van de wagen op de grond en liet Idaios daar achter om op de paarden en muildieren |
ἵππους ἡμιόνους τε· γέρων δ᾽ ἰθὺς κίεν οἴκου, τῇ ῥ᾽ Ἀχιλεὺς ἵζεσκε Διῒ φίλος· ἐν δέ μιν αὐτὸν εὗρ᾽, ἕταροι δ᾽ ἀπάνευθε καθήατο· τὼ δὲ δύ᾽ οἴω ἥρως Αὐτομέδων τε καὶ Ἄλκιμος ὄζος Ἄρηος ποίπνυον παρεόντε· νέον δ᾽ ἀπέληγεν ἐδωδῆς |
475 |
te
passen. De grijsaard ging recht af op het verblijf waar Achilleus, bij Zeus geliefd, zijn woning had. Binnen trof hij hem aan; zijn maats zaten apart: slechts twee, de held Automedon en Alkimos, nakomeling van Ares, waren in zijn buurt bezig. Hij was juist klaar |
ἔσθων καὶ πίνων· ἔτι καὶ παρέκειτο τράπεζα. τοὺς δ᾽ ἔλαθ᾽ εἰσελθὼν Πρίαμος μέγας, ἄγχι δ᾽ ἄρα στὰς χερσὶν Ἀχιλλῆος λάβε γούνατα καὶ κύσε χεῖρας δεινὰς ἀνδροφόνους, αἵ οἱ πολέας κτάνον υἷας. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἂν ἄνδρ᾽ ἄτη πυκινὴ λάβῃ, ὅς τ᾽ ἐνὶ πάτρῃ |
480 |
met
eten en drinken van zijn maaltijd, de tafel stond nog vóór
hem. Onopgemerkt was de grote Priamos binnen gekomen en hij kwam dicht bij Achilleus staan, pakte hem bij de knieën met zijn handen en kuste zijn geduchte, mannenmoordende handen, die veel zonen van hem hadden gedood. En zoals wanneer een man, gegrepen door zware verblinding, een moord heeft |
φῶτα κατακτείνας ἄλλων ἐξίκετο δῆμον ἀνδρὸς ἐς ἀφνειοῦ, θάμβος δ᾽ ἔχει εἰσορόωντας, ὣς Ἀχιλεὺς θάμβησεν ἰδὼν Πρίαμον θεοειδέα· θάμβησαν δὲ καὶ ἄλλοι, ἐς ἀλλήλους δὲ ἴδοντο. τὸν καὶ λισσόμενος Πρίαμος πρὸς μῦθον ἔειπε· |
485 |
begaan
in zijn vaderland en dan naar het buitenland uitwijkt en
de woning betreedt van een vermogend iemand en verbijstering de toeschouwers aangrijpt, zo verbijsterd was Achilleus bij het zien van de godgelijke Priamos, en verbijstering maakte zich ook van de anderen meester en zij keken elkaar aan. Tot hem sprak, smekend, Priamos de woorden: |
μνῆσαι πατρὸς σοῖο θεοῖς ἐπιείκελ᾽ Ἀχιλλεῦ, τηλίκου ὥς περ ἐγών, ὀλοῷ ἐπὶ γήραος οὐδῷ· καὶ μέν που κεῖνον περιναιέται ἀμφὶς ἐόντες τείρουσ᾽, οὐδέ τίς ἐστιν ἀρὴν καὶ λοιγὸν ἀμῦναι. ἀλλ᾽ ἤτοι κεῖνός γε σέθεν ζώοντος ἀκούων |
490 |
"Denk
aan jouw eigen vader, godgelijkende Achilleus, net zo oud als ik, op de smartelijke drempel van de ouderdom. Misschien vallen ook hem omwonenden lastig en heeft hij niemand om hem tegen onheil en ellende te beschermen. Maar toch, als hij hoort dat jij nog in leven bent, |
χαίρει τ᾽ ἐν θυμῷ, ἐπί τ᾽ ἔλπεται ἤματα πάντα ὄψεσθαι φίλον υἱὸν ἀπὸ Τροίηθεν ἰόντα· αὐτὰρ ἐγὼ πανάποτμος, ἐπεὶ τέκον υἷας ἀρίστους Τροίῃ ἐν εὐρείῃ, τῶν δ᾽ οὔ τινά φημι λελεῖφθαι. πεντήκοντά μοι ἦσαν ὅτ᾽ ἤλυθον υἷες Ἀχαιῶν· |
495 |
verheugt zijn hart zich en hoopt hij dag in dag uit, zijn zoon bij diens terugkeer uit Troje te zien. Maar ik, allerongelukkigste, heb wel de voortreffelijkste zonen verwekt in het weidse Troje, maar moet bekennen dat er geen enkele meer over is. Vijftig had ik er toen de Grieken hierheen kwamen, |
ἐννεακαίδεκα μέν μοι ἰῆς ἐκ νηδύος ἦσαν, τοὺς δ᾽ ἄλλους μοι ἔτικτον ἐνὶ μεγάροισι γυναῖκες. τῶν μὲν πολλῶν θοῦρος Ἄρης ὑπὸ γούνατ᾽ ἔλυσεν· ὃς δέ μοι οἶος ἔην, εἴρυτο δὲ ἄστυ καὶ αὐτούς, τὸν σὺ πρῴην κτεῖνας ἀμυνόμενον περὶ πάτρης |
500 |
negentien waren uit de schoot van één moeder, de anderen baarden mij de vrouwen in het paleis. Van die velen verlamde de wilde Ares de knieën; hem alleen had ik nog over als beschermer van de stad en van ons, hem heb jij onlangs gedood, terwijl hij vocht voor zijn vaderland, |
Ἕκτορα· τοῦ νῦν εἵνεχ᾽ ἱκάνω νῆας Ἀχαιῶν λυσόμενος παρὰ σεῖο, φέρω δ᾽ ἀπερείσι᾽ ἄποινα. ἀλλ᾽ αἰδεῖο θεοὺς Ἀχιλεῦ, αὐτόν τ᾽ ἐλέησον μνησάμενος σοῦ πατρός· ἐγὼ δ᾽ ἐλεεινότερός περ, ἔτλην δ᾽ οἷ᾽ οὔ πώ τις ἐπιχθόνιος βροτὸς ἄλλος, |
505 |
Hektor.
Omwille van hem ben ik nu naar de schepen der Grieken
gekomen, om hem van jou los te kopen; een enorme losprijs breng ik mee. Maar jij, Achilleus, toon respect voor de goden en heb erbarmen met mij, indachtig jouw vader. Maar ik ben deerniswekkender, ik ondernam toch iets wat geen andere sterveling gewaagd heeft: |
ἀνδρὸς παιδοφόνοιο ποτὶ στόμα χεῖρ᾽ ὀρέγεσθαι. ὣς φάτο, τῷ δ᾽ ἄρα πατρὸς ὑφ᾽ ἵμερον ὦρσε γόοιο· ἁψάμενος δ᾽ ἄρα χειρὸς ἀπώσατο ἦκα γέροντα. τὼ δὲ μνησαμένω ὃ μὲν Ἕκτορος ἀνδροφόνοιο κλαῖ᾽ ἁδινὰ προπάροιθε ποδῶν Ἀχιλῆος ἐλυσθείς, |
510 |
de hand
op te heffen naar de mond van de man die mijn zoon heeft
gedood". Dat zei hij en bij hem wekte hij verlangen op naar jammer om zijn vader, en hij nam de oude bij zijn hand en duwde hem zacht terug. Beiden snikten nu bij de herinnering, de één aan de mannendodende Hektor, intens, neergezakt voor de voeten van Achilleus, |
αὐτὰρ Ἀχιλλεὺς κλαῖεν ἑὸν πατέρ᾽, ἄλλοτε δ᾽
αὖτε Πάτροκλον· τῶν δὲ στοναχὴ κατὰ δώματ᾽ ὀρώρει. αὐτὰρ ἐπεί ῥα γόοιο τετάρπετο δῖος Ἀχιλλεύς, καί οἱ ἀπὸ πραπίδων ἦλθ᾽ ἵμερος ἠδ᾽ ἀπὸ γυίων, αὐτίκ᾽ ἀπὸ θρόνου ὦρτο, γέροντα δὲ χειρὸς ἀνίστη |
515 |
terwijl
Achilleus weer jammerde om zijn vader, maar ook om Patroklos; het gesteun van hen vulde het woonruim. Maar toen de vorst Achilleus uitgeklaagd was en het verlangen daarnaar was verdwenen uit zijn binnenste en zijn leden, stond hij abrupt op uit zijn zetel en hielp de oude man overeind |
οἰκτίρων πολιόν τε κάρη πολιόν τε γένειον, καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· ἆ δείλ᾽, ἦ δὴ πολλὰ κάκ᾽ ἄνσχεο σὸν κατὰ θυμόν. πῶς ἔτλης ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν ἐλθέμεν οἶος ἀνδρὸς ἐς ὀφθαλμοὺς ὅς τοι πολέας τε καὶ ἐσθλοὺς |
520 |
vol
medelijden met zijn grijze hoofd en grijze baard, en met stemverheffing zei hij duidelijk de woorden: "Ach, ongelukkige, jij hebt toch wel veel ellende te verduren! Hoe heb je het aangedurfd alleen naar de schepen der Grieken te komen tot voor de ogen van de man, van mij, die veel vooraanstaande zoons |
υἱέας ἐξενάριξα; σιδήρειόν νύ τοι ἦτορ. ἀλλ᾽ ἄγε δὴ κατ᾽ ἄρ᾽ ἕζευ ἐπὶ θρόνου, ἄλγεα δ᾽ ἔμπης ἐν θυμῷ κατακεῖσθαι ἐάσομεν ἀχνύμενοί περ· οὐ γάρ τις πρῆξις πέλεται κρυεροῖο γόοιο· ὡς γὰρ ἐπεκλώσαντο θεοὶ δειλοῖσι βροτοῖσι |
525 |
van jou
heb gedood? Van ijzer moet wel jouw hart zijn. Maar kom, zet je neer op een zetel en laten wij de pijn in ons binnenste laten rusten, hoe bedroefd we ook zijn, want ijselijk geweeklaag is nutteloos. Zo immers sponnen de goden het toe aan de ongelukkige stervelingen: |
ζώειν ἀχνυμένοις· αὐτοὶ δέ τ᾽ ἀκηδέες εἰσί. δοιοὶ γάρ τε πίθοι κατακείαται ἐν Διὸς οὔδει δώρων οἷα δίδωσι κακῶν, ἕτερος δὲ ἑάων· ᾧ μέν κ᾽ ἀμμίξας δώῃ Ζεὺς τερπικέραυνος, ἄλλοτε μέν τε κακῷ ὅ γε κύρεται, ἄλλοτε δ᾽ ἐσθλῷ· |
530 |
in
treurnis te leven terwijl zij zelf onbezorgd zijn. Twee vaten toch rusten op de grond aan Zeus' voeten de een met rampen zoals hij ze uitdeelt, de andere met zegens; aan wie Zeus, de god van de bliksems, gemengds geeft die overkomt nu eens leed, dan weer iets goeds; |
ᾧ δέ κε τῶν λυγρῶν δώῃ, λωβητὸν ἔθηκε, καί ἑ κακὴ βούβρωστις ἐπὶ χθόνα δῖαν ἐλαύνει, φοιτᾷ δ᾽ οὔτε θεοῖσι τετιμένος οὔτε βροτοῖσιν. ὣς μὲν καὶ Πηλῆϊ θεοὶ δόσαν ἀγλαὰ δῶρα ἐκ γενετῆς· πάντας γὰρ ἐπ᾽ ἀνθρώπους ἐκέκαστο |
535 |
maar
aan wie hij schenkt uit de rampen, die maakt hij tot een
verschoppeling en een kwaadaardige horzel drijft hem voort over de vorstelijke aarde; zonder respect bij goden of mensen doolt hij rond. Zo schonken de goden ook aan Peleus prachtige gaven al vanaf zijn geboorte, onder alle mensen blonk hij uit |
ὄλβῳ τε πλούτῳ τε, ἄνασσε δὲ Μυρμιδόνεσσι, καί οἱ θνητῷ ἐόντι θεὰν ποίησαν ἄκοιτιν. ἀλλ᾽ ἐπὶ καὶ τῷ θῆκε θεὸς κακόν, ὅττί οἱ οὔ τι παίδων ἐν μεγάροισι γονὴ γένετο κρειόντων, ἀλλ᾽ ἕνα παῖδα τέκεν παναώριον· οὐδέ νυ τόν γε |
540 |
door
rijkdom en weelde en hij was heerser over de Myrmidonen, ja zelfs gaven ze hem - een sterveling - een godin tot vrouw. Maar daar voegde de god ook ellende aan toe, namelijk dat er geen zonen werden geboren in het paleis als heersers; slechts één zoon verwekte hij, bestemd voor een vroege dood. |
γηράσκοντα κομίζω, ἐπεὶ μάλα τηλόθι πάτρης ἧμαι ἐνὶ Τροίῃ, σέ τε κήδων ἠδὲ σὰ τέκνα. καὶ σὲ γέρον τὸ πρὶν μὲν ἀκούομεν ὄλβιον εἶναι· ὅσσον Λέσβος ἄνω Μάκαρος ἕδος ἐντὸς ἐέργει καὶ Φρυγίη καθύπερθε καὶ Ἑλλήσποντος ἀπείρων, |
545 |
En niet
kan ik voor hem, nu hij oud wordt, zorgen, want ver van
mijn vaderland zit ik hier bij Troje, een kwelling voor jou en je kinderen. Ook over jou, oude man, hoorden wij dat je vroeger welvarend was; zoveel gebied als zeewaarts Lesbos, woonplaats van Makar, begrenst en landinwaarts Frygië en de grenzeloze Hellespont, |
τῶν σε γέρον πλούτῳ τε καὶ υἱάσι φασὶ
κεκάσθαι. αὐτὰρ ἐπεί τοι πῆμα τόδ᾽ ἤγαγον Οὐρανίωνες αἰεί τοι περὶ ἄστυ μάχαι τ᾽ ἀνδροκτασίαι τε. ἄνσχεο, μὴ δ᾽ ἀλίαστον ὀδύρεο σὸν κατὰ θυμόν· οὐ γάρ τι πρήξεις ἀκαχήμενος υἷος ἑῆος, οὐδέ μιν ἀνστήσεις, πρὶν καὶ κακὸν ἄλλο πάθῃσθα. |
551 |
daar
heb jij, grijsaard, allen overtroffen in rijkdom en zonen. Maar nu de Hemelingen jou deze ellende hebben gebracht is het een en al oorlog en doodslag om je stad. Houd moed en breek niet je hart in eindeloze treurnis, want treuren om je zoon leidt nergens toe, hem zul je niet op doen staan, eerder zul jij nog ander leed lijden ". |
τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα γέρων Πρίαμος θεοειδής· μή πω μ᾽ ἐς θρόνον ἵζε διοτρεφὲς ὄφρά κεν Ἕκτωρ κεῖται ἐνὶ κλισίῃσιν ἀκηδής, ἀλλὰ τάχιστα λῦσον ἵν᾽ ὀφθαλμοῖσιν ἴδω· σὺ δὲ δέξαι ἄποινα |
555 |
- Hem
antwoordde daarop de oude, godgelijkende Priamos: "Laat mij niet op een zetel plaatsnemen, godgeborene, zolang Hektor nog onverzorgd bij de tent ligt, maar ruil hem direct in, zodat ik hem zien kan en accepteer jij de grote losprijs |
πολλά, τά τοι φέρομεν· σὺ δὲ τῶνδ᾽ ἀπόναιο,
καὶ ἔλθοις σὴν ἐς πατρίδα γαῖαν, ἐπεί με πρῶτον ἔασας αὐτόν τε ζώειν καὶ ὁρᾶν φάος ἠελίοιο. τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς· μηκέτι νῦν μ᾽ ἐρέθιζε γέρον· νοέω δὲ καὶ αὐτὸς |
560 |
die wij
voor jou bij ons hebben. Geniet jij daarvan en keer behouden terug naar je vaderland, omdat je hebt gedoogd dat ik in leven blijf en het licht van de zon zie". Maar tot hem sprak de snelvoetige Achilleus verontwaardigd: "Erger mij nou niet, grijsaard! Ook zelf ben ik van plan |
Ἕκτορά τοι λῦσαι, Διόθεν δέ μοι ἄγγελος ἦλθε μήτηρ, ἥ μ᾽ ἔτεκεν, θυγάτηρ ἁλίοιο γέροντος. καὶ δέ σε γιγνώσκω Πρίαμε φρεσίν, οὐδέ με λήθεις, ὅττι θεῶν τίς σ᾽ ἦγε θοὰς ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν. οὐ γάρ κε τλαίη βροτὸς ἐλθέμεν, οὐδὲ μάλ᾽ ἡβῶν, |
565 |
Hektor
terug te geven aan jou, want als bode van Zeus kwam mijn bloedeigen moeder, de dochter van de oude in de zee. Ook wat jou betreft, Priamos, begrijp ik heel goed, dat een god jou begeleidde naar de snelle schepen van de Grieken; want niet zou een sterveling, zelfs niet jong en sterk, naar het legerkamp |
ἐς στρατόν· οὐδὲ γὰρ ἂν φυλάκους λάθοι, οὐδέ
κ᾽ ὀχῆα ῥεῖα μετοχλίσσειε θυράων ἡμετεράων. τὼ νῦν μή μοι μᾶλλον ἐν ἄλγεσι θυμὸν ὀρίνῃς, μή σε γέρον οὐδ᾽ αὐτὸν ἐνὶ κλισίῃσιν ἐάσω καὶ ἱκέτην περ ἐόντα, Διὸς δ᾽ ἀλίτωμαι ἐφετμάς. |
570 |
durven
komen; ook zou hij zeker niet de wachtposten kunnen
omzeilen en gemakkelijk de vergrendeling van onze deur kunnen openen. Roep daarom naast mijn verdriet niet ook nog wrevel bij mij op, zodat ik me verder in deze hut niet bekommer om jou, een oude man, - nota bene een smekeling - en zo Zeus' gebod in de wind sla. |
ὣς ἔφατ᾽, ἔδεισεν δ᾽ ὃ γέρων καὶ ἐπείθετο
μύθῳ. Πηλεΐδης δ᾽ οἴκοιο λέων ὣς ἆλτο θύραζε οὐκ οἶος, ἅμα τῷ γε δύω θεράποντες ἕποντο ἥρως Αὐτομέδων ἠδ᾽ Ἄλκιμος, οὕς ῥα μάλιστα τῖ᾽ Ἀχιλεὺς ἑτάρων μετὰ Πάτροκλόν γε θανόντα, |
575 |
Dat zei
hij en de grijsaard werd bang en volgde zijn bevel op. Maar Peleus' zoon sprong als een leeuw de hut uit, niet alleen, hem volgden twee dienaars: de held Automedon en Alkimos, die Achilleus beiden het meest respecteerde van zijn mannen na de dood van Patroklos. |
οἳ τόθ᾽ ὑπὸ ζυγόφιν λύον ἵππους ἡμιόνους τε, ἐς δ᾽ ἄγαγον κήρυκα καλήτορα τοῖο γέροντος, κὰδ δ᾽ ἐπὶ δίφρου εἷσαν· ἐϋξέστου δ᾽ ἀπ᾽ ἀπήνης ᾕρεον Ἑκτορέης κεφαλῆς ἀπερείσι᾽ ἄποινα. κὰδ δ᾽ ἔλιπον δύο φάρε᾽ ἐΰννητόν τε χιτῶνα, |
580 |
Zij
spanden de paarden en muilezels uit en zij brachten de heraut, de dienaar van de oude Priamos, naar binnen en wezen hem een zitplaats; en van de goed gemaakte wagen pakten zij de geweldige losprijs op voor Hektors lichaam, maar twee mantels en een goed geweven chitoon lieten zij achter |
ὄφρα νέκυν πυκάσας δοίη οἶκον δὲ φέρεσθαι. δμῳὰς δ᾽ ἐκκαλέσας λοῦσαι κέλετ᾽ ἀμφί τ᾽ ἀλεῖψαι νόσφιν ἀειράσας, ὡς μὴ Πρίαμος ἴδοι υἱόν, μὴ ὃ μὲν ἀχνυμένῃ κραδίῃ χόλον οὐκ ἐρύσαιτο παῖδα ἰδών, Ἀχιλῆϊ δ᾽ ὀρινθείη φίλον ἦτορ, |
585 |
om het
lichaam, daarin gehuld, mee te geven naar huis. Dienaressen ontbood hij en hij droeg hen op het lichaam te wassen en te zalven, maar wel ver uit de buurt, opdat Priamos zijn zoon niet te zien krijgen zou.Hij wilde voorkomen dat die in zijn rouw zijn toorn niet kon beheersen en Achilleus dan zo geprikkeld zou raken |
καί ἑ κατακτείνειε, Διὸς δ᾽ ἀλίτηται ἐφετμάς. τὸν δ᾽ ἐπεὶ οὖν δμῳαὶ λοῦσαν καὶ χρῖσαν ἐλαίῳ, ἀμφὶ δέ μιν φᾶρος καλὸν βάλον ἠδὲ χιτῶνα, αὐτὸς τόν γ᾽ Ἀχιλεὺς λεχέων ἐπέθηκεν ἀείρας, σὺν δ᾽ ἕταροι ἤειραν ἐϋξέστην ἐπ᾽ ἀπήνην. |
590 |
dat hij
hem zou doden zonder Zeus' bevelen uit te voeren. Toen nu de dienaressen hem gewassen hadden en gezalfd met olijfolie, hulden zij hem in een sprei en een chitoon; maar Achilleus zelf nam hem op en legde hem op een baar en samen met zijn mannen plaatsten zij die op de gladgeschaafde wagen. |
ᾤμωξέν τ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα, φίλον δ᾽ ὀνόμηνεν
ἑταῖρον· μή μοι Πάτροκλε σκυδμαινέμεν, αἴ κε πύθηαι εἰν Ἄϊδός περ ἐὼν ὅτι Ἕκτορα δῖον ἔλυσα πατρὶ φίλῳ, ἐπεὶ οὔ μοι ἀεικέα δῶκεν ἄποινα. σοὶ δ᾽ αὖ ἐγὼ καὶ τῶνδ᾽ ἀποδάσσομαι ὅσσ᾽ ἐπέοικεν. |
595 |
Daarop
barstte hij in jammerklachten uit en noemde zijn vriend
bij naam: "Ach, Patroklos, word niet vertoornd op mij, als je misschien verneemt ook al ben je dan in de Onderwereld, dat ik de nobele Hektor teruggeef aan zijn vader, nadat die mij een enorme losprijs gaf. Aan jou zal ik ook hiervan alles geven wat je toekomt ". |
ἦ ῥα, καὶ ἐς κλισίην πάλιν ἤϊε δῖος Ἀχιλλεύς, ἕζετο δ᾽ ἐν κλισμῷ πολυδαιδάλῳ ἔνθεν ἀνέστη τοίχου τοῦ ἑτέρου, ποτὶ δὲ Πρίαμον φάτο μῦθον· υἱὸς μὲν δή τοι λέλυται γέρον ὡς ἐκέλευες, κεῖται δ᾽ ἐν λεχέεσσ᾽· ἅμα δ᾽ ἠοῖ φαινομένηφιν |
600 |
Dat zei
hij en de nobele Achilleus ging weer terug zijn tent in en zette zich weer neer in de zetel waaruit hij was opgestaan tegen de andere wand, tegenover Priamos en hij zei tegen hem: "Jouw zoon, oude man, is je vrijgegeven, zoals je dringend wenste, en hij ligt op de baar. Bij zonsopgang zul je hem |
ὄψεαι αὐτὸς ἄγων· νῦν δὲ μνησώμεθα δόρπου. καὶ γάρ τ᾽ ἠΰκομος Νιόβη ἐμνήσατο σίτου, τῇ περ δώδεκα παῖδες ἐνὶ μεγάροισιν ὄλοντο ἓξ μὲν θυγατέρες, ἓξ δ᾽ υἱέες ἡβώοντες. τοὺς μὲν Ἀπόλλων πέφνεν ἀπ᾽ ἀργυρέοιο βιοῖο |
605 |
zelf
zien en meenemen; maar laten wij nu ons richten op de
maaltijd. Zelfs Niobe met de mooie haren dacht nog aan eten, en haar werden twaalf kinderen ontrukt in haar paleis, zes dochters en zes jeugdige zonen, De zonen doodde Apollo met zijn zilveren boog, |
χωόμενος Νιόβῃ, τὰς δ᾽ Ἄρτεμις ἰοχέαιρα, οὕνεκ᾽ ἄρα Λητοῖ ἰσάσκετο καλλιπαρῄῳ· φῆ δοιὼ τεκέειν, ἣ δ᾽ αὐτὴ γείνατο πολλούς· τὼ δ᾽ ἄρα καὶ δοιώ περ ἐόντ᾽ ἀπὸ πάντας ὄλεσσαν. οἳ μὲν ἄρ᾽ ἐννῆμαρ κέατ᾽ ἐν φόνῳ, οὐδέ τις ἦεν |
610 |
en de
pijlschietende Artemis, de dochters, woedend op Niobe, omdat zij zich gelijk achtte aan Leto met de mooie wangen. Want ze zei dat de godin slechts twee kinderen had gebaard, en zij vele, daarom richtten zij met slechts twee allen te gronde. Negen dagen lagen zij in een bloedbad want er was niemand |
κατθάψαι, λαοὺς δὲ λίθους ποίησε Κρονίων· τοὺς δ᾽ ἄρα τῇ δεκάτῃ θάψαν θεοὶ Οὐρανίωνες. ἣ δ᾽ ἄρα σίτου μνήσατ᾽, ἐπεὶ κάμε δάκρυ χέουσα. νῦν δέ που ἐν πέτρῃσιν, ἐν οὔρεσιν οἰοπόλοισιν ἐν Σιπύλῳ, ὅθι φασὶ θεάων ἔμμεναι εὐνὰς |
615 |
om hen
te begraven, want Zeus had de mensen versteend; maar pas op de tiende dag begroeven hen de goden uit de hemel. Niobe nu nu dacht toch aan voedsel, toen zij uitgeput was van het wenen. Nu nog wel huist zij in de rotsen, in het eenzame Sipylosgebergte, waar, naar men zegt, rustplaatsen zijn voor godinnen, |
νυμφάων, αἵ τ᾽ ἀμφ᾽ Ἀχελώϊον ἐρρώσαντο, ἔνθα λίθος περ ἐοῦσα θεῶν ἐκ κήδεα πέσσει. ἀλλ᾽ ἄγε δὴ καὶ νῶϊ μεδώμεθα δῖε γεραιὲ σίτου· ἔπειτά κεν αὖτε φίλον παῖδα κλαίοισθα Ἴλιον εἰσαγαγών· πολυδάκρυτος δέ τοι ἔσται. |
620 |
jonge
vrouwen die rond de Acheloös dansen; daar overdenkt zij, ook al is ze versteend, de bekommernis van de goden. Maar kom, waarde grijsaard, laten ook wij ons richten op de maaltijd. Later kun je nog treuren om je zoon als je hem terug hebt gebracht naar Ilios; ja, veel tranen worden om hem nog vergoten". |
ἦ καὶ ἀναΐξας ὄϊν ἄργυφον ὠκὺς Ἀχιλλεὺς σφάξ᾽· ἕταροι δ᾽ ἔδερόν τε καὶ ἄμφεπον εὖ κατὰ κόσμον, μίστυλλόν τ᾽ ἄρ᾽ ἐπισταμένως πεῖράν τ᾽ ὀβελοῖσιν, ὄπτησάν τε περιφραδέως, ἐρύσαντό τε πάντα. Αὐτομέδων δ᾽ ἄρα σῖτον ἑλὼν ἐπένειμε τραπέζῃ |
625 |
Dat zei
de snelle Achilleus en hij stond op en slachtte een
zilverwit schaap; zijn mannen vilden het en maakten het klaar volgens de regels; zij sneden het kundig in stukken en regen die aan de speten, zij braadden het zorgvuldig en trokken alles er weer af. Automedon nam het brood en zette het op tafel in |
καλοῖς ἐν κανέοισιν· ἀτὰρ κρέα νεῖμεν
Ἀχιλλεύς. οἳ δ᾽ ἐπ᾽ ὀνείαθ᾽ ἑτοῖμα προκείμενα χεῖρας ἴαλλον. αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον ἕντο, ἤτοι Δαρδανίδης Πρίαμος θαύμαζ᾽ Ἀχιλῆα ὅσσος ἔην οἷός τε· θεοῖσι γὰρ ἄντα ἐῴκει· |
630 |
mooie
mandjes en Achilleus verdeelde het vlees. Zij nu staken hun handen uit naar de gereed liggende spijzen. - Maar toen zij hun honger en dorst hadden gestild, bewonderde Dardanos' zoon Priamos Achilleus, hoe groot hij was en hoe mooi, want hij leek op de goden. |
αὐτὰρ ὃ Δαρδανίδην Πρίαμον θαύμαζεν Ἀχιλλεὺς εἰσορόων ὄψίν τ᾽ ἀγαθὴν καὶ μῦθον ἀκούων. αὐτὰρ ἐπεὶ τάρπησαν ἐς ἀλλήλους ὁρόωντες, τὸν πρότερος προσέειπε γέρων Πρίαμος θεοειδής· λέξον νῦν με τάχιστα διοτρεφές, ὄφρα καὶ ἤδη |
635 |
Achilleus van zijn kant bewonderde de Dardanide Priamos bij het zien van zijn edel gezicht en het horen van zijn woorden. En toen zij zo met vreugde naar elkaar keken, begon de godgelijke, oude Priamos tot hem te spreken: "Laat me nu maar direct te ruste gaan, heer, opdat wij eindelijk |
ὕπνῳ ὕπο γλυκερῷ ταρπώμεθα κοιμηθέντες· οὐ γάρ πω μύσαν ὄσσε ὑπὸ βλεφάροισιν ἐμοῖσιν ἐξ οὗ σῇς ὑπὸ χερσὶν ἐμὸς πάϊς ὤλεσε θυμόν, ἀλλ᾽ αἰεὶ στενάχω καὶ κήδεα μυρία πέσσω αὐλῆς ἐν χόρτοισι κυλινδόμενος κατὰ κόπρον. |
640 |
onder
de slaap op verhaal komen na ons te ruste te hebben
gelegd; want nog niet sloten mijn ogen zich onder hun leden sedert mijn zoon het leven verloor door jouw handen, nee: steeds maar treur ik en tob over talloze zorgen wentelend in het vuil in de voorhof. |
νῦν δὴ καὶ σίτου πασάμην καὶ αἴθοπα οἶνον λαυκανίης καθέηκα· πάρος γε μὲν οὔ τι πεπάσμην. ἦ ῥ᾽, Ἀχιλεὺς δ᾽ ἑτάροισιν ἰδὲ δμῳῇσι κέλευσε δέμνι᾽ ὑπ᾽ αἰθούσῃ θέμεναι καὶ ῥήγεα καλὰ πορφύρε᾽ ἐμβαλέειν, στορέσαι τ᾽ ἐφύπερθε τάπητας, |
645 |
Maar nu
verzadigde ik me aan voedsel en laafde mijn keel aan fonkelende wijn: tevoren was daar geen sprake van". - Dat zei hij en Achilleus gaf zijn mannen en dienaressen opdracht een bed te plaatsen onder de luifel en er mooie, purperen dekens op te leggen en spreien daarover, |
χλαίνας τ᾽ ἐνθέμεναι οὔλας καθύπερθεν ἕσασθαι. αἳ δ᾽ ἴσαν ἐκ μεγάροιο δάος μετὰ χερσὶν ἔχουσαι, αἶψα δ᾽ ἄρα στόρεσαν δοιὼ λέχε᾽ ἐγκονέουσαι. τὸν δ᾽ ἐπικερτομέων προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς· ἐκτὸς μὲν δὴ λέξο γέρον φίλε, μή τις Ἀχαιῶν |
650 |
en
daarover wollen dekens te leggen ter bedekking. Zij nu gingen het vertrek uit met een fakkel in de handen en direct spreidden ze ijverig twee bedden. En tot hem sprak de snelvoetige Achilleus plagend: "Oude vriend, ga jij dan maar buiten liggen want het valt te vrezen |
ἐνθάδ᾽ ἐπέλθῃσιν βουληφόρος, οἵ τέ μοι αἰεὶ βουλὰς βουλεύουσι παρήμενοι, ἣ θέμις ἐστί· τῶν εἴ τίς σε ἴδοιτο θοὴν διὰ νύκτα μέλαιναν, αὐτίκ᾽ ἂν ἐξείποι Ἀγαμέμνονι ποιμένι λαῶν, καί κεν ἀνάβλησις λύσιος νεκροῖο γένηται. |
655 |
dat
hier wel een adviseur binnenkomt, zoals die mij steeds bij bosjes met raadgevingen langskomen gewoonlijk. Als van hen iemand jou in de donkere nacht zien zal, dan zal hij dat verklappen aan Agamemnoon, de commandant, en zal dat opschorting inhouden van de ruil van de dode ". |
ἀλλ᾽ ἄγε μοι τόδε εἰπὲ καὶ ἀτρεκέως κατάλεξον, ποσσῆμαρ μέμονας κτερεϊζέμεν Ἕκτορα δῖον, ὄφρα τέως αὐτός τε μένω καὶ λαὸν ἐρύκω. τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα γέρων Πρίαμος θεοειδής· εἰ μὲν δή μ᾽ ἐθέλεις τελέσαι τάφον Ἕκτορι δίῳ, |
660 |
Maar,
zeg me nu ook dit eens precies, hoeveel dagen je nodig hebt voor de begrafenis van de nobele Hektor, dan hou ik zelf me zo lang rustig en hou ook het krijgsvolk binnen". Daarop antwoordde hem de godgelijke grijsaard Priamos: "Als je me werkelijk wilt helpen bij de begrafenis van de nobele Hektor, |
ὧδέ κέ μοι ῥέζων Ἀχιλεῦ κεχαρισμένα θείης. οἶσθα γὰρ ὡς κατὰ ἄστυ ἐέλμεθα, τηλόθι δ᾽ ὕλη ἀξέμεν ἐξ ὄρεος, μάλα δὲ Τρῶες δεδίασιν. ἐννῆμαρ μέν κ᾽ αὐτὸν ἐνὶ μεγάροις γοάοιμεν, τῇ δεκάτῃ δέ κε θάπτοιμεν δαινῦτό τε λαός, |
665 |
dan,
Achilleus, kun je me als volgt een dienst bewijzen: je weet dat wij opgesloten zijn in de stad en dat wij ver weg hout moeten halen uit het gebergte en dat de Trojanen erg bang zijn. Negen dagen zouden we om hem willen rouwen, en op de tiende dag hem begraven en het volk het rouwmaal gebruiken, |
ἑνδεκάτῃ δέ κε τύμβον ἐπ᾽ αὐτῷ ποιήσαιμεν, τῇ δὲ δυωδεκάτῃ πολεμίξομεν εἴ περ ἀνάγκη. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς· ἔσται τοι καὶ ταῦτα γέρον Πρίαμ᾽ ὡς σὺ κελεύεις· σχήσω γὰρ πόλεμον τόσσον χρόνον ὅσσον ἄνωγας. |
670 |
op de
elfde dag zouden we een grafheuvel voor hem op willen
richten, op de twaalfde dag zullen we, indien nodig, weer oorlog kunnen voeren". Daarop sprak tot hem de snelvoetige Achilleus: "Ook dat zal heus gebeuren, oude Priamos, zoals je wenst: ik zal de oorlog opschorten zolang als je aangaf ". |
ὣς ἄρα φωνήσας ἐπὶ καρπῷ χεῖρα γέροντος ἔλλαβε δεξιτερήν, μή πως δείσει᾽ ἐνὶ θυμῷ. οἳ μὲν ἄρ᾽ ἐν προδόμῳ δόμου αὐτόθι κοιμήσαντο κῆρυξ καὶ Πρίαμος πυκινὰ φρεσὶ μήδε᾽ ἔχοντες, αὐτὰρ Ἀχιλλεὺς εὗδε μυχῷ κλισίης ἐϋπήκτου· τῷ δὲ Βρισηῒς παρελέξατο καλλιπάρῃος. |
676 |
Bij
deze woorden nam hij de rechterhand van de grijsaard bij de pols, opdat hij niet bang te moede zou zijn. Zij, de dienaar en Priamos, legden zich daarop te ruste in de voorhof, met een veelvoud van gedachten in hun hoofd, maar Achilleus ging slapen achterin de stevige kamptent en Briseïs met haar mooie wangen vliijde zich bij hem neer. |
ἄλλοι μέν ῥα θεοί τε καὶ ἀνέρες ἱπποκορυσταὶ εὗδον παννύχιοι μαλακῷ δεδμημένοι ὕπνῳ· ἀλλ᾽ οὐχ Ἑρμείαν ἐριούνιον ὕπνος ἔμαρπτεν ὁρμαίνοντ᾽ ἀνὰ θυμὸν ὅπως Πρίαμον βασιλῆα |
680 |
- De
overige goden en krijgshaftige mannen sliepen heel de nacht, door weldadige slaap bevangen, maar niet kreeg de slaap vat op de snelle Hermes: die overwoog hoe hij koning Priamos onopgemerkt door de |
νηῶν ἐκπέμψειε λαθὼν ἱεροὺς πυλαωρούς. στῆ δ᾽ ἄρ᾽ ὑπὲρ κεφαλῆς καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπεν· ὦ γέρον οὔ νύ τι σοί γε μέλει κακόν, οἷον ἔθ᾽ εὕδεις ἀνδράσιν ἐν δηΐοισιν, ἐπεί σ᾽ εἴασεν Ἀχιλλεύς. καὶ νῦν μὲν φίλον υἱὸν ἐλύσαο, πολλὰ δ᾽ ἔδωκας· |
685 |
plichtsgetrouwe poortwachters bij de schepen weg zou
geleiden. Hij stelde zich op aan diens hoofdeind en zei tegen hem: "Oude man, je trekt je kennelijk niets aan van gevaren, dat je nog ligt te slapen tussen vijanden, nu Achilleus je gespaard heeft. Nu heb je je zoon vrij gekocht en veel geschenken gegeven, |
σεῖο δέ κε ζωοῦ καὶ τρὶς τόσα δοῖεν ἄποινα παῖδες τοὶ μετόπισθε λελειμμένοι, αἴ κ᾽ Ἀγαμέμνων γνώῃ σ᾽ Ἀτρεΐδης, γνώωσι δὲ πάντες Ἀχαιοί. ὣς ἔφατ᾽, ἔδεισεν δ᾽ ὃ γέρων, κήρυκα δ᾽ ἀνίστη. τοῖσιν δ᾽ Ἑρμείας ζεῦξ᾽ ἵππους ἡμιόνους τε, |
690 |
maar
voor jouw leven zullen de zonen die je nog over hebt nog drie maal zo veel moeten betalen, als Agamemnoon over jou wordt ingelicht en alle Grieken hier achter komen". Zo sprak hij en de grijsaard werd bang en wekte zijn dienaar en Hermes spande voor hen de paarden en muilezels in en mende ze |
ῥίμφα δ᾽ ἄρ᾽ αὐτὸς ἔλαυνε κατὰ στρατόν, οὐδέ
τις ἔγνω. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ πόρον ἷξον ἐϋρρεῖος ποταμοῖο Ξάνθου δινήεντος, ὃν ἀθάνατος τέκετο Ζεύς, Ἑρμείας μὲν ἔπειτ᾽ ἀπέβη πρὸς μακρὸν Ὄλυμπον, Ἠὼς δὲ κροκόπεπλος ἐκίδνατο πᾶσαν ἐπ᾽ αἶαν, |
695 |
zelf
stiekem door het legerkamp zonder dat iemand het merkte. Maar toen zij de oversteek van de sterkstromende rivier bereikten, de kolkrijke Xanthos, die de onsterfelijke Zeus voortgebracht had, ging Hermes weer heen naar de grote Olympos. - De saffraankleurige Dageraad verspreidde zich over heel de aarde, |
οἳ δ᾽ εἰς ἄστυ ἔλων οἰμωγῇ τε στοναχῇ τε ἵππους, ἡμίονοι δὲ νέκυν φέρον. οὐδέ τις ἄλλος ἔγνω πρόσθ᾽ ἀνδρῶν καλλιζώνων τε γυναικῶν, ἀλλ᾽ ἄρα Κασσάνδρη ἰκέλη χρυσῇ Ἀφροδίτῃ Πέργαμον εἰσαναβᾶσα φίλον πατέρ᾽ εἰσενόησεν |
700 |
toen
zij onder gezucht en gesteun de paarden naar de stad dreven, terwijl de muilezels het lichaam trokken. En niemand merkte hen op van de mannen en mooigegorde vrouwen behalve Kassandra, gelijkend op de gouden Afrodite. Zij had de burcht Pergamon beklommen en kreeg haar vader in het oog |
ἑσταότ᾽ ἐν δίφρῳ, κήρυκά τε ἀστυβοώτην· τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ἐφ᾽ ἡμιόνων ἴδε κείμενον ἐν λεχέεσσι· κώκυσέν τ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα γέγωνέ τε πᾶν κατὰ ἄστυ· ὄψεσθε Τρῶες καὶ Τρῳάδες Ἕκτορ᾽ ἰόντες, εἴ ποτε καὶ ζώοντι μάχης ἐκνοστήσαντι |
705 |
staande
in zijn wagenbak en ook de dienaar, de stadsomroeper; maar ook hem zag ze, liggend op de baar op de muildierwagen. Zij slaakte een schrille kreet en snerpte over heel de stad: "Kom, Trojanen en Trojaansen, en zie Hektor als gij al ooit u verheugd hebt wanneer hij levend terugkeerde |
χαίρετ᾽, ἐπεὶ μέγα χάρμα πόλει τ᾽ ἦν παντί τε
δήμῳ. ὣς ἔφατ᾽, οὐδέ τις αὐτόθ᾽ ἐνὶ πτόλεϊ λίπετ᾽ ἀνὴρ οὐδὲ γυνή· πάντας γὰρ ἀάσχετον ἵκετο πένθος· ἀγχοῦ δὲ ξύμβληντο πυλάων νεκρὸν ἄγοντι. πρῶται τόν γ᾽ ἄλοχός τε φίλη καὶ πότνια μήτηρ |
710 |
uit de
strijd, hij die toch de grote vreugde vormde voor heel de
stad en volk ". Zo sprak zij en geen man of vrouw bleef toen achter in de stad, want het ondragelijk leed trof hen allen. Dicht bij de stadspoort ontmoetten zij hem met het lichaam bij zich. En voorop snelden zijn echtgenote en zijn eerbiedwaardige moeder toe op |
τιλλέσθην ἐπ᾽ ἄμαξαν ἐΰτροχον ἀΐξασαι ἁπτόμεναι κεφαλῆς· κλαίων δ᾽ ἀμφίσταθ᾽ ὅμιλος. καί νύ κε δὴ πρόπαν ἦμαρ ἐς ἠέλιον καταδύντα Ἕκτορα δάκρυ χέοντες ὀδύροντο πρὸ πυλάων, εἰ μὴ ἄρ᾽ ἐκ δίφροιο γέρων λαοῖσι μετηύδα· |
715 |
de
wagen met stevige wielen en rukten in rouw zich de haren
uit en pakten zijn hoofd vast; klagend stond de menigte daaromheen. En nu zouden zij de hele dag tot zonsondergang vóór de poort om Hektor jammerend tranen hebben vergoten, als niet de oude man vanaf zijn wagenbak tot het volk had geroepen: |
εἴξατέ μοι οὐρεῦσι διελθέμεν· αὐτὰρ ἔπειτα ἄσεσθε κλαυθμοῖο, ἐπὴν ἀγάγωμι δόμον δέ. ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δὲ διέστησαν καὶ εἶξαν ἀπήνῃ. οἳ δ᾽ ἐπεὶ εἰσάγαγον κλυτὰ δώματα, τὸν μὲν ἔπειτα τρητοῖς ἐν λεχέεσσι θέσαν, παρὰ δ᾽ εἷσαν ἀοιδοὺς |
720 |
"Maak
plaats voor de muildieren: straks zullen jullie naar
hartelust kunnen jammeren, als ik hem heb thuisgebracht ". Bij deze uitroep weken zij uiteen en gingen voor de wagen opzij. En toen zij hem het vermaarde paleis binnen hadden gebracht, legden zij hem op een bed met zelen en daarbij lieten zij zangers plaats nemen, |
θρήνων ἐξάρχους, οἵ τε στονόεσσαν ἀοιδὴν οἳ μὲν ἄρ᾽ ἐθρήνεον, ἐπὶ δὲ στενάχοντο γυναῖκες. τῇσιν δ᾽ Ἀνδρομάχη λευκώλενος ἦρχε γόοιο Ἕκτορος ἀνδροφόνοιο κάρη μετὰ χερσὶν ἔχουσα· ἆνερ ἀπ᾽ αἰῶνος νέος ὤλεο, κὰδ δέ με χήρην |
725 |
leiders
van treurzang, en die zetten een jammerlied in waarbij zij leidden en de vrouwen erbij invielen met hun gesteen. Maar hen ging de blankarmige Andromache voor in een jammerklacht met het hoofd van de mannendodende Hektor in haar handen: "Mijn man, jong ben je uit het leven gerukt en mij laat je als weduwe |
λείπεις ἐν μεγάροισι· πάϊς δ᾽ ἔτι νήπιος αὔτως ὃν τέκομεν σύ τ᾽ ἐγώ τε δυσάμμοροι, οὐδέ μιν οἴω ἥβην ἵξεσθαι· πρὶν γὰρ πόλις ἥδε κατ᾽ ἄκρης πέρσεται· ἦ γὰρ ὄλωλας ἐπίσκοπος, ὅς τέ μιν αὐτὴν ῥύσκευ, ἔχες δ᾽ ἀλόχους κεδνὰς καὶ νήπια τέκνα, |
730 |
achter
in het paleis; zo klein is de zoon nog die jij en ik, ongelukkigen, voortbrachten: ik denk niet dat hij de volwassenheid nog bereiken zal; tevoren immers zal deze stad met burcht en al worden verwoest, want ach jij, haar bewaker die haar altijd wist te behoeden en de zorgzame vrouwen en |
αἳ δή τοι τάχα νηυσὶν ὀχήσονται γλαφυρῇσι, καὶ μὲν ἐγὼ μετὰ τῇσι· σὺ δ᾽ αὖ τέκος ἢ ἐμοὶ αὐτῇ ἕψεαι, ἔνθά κεν ἔργα ἀεικέα ἐργάζοιο ἀθλεύων πρὸ ἄνακτος ἀμειλίχου, ἤ τις Ἀχαιῶν ῥίψει χειρὸς ἑλὼν ἀπὸ πύργου λυγρὸν ὄλεθρον |
735 |
onnozele kinderen beschermde, bent omgekomen: zij zullen
nu wel worden weggevoerd op de gewelfde schepen en ik tussen hen; jij, kind zult dan met me meegaan en ginds slavenwerk verrichten, zwoegend voor de ogen van een hardvochtig meester, ofwel zal een van de Grieken je bij de arm pakken en van het bolwerk een gruwelijke dood inslingeren, |
χωόμενος, ᾧ δή που ἀδελφεὸν ἔκτανεν Ἕκτωρ ἢ πατέρ᾽ ἠὲ καὶ υἱόν, ἐπεὶ μάλα πολλοὶ Ἀχαιῶν Ἕκτορος ἐν παλάμῃσιν ὀδὰξ ἕλον ἄσπετον οὖδας. οὐ γὰρ μείλιχος ἔσκε πατὴρ τεὸς ἐν δαῒ λυγρῇ· τὼ καί μιν λαοὶ μὲν ὀδύρονται κατὰ ἄστυ, |
740 |
woedend
omdat Hektor misschien zijn broer heeft gedood of zijn
vader of misschien zijn zoon, immers zeer vele Grieken hebben door de handen van Hektor hun tanden in de onmetelijke aarde gezet. Want je vader was niet zachtzinnig in de gruwelijke strijd, daarom ook jammert het krijgsvolk door heel de stad: |
ἀρητὸν δὲ τοκεῦσι γόον καὶ πένθος ἔθηκας Ἕκτορ· ἐμοὶ δὲ μάλιστα λελείψεται ἄλγεα λυγρά. οὐ γάρ μοι θνῄσκων λεχέων ἐκ χεῖρας ὄρεξας, οὐδέ τί μοι εἶπες πυκινὸν ἔπος, οὗ τέ κεν αἰεὶ μεμνῄμην νύκτάς τε καὶ ἤματα δάκρυ χέουσα. |
745 |
Hektor,
je hebt je ouders smart en verdriet aangedaan, maar vooral voor mij rest gruwelijk leed, want in je stervensuur heb je niet je armen naar mij uitgestoken noch een bemoedigend woord tot mij gesproken, waaraan ik kan denken als ik dag en nacht tranen vergiet ". |
ὣς ἔφατο κλαίουσ᾽, ἐπὶ δὲ στενάχοντο γυναῖκες. τῇσιν δ᾽ αὖθ᾽ Ἑκάβη ἁδινοῦ ἐξῆρχε γόοιο· Ἕκτορ ἐμῷ θυμῷ πάντων πολὺ φίλτατε παίδων, ἦ μέν μοι ζωός περ ἐὼν φίλος ἦσθα θεοῖσιν· οἳ δ᾽ ἄρα σεῦ κήδοντο καὶ ἐν θανάτοιό περ αἴσῃ. |
750 |
Zo
sprak zij jammerend en de vrouwen klaagden met haar. Maar ook Hekabe zette voor hen een jammerklacht in: "Hektor, aan mij van alle kinderen verreweg het dierbaarst, werkelijk, al bij je leven was je de goden geliefd: zij bekommerden zich immers om je ook in het uur van je dood, |
ἄλλους μὲν γὰρ παῖδας ἐμοὺς πόδας ὠκὺς
Ἀχιλλεὺς πέρνασχ᾽ ὅν τιν᾽ ἕλεσκε πέρην ἁλὸς ἀτρυγέτοιο, ἐς Σάμον ἔς τ᾽ Ἴμβρον καὶ Λῆμνον ἀμιχθαλόεσσαν· σεῦ δ᾽ ἐπεὶ ἐξέλετο ψυχὴν ταναήκεϊ χαλκῷ, πολλὰ ῥυστάζεσκεν ἑοῦ περὶ σῆμ᾽ ἑτάροιο |
755 |
want de
snelvoetige Achilleus verkocht mijn andere zonen als
slaaf, aan de overkant van de onmetelijke zee op Samos en Imbros en het vulkanische Lemnos, als hij er een gevangen had genomen. Maar toen hij jouw leven had genomen met zijn scherpe zwaard, sleepte hij je vele malen om het grafteken van zijn vriend Patroklos, |
Πατρόκλου, τὸν ἔπεφνες· ἀνέστησεν δέ μιν οὐδ᾽
ὧς. νῦν δέ μοι ἑρσήεις καὶ πρόσφατος ἐν μεγάροισι κεῖσαι, τῷ ἴκελος ὅν τ᾽ ἀργυρότοξος Ἀπόλλων οἷς ἀγανοῖσι βέλεσσιν ἐποιχόμενος κατέπεφνεν. ὣς ἔφατο κλαίουσα, γόον δ᾽ ἀλίαστον ὄρινε. |
760 |
die jij
gedood had; maar hij kon hem toch niet tot opstanding
brengen. Maar nu lig je me fris als dauw en ongerept in het paleis, gelijkend op iemand die Apollo gedood heeft vanaf zijn zilveren boog met milde pijlen mikkend". Zo sprak zij wenend en wekte een eindeloos geweeklaag. |
τῇσι δ᾽ ἔπειθ᾽ Ἑλένη τριτάτη ἐξῆρχε γόοιο· Ἕκτορ ἐμῷ θυμῷ δαέρων πολὺ φίλτατε πάντων, ἦ μέν μοι πόσις ἐστὶν Ἀλέξανδρος θεοειδής, ὅς μ᾽ ἄγαγε Τροίηνδ᾽· ὡς πρὶν ὤφελλον ὀλέσθαι. ἤδη γὰρ νῦν μοι τόδε εἰκοστὸν ἔτος ἐστὶν |
765 |
En als
derde hief daarop Helena een jammerklacht aan: "Hektor, het meest mij geliefd van al mijn zwagers, werkelijk, mijn echtgenoot is Alexander, mooi als een god, die mij naar Troje ontvoerde, ach was ik daarvóór maar gestorven. Want nu is het voor mij al het twintigste jaar, |
ἐξ οὗ κεῖθεν ἔβην καὶ ἐμῆς ἀπελήλυθα πάτρης· ἀλλ᾽ οὔ πω σεῦ ἄκουσα κακὸν ἔπος οὐδ᾽ ἀσύφηλον· ἀλλ᾽ εἴ τίς με καὶ ἄλλος ἐνὶ μεγάροισιν ἐνίπτοι δαέρων ἢ γαλόων ἢ εἰνατέρων εὐπέπλων, ἢ ἑκυρή, ἑκυρὸς δὲ πατὴρ ὣς ἤπιος αἰεί, |
770 |
sedert
ik van ginds ben gekomen en mijn vaderland heb verlaten, maar nog nooit hoorde ik van jou een verwensing of krenkend woord; nee, wanneer iemand anders in het paleis mij beschimpte van de zwagers of mooigeklede schoonzusters of mijn schoonmoeder - mijn schoonvader was altijd als een vriendelijke vader voor mij - |
ἀλλὰ σὺ τὸν ἐπέεσσι παραιφάμενος κατέρυκες σῇ τ᾽ ἀγανοφροσύνῃ καὶ σοῖς ἀγανοῖς ἐπέεσσι. τὼ σέ θ᾽ ἅμα κλαίω καὶ ἔμ᾽ ἄμμορον ἀχνυμένη κῆρ· οὐ γάρ τίς μοι ἔτ᾽ ἄλλος ἐνὶ Τροίῃ εὐρείῃ ἤπιος οὐδὲ φίλος, πάντες δέ με πεφρίκασιν. |
775 |
dan
weerde jij hen af, sussend met woorden, met je vriendelijk karakter en je vriendelijke woorden. Daarom ween ik om jou en mijzelf, van treurnis vervuld; want niemand anders in het weidse Troje is nog mild of vriendelijk tegen mij: allen verachten mij ". |
ὣς ἔφατο κλαίουσ᾽, ἐπὶ δ᾽ ἔστενε δῆμος
ἀπείρων. λαοῖσιν δ᾽ ὃ γέρων Πρίαμος μετὰ μῦθον ἔειπεν· ἄξετε νῦν Τρῶες ξύλα ἄστυ δέ, μὴ δέ τι θυμῷ δείσητ᾽ Ἀργείων πυκινὸν λόχον· ἦ γὰρ Ἀχιλλεὺς πέμπων μ᾽ ὧδ᾽ ἐπέτελλε μελαινάων ἀπὸ νηῶν |
780 |
Zo
sprak zij wenend en de menigte in haar geheel viel haar
klagend bij. - Maar de oude Priamos gaf aan het volk het bevel: "Trojanen, breng nu hout naar de stad en wees niet bang voor een stiekeme hinderlaag van de Grieken, want toen Achilleus mij liet gaan vanaf de donkere schepen, verzekerde hij me: |
μὴ πρὶν πημανέειν πρὶν δωδεκάτη μόλῃ ἠώς. ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ὑπ᾽ ἀμάξῃσιν βόας ἡμιόνους τε ζεύγνυσαν, αἶψα δ᾽ ἔπειτα πρὸ ἄστεος ἠγερέθοντο. ἐννῆμαρ μὲν τοί γε ἀγίνεον ἄσπετον ὕλην· ἀλλ᾽ ὅτε δὴ δεκάτη ἐφάνη φαεσίμβροτος ἠώς, |
785 |
'niet
eerder de strijd te beginnen, voordat de twaalfde dag
aanbreekt' ". Zo sprak hij en zij spanden ossen en muidieren voor de wagens en verzamelden zich snel vóór de stad. Negen dagen lang voerden zij een ontzaggelijke hoeveelheid hout aan; maar toen de tiende lichtbrengende dag was verschenen, |
καὶ τότ᾽ ἄρ᾽ ἐξέφερον θρασὺν Ἕκτορα δάκρυ
χέοντες, ἐν δὲ πυρῇ ὑπάτῃ νεκρὸν θέσαν, ἐν δ᾽ ἔβαλον πῦρ. ἦμος δ᾽ ἠριγένεια φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠώς, τῆμος ἄρ᾽ ἀμφὶ πυρὴν κλυτοῦ Ἕκτορος ἔγρετο λαός. αὐτὰρ ἐπεί ῥ᾽ ἤγερθεν ὁμηγερέες τ᾽ ἐγένοντο |
790 |
droegen
zij de dappere Hektor onder tranen naar buiten en legden zijn lijk boven op de brandstapel en zij ontstaken het vuur. En toen de vroeggeboren, rozevingerige dageraad verscheen, verzamelde het volk zich om de brandstapel van de vermaarde Hektor en toen zij voltallig waren verzameld, |
πρῶτον μὲν κατὰ πυρκαϊὴν σβέσαν αἴθοπι οἴνῳ πᾶσαν, ὁπόσσον ἐπέσχε πυρὸς μένος· αὐτὰρ ἔπειτα ὀστέα λευκὰ λέγοντο κασίγνητοί θ᾽ ἕταροί τε μυρόμενοι, θαλερὸν δὲ κατείβετο δάκρυ παρειῶν. καὶ τά γε χρυσείην ἐς λάρνακα θῆκαν ἑλόντες |
795 |
blusten
zij eerst de vuurgloed met fonkelende wijn, helemaal, zover als de kracht van het vuur zich had uitgestrekt. Vervolgens verzamelden zijn broers en zijn mannen het blanke gebeente, klagend, en een stroom van tranen droop van hun wangen. En zij legden het in een gouden urn |
πορφυρέοις πέπλοισι καλύψαντες μαλακοῖσιν. αἶψα δ᾽ ἄρ᾽ ἐς κοίλην κάπετον θέσαν, αὐτὰρ ὕπερθε πυκνοῖσιν λάεσσι κατεστόρεσαν μεγάλοισι· ῥίμφα δὲ σῆμ᾽ ἔχεαν, περὶ δὲ σκοποὶ ἥατο πάντῃ, μὴ πρὶν ἐφορμηθεῖεν ἐϋκνήμιδες Ἀχαιοί. |
800 |
en
hulden deze in zachte, purperen doeken. Direct plaatsten zij hem in een holle groeve en daarover dekten zij die af met grote, stevige stenen. Haastig richtten zij een grafteken op en overal rondom zaten wachters, bang dat de goedgewapende Grieken toch eerder zouden aanvallen. |
χεύαντες δὲ τὸ σῆμα πάλιν κίον· αὐτὰρ ἔπειτα εὖ συναγειρόμενοι δαίνυντ᾽ ἐρικυδέα δαῖτα δώμασιν ἐν Πριάμοιο διοτρεφέος βασιλῆος. ὣς οἵ γ᾽ ἀμφίεπον τάφον Ἕκτορος ἱπποδάμοιο. |
804 |
Toen
zij het grafteken opgericht hadden, gingen ze heen en daarna kwamen zij bijeen voor een heugelijke maaltijd in het paleis van Priamos, hun koning, afstammend van Zeus. Zo verzorgden zij de begrafenis van de paardentemmende Hektor. |