Boek 23 van de Ilias van Homeros

1 - 107: Achilleus rouwt om Patroklos; die verschijnt aan hem.
108 - 153: Achilleus geeft Patroklos zijn haarlok mee.
154 - 225: Riten rond de brandstapel.
226 - 287: Gebeente van Patroklos verzameld; Lijkspelen.
288 - 357: Deelnemers aan de paardenrace.
358 - 447: Achilleus lost het startschot.
448 - 498: Spanning bij de toeschouwers.
499 - 538: Winnaars en verliezers.
539 - 650: Beslissingen bij de prijsuitreiking aangevochten.
651 - 699: Bokswedstrijd: Epeios en Euryalos.
700 - 739: Worstelwedstrijd tussen Odysseus en Aias.
740 - 797: Hardloopwedstrijd; Athene helpt Odysseus.
798 - 825: Strijd om de wapenrusting van Sarpedon.
826 - 849: Werpwedstrijd.
850 - 897: Boogschieten en speerwerpen.



23, 1 - 107: Achilleus rouwt om Patroklos; die verschijnt aan hem.


Ὣς οἳ μὲν στενάχοντο κατὰ πτόλιν· αὐτὰρ Ἀχαιοὶ
ἐπεὶ δὴ νῆάς τε καὶ Ἑλλήσποντον ἵκοντο,
οἳ μὲν ἄρ᾽ ἐσκίδναντο ἑὴν ἐπὶ νῆα ἕκαστος,
Μυρμιδόνας δ᾽ οὐκ εἴα ἀποσκίδνασθαι Ἀχιλλεύς,
ἀλλ᾽ ὅ γε οἷς ἑτάροισι φιλοπτολέμοισι μετηύδα·




5
- Zo rouwden de Trojanen overal in hun stad. Maar de Grieken,
gingen, aangekomen bij de schepen in de Hellespont,
grotendeels uiteen, ieder naar zijn eigen schip,
maar Achilleus stond niet toe dat de Myrmidonen uiteen gingen,
nee, hij sprak tot zijn krijgszuchtige mannen:
Μυρμιδόνες ταχύπωλοι ἐμοὶ ἐρίηρες ἑταῖροι
μὴ δή πω ὑπ᾽ ὄχεσφι λυώμεθα μώνυχας ἵππους,
ἀλλ᾽ αὐτοῖς ἵπποισι καὶ ἅρμασιν ἆσσον ἰόντες
Πάτροκλον κλαίωμεν· ὃ γὰρ γέρας ἐστὶ θανόντων.
αὐτὰρ ἐπεί κ᾽ ὀλοοῖο τεταρπώμεσθα γόοιο,




10
"Myrmidonen, snel te paard, mijn trouwe vrienden,
laten wij nog niet de eenhoevige paarden uitspannen,
maar laten wij met paarden en wagens dicht langs hem rijdend
rouwen om Patroklos: die eer komt de doden toch toe.
En als wij ons dan verzadigd hebben aan jammerend klagen,
ἵππους λυσάμενοι δορπήσομεν ἐνθάδε πάντες.
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ᾤμωξαν ἀολλέες, ἦρχε δ᾽ Ἀχιλλεύς.
οἳ δὲ τρὶς περὶ νεκρὸν ἐΰτριχας ἤλασαν ἵππους
μυρόμενοι· μετὰ δέ σφι Θέτις γόου ἵμερον ὦρσε.
δεύοντο ψάμαθοι, δεύοντο δὲ τεύχεα φωτῶν




15
dan zullen wij de paarden uitspannen en gezamenlijk hier de maaltijd gebruiken".
Dat zei hij en zij hieven in dichte drom geweeklaag aan, Achilleus voorop;
en drie maal dreven zij de paarden met mooi gevlochten manen om het lijk,
onder gejammer en Thetis wakkerde hun behoefte aan weeklacht nog aan.
Zij maakten met hun tranen het zand nat en de wapenrusting
δάκρυσι· τοῖον γὰρ πόθεον μήστωρα φόβοιο.
τοῖσι δὲ Πηλεΐδης ἁδινοῦ ἐξῆρχε γόοιο
χεῖρας ἐπ᾽ ἀνδροφόνους θέμενος στήθεσσιν ἑταίρου·
χαῖρέ μοι ὦ Πάτροκλε καὶ εἰν Ἀΐδαο δόμοισι·
πάντα γὰρ ἤδη τοι τελέω τὰ πάροιθεν ὑπέστην




20
van de mannen: zo'n verwekker van vlucht misten zij nu.
In hun midden begon de Pelide met de wanhopige klacht,
terwijl hij zijn mannendodende handen op de borst legde van zijn vriend:
"Verheug je, Patroklos, zelfs in Hades' woning;
want alles volbreng ik nu wat ik je ooit heb beloofd:
Ἕκτορα δεῦρ᾽ ἐρύσας δώσειν κυσὶν ὠμὰ δάσασθαι,
δώδεκα δὲ προπάροιθε πυρῆς ἀποδειροτομήσειν
Τρώων ἀγλαὰ τέκνα σέθεν κταμένοιο χολωθείς.
ἦ ῥα καὶ Ἕκτορα δῖον ἀεικέα μήδετο ἔργα
πρηνέα πὰρ λεχέεσσι Μενοιτιάδαο τανύσσας




25
nu ik Hektor hierheen heb gesleept zal ik hem rauw voeren aan de honden,
twaalf voorname Trojaanse kinderen zal ik voor je brandstapel slachten
in toorn om jouw dood".
Dat zei hij en hij zon op onterende daden tegen de nobele Hektor:
voorover strekte hij hem uit in het stof naast de baar van Menoitios' zoon;
ἐν κονίῃς· οἳ δ᾽ ἔντε᾽ ἀφωπλίζοντο ἕκαστος
χάλκεα μαρμαίροντα, λύον δ᾽ ὑψηχέας ἵππους,
κὰδ δ᾽ ἷζον παρὰ νηῒ ποδώκεος Αἰακίδαο
μυρίοι· αὐτὰρ ὃ τοῖσι τάφον μενοεικέα δαίνυ.
πολλοὶ μὲν βόες ἀργοὶ ὀρέχθεον ἀμφὶ σιδήρῳ




30
de anderen legden allen hun wapens af, glanzend van brons,
en zij spanden de briesende paarden uit,
en namen plaats bij het schip van de snelvoetige kleinzoon van Aiakos,
ontelbaren; en hij richtte voor hen een rijkelijk dodenmaal aan.
Veel glanzende runderen stortten brullend neer, geslacht
σφαζόμενοι, πολλοὶ δ᾽ ὄϊες καὶ μηκάδες αἶγες·
πολλοὶ δ᾽ ἀργιόδοντες ὕες θαλέθοντες ἀλοιφῇ
εὑόμενοι τανύοντο διὰ φλογὸς Ἡφαίστοιο·
πάντῃ δ᾽ ἀμφὶ νέκυν κοτυλήρυτον ἔρρεεν αἷμα.
αὐτὰρ τόν γε ἄνακτα ποδώκεα Πηλεΐωνα




35
met het mes, veel schapen ook en mekkerende geiten;
ook veel witgetande varkens, glanzend van vet,
werden uitgestrekt in de vlam van Hefaistos om hun borstels te zengen;
overal om de dode stroomde het bloed in stromen.
Maar hem, de vorst, de snelvoetige zoon van Peleus,
εἰς Ἀγαμέμνονα δῖον ἄγον βασιλῆες Ἀχαιῶν
σπουδῇ παρπεπιθόντες ἑταίρου χωόμενον κῆρ.
οἳ δ᾽ ὅτε δὴ κλισίην Ἀγαμέμνονος ἷξον ἰόντες,
αὐτίκα κηρύκεσσι λιγυφθόγγοισι κέλευσαν
ἀμφὶ πυρὶ στῆσαι τρίποδα μέγαν, εἰ πεπίθοιεν




40
voerden de koningen der Grieken naar de nobele Agamemnon,
hem onder druk overredend, terwijl hij toornde over de dood van zijn vriend.
Toen zij nu gekomen waren in de tent van Agamemnon,
bevalen zij terstond de herauten met helder stemgeluid
om boven het vuur een grote driepoot op te stellen in de hoop
Πηλεΐδην λούσασθαι ἄπο βρότον αἱματόεντα.
αὐτὰρ ὅ γ᾽ ἠρνεῖτο στερεῶς, ἐπὶ δ᾽ ὅρκον ὄμοσσεν·
οὐ μὰ Ζῆν᾽, ὅς τίς τε θεῶν ὕπατος καὶ ἄριστος,
οὐ θέμις ἐστὶ λοετρὰ καρήατος ἆσσον ἱκέσθαι
πρίν γ᾽ ἐνὶ Πάτροκλον θέμεναι πυρὶ σῆμά τε χεῦαι




45
dat de Pelide zich zijn bebloede lichaam schoon zou wassen;
maar hij weigerde hardnekkig en zwoer er een eed bij:
"Niet, bij Zeus, die toch de hoogste en voornaamste der goden is,
nee, niet mag mijn hoofd in aanraking komen met badwater,
voordat ik Patroklos op de brandstapel heb gelegd en een grafteken
κείρασθαί τε κόμην, ἐπεὶ οὔ μ᾽ ἔτι δεύτερον ὧδε
ἵξετ᾽ ἄχος κραδίην ὄφρα ζωοῖσι μετείω.
ἀλλ᾽ ἤτοι νῦν μὲν στυγερῇ πειθώμεθα δαιτί·
ἠῶθεν δ᾽ ὄτρυνον ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγάμεμνον
ὕλην τ᾽ ἀξέμεναι παρά τε σχεῖν ὅσσ᾽ ἐπιεικὲς




50
geplaatst en mijn haar afgeknipt, want nooit meer zal een vergelijkbare
smart mijn hart treffen, zolang ik nog onder de levenden verkeer.
Nee, laten wij nu maar ons bekommeren om dit gehate maal
en beveel jij, aanvoerder Agamemnon, om morgenochtend
brandhout te verzamelen en voor alles te zorgen wat een dode
νεκρὸν ἔχοντα νέεσθαι ὑπὸ ζόφον ἠερόεντα,
ὄφρ᾽ ἤτοι τοῦτον μὲν ἐπιφλέγῃ ἀκάματον πῦρ
θᾶσσον ἀπ᾽ ὀφθαλμῶν, λαοὶ δ᾽ ἐπὶ ἔργα τράπωνται.
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα τοῦ μάλα μὲν κλύον ἠδὲ πίθοντο.
ἐσσυμένως δ᾽ ἄρα δόρπον ἐφοπλίσσαντες ἕκαστοι




55
meeneemt op zijn reis naar het nevelig duister,
opdat het rusteloos vuur hem snel onttrekt aan onze ogen,
en het krijgsvolk weer aan de slag gaat".
Dat zei hij, en zij hoorden dit aan en gaven er gehoor aan.
Haastig maakten zij ieder de maaltijd klaar en gebruikten die;
δαίνυντ᾽, οὐδέ τι θυμὸς ἐδεύετο δαιτὸς ἐΐσης.
αὐτὰρ ἐπεὶ πόσιος καὶ ἐδητύος ἐξ ἔρον ἕντο,
οἳ μὲν κακκείοντες ἔβαν κλισίην δὲ ἕκαστος,
Πηλεΐδης δ᾽ ἐπὶ θινὶ πολυφλοίσβοιο θαλάσσης
κεῖτο βαρὺ στενάχων πολέσιν μετὰ Μυρμιδόνεσσιν




60
en niemand kwam iets tekort bij zijn honger.
En toen zij de behoefte aan drank en eten voldaan hadden,
gingen zij ieder naar hun tent om te slapen.
- Maar Peleus' zoon lag op het strand van de luidbruisende zee,
zwaar steunend, tussen veel Myrmidonen
ἐν καθαρῷ, ὅθι κύματ᾽ ἐπ᾽ ἠϊόνος κλύζεσκον·
εὖτε τὸν ὕπνος ἔμαρπτε λύων μελεδήματα θυμοῦ
νήδυμος ἀμφιχυθείς· μάλα γὰρ κάμε φαίδιμα γυῖα
Ἕκτορ᾽ ἐπαΐσσων προτὶ Ἴλιον ἠνεμόεσσαν·
ἦλθε δ᾽ ἐπὶ ψυχὴ Πατροκλῆος δειλοῖο




65
op een open plek, waar de golven aanklotsten tegen de kust.
Maar toen hem de zoete slaap, die het hart van zorgen verlost, overviel
en hem in zijn greep kreeg, - hij had immers zijn sterke ledematen uitgeput
bij zijn jacht op Hektor naar het winderig Ilios -
rees de schim van de ongelukkige Patroklos voor hem op,
πάντ᾽ αὐτῷ μέγεθός τε καὶ ὄμματα κάλ᾽ ἐϊκυῖα
καὶ φωνήν, καὶ τοῖα περὶ χροῒ εἵματα ἕστο·
στῆ δ᾽ ἄρ᾽ ὑπὲρ κεφαλῆς καί μιν πρὸς μῦθον ἔειπεν·
εὕδεις, αὐτὰρ ἐμεῖο λελασμένος ἔπλευ Ἀχιλλεῦ.
οὐ μέν μευ ζώοντος ἀκήδεις, ἀλλὰ θανόντος·




70
volkomen gelijkend op hemzelf in grootte en prachtige ogen,
en in stemgeluid; hij was ook gehuld in dezelfde kleren.
Hij bleef aan zijn hoofdeinde staan en zei het volgende tegen hem:
"Slaap je, Achilleus, en ben je mij vergeten?
Toen ik nog leefde verwaarloosde je me niet, maar wel nu ik dood ben!
θάπτέ με ὅττι τάχιστα πύλας Ἀΐδαο περήσω.
τῆλέ με εἴργουσι ψυχαὶ εἴδωλα καμόντων,
οὐδέ μέ πω μίσγεσθαι ὑπὲρ ποταμοῖο ἐῶσιν,
ἀλλ᾽ αὔτως ἀλάλημαι ἀν᾽ εὐρυπυλὲς Ἄϊδος δῶ.
καί μοι δὸς τὴν χεῖρ᾽· ὀλοφύρομαι, οὐ γὰρ ἔτ᾽ αὖτις




75
Begraaf me, laat mij zo gauw mogelijk de poort van Hades passeren.
Ver op afstand houden mij de schimmen, schijngestalten van de afgeleefden,
en zij staan nog niet toe dat ik me over de rivier onder hen meng,
doelloos dwaal ik rond langs Hades' breedpoortige rijk.
Rijk me je hand: ik treur, want niet meer zal ik terugkeren
νίσομαι ἐξ Ἀΐδαο, ἐπήν με πυρὸς λελάχητε.
οὐ μὲν γὰρ ζωοί γε φίλων ἀπάνευθεν ἑταίρων
βουλὰς ἑζόμενοι βουλεύσομεν, ἀλλ᾽ ἐμὲ μὲν κὴρ
ἀμφέχανε στυγερή, ἥ περ λάχε γιγνόμενόν περ·
καὶ δὲ σοὶ αὐτῷ μοῖρα, θεοῖς ἐπιείκελ᾽ Ἀχιλλεῦ,




80
uit de onderwereld als jullie mij eenmaal aan het vuur prijs hebt gegeven;
niet zullen wij nog levend, ver van de anderen gezeten,
plannen beramen, nee, mij heeft verslonden het smartelijk doodslot,
dat mij bij mijn geboorte al voorbeschikt was.
Ook jou toch staat dit lot te wachten, godengelijke Achilleus,
τείχει ὕπο Τρώων εὐηφενέων ἀπολέσθαι.
ἄλλο δέ τοι ἐρέω καὶ ἐφήσομαι αἴ κε πίθηαι·
μὴ ἐμὰ σῶν ἀπάνευθε τιθήμεναι ὀστέ᾽ Ἀχιλλεῦ,
ἀλλ᾽ ὁμοῦ ὡς ἐτράφημεν ἐν ὑμετέροισι δόμοισιν,
εὖτέ με τυτθὸν ἐόντα Μενοίτιος ἐξ Ὀπόεντος




85
onder de muur van het rijke Troje om te komen.
Maar ik wil nog iets anders van je vragen, geef er gehoor aan.
Laat mijn gebeente, Achilleus, niet ver van het jouwe begraven,
en op dezelfde plek, zoals we ook in jouw woning samen opgroeiden,
nadat, Menoitios, mij, een kleintje nog, uit Opoëis meegebracht had
ἤγαγεν ὑμέτερόνδ᾽ ἀνδροκτασίης ὕπο λυγρῆς,
ἤματι τῷ ὅτε παῖδα κατέκτανον Ἀμφιδάμαντος
νήπιος οὐκ ἐθέλων ἀμφ᾽ ἀστραγάλοισι χολωθείς·
ἔνθά με δεξάμενος ἐν δώμασιν ἱππότα Πηλεὺς
ἔτραφέ τ᾽ ἐνδυκέως καὶ σὸν θεράποντ᾽ ὀνόμηνεν·




90
naar jullie woning als gevolg van die betreurenswaardige doodslag,
op die dag dat ik de zoon van Amfidamos doodde,
zonder opzet maar kwaad geworden om bikkels;
toen nam de wagenstrijder Peleus mij op in zijn huis,
en bracht mij met liefde groot en noemde mij jouw maatje:
ὣς δὲ καὶ ὀστέα νῶϊν ὁμὴ σορὸς ἀμφικαλύπτοι
χρύσεος ἀμφιφορεύς, τόν τοι πόρε πότνια μήτηρ.
τὸν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς·
τίπτέ μοι ἠθείη κεφαλὴ δεῦρ᾽ εἰλήλουθας
καί μοι ταῦτα ἕκαστ᾽ ἐπιτέλλεαι; αὐτὰρ ἐγώ τοι




95
laat zo ook dezelfde urn ons beiden bevatten,
de gouden vaas, die je eerbiedwaardige moeder je gaf".
En de snelvoetige Achilleus sprak hem ten antwoord:
"Waarom ben je, mijn beste vriend, hierheen gekomen
om me dit in detail op te dragen? Wel, ik voor mij
πάντα μάλ᾽ ἐκτελέω καὶ πείσομαι ὡς σὺ κελεύεις.
ἀλλά μοι ἆσσον στῆθι· μίνυνθά περ ἀμφιβαλόντε
ἀλλήλους ὀλοοῖο τεταρπώμεσθα γόοιο.
ὣς ἄρα φωνήσας ὠρέξατο χερσὶ φίλῃσιν
οὐδ᾽ ἔλαβε· ψυχὴ δὲ κατὰ χθονὸς ἠΰτε καπνὸς




100
zal dit alles zo uit laten voeren en voldoen aan jouw verzoek.
Maar kom nog wat dichterbij, dan kunnen wij nog even elkaar
omhelzen en opluchting vinden in bittere weeklacht".
Met deze woorden reikte hij met zijn armen naar hem
maar kon hem niet raken, want tsjilpend ging de schim als rook heen
ᾤχετο τετριγυῖα· ταφὼν δ᾽ ἀνόρουσεν Ἀχιλλεὺς
χερσί τε συμπλατάγησεν, ἔπος δ᾽ ὀλοφυδνὸν ἔειπεν·
ὢ πόποι ἦ ῥά τίς ἐστι καὶ εἰν Ἀΐδαο δόμοισι
ψυχὴ καὶ εἴδωλον, ἀτὰρ φρένες οὐκ ἔνι πάμπαν·
παννυχίη γάρ μοι Πατροκλῆος δειλοῖο




105
onder de aarde. Verbaasd rees Achilleus op,
klapte de handen tegen elkaar en sprak klagelijk:
"Ach, werkelijk bestaat er ook in de Hades
een ziel en een schim, maar geen enkele levenskracht schuilt daarin;
de hele nacht stond de ziel van de ongelukkige Patroklos
ψυχὴ ἐφεστήκει γοόωσά τε μυρομένη τε,
καί μοι ἕκαστ᾽ ἐπέτελλεν, ἔϊκτο δὲ θέσκελον αὐτῷ.

jammerend en klagend bij me, hij gaf me stuk voor stuk
opdrachten en wonderlijk leek hij op hemzelf".


23, 108 - 153: Achilleus geeft Patroklos zijn haarlok mee.


ὣς φάτο, τοῖσι δὲ πᾶσιν ὑφ᾽ ἵμερον ὦρσε γόοιο·
μυρομένοισι δὲ τοῖσι φάνη ῥοδοδάκτυλος Ἠὼς
ἀμφὶ νέκυν ἐλεεινόν. ἀτὰρ κρείων Ἀγαμέμνων


110
- Dat zei hij en bij allen wekte hij zo verlangen op naar klagen,
en totdat hen de dageraad verscheen rouwden zij jammerend
bij de dode. Maar toen gaf de bevelhebber Agamemnon bevel
οὐρῆάς τ᾽ ὄτρυνε καὶ ἀνέρας ἀξέμεν ὕλην
πάντοθεν ἐκ κλισιῶν· ἐπὶ δ᾽ ἀνὴρ ἐσθλὸς ὀρώρει
Μηριόνης θεράπων ἀγαπήνορος Ἰδομενῆος.
οἳ δ᾽ ἴσαν ὑλοτόμους πελέκεας ἐν χερσὶν ἔχοντες
σειράς τ᾽ εὐπλέκτους· πρὸ δ᾽ ἄρ᾽ οὐρῆες κίον αὐτῶν.




115
aan de mannen om met de muildieren uit alle tenten
hout bijeen te brengen; de edelman Meriones,
een helper van de beminnelijke Idomeneus hield daarop toezicht.
Zij gingen dus op weg met de houthakbijlen in hun handen
en ook stevig gevlochten touwen; voor hen uit liepen de lastdieren.
πολλὰ δ᾽ ἄναντα κάταντα πάραντά τε δόχμιά τ᾽ ἦλθον·
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ κνημοὺς προσέβαν πολυπίδακος Ἴδης,
αὐτίκ᾽ ἄρα δρῦς ὑψικόμους ταναήκεϊ χαλκῷ
τάμνον ἐπειγόμενοι· ταὶ δὲ μεγάλα κτυπέουσαι
πῖπτον· τὰς μὲν ἔπειτα διαπλήσσοντες Ἀχαιοὶ




120
Een lange tocht maakten zij, omhoog en omlaag, naar rechts en naar links,
maar toen zij de hellingen hadden bereikt van de bronrijke Ida,
hakten zij met hun scherpe bijlen ijverig hoogbebladerde eiken;
die vielen luid dreunend neer en de Grieken
hakten ze vervolgens klein en bonden ze achter de muilezels;
ἔκδεον ἡμιόνων· ταὶ δὲ χθόνα ποσσὶ δατεῦντο
ἐλδόμεναι πεδίοιο διὰ ῥωπήϊα πυκνά.
πάντες δ᾽ ὑλοτόμοι φιτροὺς φέρον· ὡς γὰρ ἀνώγει
Μηριόνης θεράπων ἀγαπήνορος Ἰδομενῆος.
κὰδ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ ἀκτῆς βάλλον ἐπισχερώ, ἔνθ᾽ ἄρ᾽ Ἀχιλλεὺς




125
die woelden met hun poten de aarde om in hun ijver
ze door het dichte struikgewas naar de vlakte te slepen.
Alle houthakkers droegen stammen aan, want zo had Meriones,
de helper van de beminnelijke Idomeneus het bevolen.
Zij wierpen ze neer op een rij op het strand, waar Achilleus
φράσσατο Πατρόκλῳ μέγα ἠρίον ἠδὲ οἷ αὐτῷ.
αὐτὰρ ἐπεὶ πάντῃ παρακάββαλον ἄσπετον ὕλην
ἥατ᾽ ἄρ᾽ αὖθι μένοντες ἀολλέες. αὐτὰρ Ἀχιλλεὺς
αὐτίκα Μυρμιδόνεσσι φιλοπτολέμοισι κέλευσε
χαλκὸν ζώννυσθαι, ζεῦξαι δ᾽ ὑπ᾽ ὄχεσφιν ἕκαστον




130
beoogde een grote brandstapel op te werpen voor Patroklos en zichzelf.
- En toen zij een onafzienbare massa hout tot ver in de rondte
neer hadden geworpen, bleven zij daar dicht opeen zitten. Maar Achilleus
gebood de krijgshaftige Myrmidonen terstond hun bronzen kuras
aan te trekken en elk voor zich de paarden in te spannen voor de wagens.
ἵππους· οἳ δ᾽ ὄρνυντο καὶ ἐν τεύχεσσιν ἔδυνον,
ἂν δ᾽ ἔβαν ἐν δίφροισι παραιβάται ἡνίοχοί τε,
πρόσθε μὲν ἱππῆες, μετὰ δὲ νέφος εἵπετο πεζῶν
μυρίοι· ἐν δὲ μέσοισι φέρον Πάτροκλον ἑταῖροι.
θριξὶ δὲ πάντα νέκυν καταείνυσαν, ἃς ἐπέβαλλον




135
Zij stonden dus op en hulden zich in hun wapenrusting
en bestegen de wagens, strijders en menners,
voorop gingen de wagenstrijders, daarachter volgde een wolk van infanterie,
ontelbaar velen; in hun midden droegen zijn mannen Patroklos.
Met haren die zij afschoren bedolven zij heel het lijk.
κειρόμενοι· ὄπιθεν δὲ κάρη ἔχε δῖος Ἀχιλλεὺς
ἀχνύμενος· ἕταρον γὰρ ἀμύμονα πέμπ᾽ Ἄϊδος δέ.
οἳ δ᾽ ὅτε χῶρον ἵκανον ὅθί σφισι πέφραδ᾽ Ἀχιλλεὺς
κάτθεσαν, αἶψα δέ οἱ μενοεικέα νήεον ὕλην.
ἔνθ᾽ αὖτ᾽ ἄλλ᾽ ἐνόησε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς·




140
Achteraan hield de goddelijke Achilleus het hoofd vast, diep bedroefd,
want nu geleidde hij zijn edele vriend naar de Hades.
Toen zij de plek hadden bereikt, die Achilleus hun had gewezen,
legden zij Patroklos neer en bouwden zij snel een houtstapel op.
Toen bedacht de snelvoetige, goddelijke Achilleus weer iets anders.
στὰς ἀπάνευθε πυρῆς ξανθὴν ἀπεκείρατο χαίτην,
τήν ῥα Σπερχειῷ ποταμῷ τρέφε τηλεθόωσαν·
ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπεν ἰδὼν ἐπὶ οἴνοπα πόντον·
Σπερχεί᾽ ἄλλως σοί γε πατὴρ ἠρήσατο Πηλεὺς
κεῖσέ με νοστήσαντα φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν




145
Hij ging op afstand staan van de brandstapel en sneed zijn blonde haarlok af,
die hij welig had laten aangroeien voor de riviergod Spercheios,
en in woede sprak hij met zijn blik naar de grauwgrijze zee:
"Spercheios, vergeefs heeft mijn vader Peleus tot jou gebeden en beloofd,
dat bij mijn terugkeer naar het vaderland ter ere van jou
σοί τε κόμην κερέειν ῥέξειν θ᾽ ἱερὴν ἑκατόμβην,
πεντήκοντα δ᾽ ἔνορχα παρ᾽ αὐτόθι μῆλ᾽ ἱερεύσειν
ἐς πηγάς, ὅθι τοι τέμενος βωμός τε θυήεις.
ὣς ἠρᾶθ᾽ ὃ γέρων, σὺ δέ οἱ νόον οὐκ ἐτέλεσσας.
νῦν δ᾽ ἐπεὶ οὐ νέομαί γε φίλην ἐς πατρίδα γαῖαν




150
hij mijn haarlok af zou scheren en een heilig offer zou brengen,
dat hij vijftig ongesneden rammen daar zou offeren
bij jouw bronnen, waar jouw domein is en jouw brandofferaltaar.
Zo bad de grijsaard, maar jij hebt zijn wens niet vervuld.
Dus, aangezien ik niet terugkeren zal naar mijn vaderland,
Πατρόκλῳ ἥρωϊ κόμην ὀπάσαιμι φέρεσθαι.
ὣς εἰπὼν ἐν χερσὶ κόμην ἑτάροιο φίλοιο
θῆκεν, τοῖσι δὲ πᾶσιν ὑφ᾽ ἵμερον ὦρσε γόοιο.


zal ik mijn lok aan de held Patroklos schenken om mee te nemen".
Na deze woorden legde hij de lok in de handen van zijn geliefde vriend,
en dit gebaar wekte bij allen ontroering op.


23, 154 - 225: Riten rond de brandstapel.


καί νύ κ᾽ ὀδυρομένοισιν ἔδυ φάος ἠελίοιο
εἰ μὴ Ἀχιλλεὺς αἶψ᾽ Ἀγαμέμνονι εἶπε παραστάς·

155
En nu zou over hun rouw de zon zijn ondergegaan,
als niet Achilleus op Agamemnon afgestapt was om te zeggen:
Ἀτρεΐδη, σοὶ γάρ τε μάλιστά γε λαὸς Ἀχαιῶν
πείσονται μύθοισι, γόοιο μὲν ἔστι καὶ ἆσαι,
νῦν δ᾽ ἀπὸ πυρκαϊῆς σκέδασον καὶ δεῖπνον ἄνωχθι
ὅπλεσθαι· τάδε δ᾽ ἀμφὶ πονησόμεθ᾽ οἷσι μάλιστα
κήδεός ἐστι νέκυς· παρὰ δ᾽ οἵ τ᾽ ἀγοὶ ἄμμι μενόντων.




160
"Atride, aan jouw opdrachten zullen de Grieken het gewilligst
gehoor geven. Ook van geweeklaag bestaat verzadiging;
laten zij nu heengaan van de brandstapel en beveel hen
de maaltijd te bereiden; voor deze zaken hier zullen wij zorg dragen,
aan wie de dode het naast staat; maar laten de aanvoerders bij ons blijven".
αὐτὰρ ἐπεὶ τό γ᾽ ἄκουσεν ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων,
αὐτίκα λαὸν μὲν σκέδασεν κατὰ νῆας ἐΐσας,
κηδεμόνες δὲ παρ᾽ αὖθι μένον καὶ νήεον ὕλην,
ποίησαν δὲ πυρὴν ἑκατόμπεδον ἔνθα καὶ ἔνθα,
ἐν δὲ πυρῇ ὑπάτῃ νεκρὸν θέσαν ἀχνύμενοι κῆρ.




165
Toen de aanvoerder Agamemnon dit had gehoord,
liet hij direct het krijgsvolk naar de evenwichtige schepen gaan.
Maar de verzorgers bleven daar en stapelden het hout op
en maakten een brandstapel van honderd voet lang en breed,
en daarbovenop legden zij bedroefd de dode.
πολλὰ δὲ ἴφια μῆλα καὶ εἰλίποδας ἕλικας βοῦς
πρόσθε πυρῆς ἔδερόν τε καὶ ἄμφεπον· ἐκ δ᾽ ἄρα πάντων
δημὸν ἑλὼν ἐκάλυψε νέκυν μεγάθυμος Ἀχιλλεὺς
ἐς πόδας ἐκ κεφαλῆς, περὶ δὲ δρατὰ σώματα νήει.
ἐν δ᾽ ἐτίθει μέλιτος καὶ ἀλείφατος ἀμφιφορῆας




170
En vóór de brandstapel slachtten en vilden zij veel schapen
en kromhoornige runderen met slepende gang. En van al deze
nam de fiere Achilleus het vet en bedekte daarmee het lichaam
van hoofd tot voeten, en de gevilde lichamen stapelde hij eromheen.
Hij plaatste er ook amforen bij met honing en olie,
πρὸς λέχεα κλίνων· πίσυρας δ᾽ ἐριαύχενας ἵππους
ἐσσυμένως ἐνέβαλλε πυρῇ μεγάλα στεναχίζων.
ἐννέα τῷ γε ἄνακτι τραπεζῆες κύνες ἦσαν,
καὶ μὲν τῶν ἐνέβαλλε πυρῇ δύο δειροτομήσας,
δώδεκα δὲ Τρώων μεγαθύμων υἱέας ἐσθλοὺς




175
die hij tegen de baar deed leunen; vier paarden met sterke nekken
zette hij met zorg op de brandstapel, luid zuchtend.
Negen honden waren er, gevoed aan de tafel van hun meester;
van hen vilde hij er twee en legde die ook op de brandstapel.
En de twaalf vooraanstaande zonen van dappere Trojanen
χαλκῷ δηϊόων· κακὰ δὲ φρεσὶ μήδετο ἔργα·
ἐν δὲ πυρὸς μένος ἧκε σιδήρεον ὄφρα νέμοιτο.
ᾤμωξέν τ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα, φίλον δ᾽ ὀνόμηνεν ἑταῖρον·
χαῖρέ μοι ὦ Πάτροκλε καὶ εἰν Ἀΐδαο δόμοισι·
πάντα γὰρ ἤδη τοι τελέω τὰ πάροιθεν ὑπέστην,




180
doodde hij met het brons, zo had hij de verwerpelijke daad bedacht.
Toen joeg hij de de ijzeren kracht van het vuur erin om het te verteren.
Daarop hief hij een weeklacht aan en noemde zijn vriend bij name:
"Het ga je goed, mijn Patroklos, ook in de Hades,
alles immers volbreng ik nu wat ik je vroeger beloofd had,
δώδεκα μὲν Τρώων μεγαθύμων υἱέας ἐσθλοὺς
τοὺς ἅμα σοὶ πάντας πῦρ ἐσθίει· Ἕκτορα δ᾽ οὔ τι
δώσω Πριαμίδην πυρὶ δαπτέμεν, ἀλλὰ κύνεσσιν.
ὣς φάτ᾽ ἀπειλήσας· τὸν δ᾽ οὐ κύνες ἀμφεπένοντο,
ἀλλὰ κύνας μὲν ἄλαλκε Διὸς θυγάτηρ Ἀφροδίτη




185
twaalf edele zonen van vooraanstaande Trojanen,
die allen verteert het vuur samen met jou; maar Hektor, Priamos' zoon,
zal ik niet aan het vuur geven om te verzwelgen, maar aan de honden!"
Zo sprak hij dreigend, maar de honden raakten hem niet aan,
want de dochter van Zeus, Afrodite, weerde de honden af,
ἤματα καὶ νύκτας, ῥοδόεντι δὲ χρῖεν ἐλαίῳ
ἀμβροσίῳ, ἵνα μή μιν ἀποδρύφοι ἑλκυστάζων.
τῷ δ᾽ ἐπὶ κυάνεον νέφος ἤγαγε Φοῖβος Ἀπόλλων
οὐρανόθεν πεδίον δέ, κάλυψε δὲ χῶρον ἅπαντα
ὅσσον ἐπεῖχε νέκυς, μὴ πρὶν μένος ἠελίοιο




190
dag en nacht, want zij zalfde hem met rozenolie van de goden,
opdat Achilleus hem niet zou verwonden bij het slepen.
En Foibos Apollo voerde een donkere wolk vanuit de hemel
naar de vlakte en bedekte zo heel de plek
die het lijk in beslag nam, om te verhinderen dat de kracht van de zon
σκήλει᾽ ἀμφὶ περὶ χρόα ἴνεσιν ἠδὲ μέλεσσιν.
οὐδὲ πυρὴ Πατρόκλου ἐκαίετο τεθνηῶτος·
ἔνθ᾽ αὖτ᾽ ἀλλ᾽ ἐνόησε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς·
στὰς ἀπάνευθε πυρῆς δοιοῖς ἠρᾶτ᾽ ἀνέμοισι
Βορέῃ καὶ Ζεφύρῳ, καὶ ὑπίσχετο ἱερὰ καλά·




195
te snel de huid zou verdrogen om de spieren en ledematen.
Maar de brandstapel van de gestorven Patroklos brandde nog niet.
Toen dacht de snelvoetige, goddelijke Achilleust nog aan iets anders:
hij ging op afstand staan van de brandstapel en bad tot twee windgoden,
Boreas en Zefyros, met beloftes van mooie offers,
πολλὰ δὲ καὶ σπένδων χρυσέῳ δέπαϊ λιτάνευεν
ἐλθέμεν, ὄφρα τάχιστα πυρὶ φλεγεθοίατο νεκροί,
ὕλη τε σεύαιτο καήμεναι. ὦκα δὲ Ἶρις
ἀράων ἀΐουσα μετάγγελος ἦλθ᾽ ἀνέμοισιν.
οἳ μὲν ἄρα Ζεφύροιο δυσαέος ἀθρόοι ἔνδον




200
en veel plengde hij daarbij uit een gouden bokaal en smeekte hen
te komen opdat de lijken zeer snel door het vuur zouden worden verteerd
en het hout snel zou branden. Toen Iris zijn beden hoorde
ging zij snel als overbrengster daarvan naar de winden.
Die zaten bijeen bij de straf waaiende Zefyros in huis
εἰλαπίνην δαίνυντο· θέουσα δὲ Ἶρις ἐπέστη
βηλῷ ἔπι λιθέῳ· τοὶ δ᾽ ὡς ἴδον ὀφθαλμοῖσι
πάντες ἀνήϊξαν, κάλεόν τέ μιν εἰς ἓ ἕκαστος·
ἣ δ᾽ αὖθ᾽ ἕζεσθαι μὲν ἀνήνατο, εἶπε δὲ μῦθον·
οὐχ ἕδος· εἶμι γὰρ αὖτις ἐπ᾽ Ὠκεανοῖο ῥέεθρα




205
en waren aan het eten. Iris bleef bij aankomst staan
op de stenen drempel. Toen zij voor hun ogen verscheen,
stonden zij allen op en noodden haar ieder bij zich.
Maar zij weigerde om te gaan zitten en zei het volgende:
"Geen tijd om te zitten, want ik ben nu onderweg naar de stromen van
Αἰθιόπων ἐς γαῖαν, ὅθι ῥέζουσ᾽ ἑκατόμβας
ἀθανάτοις, ἵνα δὴ καὶ ἐγὼ μεταδαίσομαι ἱρῶν.
ἀλλ᾽ Ἀχιλεὺς Βορέην ἠδὲ Ζέφυρον κελαδεινὸν
ἐλθεῖν ἀρᾶται, καὶ ὑπίσχεται ἱερὰ καλά,
ὄφρα πυρὴν ὄρσητε καήμεναι, ᾗ ἔνι κεῖται




210
Okeanos en het land van de Aithiopen, waar men offers brengt aan
de onsterfelijken, om ook zelf te delen in de rituelen.
Maar Achilleus vraagt met de belofte van mooie offers
Boreas en de ruisende Zefyros te komen
om de brandstapel in vlam te zetten, waarop Patroklos ligt,
Πάτροκλος, τὸν πάντες ἀναστενάχουσιν Ἀχαιοί.
ἣ μὲν ἄρ᾽ ὣς εἰποῦσ᾽ ἀπεβήσετο, τοὶ δ᾽ ὀρέοντο
ἠχῇ θεσπεσίῃ νέφεα κλονέοντε πάροιθεν.
αἶψα δὲ πόντον ἵκανον ἀήμεναι, ὦρτο δὲ κῦμα
πνοιῇ ὕπο λιγυρῇ· Τροίην δ᾽ ἐρίβωλον ἱκέσθην,




215
die door alle Grieken hevig betreurd wordt.
Zij nu ging heen na dit gezegd te hebben, maar de winden
staken op met geweldig geraas en joegen de wolken voor zich uit;
al snel bereikten zij de zee en woeien daarover en de golven rezen op
onder de gierende stormwind: getweeën bereikten zij het grofkluitige Troje
ἐν δὲ πυρῇ πεσέτην, μέγα δ᾽ ἴαχε θεσπιδαὲς πῦρ.
παννύχιοι δ᾽ ἄρα τοί γε πυρῆς ἄμυδις φλόγ᾽ ἔβαλλον
φυσῶντες λιγέως· ὃ δὲ πάννυχος ὠκὺς Ἀχιλλεὺς
χρυσέου ἐκ κρητῆρος ἑλὼν δέπας ἀμφικύπελλον
οἶνον ἀφυσσόμενος χαμάδις χέε, δεῦε δὲ γαῖαν




220
en stortten zich op de brandstapel en luid loeide het goddelijk vuur.
Heel de nacht door joegen zij samen de vlam van de brandstapel aan
met hun gierend geblaas; en heel de nacht door goot de snelle Achilleus
wijn uit over de aarde; hij schepte het uit een gouden mengvat
met een dubbelgekelkte beker en hij maakte de aarde nat,
ψυχὴν κικλήσκων Πατροκλῆος δειλοῖο.
ὡς δὲ πατὴρ οὗ παιδὸς ὀδύρεται ὀστέα καίων
νυμφίου, ὅς τε θανὼν δειλοὺς ἀκάχησε τοκῆας,
ὣς Ἀχιλεὺς ἑτάροιο ὀδύρετο ὀστέα καίων,
ἑρπύζων παρὰ πυρκαϊὴν ἁδινὰ στεναχίζων.




225
terwijl hij de schim aanriep van de ongelukkige Patroklos.
En zoals een vader treurt bij het verbranden van het gebeente
van zijn pas gehuwde zoon, wiens dood zijn ouders ongelukkig heeft gemaakt,
zo treurde Achilleus bij het verbranden van het gebeente van zijn vriend,
terwijl hij stapte rond de brandstapel, zuchtend en steunend.


23, 226 - 287: De resten van Patroklos verzameld. Lijkspelen.


ἦμος δ᾽ ἑωσφόρος εἶσι φόως ἐρέων ἐπὶ γαῖαν,
ὅν τε μέτα κροκόπεπλος ὑπεὶρ ἅλα κίδναται ἠώς,
τῆμος πυρκαϊὴ ἐμαραίνετο, παύσατο δὲ φλόξ.
οἳ δ᾽ ἄνεμοι πάλιν αὖτις ἔβαν οἶκον δὲ νέεσθαι
Θρηΐκιον κατὰ πόντον· ὃ δ᾽ ἔστενεν οἴδματι θύων.




230
- Toen de morgenster het licht aan ging kondigen aan de aarde en
daarna de dageraad met saffraankleurig kleed zich over de zee verspreidde,
toen begon de brandstapel te doven en stokten de vlammen.
De winden keerden weer terug naar huis over de
Thracische zee: die bruiste razend, gezwollen.
Πηλεΐδης δ᾽ ἀπὸ πυρκαϊῆς ἑτέρωσε λιασθεὶς
κλίνθη κεκμηώς, ἐπὶ δὲ γλυκὺς ὕπνος ὄρουσεν·
οἳ δ᾽ ἀμφ᾽ Ἀτρεΐωνα ἀολλέες ἠγερέθοντο·
τῶν μιν ἐπερχομένων ὅμαδος καὶ δοῦπος ἔγειρεν,
ἕζετο δ᾽ ὀρθωθεὶς καί σφεας πρὸς μῦθον ἔειπεν·




235
Maar de Pelide week een eind terug van de brandstapel
en zakte uitgeput neer, zoete slaap overmande hem.
Toen de Atride en zijn gevolg zich verzamelden,
wekte hem het gedrang en lawaai van die samenkomst,
en hij ging overeind zitten en sprak tot hen de woorden:
Ἀτρεΐδη τε καὶ ἄλλοι ἀριστῆες Παναχαιῶν,
πρῶτον μὲν κατὰ πυρκαϊὴν σβέσατ᾽ αἴθοπι οἴνῳ
πᾶσαν, ὁπόσσον ἐπέσχε πυρὸς μένος· αὐτὰρ ἔπειτα
ὀστέα Πατρόκλοιο Μενοιτιάδαο λέγωμεν
εὖ διαγιγνώσκοντες· ἀριφραδέα δὲ τέτυκται·




240
"Atride en andere voorname Grieken,
doof nu eerst de brandstapel uit met fonkelende wijn,
helemaal, zover als de kracht van het vuur reikt; laten wij vervolgens
het gebeente verzamelen van Patroklos, zoon van Menoitios,
scherp onderscheid makend: ze zijn duidelijk zichtbaar;
ἐν μέσσῃ γὰρ ἔκειτο πυρῇ, τοὶ δ᾽ ἄλλοι ἄνευθεν
ἐσχατιῇ καίοντ᾽ ἐπιμὶξ ἵπποι τε καὶ ἄνδρες.
καὶ τὰ μὲν ἐν χρυσέῃ φιάλῃ καὶ δίπλακι δημῷ
θείομεν, εἰς ὅ κεν αὐτὸς ἐγὼν Ἄϊδι κεύθωμαι.
τύμβον δ᾽ οὐ μάλα πολλὸν ἐγὼ πονέεσθαι ἄνωγα,




245
want hij lag in het midden van de brandstapel, de anderen brandden
op enige afstand aan de rand: paarden en mensen dooreen.
Zijn botten, laten wij die in een gouden urn leggen
in een dubbele laag vet, totdat ik zelf in de Hades geborgen word;
en ik wens dat er een grafheuvel opgeworpen wordt, niet overdreven groot,
ἀλλ᾽ ἐπιεικέα τοῖον· ἔπειτα δὲ καὶ τὸν Ἀχαιοὶ
εὐρύν θ᾽ ὑψηλόν τε τιθήμεναι, οἵ κεν ἐμεῖο
δεύτεροι ἐν νήεσσι πολυκλήϊσι λίπησθε.
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἐπίθοντο ποδώκεϊ Πηλεΐωνι.
πρῶτον μὲν κατὰ πυρκαϊὴν σβέσαν αἴθοπι οἴνῳ




250
maar wel passend; maak die later breed en hoog,
Grieken die, mij overlevend,
op de schepen met veel riemen achter zult blijven".
Dat zei hij en zij gehoorzaamden de snelvoetige Pelide.
En eerst blusten zij helemaal de brandstapel met fonkelende wijn,
ὅσσον ἐπὶ φλὸξ ἦλθε, βαθεῖα δὲ κάππεσε τέφρη·
κλαίοντες δ᾽ ἑτάροιο ἐνηέος ὀστέα λευκὰ
ἄλλεγον ἐς χρυσέην φιάλην καὶ δίπλακα δημόν,
ἐν κλισίῃσι δὲ θέντες ἑανῷ λιτὶ κάλυψαν·
τορνώσαντο δὲ σῆμα θεμείλιά τε προβάλοντο




255
over heel de oppervlakte die de vlammen besloegen en waar een diepe
aslaag neergekomen was. En treurend verzamelden zij de witte botten van
hun beminnelijke vriend in een gouden urn en een dubbele laag vet,
en zij borgen die in een tent en bedekten hem met zacht linnen.
Zij bakenden een grafheuvel af door een ring stenen om de brandstapel
ἀμφὶ πυρήν· εἶθαρ δὲ χυτὴν ἐπὶ γαῖαν ἔχευαν.
χεύαντες δὲ τὸ σῆμα πάλιν κίον. αὐτὰρ Ἀχιλλεὺς
αὐτοῦ λαὸν ἔρυκε καὶ ἵζανεν εὐρὺν ἀγῶνα,
νηῶν δ᾽ ἔκφερ᾽ ἄεθλα λέβητάς τε τρίποδάς τε
ἵππους θ᾽ ἡμιόνους τε βοῶν τ᾽ ἴφθιμα κάρηνα,




260
op te werpen en losse aarde strooiden ze erover uit.
Nadat zij de grafheuvel opgeworpen hadden, wilden zij weer teruggaan, maar
Achilleus hield het krijgsvolk tegen en liet hen gaan zitten in een wijde kring.
Uit de schepen bracht hij als kampprijzen bekkens en ketels aan,
en paarden, muilezels en runderen met sterke koppen
ἠδὲ γυναῖκας ἐϋζώνους πολιόν τε σίδηρον.
ἱππεῦσιν μὲν πρῶτα ποδώκεσιν ἀγλά᾽ ἄεθλα
θῆκε γυναῖκα ἄγεσθαι ἀμύμονα ἔργα ἰδυῖαν
καὶ τρίποδ᾽ ὠτώεντα δυωκαιεικοσίμετρον
τῷ πρώτῳ· ἀτὰρ αὖ τῷ δευτέρῳ ἵππον ἔθηκεν




265
en vrouwen met mooie gordel en grauw ijzer.
Eerst loofde hij voor snelle wagenmenners schitterende kampprijzen uit:
voor de winnaar een vrouw, bedreven in schitterend werk,
en een ketel met oren op drie poten van tweeëntwintig maten.
Voor de tweede loofde hij een zesjarig, ongetemd paard uit,
ἑξέτε᾽ ἀδμήτην βρέφος ἡμίονον κυέουσαν·
αὐτὰρ τῷ τριτάτῳ ἄπυρον κατέθηκε λέβητα
καλὸν τέσσαρα μέτρα κεχανδότα λευκὸν ἔτ᾽ αὔτως·
τῷ δὲ τετάρτῳ θῆκε δύω χρυσοῖο τάλαντα,
πέμπτῳ δ᾽ ἀμφίθετον φιάλην ἀπύρωτον ἔθηκε.




270
drachtig van een muildierveulen; en voor de derde
stelde hij een mooie ketel van vier maten in het vooruitzicht,
nog helemaal blank en nog niet op het vuur geblakerd.
En voor de vierde loofde hij twee talenten goud uit
en voor de vijfde een schaal met twee oren, nog onberoerd door vuur.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
Ἀτρεΐδη τε καὶ ἄλλοι ἐϋκνήμιδες Ἀχαιοὶ
ἱππῆας τάδ᾽ ἄεθλα δεδεγμένα κεῖτ᾽ ἐν ἀγῶνι.
εἰ μὲν νῦν ἐπὶ ἄλλῳ ἀεθλεύοιμεν Ἀχαιοὶ
ἦ τ᾽ ἂν ἐγὼ τὰ πρῶτα λαβὼν κλισίην δὲ φεροίμην.




275
Achilleus ging staan en sprak tot de Grieken de woorden:
"Zoon van Atreus en ook jullie andere goedbewapende Grieken:
deze kampprijzen liggen hier om uitgereikt te worden aan de wagenmenners.
Als wij Grieken nu voor een ander de wedstrijden hielden,
dan, heus, zou ik met de eerste prijs naar mijn tent gaan,
ἴστε γὰρ ὅσσον ἐμοὶ ἀρετῇ περιβάλλετον ἵπποι·
ἀθάνατοί τε γάρ εἰσι, Ποσειδάων δὲ πόρ᾽ αὐτοὺς
πατρὶ ἐμῷ Πηλῆϊ, ὃ δ᾽ αὖτ᾽ ἐμοὶ ἐγγυάλιξεν.
ἀλλ᾽ ἤτοι μὲν ἐγὼ μενέω καὶ μώνυχες ἵπποι·
τοίου γὰρ κλέος ἐσθλὸν ἀπώλεσαν ἡνιόχοιο




280
want jullie weten hoezeer mijn paardenspan alle andere overtreffen;
onsterfelijk zijn ze immers en Poseidon schonk ze
aan mijn vader, Peleus, en die gaf ze weer aan mij.
Maar ik zal niet mee kampen evenmin als mijn eenhoevige paarden,
want zo'n roemrijke en milde menner verloren zij.
ἠπίου, ὅς σφωϊν μάλα πολλάκις ὑγρὸν ἔλαιον
χαιτάων κατέχευε λοέσσας ὕδατι λευκῷ.
τὸν τώ γ᾽ ἑσταότες πενθείετον, οὔδεϊ δέ σφι
χαῖται ἐρηρέδαται, τὼ δ᾽ ἕστατον ἀχνυμένω κῆρ.
ἄλλοι δὲ στέλλεσθε κατὰ στρατόν, ὅς τις Ἀχαιῶν




285
Hij zalfde hun manen zo vaak met smeuïge olijfolie,
nadat hij hen met zuiver water gewassen had.
Maar nu staan zij stil te treuren en hun manen
slepen over de grond, zo bedroefd van binnen staan zij daar.
Maar jullie en de anderen in het kamp, maak je gereed, al wie maar
ἵπποισίν τε πέποιθε καὶ ἅρμασι κολλητοῖσιν.
ὣς φάτο Πηλεΐδης, ταχέες δ᾽ ἱππῆες ἄγερθεν.

vertrouwen stelt in zijn paarden en stevige wagens".
Dat zei de Pelide en de snelle wagenmenners verzamelden zich.


23, 288 - 357: Deelnemers aan de paardenrace.


ὦρτο πολὺ πρῶτος μὲν ἄναξ ἀνδρῶν Εὔμηλος
Ἀδμήτου φίλος υἱός, ὃς ἱπποσύνῃ ἐκέκαστο·
τῷ δ᾽ ἐπὶ Τυδεΐδης ὦρτο κρατερὸς Διομήδης,


290
- Verreweg het eerst meldde vorst Eumelos zich aan,
de zoon van Admetos die uitblonk in menkunst.
Naast hem stelde Tydeus' zoon zich op, de sterke Diomedes;
ἵππους δὲ Τρῳοὺς ὕπαγε ζυγόν, οὕς ποτ᾽ ἀπηύρα
Αἰνείαν, ἀτὰρ αὐτὸν ὑπεξεσάωσεν Ἀπόλλων.
τῷ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ Ἀτρεΐδης ὦρτο ξανθὸς Μενέλαος
διογενής, ὑπὸ δὲ ζυγὸν ἤγαγεν ὠκέας ἵππους
Αἴθην τὴν Ἀγαμεμνονέην τὸν ἑόν τε Πόδαργον·




295
hij spande de paarden van Troos in, die hij ooit buitgemaakt had
op Aineias, maar hemzelf had toen Apollo in veiligheid gebracht.
Naast hem stelde de nobele zoon van Atreus zich op, de blonde
Menelaos, die een snel paardenspan onder het juk mee bracht:
Aithe, een merrie van Agamemnon, en zijn eigen Podargos.
τὴν Ἀγαμέμνονι δῶκ᾽ Ἀγχισιάδης Ἐχέπωλος
δῶρ᾽, ἵνα μή οἱ ἕποιθ᾽ ὑπὸ Ἴλιον ἠνεμόεσσαν,
ἀλλ᾽ αὐτοῦ τέρποιτο μένων· μέγα γάρ οἱ ἔδωκε
Ζεὺς ἄφενος, ναῖεν δ᾽ ὅ γ᾽ ἐν εὐρυχόρῳ Σικυῶνι·
τὴν ὅ γ᾽ ὑπὸ ζυγὸν ἦγε μέγα δρόμου ἰσχανόωσαν.




300
Aithe kreeg Agamemnon cadeau van Echepolos, zoon van Anchises,
opdat hij hem niet zou hoeven volgen naar het winderige Ilios,
maar rustig thuis zou mogen blijven, want Zeus had hem een groot
landgoed gegeven in het weidse Sikyoon, waar hij woonde.
Die dus bracht hij nu onder het juk, briesend van ongeduld voor de wedren.
Ἀντίλοχος δὲ τέταρτος ἐΰτριχας ὁπλίσαθ᾽ ἵππους,
Νέστορος ἀγλαὸς υἱὸς ὑπερθύμοιο ἄνακτος
τοῦ Νηληϊάδαο· Πυλοιγενέες δέ οἱ ἵπποι
ὠκύποδες φέρον ἅρμα· πατὴρ δέ οἱ ἄγχι παραστὰς
μυθεῖτ᾽ εἰς ἀγαθὰ φρονέων νοέοντι καὶ αὐτῷ·




305
Antilochos tuigde als vierde zijn schoonmanige paarden op;
de prachtige zoon van de fiere Nestor en kleinzoon van Neleus;
snelvoetige paarden, thuis in Pylos gefokt,
trokken zijn kar. En zijn vader kwam bij hem staan en
gaf zijn zoon, die ook zelf niet gek was, goede raad:
Ἀντίλοχ᾽ ἤτοι μέν σε νέον περ ἐόντ᾽ ἐφίλησαν
Ζεύς τε Ποσειδάων τε, καὶ ἱπποσύνας ἐδίδαξαν
παντοίας· τὼ καί σε διδασκέμεν οὔ τι μάλα χρεώ·
οἶσθα γὰρ εὖ περὶ τέρμαθ᾽ ἑλισσέμεν· ἀλλά τοι ἵπποι
βάρδιστοι θείειν· τώ τ᾽ οἴω λοίγι᾽ ἔσεσθαι.




310
Antilochos, ook al ben je nog jong, jij bent toch de lieveling van
Zeus en Poseidon en die leerden je alle kneepjes van de menkunst;
daarbij hoef ook ik jou dan niets meer te leren, want jij weet
prima om de keerpalen heen te draaien; maar jouw paarden
zijn langzaam in de volle galop, dat zou je slecht kunnen bekomen.
τῶν δ᾽ ἵπποι μὲν ἔασιν ἀφάρτεροι, οὐδὲ μὲν αὐτοὶ
πλείονα ἴσασιν σέθεν αὐτοῦ μητίσασθαι.
ἀλλ᾽ ἄγε δὴ σὺ φίλος μῆτιν ἐμβάλλεο θυμῷ
παντοίην, ἵνα μή σε παρεκπροφύγῃσιν ἄεθλα.
μήτι τοι δρυτόμος μέγ᾽ ἀμείνων ἠὲ βίηφι·




315
Van de anderen zijn de paarden wel snellere dravers,
maar zelf weten ze niet beter dan jij hun berekeningen te maken.
Dus pas op, mijn dierbare zoon, heb een plan op alles voorhanden,
opdat jou de prijzen niet door de vingers glippen,
door list bereikt een houthakker meer dan door kracht;
μήτι δ᾽ αὖτε κυβερνήτης ἐνὶ οἴνοπι πόντῳ
νῆα θοὴν ἰθύνει ἐρεχθομένην ἀνέμοισι·
μήτι δ᾽ ἡνίοχος περιγίγνεται ἡνιόχοιο.
ἀλλ᾽ ὃς μέν θ᾽ ἵπποισι καὶ ἅρμασιν οἷσι πεποιθὼς
ἀφραδέως ἐπὶ πολλὸν ἑλίσσεται ἔνθα καὶ ἔνθα,




320
met list stuurt de schipper op de wijnkleurige zee
zijn snelle schip als het door stormen gebeukt wordt;
door list overtreft de ene menner de andere.
Want wie, in blindelings vertrouwen op zijn paarden en wagens,
onbesuisd van links naar rechts over de renbaan zwiert,
ἵπποι δὲ πλανόωνται ἀνὰ δρόμον, οὐδὲ κατίσχει·
ὃς δέ κε κέρδεα εἰδῇ ἐλαύνων ἥσσονας ἵππους,
αἰεὶ τέρμ᾽ ὁρόων στρέφει ἐγγύθεν, οὐδέ ἑ λήθει
ὅππως τὸ πρῶτον τανύσῃ βοέοισιν ἱμᾶσιν,
ἀλλ᾽ ἔχει ἀσφαλέως καὶ τὸν προὔχοντα δοκεύει.




325
diens paarden lopen in het wilde weg zonder dat hij ze in toom houdt;
maar wie, al drijft hij mindere paarden, slim bezig is,
houdt steeds zijn oog gericht op de keerpaal en draait er vlak langs,
en houdt goed in de gaten wanneer hij de teugel weer kan vieren:
strak houdt hij koers en schat zijn voorganger scherp in.
σῆμα δέ τοι ἐρέω μάλ᾽ ἀριφραδές, οὐδέ σε λήσει.
ἕστηκε ξύλον αὖον ὅσον τ᾽ ὄργυι᾽ ὑπὲρ αἴης
ἢ δρυὸς ἢ πεύκης· τὸ μὲν οὐ καταπύθεται ὄμβρῳ,
λᾶε δὲ τοῦ ἑκάτερθεν ἐρηρέδαται δύο λευκὼ
ἐν ξυνοχῇσιν ὁδοῦ, λεῖος δ᾽ ἱππόδρομος ἀμφὶς




330
Een duidelijke aanwijzing zal ik je zeggen, het zal je niet ontgaan:
er staat een houten tronk die een vaam ongeveer uit de grond steekt
van een eik of een pijnboom, nog niet door de regen weggerot;
twee witte stenen staan er aan weerszijden tegenaan
op het keerpunt van het traject met een effen renbaan eromheen -
ἤ τευ σῆμα βροτοῖο πάλαι κατατεθνηῶτος,
ἢ τό γε νύσσα τέτυκτο ἐπὶ προτέρων ἀνθρώπων,
καὶ νῦν τέρματ᾽ ἔθηκε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς.
τῷ σὺ μάλ᾽ ἐγχρίμψας ἐλάαν σχεδὸν ἅρμα καὶ ἵππους,
αὐτὸς δὲ κλινθῆναι ἐϋπλέκτῳ ἐνὶ δίφρῳ




335
het is een grafteken van iemand die allang dood is
of het was een finish-teken van mensen van vroeger, -
nu heeft de snelle, goddelijke Achilleus die als keerpunt bepaald;
drijf jij daarlangs rakelings je wagen en paarden vlak langs,
hang zelf in de stevige wagenbak een beetje over
ἦκ᾽ ἐπ᾽ ἀριστερὰ τοῖιν· ἀτὰρ τὸν δεξιὸν ἵππον
κένσαι ὁμοκλήσας, εἶξαί τέ οἱ ἡνία χερσίν.
ἐν νύσσῃ δέ τοι ἵππος ἀριστερὸς ἐγχριμφθήτω,
ὡς ἄν τοι πλήμνη γε δοάσσεται ἄκρον ἱκέσθαι
κύκλου ποιητοῖο· λίθου δ᾽ ἀλέασθαι ἐπαυρεῖν,




340
naar links, maar zweep het rechterpaard op onder geschreeuw
en vier daarbij zijn teugel in je handen.
Laat bij dat keerpunt het linkerpaard er vlak langs gaan,
zodat de naaf van het stevige wiel je zelfs toeschijnt de rand
te raken, maar hoed je ervoor tegen de steen aan te komen,
μή πως ἵππους τε τρώσῃς κατά θ᾽ ἅρματα ἄξῃς·
χάρμα δὲ τοῖς ἄλλοισιν, ἐλεγχείη δὲ σοὶ αὐτῷ
ἔσσεται· ἀλλὰ φίλος φρονέων πεφυλαγμένος εἶναι.
εἰ γάρ κ᾽ ἐν νύσσῃ γε παρεξελάσῃσθα διώκων,
οὐκ ἔσθ᾽ ὅς κέ σ᾽ ἕλῃσι μετάλμενος οὐδὲ παρέλθῃ,




345
want dan bezorg je je paarden letsel en beschadig je de wagen,
tot vreugd van de anderen maar smaad voor jezelf.
Ja, m'n zoon, wees op je hoede en voorzichtig,
want als je in je jacht iedereen bij het keerpunt voorbij bent,
dan is er geen mogelijkheid dat iemand je nog inhaalt of passeert,
οὐδ᾽ εἴ κεν μετόπισθεν Ἀρίονα δῖον ἐλαύνοι
Ἀδρήστου ταχὺν ἵππον, ὃς ἐκ θεόφιν γένος ἦεν,
ἢ τοὺς Λαομέδοντος, οἳ ἐνθάδε γ᾽ ἔτραφεν ἐσθλοί.
ὣς εἰπὼν Νέστωρ Νηλήϊος ἂψ ἐνὶ χώρῃ
ἕζετ᾽, ἐπεὶ ᾧ παιδὶ ἑκάστου πείρατ᾽ ἔειπε.




350
zelfs niet als hij achter je aan zou jagen met de goddelijke Arioon,
het snelle paard van Adrastos met goddelijke afkomst,
of die van Laomedon, de beste die hier in Troje gefokt zijn".
Na deze woorden zette Neleus' zoon, Nestor, zich weer op zijn plek,
want hij had zijn zoon de trucs van elke manoeuvre uitgelegd.
Μηριόνης δ᾽ ἄρα πέμπτος ἐΰτριχας ὁπλίσαθ᾽ ἵππους.
ἂν δ᾽ ἔβαν ἐς δίφρους, ἐν δὲ κλήρους ἐβάλοντο·
πάλλ᾽ Ἀχιλεύς, ἐκ δὲ κλῆρος θόρε Νεστορίδαο
Ἀντιλόχου· μετὰ τὸν δ᾽ ἔλαχε κρείων Εὔμηλος·
τῷ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ Ἀτρεΐδης δουρὶ κλειτὸς Μενέλαος,




355
Meriones spande als vijfde zijn paarden met mooie manen in.
Zij beklommen hun wagens en wierpen hun lotssteentjes in de helm;
Achilleus schudde en eruit sprong het lot van Nestor's zoon
Antilochos; en na hem viel plaatsing toe aan Eumelos,
en daarna aan de Atride Menelaos, vermaard om zijn lans;
τῷ δ᾽ ἐπὶ Μηριόνης λάχ᾽ ἐλαυνέμεν· ὕστατος αὖτε
Τυδεΐδης ὄχ᾽ ἄριστος ἐὼν λάχ᾽ ἐλαυνέμεν ἵππους.

daarna kreeg Meriones zijn startbewijs; als laatste maar veruit de beste
kreeg Tydeus' zoon zijn plaats om z'n paarden te mennen.


23, 358 - 447: Achilleus lost het startschot.


στὰν δὲ μεταστοιχί, σήμηνε δὲ τέρματ᾽ Ἀχιλλεὺς
τηλόθεν ἐν λείῳ πεδίῳ· παρὰ δὲ σκοπὸν εἷσεν
ἀντίθεον Φοίνικα ὀπάονα πατρὸς ἑοῖο,


360
Zij stelden zich op naast elkaar en Achilleus wees hen de keerpaal,
ver weg in de effen vlakte; daarbij liet hij als controlepost plaatsnemen
de godgelijke Phoinix, dienaar van zijn vader,
ὡς μεμνέῳτο δρόμους καὶ ἀληθείην ἀποείποι.
οἳ δ᾽ ἅμα πάντες ἐφ᾽ ἵπποιιν μάστιγας ἄειραν,
πέπληγόν θ᾽ ἱμᾶσιν, ὁμόκλησάν τ᾽ ἐπέεσσιν
ἐσσυμένως· οἳ δ᾽ ὦκα διέπρησσον πεδίοιο
νόσφι νεῶν ταχέως· ὑπὸ δὲ στέρνοισι κονίη




365
om het ronden te controleren en naar waarheid te rapporteren.
Zij allen legden nu de zweep over de paarden
en ranselden hen met de leidsels en schreeuwden hen toe,
gretig. En die galoppeerden snel door de vlakte en
waren al snel bij de schepen vandaan: onder hun borst
ἵστατ᾽ ἀειρομένη ὥς τε νέφος ἠὲ θύελλα,
χαῖται δ᾽ ἐρρώοντο μετὰ πνοιῇς ἀνέμοιο.
ἅρματα δ᾽ ἄλλοτε μὲν χθονὶ πίλνατο πουλυβοτείρῃ,
ἄλλοτε δ᾽ ἀΐξασκε μετήορα· τοὶ δ᾽ ἐλατῆρες
ἕστασαν ἐν δίφροισι, πάτασσε δὲ θυμὸς ἑκάστου




370
werd het stof opgewoeld en bleef als een stormwolk hangen,
en hun manen golfden op de adem van de wind.
De wagens bogen nu eens door naar de velen voedende aarde,
dan weer sprongen zij in de hoogte; maar de menners
stonden recht in de wagenbakken en van ieder bonsde het hart
νίκης ἱεμένων· κέκλοντο δὲ οἷσιν ἕκαστος
ἵπποις, οἳ δ᾽ ἐπέτοντο κονίοντες πεδίοιο.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ πύματον τέλεον δρόμον ὠκέες ἵπποι
ἂψ ἐφ᾽ ἁλὸς πολιῆς, τότε δὴ ἀρετή γε ἑκάστου
φαίνετ᾽, ἄφαρ δ᾽ ἵπποισι τάθη δρόμος· ὦκα δ᾽ ἔπειτα




375
van begeerte naar de triomf; elk moedigde zijn paarden aan,
en die vlogen de vlakte door in een stofwolk.
Maar toen de snelle paarden het laatste stuk renbaan aflegden
terug naar de grauwgrijze zee, toen bleek pas wat iedereen kon,
en renden de paarden in gestrekte galop. Al gauw kwamen
αἳ Φηρητιάδαο ποδώκεες ἔκφερον ἵπποι.
τὰς δὲ μετ᾽ ἐξέφερον Διομήδεος ἄρσενες ἵπποι
Τρώϊοι, οὐδέ τι πολλὸν ἄνευθ᾽ ἔσαν, ἀλλὰ μάλ᾽ ἐγγύς·
αἰεὶ γὰρ δίφρου ἐπιβησομένοισιν ἐΐκτην,
πνοιῇ δ᾽ Εὐμήλοιο μετάφρενον εὐρέε τ᾽ ὤμω




380
de snelvoetige merries van Eumelos op kop;
maar achter hen draafden de hengsten van Diomedes, die van Troos.
Die zaten niet ver achter maar dicht op hun hielen,
want steeds leken ze getweeën de wagenbak te bespringen en met
hun gesnuif verwarmden zij de rug en brede schouders van Eumelos,
θέρμετ᾽· ἐπ᾽ αὐτῷ γὰρ κεφαλὰς καταθέντε πετέσθην.
καί νύ κεν ἢ παρέλασσ᾽ ἢ ἀμφήριστον ἔθηκεν,
εἰ μὴ Τυδέος υἷϊ κοτέσσατο Φοῖβος Ἀπόλλων,
ὅς ῥά οἱ ἐκ χειρῶν ἔβαλεν μάστιγα φαεινήν.
τοῖο δ᾽ ἀπ᾽ ὀφθαλμῶν χύτο δάκρυα χωομένοιο,




385
want zij strekten hun koppen in hun draf naar hem uit;
en nu zou hij hem gepasseerd zijn of hem de zege hebben betwist,
als niet Foibos Apollo vertoornd geraakt was op Tydeus' zoon,
want die sloeg de glanzende zweep uit zijn handen.
Uit zijn ogen sprongen tranen van woede,
οὕνεκα τὰς μὲν ὅρα ἔτι καὶ πολὺ μᾶλλον ἰούσας,
οἳ δέ οἱ ἐβλάφθησαν ἄνευ κέντροιο θέοντες.
οὐδ᾽ ἄρ᾽ Ἀθηναίην ἐλεφηράμενος λάθ᾽ Ἀπόλλων
Τυδεΐδην, μάλα δ᾽ ὦκα μετέσσυτο ποιμένα λαῶν,
δῶκε δέ οἱ μάστιγα, μένος δ᾽ ἵπποισιν ἐνῆκεν·




390
omdat hij de merries veel sneller zag draven, terwijl zijn eigen
hengsten zonder zijn zweepslag met een handicap liepen.
Maar Athene merkte wel hoe Apollo Diomedes bedroog
en zij haastte zich snel naar de krijgsheer
en reikte hem een zweep aan en gaf de paarden kracht;
ἣ δὲ μετ᾽ Ἀδμήτου υἱὸν κοτέουσ᾽ ἐβεβήκει,
ἵππειον δέ οἱ ἦξε θεὰ ζυγόν· αἳ δέ οἱ ἵπποι
ἀμφὶς ὁδοῦ δραμέτην, ῥυμὸς δ᾽ ἐπὶ γαῖαν ἐλύσθη.
αὐτὸς δ᾽ ἐκ δίφροιο παρὰ τροχὸν ἐξεκυλίσθη,
ἀγκῶνάς τε περιδρύφθη στόμα τε ῥῖνάς τε,




395
en de godin stoof woedend af op de zoon van Admetos en
brak het juk van zijn paarden en toen galoppeerden de twee merries
links en rechts naast de baan, en de dissel sleepte over de grond.
Hijzelf werd langs het wiel uit de wagenbak geslingerd
en werd ontveld aan ellebogen, mond en neus
θρυλίχθη δὲ μέτωπον ἐπ᾽ ὀφρύσι· τὼ δέ οἱ ὄσσε
δακρυόφι πλῆσθεν, θαλερὴ δέ οἱ ἔσχετο φωνή.
Τυδεΐδης δὲ παρατρέψας ἔχε μώνυχας ἵππους,
πολλὸν τῶν ἄλλων ἐξάλμενος· ἐν γὰρ Ἀθήνη
ἵπποις ἧκε μένος καὶ ἐπ᾽ αὐτῷ κῦδος ἔθηκε.




400
en zijn voorhoofd werd gekneusd bij zijn wenkbrauwen; zijn ogen
vulden zich met tranen en zijn krachtig stemgeluid stokte.
Maar Diomedes stuurde met een wending zijn eenhoevige paarden
erlangs met een sprong ver weg van de anderen, want Athene
gaf zijn paarden kracht en hemzelf roem.
τῷ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ Ἀτρεΐδης εἶχε ξανθὸς Μενέλαος.
Ἀντίλοχος δ᾽ ἵπποισιν ἐκέκλετο πατρὸς ἑοῖο·
ἔμβητον καὶ σφῶϊ· τιταίνετον ὅττι τάχιστα.
ἤτοι μὲν κείνοισιν ἐριζέμεν οὔ τι κελεύω
Τυδεΐδεω ἵπποισι δαΐφρονος, οἷσιν Ἀθήνη




405
Maar op hem stuurde de Atride, blonde Menelaos, aan;
en Antilochos schreeuwde tegen de paarden van zijn vader:
"Erop af, ook jullie twee; in gestrekte draf als de donder!
Heus, ik vraag jullie niet die daar te overtreffen,
de paarden van de slimme Diomedes, waaraan Athene
νῦν ὤρεξε τάχος καὶ ἐπ᾽ αὐτῷ κῦδος ἔθηκεν·
ἵππους δ᾽ Ἀτρεΐδαο κιχάνετε, μὴ δὲ λίπησθον,
καρπαλίμως, μὴ σφῶϊν ἐλεγχείην καταχεύῃ
Αἴθη θῆλυς ἐοῦσα· τί ἢ λείπεσθε φέριστοι;
ὧδε γὰρ ἐξερέω, καὶ μὴν τετελεσμένον ἔσται·




410
nu snelheid geeft en roem aan hem zelf;
maar haal dan de paarden in van Menelaos, gauw, laat het niet zitten,
laat niet Aithe, nota bene een merrie, jullie tot zielepoten maken.
Waarom toch laten jullie, anders de beste, het nu afweten!
Ik wil jullie wel vertellen hoe dit gaat aflopen:
οὐ σφῶϊν κομιδὴ παρὰ Νέστορι ποιμένι λαῶν
ἔσσεται, αὐτίκα δ᾽ ὔμμε κατακτενεῖ ὀξέϊ χαλκῷ,
αἴ κ᾽ ἀποκηδήσαντε φερώμεθα χεῖρον ἄεθλον.
ἀλλ᾽ ἐφομαρτεῖτον καὶ σπεύδετον ὅττι τάχιστα·
ταῦτα δ᾽ ἐγὼν αὐτὸς τεχνήσομαι ἠδὲ νοήσω




415
geen troetelverzorging gaan jullie meer krijgen bij krijgsheer Nestor,
nee, die gaat straks gehakt van jullie maken met een scherp mes,
als wij, door jullie sloomheid een mindere prijs moeten behalen!
Vort, hou ze bij, pers er uit wat je kunt!
ik zelf zal er dan voor zorgen en regelen, dat ik ze
στεινωπῷ ἐν ὁδῷ παραδύμεναι, οὐδέ με λήσει.
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δὲ ἄνακτος ὑποδείσαντες ὁμοκλὴν
μᾶλλον ἐπιδραμέτην ὀλίγον χρόνον· αἶψα δ᾽ ἔπειτα
στεῖνος ὁδοῦ κοίλης ἴδεν Ἀντίλοχος μενεχάρμης.
ῥωχμὸς ἔην γαίης, ᾗ χειμέριον ἀλὲν ὕδωρ




420
op het smalle stuk van het traject voorbij kom: dat moet me lukken!"
Dat schreeuwde hij, en z'n paarden, benauwd voor het geschreeuw
van hun heer, draafden wel even sneller maar vlak daarna
zag de dappere Antilochos de versmalling in de holle weg;
er zat een kuil in de grond, waar het verzamelde water van een stortbui
ἐξέρρηξεν ὁδοῖο, βάθυνε δὲ χῶρον ἅπαντα·
τῇ ῥ᾽ εἶχεν Μενέλαος ἁματροχιὰς ἀλεείνων.
Ἀντίλοχος δὲ παρατρέψας ἔχε μώνυχας ἵππους
ἐκτὸς ὁδοῦ, ὀλίγον δὲ παρακλίνας ἐδίωκεν.
Ἀτρεΐδης δ᾽ ἔδεισε καὶ Ἀντιλόχῳ ἐγεγώνει·




425
de weg uitgesleten en heel de plek uitgediept had.
Daarlangs manoeuvreerde Menelaos met vermijding van een botsing,
maar Antilochos mende zijn eenhoevig span erlangs
buiten de renbaan en haalde hem, slechts een beetje uitwijkend, al in.
Maar Menelaos schrok en riep naar Antilochos:
Ἀντίλοχ᾽ ἀφραδέως ἱππάζεαι, ἀλλ᾽ ἄνεχ᾽ ἵππους·
στεινωπὸς γὰρ ὁδός, τάχα δ᾽ εὐρυτέρη παρελάσσαι·
μή πως ἀμφοτέρους δηλήσεαι ἅρματι κύρσας.
ὣς ἔφατ᾽, Ἀντίλοχος δ᾽ ἔτι καὶ πολὺ μᾶλλον ἔλαυνε
κέντρῳ ἐπισπέρχων ὡς οὐκ ἀΐοντι ἐοικώς.




430
"Antilochos, je ment roekeloos: hou je paarden toch in,
het is hier te smal, verderop is het breder en kun je er langs;
rij niet door een botsing ons allebei in de kreukels!'
Dat zei hij nog, maar Antilochos reed nu nog veel harder,
en zweepte z'n dieren nog op en deed alsof hij niets hoorde.
ὅσσα δὲ δίσκου οὖρα κατωμαδίοιο πέλονται,
ὅν τ᾽ αἰζηὸς ἀφῆκεν ἀνὴρ πειρώμενος ἥβης,
τόσσον ἐπιδραμέτην· αἳ δ᾽ ἠρώησαν ὀπίσσω
Ἀτρεΐδεω· αὐτὸς γὰρ ἑκὼν μεθέηκεν ἐλαύνειν
μή πως συγκύρσειαν ὁδῷ ἔνι μώνυχες ἵπποι,




435
Zover als de worp van een discus reikt, van de schouder geslingerd
en geworpen door een jonge man die zijn grenzen aftast,
zover draafden ze naast elkaar voort, maar toen raakten de merries van
de Atride achterop; met tegenzin liet hij het opzwepen na,
opdat de eenhoevige paarden op het pad niet zouden botsen
δίφρους τ᾽ ἀνστρέψειαν ἐϋπλεκέας, κατὰ δ᾽ αὐτοὶ
ἐν κονίῃσι πέσοιεν ἐπειγόμενοι περὶ νίκης.
τὸν καὶ νεικείων προσέφη ξανθὸς Μενέλαος·
Ἀντίλοχ᾽ οὔ τις σεῖο βροτῶν ὀλοώτερος ἄλλος·
ἔρρ᾽, ἐπεὶ οὔ σ᾽ ἔτυμόν γε φάμεν πεπνῦσθαι Ἀχαιοί.




440
en de goedgevlochten wagenbakken zouden kantelen, en zij zelf
in het stof zouden vallen in hun zucht om te winnen.
Scheldend riep de blonde Menelaos tegen hem:
"Antilochos, niemand is een grotere brokkenmaker dan jij,
val maar dood! Onterecht dachten wij Grieken dat jij goed snik bent.
ἀλλ᾽ οὐ μὰν οὐδ᾽ ὧς ἄτερ ὅρκου οἴσῃ ἄεθλον.
ὣς εἰπὼν ἵπποισιν ἐκέκλετο φώνησέν τε·
μή μοι ἐρύκεσθον μὴ δ᾽ ἕστατον ἀχνυμένω κῆρ.
φθήσονται τούτοισι πόδες καὶ γοῦνα καμόντα
ἢ ὑμῖν· ἄμφω γὰρ ἀτέμβονται νεότητος.




445
Maar toch zul je niet zonder eed je prijs incasseren."
Na deze woorden riep hij zijn paarden luid toe:
"Hou niet in en stop niet in treurnis;
bij hen zullen poten en knieën het eerder begeven van vermoeidheid
dan bij jullie; want zij zijn allebei niet jong meer".
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δὲ ἄνακτος ὑποδείσαντες ὁμοκλὴν
μᾶλλον ἐπιδραμέτην, τάχα δέ σφισιν ἄγχι γένοντο.


Dat zei hij en z'n paarden, beducht voor de schreeuw van hun meester,
trokken weer aan en al gauw kwamen ze weer dichterbij.


23, 448 - 498: Spanning bij de toeschouwers.


Ἀργεῖοι δ᾽ ἐν ἀγῶνι καθήμενοι εἰσορόωντο
ἵππους· τοὶ δὲ πέτοντο κονίοντες πεδίοιο.
πρῶτος δ᾽ Ἰδομενεὺς Κρητῶν ἀγὸς ἐφράσαθ᾽ ἵππους·


450
- De Grieken keken, gezeten in een kring, naar de race van de paarden,
en die vlogen voort door de vlakte in een wolk van stof.
Het eerst zag Idomeneus, aanvoerder van de Kretenzers, de paarden,
ἧστο γὰρ ἐκτὸς ἀγῶνος ὑπέρτατος ἐν περιωπῇ·
τοῖο δ᾽ ἄνευθεν ἐόντος ὁμοκλητῆρος ἀκούσας
ἔγνω, φράσσατο δ᾽ ἵππον ἀριπρεπέα προὔχοντα,
ὃς τὸ μὲν ἄλλο τόσον φοῖνιξ ἦν, ἐν δὲ μετώπῳ
λευκὸν σῆμα τέτυκτο περίτροχον ἠΰτε μήνη.




455
want hij zat apart van de kring, hoog op de uitkijk.
Toen hij de schreeuwer in de verte gehoord had, herkende hij hem,
en hij herkende het prachtige paard dat voorop lag:
dat was roodbruin voor de rest, maar op zijn voorhoofd
had hij een witte vlek, rond als de maan.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
ὦ φίλοι Ἀργείων ἡγήτορες ἠδὲ μέδοντες
οἶος ἐγὼν ἵππους αὐγάζομαι ἦε καὶ ὑμεῖς;
ἄλλοι μοι δοκέουσι παροίτεροι ἔμμεναι ἵπποι,
ἄλλος δ᾽ ἡνίοχος ἰνδάλλεται· αἳ δέ που αὐτοῦ




460
Hij kwam overeind en nam het woord bij de Grieken:
"Vrienden, leiders en aanvoerders van de Grieken,
zie ik nu alleen de paarden of jullie ook?
Ik heb de indruk dat nu andere paarden op kop liggen
en een andere menner, als je het mij vraagt; de merries
ἔβλαβεν ἐν πεδίῳ, αἳ κεῖσέ γε φέρτεραι ἦσαν·
ἤτοι γὰρ τὰς πρῶτα ἴδον περὶ τέρμα βαλούσας,
νῦν δ᾽ οὔ πῃ δύναμαι ἰδέειν· πάντῃ δέ μοι ὄσσε
Τρωϊκὸν ἂμ πεδίον παπταίνετον εἰσορόωντι·
ἦε τὸν ἡνίοχον φύγον ἡνία, οὐδὲ δυνάσθη




465
die heen het beste presteerden, liepen misschien schade op in de vlakte.
Ik zag ze toch het eerst de keerpaal bereiken
maar nu kan ik ze nergens meer zien, terwijl mijn ogen toch
overal zicht hebben over de vlakte van Troje.
Zouden de leidsels de menner ontglipt zijn en was hij niet
εὖ σχεθέειν περὶ τέρμα καὶ οὐκ ἐτύχησεν ἑλίξας·
ἔνθά μιν ἐκπεσέειν ὀΐω σύν θ᾽ ἅρματα ἆξαι,
αἳ δ᾽ ἐξηρώησαν, ἐπεὶ μένος ἔλλαβε θυμόν.
ἀλλὰ ἴδεσθε καὶ ὔμμες ἀνασταδόν· οὐ γὰρ ἔγωγε
εὖ διαγιγνώσκω· δοκέει δέ μοι ἔμμεναι ἀνὴρ




470
in staat goed te sturen rond het keerpunt en mislukte zijn draai?
Volgens mij is hij daar uit zijn kar geslingerd en is die kapot gegaan,
zijn z'n merries op hol geslagen, omdat ze geschrokken zijn.
Maar staan ook jullie eens op en kijk goed uit, want ik voor mij
kan het niet precies zien: maar ik heb de indruk dat die man
Αἰτωλὸς γενεήν, μετὰ δ᾽ Ἀργείοισιν ἀνάσσει
Τυδέος ἱπποδάμου υἱὸς κρατερὸς Διομήδης.
τὸν δ᾽ αἰσχρῶς ἐνένιπεν Ὀϊλῆος ταχὺς Αἴας·
Ἰδομενεῦ τί πάρος λαβρεύεαι; αἳ δέ τ᾽ ἄνευθεν
ἵπποι ἀερσίποδες πολέος πεδίοιο δίενται.




475
de Aitoliër is, vorst over Argos, de sterke Diomedes,
zoon van de paardenfokkende Tydeus".
Maar de snelle Aias, zoon van Oïleus, snauwde hem laatdunkend toe:
"Idomeneus, wat sta je voortijdig te kletsen! De merries jagen nog
ver weg met lichte hoeven de vlakte door.
οὔτε νεώτατός ἐσσι μετ᾽ Ἀργείοισι τοσοῦτον,
οὔτέ τοι ὀξύτατον κεφαλῆς ἐκδέρκεται ὄσσε·
ἀλλ᾽ αἰεὶ μύθοις λαβρεύεαι· οὐδέ τί σε χρὴ
λαβραγόρην ἔμεναι· πάρα γὰρ καὶ ἀμείνονες ἄλλοι.
ἵπποι δ᾽ αὐταὶ ἔασι παροίτεραι, αἳ τὸ πάρος περ,




480
Jij bent niet meer zózeer de jongste onder de Grieken, en
de ogen in jouw hoofd zijn nou niet bepaald de scherpste,
maar aan geleuter ontbreekt het je nooit. Sta nou niet wat te zwetsen,
want hier zijn wel anderen, beter dan jij!
Die merries voorop zijn dezelfde als zojuist,
Εὐμήλου, ἐν δ᾽ αὐτὸς ἔχων εὔληρα βέβηκε.
τὸν δὲ χολωσάμενος Κρητῶν ἀγὸς ἀντίον ηὔδα·
Αἶαν νεῖκος ἄριστε κακοφραδὲς ἄλλά τε πάντα
δεύεαι Ἀργείων, ὅτι τοι νόος ἐστὶν ἀπηνής.
δεῦρό νυν ἢ τρίποδος περιδώμεθον ἠὲ λέβητος,




485
van Eumelos en erop staat hij met de teugels in handen.
Maar in woede ontstoken zei de leider van de Kretenzers tegen hem:
"Aias, beste in kwaadaardige ruzie, in alles doe je onder
voor de Argeërs, behalve in norsheid van karakter.
Maar kom op, laten wij twee wedden om een drievoet of een ketel,
ἴστορα δ᾽ Ἀτρεΐδην Ἀγαμέμνονα θείομεν ἄμφω,
ὁππότεραι πρόσθ᾽ ἵπποι, ἵνα γνώῃς ἀποτίνων.
ὣς ἔφατ᾽, ὄρνυτο δ᾽ αὐτίκ᾽ Ὀϊλῆος ταχὺς Αἴας
χωόμενος χαλεποῖσιν ἀμείψασθαι ἐπέεσσι·
καί νύ κε δὴ προτέρω ἔτ᾽ ἔρις γένετ᾽ ἀμφοτέροισιν,




490
en de Atride Agamemnon tot scheidsrechter nemen,
welke paarden voorop liggen, dan kom je door die inzet wel tot inzicht!"
Dat zei hij en op sprong meteen de snelle Aias, zoon van Oïleus,
om, kwaad als hij was, met bittere taal antwoord te geven.
En nu zou de twist van die twee nog verder opgelopen zijn,
εἰ μὴ Ἀχιλλεὺς αὐτὸς ἀνίστατο καὶ φάτο μῦθον·
μηκέτι νῦν χαλεποῖσιν ἀμείβεσθον ἐπέεσσιν
Αἶαν Ἰδομενεῦ τε κακοῖς, ἐπεὶ οὐδὲ ἔοικε.
καὶ δ᾽ ἄλλῳ νεμεσᾶτον ὅτις τοιαῦτά γε ῥέζοι.
ἀλλ᾽ ὑμεῖς ἐν ἀγῶνι καθήμενοι εἰσοράασθε




495
als Achilleus zelf niet opgestaan was en het woord had genomen:
"Houd nou maar eens op jullie twee met die ruzie en scheldpartij,
Aias en Idomeneus, dat slaat toch nergens op!
Ook een ander zouden jullie het kwalijk nemen als hij zo optrad.
Nee zeg, ga zitten op je plaats en kijk naar de paardenspannen:
ἵππους· οἳ δὲ τάχ᾽ αὐτοὶ ἐπειγόμενοι περὶ νίκης
ἐνθάδ᾽ ἐλεύσονται· τότε δὲ γνώσεσθε ἕκαστος
ἵππους Ἀργείων, οἳ δεύτεροι οἵ τε πάροιθεν.


die zullen al gauw hierheen komen, gebrand op de overwinning.
Dan zullen jullie elk de paarden der Grieken herkennen
en wie tweede zijn en wie eerste".


23, 499 - 538: Winnaars en verliezers.


ὣς φάτο, Τυδεΐδης δὲ μάλα σχεδὸν ἦλθε διώκων,
μάστι δ᾽ αἰὲν ἔλαυνε κατωμαδόν· οἳ δέ οἱ ἵπποι

500
Dat zei hij en Tydeus' zoon kwam in galop al heel naderbij,
zijn zweep steeds hoog heffend stuurde hij,
ὑψόσ᾽ ἀειρέσθην ῥίμφα πρήσσοντε κέλευθον.
αἰεὶ δ᾽ ἡνίοχον κονίης ῥαθάμιγγες ἔβαλλον,
ἅρματα δὲ χρυσῷ πεπυκασμένα κασσιτέρῳ τε
ἵπποις ὠκυπόδεσσιν ἐπέτρεχον· οὐδέ τι πολλὴ
γίγνετ᾽ ἐπισσώτρων ἁρματροχιὴ κατόπισθεν




505
z'n paarden hieven hun poten hoog en stoven over de baan.
Steeds troffen stofregens de menner,
en de wagen, grondig bewerkt met goud en met tin,
racete achter de snelvoetige paarden aan en niet diep
werd het spoor erachter getrokken van de velgen
ἐν λεπτῇ κονίῃ· τὼ δὲ σπεύδοντε πετέσθην.
στῆ δὲ μέσῳ ἐν ἀγῶνι, πολὺς δ᾽ ἀνεκήκιεν ἱδρὼς
ἵππων ἔκ τε λόφων καὶ ἀπὸ στέρνοιο χαμᾶζε.
αὐτὸς δ᾽ ἐκ δίφροιο χαμαὶ θόρε παμφανόωντος,
κλῖνε δ᾽ ἄρα μάστιγα ποτὶ ζυγόν· οὐδὲ μάτησεν




510
in het mulle zand, want in ijltempo vlogen zij beide voort.
Hij kwam tot stilstand in het midden van de kring, veel zweet gutste
van de nekken van de paarden en hun borst op de grond.
Zelf sprong hij van de glanzende wagenbak naar beneden
en zette zijn zweep tegen het juk aan en ook de krachtige Sthenelos
ἴφθιμος Σθένελος, ἀλλ᾽ ἐσσυμένως λάβ᾽ ἄεθλον,
δῶκε δ᾽ ἄγειν ἑτάροισιν ὑπερθύμοισι γυναῖκα
καὶ τρίποδ᾽ ὠτώεντα φέρειν· ὃ δ᾽ ἔλυεν ὑφ᾽ ἵππους.
τῷ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπ᾽ Ἀντίλοχος Νηλήϊος ἤλασεν ἵππους
κέρδεσιν, οὔ τι τάχει γε, παραφθάμενος Μενέλαον·




515
draalde niet maar nam snel de kampprijs in ontvangst;
hij liet aan zijn trotse vrienden de vrouw over om mee te nemen
en de drievoet met twee oren; maar hij spande de paarden uit.
Na hem bracht Antilochos, Neleus' kleinzoon, zijn span aan,
nadat hij door sluwheid, niet door snelheid, Menalaos voorgekomen was;
ἀλλὰ καὶ ὧς Μενέλαος ἔχ᾽ ἐγγύθεν ὠκέας ἵππους.
ὅσσον δὲ τροχοῦ ἵππος ἀφίσταται, ὅς ῥα ἄνακτα
ἕλκῃσιν πεδίοιο τιταινόμενος σὺν ὄχεσφι·
τοῦ μέν τε ψαύουσιν ἐπισσώτρου τρίχες ἄκραι
οὐραῖαι· ὃ δέ τ᾽ ἄγχι μάλα τρέχει, οὐδέ τι πολλὴ




520
want toch hield Menelaos zijn snelle paarden zó dicht op de hielen
als het paard is verwijderd van het wiel, het paard dat zijn meester
op de wagen in gestrekte draf door de vlakte trekt.
De punt van zijn paardenstaart raakt de velg
en hij rent er heel vlak vóór en niet veel ruimte
χώρη μεσσηγὺς πολέος πεδίοιο θέοντος·
τόσσον δὴ Μενέλαος ἀμύμονος Ἀντιλόχοιο
λείπετ᾽· ἀτὰρ τὰ πρῶτα καὶ ἐς δίσκουρα λέλειπτο,
ἀλλά μιν αἶψα κίχανεν· ὀφέλλετο γὰρ μένος ἠῢ
ἵππου τῆς Ἀγαμεμνονέης καλλίτριχος Αἴθης·




525
zit er tussen als hij door de eindeloze vlakte galoppeert.
Zo weinig bleef Menelaos slechts achter bij de edele Antilochos.
Wel was hij eerst een discusworp achter geraakt,
maar al gauw kwam hij weer bij, want steeds groeide de sterke kracht
van Agamemnons merrie, Aithe met de mooie manen;
εἰ δέ κ᾽ ἔτι προτέρω γένετο δρόμος ἀμφοτέροισι,
τώ κέν μιν παρέλασσ᾽ οὐδ᾽ ἀμφήριστον ἔθηκεν.
αὐτὰρ Μηριόνης θεράπων ἐῢς Ἰδομενῆος
λείπετ᾽ ἀγακλῆος Μενελάου δουρὸς ἐρωήν·
βάρδιστοι μὲν γάρ οἱ ἔσαν καλλίτριχες ἵπποι,




530
en als de race voor die twee langer geduurd had, dan zou hij hem
voorbij zijn gegaan en was de afloop onomstreden geweest.
Maar Meriones, de trouwe vazal van Idomeneus moest wél
een speerworp afstand tot de fiere Menelaos laten vallen,
want zijn paarden met mooie manen waren het langzaamst
ἤκιστος δ᾽ ἦν αὐτὸς ἐλαυνέμεν ἅρμ᾽ ἐν ἀγῶνι.
υἱὸς δ᾽ Ἀδμήτοιο πανύστατος ἤλυθεν ἄλλων
ἕλκων ἅρματα καλὰ ἐλαύνων πρόσσοθεν ἵππους.
τὸν δὲ ἰδὼν ᾤκτειρε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς,
στὰς δ᾽ ἄρ᾽ ἐν Ἀργείοις ἔπεα πτερόεντ᾽ ἀγόρευε·




535
en hijzelf het minst behendig in het sturen van zijn wagen in de wedstrijd.
De zoon van Admetos kwam als allerlaatste achter de anderen aan;
hij trok zelf zijn mooie wagen en dreef de paarden voor zich uit.
Bij het zien van hem kreeg de snelvoetige nobele Achilleus medelijden,
stond op en sprak tot de Grieken in duidelijke bewoording:
λοῖσθος ἀνὴρ ὤριστος ἐλαύνει μώνυχας ἵππους·
ἀλλ᾽ ἄγε δή οἱ δῶμεν ἀέθλιον ὡς ἐπιεικὲς
δεύτερ᾽· ἀτὰρ τὰ πρῶτα φερέσθω Τυδέος υἱός.


"Als laatste drijft de voornaamste zijn eenhoevige paarden voort;
ach, vooruit, laten we hem een prijs geven die hem past,
de tweede, want de eerste moet in handen blijven van Tydeus' zoon".


23, 539 - 650: Beslissingen bij de prijsuitreiking aangevochten.


ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα πάντες ἐπῄνεον ὡς ἐκέλευε.
καί νύ κέ οἱ πόρεν ἵππον, ἐπῄνησαν γὰρ Ἀχαιοί,

540
- Dat zei hij en zij allen betuigden hun instemming met zijn besluit;
en nu zou hij hem het paard hebben uitgereikt - de Grieken stemden er
εἰ μὴ ἄρ᾽ Ἀντίλοχος μεγαθύμου Νέστορος υἱὸς
Πηλεΐδην Ἀχιλῆα δίκῃ ἠμείψατ᾽ ἀναστάς·
ὦ Ἀχιλεῦ μάλα τοι κεχολώσομαι αἴ κε τελέσσῃς
τοῦτο ἔπος· μέλλεις γὰρ ἀφαιρήσεσθαι ἄεθλον
τὰ φρονέων ὅτι οἱ βλάβεν ἅρματα καὶ ταχέ᾽ ἵππω




545
immers mee in - als niet Antilochos, de zoon van de grootmoedige Nestor,
was opgestaan en tegen de beslissing van Peleus' zoon Achilleus
in beroep was gegaan: "Achilleus, ik zal echt woest zijn als je deze uitspraak
gestand doet, want je staat op het punt mij mijn prijs te ontfutselen,
overwegend dat hij schade opliep aan zijn wagen en snelle paardenspan
αὐτός τ᾽ ἐσθλὸς ἐών· ἀλλ᾽ ὤφελεν ἀθανάτοισιν
εὔχεσθαι· τό κεν οὔ τι πανύστατος ἦλθε διώκων.
εἰ δέ μιν οἰκτίρεις καί τοι φίλος ἔπλετο θυμῷ
ἔστί τοι ἐν κλισίῃ χρυσὸς πολύς, ἔστι δὲ χαλκὸς
καὶ πρόβατ᾽, εἰσὶ δέ τοι δμῳαὶ καὶ μώνυχες ἵπποι·




550
en hij zelf zo voornaam is; maar hij had de onsterfelijken aan moeten roepen,
dan was hij niet de allerlaatste geworden in de race.
Als je dan met hem te doen hebt en hij je zo dierbaar is,
wel, dan heb je nog heel wat goud in je tent, en brons
en schapen en slavinnen en eenhoevige paarden!
τῶν οἱ ἔπειτ᾽ ἀνελὼν δόμεναι καὶ μεῖζον ἄεθλον
ἠὲ καὶ αὐτίκα νῦν, ἵνα σ᾽ αἰνήσωσιν Ἀχαιοί.
τὴν δ᾽ ἐγὼ οὐ δώσω· περὶ δ᾽ αὐτῆς πειρηθήτω
ἀνδρῶν ὅς κ᾽ ἐθέλῃσιν ἐμοὶ χείρεσσι μάχεσθαι.
ὣς φάτο, μείδησεν δὲ ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεὺς




555
Kies daarvan wat uit en geef hem later een nog grotere prijs,
of zelfs nu meteen, dan zullen de Grieken dat toejuichen,
maar ik ben niet van plan deze merrie af te staan: laat, wie ook maar wil,
om haar met zijn vuisten tegen mij vechten!"
Dat zei hij. Maar de snelvoetige goddelijke Achilleus begon te glimlachen
χαίρων Ἀντιλόχῳ, ὅτι οἱ φίλος ἦεν ἑταῖρος·
καί μιν ἀμειβόμενος ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
Ἀντίλοχ᾽, εἰ μὲν δή με κελεύεις οἴκοθεν ἄλλο
Εὐμήλῳ ἐπιδοῦναι, ἐγὼ δέ κε καὶ τὸ τελέσσω.
δώσω οἱ θώρηκα, τὸν Ἀστεροπαῖον ἀπηύρων




560
en had plezier in Antilochos omdat die een hechte vriend van hem was;
en hij gaf hem in duidelijke taal te verstaan:
"Antilochos, als jij erop aandringt, dat ik uit mijn bezit een extra prijs
aan Eumelos uitreik, zal ik dat ook doen.
Ik schenk hem het pantser dat ik ooit buitmaakte op Asteropaios,
χάλκεον, ᾧ πέρι χεῦμα φαεινοῦ κασσιτέροιο
ἀμφιδεδίνηται· πολέος δέ οἱ ἄξιος ἔσται.
ἦ ῥα, καὶ Αὐτομέδοντι φίλῳ ἐκέλευσεν ἑταίρῳ
οἰσέμεναι κλισίηθεν· ὃ δ᾽ ᾤχετο καί οἱ ἔνεικεν,
Εὐμήλῳ δ᾽ ἐν χερσὶ τίθει· ὃ δὲ δέξατο χαίρων.




565
van brons, waaromheen een rand van glanzend tin is gegoten;
het zal hem veel waard zijn".
Dat zei hij en hij droeg zijn trouwe maat Automedon op
het uit de tent te halen. Die ging het halen en bracht het hem,
en hij gaf het Eumelos in handen; die nam het met vreugde in ontvangst.
τοῖσι δὲ καὶ Μενέλαος ἀνίστατο θυμὸν ἀχεύων
Ἀντιλόχῳ ἄμοτον κεχολωμένος· ἐν δ᾽ ἄρα κῆρυξ
χειρὶ σκῆπτρον ἔθηκε, σιωπῆσαί τε κέλευσεν
Ἀργείους· ὃ δ᾽ ἔπειτα μετηύδα ἰσόθεος φώς·
Ἀντίλοχε πρόσθεν πεπνυμένε ποῖον ἔρεξας.




570
Nu stond in hun midden ook Menelaos op, verbitterd en
onbedaarlijk woest op Antilochos. De heraut gaf hem de scepter
in handen en maande de Grieken tot stilte.
Daarop sprak de godgelijke held in hun midden:
"Antilochos, voorheen zo verstandig, wat heb je nou toch gedaan!
ᾔσχυνας μὲν ἐμὴν ἀρετήν, βλάψας δέ μοι ἵππους
τοὺς σοὺς πρόσθε βαλών, οἵ τοι πολὺ χείρονες ἦσαν.
ἀλλ᾽ ἄγετ᾽ Ἀργείων ἡγήτορες ἠδὲ μέδοντες
ἐς μέσον ἀμφοτέροισι δικάσσατε, μὴ δ᾽ ἐπ᾽ ἀρωγῇ,
μή ποτέ τις εἴπῃσιν Ἀχαιῶν χαλκοχιτώνων·




575
Jij hebt mijn menkunst te schande gemaakt door mijn paarden te hinderen
en de jouwe ervóór te dringen, die toch veel trager waren.
Maar kom, leiders en aanvoerders van de Grieken,
treed tussen ons twee op als scheidsrechters, zonder voortrekkerij,
opdat men nooit onder de Grieken met bronzen wapens zegt:
Ἀντίλοχον ψεύδεσσι βιησάμενος Μενέλαος
οἴχεται ἵππον ἄγων, ὅτι οἱ πολὺ χείρονες ἦσαν
ἵπποι, αὐτὸς δὲ κρείσσων ἀρετῇ τε βίῃ τε.
εἰ δ᾽ ἄγ᾽ ἐγὼν αὐτὸς δικάσω, καί μ᾽ οὔ τινά φημι
ἄλλον ἐπιπλήξειν Δαναῶν· ἰθεῖα γὰρ ἔσται.




580
"Menelaos gaat nu heen met het paard, na Antilochos met leugens
afgetroefd te hebben, omdat zijn paarden wel minder waren,
maar hij nu eenmaal de meerdere was in aanzien en macht"
Maar vooruit, ik zelf zal een oordeel uitspreken en ik denk dat niemand
van de Grieken mij daarop zal aanvallen, want het zal juist zijn:
Ἀντίλοχ᾽ εἰ δ᾽ ἄγε δεῦρο διοτρεφές, ἣ θέμις ἐστί,
στὰς ἵππων προπάροιθε καὶ ἅρματος, αὐτὰρ ἱμάσθλην
χερσὶν ἔχε ῥαδινήν, ᾗ περ τὸ πρόσθεν ἔλαυνες,
ἵππων ἁψάμενος γαιήοχον ἐννοσίγαιον
ὄμνυθι μὴ μὲν ἑκὼν τὸ ἐμὸν δόλῳ ἅρμα πεδῆσαι.




585
Edele Antilochos, kom hier en neem, naar gebruik,
vóór je paarden en wagen plaats en neem in je handen de leren zweep,
die je zopas nog gebruikte en zweer met je hand
op je span bij de aardschuddende godheid
dat je niet met opzet en sluwheid mijn wagen de weg hebt versperd".
τὸν δ᾽ αὖτ᾽ Ἀντίλοχος πεπνυμένος ἀντίον ηὔδα·
ἄνσχεο νῦν· πολλὸν γὰρ ἔγωγε νεώτερός εἰμι
σεῖο ἄναξ Μενέλαε, σὺ δὲ πρότερος καὶ ἀρείων.
οἶσθ᾽ οἷαι νέου ἀνδρὸς ὑπερβασίαι τελέθουσι·
κραιπνότερος μὲν γάρ τε νόος, λεπτὴ δέ τε μῆτις.




590
Hem antwoordde nu daarop de verstandige Antilochos:
"Stop nu maar; ik ben toch veel jonger dan jij,
vorst Menelaos en jij bent ouder en voornamer.
Jij weet hoe overmoedig gedrag van een jong man uitpakt:
sneller is zijn aard, maar schraler zijn inzicht.
τώ τοι ἐπιτλήτω κραδίη· ἵππον δέ τοι αὐτὸς
δώσω, τὴν ἀρόμην. εἰ καί νύ κεν οἴκοθεν ἄλλο
μεῖζον ἐπαιτήσειας, ἄφαρ κέ τοι αὐτίκα δοῦναι
βουλοίμην ἢ σοί γε διοτρεφὲς ἤματα πάντα
ἐκ θυμοῦ πεσέειν καὶ δαίμοσιν εἶναι ἀλιτρός.




595
Laat daarom jouw hart dit gedogen. Heus, het paard dat ik verwierf
zal ik jou geven en mocht je nog iets anders verder wensen
uit mijn bezit, dan zal ik het je zeker direct willen geven,
liever dan voortaan altijd, edelman, bij jou uit de gratie
te raken en verwerpelijk te zijn in de ogen der goden".
ἦ ῥα καὶ ἵππον ἄγων μεγαθύμου Νέστορος υἱὸς
ἐν χείρεσσι τίθει Μενελάου· τοῖο δὲ θυμὸς
ἰάνθη ὡς εἴ τε περὶ σταχύεσσιν ἐέρση
ληΐου ἀλδήσκοντος, ὅτε φρίσσουσιν ἄρουραι·
ὣς ἄρα σοὶ Μενέλαε μετὰ φρεσὶ θυμὸς ἰάνθη.




600
Dat zei de zoon van de grootmoedige Nestor en hij leidde het paard,
en gaf de teugels in handen van Menelaos; die verheugde zich van harte,
zoals wanneer dauw de halmen gladstrijkt van een opschietend
korenveld, wanneer de akkers dicht zijn begroeid:
zozeer verheugde jij je, Menelaos, van harte
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·
Ἀντίλοχε νῦν μέν τοι ἐγὼν ὑποείξομαι αὐτὸς
χωόμενος, ἐπεὶ οὔ τι παρήορος οὐδ᾽ ἀεσίφρων
ἦσθα πάρος· νῦν αὖτε νόον νίκησε νεοίη.
δεύτερον αὖτ᾽ ἀλέασθαι ἀμείνονας ἠπεροπεύειν.




605
en je antwoord klonk in niet mis te verstane woorden:
"Antilochos, nu zal ik mijn woede laten varen,
want nooit was je voorheen lichtzinnig of dwaas,
nu overwon jouw jeugdigheid je gezond verstand,
maar vermijd het voortaan om je meerderen te misleiden;
οὐ γάρ κέν με τάχ᾽ ἄλλος ἀνὴρ παρέπεισεν Ἀχαιῶν.
ἀλλὰ σὺ γὰρ δὴ πολλὰ πάθες καὶ πολλὰ μόγησας
σός τε πατὴρ ἀγαθὸς καὶ ἀδελφεὸς εἵνεκ᾽ ἐμεῖο·
τώ τοι λισσομένῳ ἐπιπείσομαι, ἠδὲ καὶ ἵππον
δώσω ἐμήν περ ἐοῦσαν, ἵνα γνώωσι καὶ οἵδε




610
want niet gauw zou een ander van de Grieken mij overgehaald hebben.
Maar jij hebt al heel wat doorstaan en veel inspanningen geleverd
- ook jouw edele vader en je broer - omwille van mij;
daarom zwicht ik voor jouw bede en schenk je ook het paard
hoewel het eigenlijk mij toekomt, opdat ook de aanwezigen beseffen,
ὡς ἐμὸς οὔ ποτε θυμὸς ὑπερφίαλος καὶ ἀπηνής.
ἦ ῥα, καὶ Ἀντιλόχοιο Νοήμονι δῶκεν ἑταίρῳ
ἵππον ἄγειν· ὃ δ᾽ ἔπειτα λέβηθ᾽ ἕλε παμφανόωντα.
Μηριόνης δ᾽ ἀνάειρε δύω χρυσοῖο τάλαντα
τέτρατος, ὡς ἔλασεν. πέμπτον δ᾽ ὑπελείπετ᾽ ἄεθλον,




615
dat mijn aard nooit te trots en nors is".
Dat zei hij en hij stond Antilochos' maat Noëmoon toe
het paard mee te voeren; hijzelf nam de glanzende ketel.
En Meriones nam twee talenten goud in ontvangst, omdat hij als vierde
geëindigd was bij het mennen. Nu bleef nog de vijfde prijs over,
ἀμφίθετος φιάλη· τὴν Νέστορι δῶκεν Ἀχιλλεὺς
Ἀργείων ἀν᾽ ἀγῶνα φέρων, καὶ ἔειπε παραστάς·
τῆ νῦν, καὶ σοὶ τοῦτο γέρον κειμήλιον ἔστω
Πατρόκλοιο τάφου μνῆμ᾽ ἔμμεναι· οὐ γὰρ ἔτ᾽ αὐτὸν
ὄψῃ ἐν Ἀργείοισι· δίδωμι δέ τοι τόδ᾽ ἄεθλον




620
de schaal met twee oren. Die gaf Achilleus aan Nestor terwijl hij heel
de kring langs ging en hij zei toen hij bij hem stil bleef staan:
"Hier nu, ook voor jou, oude, moet er een geschenk zijn
ter gedachtenis aan de begrafenis van Patroklos: hemzelf zul je immers
niet meer tussen de Grieken zien. Zo maar schenk ik jou deze kampprijs,
αὔτως· οὐ γὰρ πύξ γε μαχήσεαι, οὐδὲ παλαίσεις,
οὐδ᾽ ἔτ᾽ ἀκοντιστὺν ἐσδύσεαι, οὐδὲ πόδεσσι
θεύσεαι· ἤδη γὰρ χαλεπὸν κατὰ γῆρας ἐπείγει.
ὣς εἰπὼν ἐν χερσὶ τίθει· ὃ δ᾽ ἐδέξατο χαίρων,
καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα·




625
want niet zul je boksen of worstelen,
en niet meer deelnemen aan het speerwerpen of hardlopen,
want de lastige ouderdom vormt al een last voor jou".
Met deze woorden gaf hij het hem in handen en hij nam het met vreugde
aan en met stemverheffing sprak hij duidelijk tot hem:
ναὶ δὴ ταῦτά γε πάντα τέκος κατὰ μοῖραν ἔειπες·
οὐ γὰρ ἔτ᾽ ἔμπεδα γυῖα φίλος πόδες, οὐδέ τι χεῖρες
ὤμων ἀμφοτέρωθεν ἐπαΐσσονται ἐλαφραί.
εἴθ᾽ ὣς ἡβώοιμι βίη τέ μοι ἔμπεδος εἴη
ὡς ὁπότε κρείοντ᾽ Ἀμαρυγκέα θάπτον Ἐπειοὶ




630
"Ja, dat alles, mijn zoon, sprak jij naar behoren,
want, m'n beste, mijn voeten zijn niet meer zo stevig en mijn armen,
ze draaien rechts en links niet meer zo makkelijk aan mijn schouders.
Ach, was ik nog maar jong en had ik nog maar die stevige kracht,
zoals toen de Epeiers hun koning Amarynkeus begroeven in Bouprasion
Βουπρασίῳ, παῖδες δ᾽ ἔθεσαν βασιλῆος ἄεθλα·
ἔνθ᾽ οὔ τίς μοι ὁμοῖος ἀνὴρ γένετ᾽, οὔτ᾽ ἄρ᾽ Ἐπειῶν
οὔτ᾽ αὐτῶν Πυλίων οὔτ᾽ Αἰτωλῶν μεγαθύμων.
πὺξ μὲν ἐνίκησα Κλυτομήδεα Ἤνοπος υἱόν,
Ἀγκαῖον δὲ πάλῃ Πλευρώνιον, ὅς μοι ἀνέστη·




635
en de kinderen van de koning kampprijzen uitgeloofd hadden.
Toen kon niemand tegen mij op, noch van de Epeiers,
noch van mijn eigen Pyliërs noch van de trotse Aitoliërs.
Met boksen won ik toen van Klytomedes, de zoon van Enops,
en met worstelen van Agkaios uit Pleuroon, die het tegen mij opnam.
Ἴφικλον δὲ πόδεσσι παρέδραμον ἐσθλὸν ἐόντα,
δουρὶ δ᾽ ὑπειρέβαλον Φυλῆά τε καὶ Πολύδωρον.
οἴοισίν μ᾽ ἵπποισι παρήλασαν Ἀκτορίωνε
πλήθει πρόσθε βαλόντες ἀγασσάμενοι περὶ νίκης,
οὕνεκα δὴ τὰ μέγιστα παρ᾽ αὐτόθι λείπετ᾽ ἄεθλα.




640
Ifiklos, toch niet de eerste de beste, rende ik voorbij,
en met speerwerpen overtrof ik Fyleus en Polydoros.
Alleen in de paardenrace waren de twee zoons van Aktor me te vlug af,
mijn meerderen door hun aantal en hunkerend te winnen,
want de grootste kampprijzen stonden toen nog op het spel.
οἳ δ᾽ ἄρ᾽ ἔσαν δίδυμοι· ὃ μὲν ἔμπεδον ἡνιόχευεν,
ἔμπεδον ἡνιόχευ᾽, ὃ δ᾽ ἄρα μάστιγι κέλευεν.
ὥς ποτ᾽ ἔον· νῦν αὖτε νεώτεροι ἀντιοώντων
ἔργων τοιούτων· ἐμὲ δὲ χρὴ γήραϊ λυγρῷ
πείθεσθαι, τότε δ᾽ αὖτε μετέπρεπον ἡρώεσσιν.




645
Zij waren immers een tweeling, de één hield stevig de teugels,
ja kordaat mende hij, de ander gaf commando's met de zweep.
Ja, zo was ik toen; nu is het aan de jongeren om dit soort inspanningen
te volbrengen; mij rest me te voegen naar de smartelijke ouderdom,
maar toen blonk ik uit tussen de helden!
ἀλλ᾽ ἴθι καὶ σὸν ἑταῖρον ἀέθλοισι κτερέϊζε.
τοῦτο δ᾽ ἐγὼ πρόφρων δέχομαι, χαίρει δέ μοι ἦτορ,
ὥς μευ ἀεὶ μέμνησαι ἐνηέος, οὐδέ σε λήθω,
τιμῆς ἧς τέ μ᾽ ἔοικε τετιμῆσθαι μετ᾽ Ἀχαιοῖς.
σοὶ δὲ θεοὶ τῶνδ᾽ ἀντὶ χάριν μενοεικέα δοῖεν.




650
Maar kom, eer jij ook je vriend zo met kampspelen:
dit geschenk neem ik graag aan en ben van harte verheugd,
dat jij mij steeds in wederzijdse vriendschap gedenkt en niet nalaat
mij de eer te bewijzen die ik onder de Grieken verdien.
Mogen de goden jou hiervoor in ruil hun rijke gunst tonen".


23, 651 - 699: De bokswedstrijd: Epeios en Euryalos.


ὣς φάτο, Πηλεΐδης δὲ πολὺν καθ᾽ ὅμιλον Ἀχαιῶν
ᾤχετ᾽, ἐπεὶ πάντ᾽ αἶνον ἐπέκλυε Νηλεΐδαο.
αὐτὰρ ὃ πυγμαχίης ἀλεγεινῆς θῆκεν ἄεθλα·
ἡμίονον ταλαεργὸν ἄγων κατέδησ᾽ ἐν ἀγῶνι
ἑξέτε᾽ ἀδμήτην, ἥ τ᾽ ἀλγίστη δαμάσασθαι·




655
- Dat zei hij, maar Peleus' zoon ging verder langs de grote menigte
Grieken, toen hij het hele succesverhaal van Neleus' zoon had aanhoord.
- Hij loofde prijzen uit voor het grimmige vuistgevecht:
een potig muildier bracht hij aan en bond het vast in de kring,
zes jaar oud en nog nooit onder het juk gebracht, heel moeilijk te temmen;
τῷ δ᾽ ἄρα νικηθέντι τίθει δέπας ἀμφικύπελλον.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
Ἀτρεΐδη τε καὶ ἄλλοι ἐϋκνήμιδες Ἀχαιοὶ
ἄνδρε δύω περὶ τῶνδε κελεύομεν, ὥ περ ἀρίστω,
πὺξ μάλ᾽ ἀνασχομένω πεπληγέμεν· ᾧ δέ κ᾽ Ἀπόλλων




660
en voor de verliezer loofde hij een beker uit met twee kelken.
Hij stelde zich op tussen de Grieken en kondigde het volgende aan:
"Zoon van Atreus en ook alle andere goedbewapende Grieken,
ik nodig de twee sterkste mannen uit om voor deze prijzen
de vuisten te ballen om toe te slaan: aan wie Apollo de zege
δώῃ καμμονίην, γνώωσι δὲ πάντες Ἀχαιοί,
ἡμίονον ταλαεργὸν ἄγων κλισίην δὲ νεέσθω·
αὐτὰρ ὃ νικηθεὶς δέπας οἴσεται ἀμφικύπελλον.
ὣς ἔφατ᾽, ὄρνυτο δ᾽ αὐτίκ᾽ ἀνὴρ ἠΰς τε μέγας τε
εἰδὼς πυγμαχίης υἱὸς Πανοπῆος Ἐπειός,




665
toekent met alle Grieken tot getuigen,
die mag dit stoere muildier meenemen naar zijn tent,
de verliezer mag de beker met twee kelken meenemen".
Dat zei hij en meteen stond een forse, grote kerel op,
doorkneed in de bokskunst, Epeios de zoon van Panopeus,
ἅψατο δ᾽ ἡμιόνου ταλαεργοῦ φώνησέν τε·
ἆσσον ἴτω ὅς τις δέπας οἴσεται ἀμφικύπελλον·
ἡμίονον δ᾽ οὔ φημί τιν᾽ ἀξέμεν ἄλλον Ἀχαιῶν
πυγμῇ νικήσαντ᾽, ἐπεὶ εὔχομαι εἶναι ἄριστος.
ἦ οὐχ ἅλις ὅττι μάχης ἐπιδεύομαι; οὐδ᾽ ἄρα πως ἦν




670
Hij pakte het stoere muildier vast en zei:
"Laat maar komen wie de beker met twee kelken in de wacht slepen wil,
ik verzeker jullie dat niemand anders van de Grieken dit muildier meeneemt
door een overwinning in de bokswedstrijd, want ik ben daarin de sterkste.
Is het al niet genoeg dat ik in de krijgskunst achterblijf?
ἐν πάντεσσ᾽ ἔργοισι δαήμονα φῶτα γενέσθαι.
ὧδε γὰρ ἐξερέω, τὸ δὲ καὶ τετελεσμένον ἔσται·
ἀντικρὺ χρόα τε ῥήξω σύν τ᾽ ὀστέ᾽ ἀράξω.
κηδεμόνες δέ οἱ ἐνθάδ᾽ ἀολλέες αὖθι μενόντων,
οἵ κέ μιν ἐξοίσουσιν ἐμῇς ὑπὸ χερσὶ δαμέντα.




675
Je kunt toch niet in alles de beste zijn!
Maar dit verzeker ik jullie: zo zal het aflopen,
zijn huid zal ik regelrecht verscheuren en zijn botten kraken.
Laten zijn verzorgers hier maar in rijen wachten
om hem weg te dragen, verslagen door mijn handen".
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα πάντες ἀκὴν ἐγένοντο σιωπῇ.
Εὐρύαλος δέ οἱ οἶος ἀνίστατο ἰσόθεος φὼς
Μηκιστῆος υἱὸς Ταλαϊονίδαο ἄνακτος,
ὅς ποτε Θήβας δ᾽ ἦλθε δεδουπότος Οἰδιπόδαο
ἐς τάφον· ἔνθα δὲ πάντας ἐνίκα Καδμείωνας.




680
Dat zei hij en zij werden allemaal stil.
Euryalos alleen stond op in hun midden, de godgelijke held,
zoon van Talaos's zoon, vorst Mekisteus,
die ooit naar Thebe was gekomen na de dood van Oidipous,
voor de begrafenisspelen en daar alle Kadmeërs had overwonnen.
τὸν μὲν Τυδεΐδης δουρὶ κλυτὸς ἀμφεπονεῖτο
θαρσύνων ἔπεσιν, μέγα δ᾽ αὐτῷ βούλετο νίκην.
ζῶμα δέ οἱ πρῶτον παρακάββαλεν, αὐτὰρ ἔπειτα
δῶκεν ἱμάντας ἐϋτμήτους βοὸς ἀγραύλοιο.
τὼ δὲ ζωσαμένω βήτην ἐς μέσσον ἀγῶνα,




685
Hem stond Diomedes, beroemd om zijn lans, terzijde en hij moedigde
hem aan, want hij gunde hem van harte de zege.
Hij gespte hem eerst de lendendoek om en vervolgens
gaf hij hem de boksriemen, goed gesneden van rundleer.
Toen stapten zij beiden, gegord tot de strijd, de kring in.
ἄντα δ᾽ ἀνασχομένω χερσὶ στιβαρῇσιν ἅμ᾽ ἄμφω
σύν ῥ᾽ ἔπεσον, σὺν δέ σφι βαρεῖαι χεῖρες ἔμιχθεν.
δεινὸς δὲ χρόμαδος γενύων γένετ᾽, ἔρρεε δ᾽ ἱδρὼς
πάντοθεν ἐκ μελέων· ἐπὶ δ᾽ ὄρνυτο δῖος Ἐπειός,
κόψε δὲ παπτήναντα παρήϊον· οὐδ᾽ ἄρ᾽ ἔτι δὴν




690
Zij hielden beiden hun stevige vuisten aan elkaar voor
en raakten slaags: hun stevige armen raakten in elkaar verstrengeld
en een geducht gekraak klonk van hun kaken en aan alle kanten
gutste het zweet van hun leden; en de stoere Epeios sprong toe
en gaf de ander die hem beloerde een kaakstoot en niet lang
ἑστήκειν· αὐτοῦ γὰρ ὑπήριπε φαίδιμα γυῖα.
ὡς δ᾽ ὅθ᾽ ὑπὸ φρικὸς Βορέω ἀναπάλλεται ἰχθὺς
θίν᾽ ἐν , μέλαν δέ ἑ κῦμα κάλυψεν,
ὣς πληγεὶς ἀνέπαλτ᾽· αὐτὰρ μεγάθυμος Ἐπειὸς
χερσὶ λαβὼν ὤρθωσε· φίλοι δ᾽ ἀμφέσταν ἑταῖροι,




695
meer stond hij overeind, want ter plekke begaven hem zijn sterke knieën.
Zoals wanneer een vis opspringt aan het door de Noordenwind met zeewier
bedekte strand en weer onderduikt in de donkere golving,
zo sprong hij op bij de stoot, maar groothartig ving Epeios
hem op in zijn armen en zette hem weer neer. Zijn vrienden kwamen
οἵ μιν ἄγον δι᾽ ἀγῶνος ἐφελκομένοισι πόδεσσιν
αἷμα παχὺ πτύοντα κάρη βάλλονθ᾽ ἑτέρωσε·
κὰδ δ᾽ ἀλλοφρονέοντα μετὰ σφίσιν εἷσαν ἄγοντες,
αὐτοὶ δ᾽ οἰχόμενοι κόμισαν δέπας ἀμφικύπελλον.



699
om hem heen staan en voerden hem weg door de kring heen met slepende
voeten: terwijl hij dik bloed uitbraakte en met zijn hoofd van de ene kant
naar de andere zwalkte en helemaal knock-out was, zetten zij hem tussen hen in,
en zij gingen de schaal met twee kelken ophalen.


23, 700 - 739: Een worstelwedstrijd tussen Odysseus en de grote Aias.


Πηλεΐδης δ᾽ αἶψ᾽ ἄλλα κατὰ τρίτα θῆκεν ἄεθλα
δεικνύμενος Δαναοῖσι παλαισμοσύνης ἀλεγεινῆς,
τῷ μὲν νικήσαντι μέγαν τρίποδ᾽ ἐμπυριβήτην,
τὸν δὲ δυωδεκάβοιον ἐνὶ σφίσι τῖον Ἀχαιοί·
ἀνδρὶ δὲ νικηθέντι γυναῖκ᾽ ἐς μέσσον ἔθηκε,
πολλὰ δ᾽ ἐπίστατο ἔργα, τίον δέ ἑ τεσσαράβοιον.
700




705
- Achilleus loofde hierna een derde combinatie kampprijzen uit
en toonde ze aan de Grieken voor de pijnlijke worstelkamp;
voor de winnaar een grote drievoet om boven het vuur te zetten,
die de Grieken schatten op een waarde van twaalf runderen,
en voor de verliezer loofde hij een vrouw uit die behendig was
in veel verschillend werk, die ze op vier runderen taxeerden.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
ὄρνυσθ᾽ οἳ καὶ τούτου ἀέθλου πειρήσεσθον.
ὣς ἔφατ᾽, ὦρτο δ᾽ ἔπειτα μέγας Τελαμώνιος Αἴας,
ἂν δ᾽ Ὀδυσεὺς πολύμητις ἀνίστατο κέρδεα εἰδώς.
ζωσαμένω δ᾽ ἄρα τώ γε βάτην ἐς μέσσον ἀγῶνα,




710
Hij ging staan en sprak tussen de Grieken:
"Kom nu maar op, wie met z'n tweeën ook naar deze prijzen wil dingen."
Zo sprak hij en daarop verrees de grote zoon van Telamon, Aias,
maar de listige Odysseus, in slimheid doorkneed, stond ook op.
Na zich gegord te hebben stapten zij beiden naar het midden van de kring,
ἀγκὰς δ᾽ ἀλλήλων λαβέτην χερσὶ στιβαρῇσιν
ὡς ὅτ᾽ ἀμείβοντες, τούς τε κλυτὸς ἤραρε τέκτων
δώματος ὑψηλοῖο βίας ἀνέμων ἀλεείνων.
τετρίγει δ᾽ ἄρα νῶτα θρασειάων ἀπὸ χειρῶν
ἑλκόμενα στερεῶς· κατὰ δὲ νότιος ῥέεν ἱδρώς,




715
en omvatten elkaar bij de armen met hun stevige handen,
zoals spanten, die een kundige bouwer samenvoegt
boven aan een hoog huis, om het stormgeweld te trotseren.
Hun ruggen kraakten, toen zij met hun zware handen er stevig
aan trokken, en zweet droop tappelings naar omlaag,
πυκναὶ δὲ σμώδιγγες ἀνὰ πλευράς τε καὶ ὤμους
αἵματι φοινικόεσσαι ἀνέδραμον· οἳ δὲ μάλ᾽ αἰεὶ
νίκης ἱέσθην τρίποδος πέρι ποιητοῖο·
οὔτ᾽ Ὀδυσεὺς δύνατο σφῆλαι οὔδει τε πελάσσαι,
οὔτ᾽ Αἴας δύνατο, κρατερὴ δ᾽ ἔχεν ἲς Ὀδυσῆος.




720
en vele bloedrode striemen liepen over hun borstkas
en schouders, maar zij hielden steeds maar vol,
belust op de overwinning om de mooi vervaardigde drievoet.
Maar noch was Odysseus in staat de ander te vloeren,
noch kon Aias dit, want dat blokkeerde de kracht van Odysseus.
ἀλλ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ ἀνίαζον ἐϋκνήμιδας Ἀχαιούς,
δὴ τότε μιν προσέειπε μέγας Τελαμώνιος Αἴας·
διογενὲς Λαερτιάδη πολυμήχαν᾽ Ὀδυσσεῦ
ἤ μ᾽ ἀνάειρ᾽, ἢ ἐγὼ σέ· τὰ δ᾽ αὖ Διὶ πάντα μελήσει.
ὣς εἰπὼν ἀνάειρε· δόλου δ᾽ οὐ λήθετ᾽ Ὀδυσσεύς·




725
Maar toen de goedgewapende Grieken dan onrustig werden,
zei de grote zoon van Telamon, Aias: "Van de goden geborene
zoon van Laërtes, listenrijke Odysseus, ofwel til jij mij op,
ofwel ik jou, de rest laten wij dan over aan Zeus". Na deze woorden
wrikte hij hem omhoog, maar Odysseus had zijn sluwheid paraat
κόψ᾽ ὄπιθεν κώληπα τυχών, ὑπέλυσε δὲ γυῖα,
κὰδ δ᾽ ἔβαλ᾽ ἐξοπίσω· ἐπὶ δὲ στήθεσσιν Ὀδυσσεὺς
κάππεσε· λαοὶ δ᾽ αὖ θηεῦντό τε θάμβησάν τε.
δεύτερος αὖτ᾽ ἀνάειρε πολύτλας δῖος Ὀδυσσεύς,
κίνησεν δ᾽ ἄρα τυτθὸν ἀπὸ χθονός, οὐδ᾽ ἔτ᾽ ἄειρεν,




730
en hij schopte hem van achteren in zijn knieholte en verlamde zijn leden,
en hij wierp hem achterover maar bovenop zijn borst stortte Odysseus
neer: de manschappen keken toe met bewondering.
Daarop probeerde de onversaagde Odysseus hem nog op te tillen,
en hij kreeg hem een klein beetje van de grond maar
ἐν δὲ γόνυ γνάμψεν· ἐπὶ δὲ χθονὶ κάππεσον ἄμφω
πλησίοι ἀλλήλοισι, μιάνθησαν δὲ κονίῃ.
καί νύ κε τὸ τρίτον αὖτις ἀναΐξαντ᾽ ἐπάλαιον,
εἰ μὴ Ἀχιλλεὺς αὐτὸς ἀνίστατο καὶ κατέρυκε·
μηκέτ᾽ ἐρείδεσθον, μὴ δὲ τρίβεσθε κακοῖσι·




735
optillen lukte hem niet, maar hij lichtte hem pootje en allebei vielen zij
op de grond, vlak bij elkaar en zij raakten bevuild onder stof.
En nu zouden zij voor de derde keer op elkaar afgestoven zijn als niet
Achilleus in eigen persoon opgestaan was en hen tegen had gehouden:
"Mat jullie twee nu maar niet verder af en staak de strijd,
νίκη δ᾽ ἀμφοτέροισιν· ἀέθλια δ᾽ ἶσ᾽ ἀνελόντες
ἔρχεσθ᾽, ὄφρα καὶ ἄλλοι ἀεθλεύωσιν Ἀχαιοί.
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα τοῦ μάλα μὲν κλύον ἠδὲ πίθοντο,
καί ῥ᾽ ἀπομορξαμένω κονίην δύσαντο χιτῶνας.



739
de overwinning is aan beiden: jullie krijgen dezelfde prijs toegekend;
dan kunnen ook de andere Grieken elkaar nog bekampen".
Zo sprak hij en zij gaven gehoor aan hem en volgden het op
en zij schraapten het stof van zich af en trokken hun chithoons weer aan.


23, 740 - 797: Hardloopwedstrijd; Athene helpt Odysseus.


Πηλεΐδης δ᾽ αἶψ᾽ ἄλλα τίθει ταχυτῆτος ἄεθλα
ἀργύρεον κρητῆρα τετυγμένον· ἓξ δ᾽ ἄρα μέτρα
χάνδανεν, αὐτὰρ κάλλει ἐνίκα πᾶσαν ἐπ᾽ αἶαν
πολλόν, ἐπεὶ Σιδόνες πολυδαίδαλοι εὖ ἤσκησαν,
Φοίνικες δ᾽ ἄγον ἄνδρες ἐπ᾽ ἠεροειδέα πόντον,
στῆσαν δ᾽ ἐν λιμένεσσι, Θόαντι δὲ δῶρον ἔδωκαν·
740




745
- Prompt loofde Achilleus andere kampprijzen uit voor snelheid:
een mengvat van zilver gemaakt, zes maten van inhoud,
in schoonheid overtrof het verreweg alle over heel de wereld
daar vaardige ambachtslieden van Sidon het knap hadden gemaakt;
de Foinikiërs hadden het over de nevelige zee vervoerd en,
geland in de haven, aan Thoas cadeau gedaan.
υἷος δὲ Πριάμοιο Λυκάονος ὦνον ἔδωκε
Πατρόκλῳ ἥρωϊ Ἰησονίδης Εὔνηος.
καὶ τὸν Ἀχιλλεὺς θῆκεν ἄεθλον οὗ ἑτάροιο,
ὅς τις ἐλαφρότατος ποσσὶ κραιπνοῖσι πέλοιτο·
δευτέρῳ αὖ βοῦν θῆκε μέγαν καὶ πίονα δημῷ,




750
Euneos, de kleinzoon van Iason, had het aan de held Patroklos
als losprijs gegeven voor Lykaon, Priamos' zoon.
Die loofde nu Achilleus uit als kampprijs ter ere van zijn vriend
voor wie de snelste zijn zou met vlugge voeten;
en voor de tweede loofde hij een groot rund uit, glanzend van vet;
ἡμιτάλαντον δὲ χρυσοῦ λοισθήϊ᾽ ἔθηκε.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
ὄρνυσθ᾽ οἳ καὶ τούτου ἀέθλου πειρήσεσθε.
ὣς ἔφατ᾽, ὄρνυτο δ᾽ αὐτίκ᾽ Ὀϊλῆος ταχὺς Αἴας,
ἂν δ᾽ Ὀδυσεὺς πολύμητις, ἔπειτα δὲ Νέστορος υἱὸς




755
en een half talent goud stelde hij beschikbaar voor de minste.
Hij stond op en kondigde af aan de Grieken:
"Kom maar op, wie maar aan deze uitdaging wil meedoen".
Zo sprak hij en meteen stond de snelle Aias op, zoon van Oïleus
en op stond de listenrijke Odysseus en vervolgens Nestors zoon
Ἀντίλοχος· ὃ γὰρ αὖτε νέους ποσὶ πάντας ἐνίκα.
στὰν δὲ μεταστοιχί· σήμηνε δὲ τέρματ᾽ Ἀχιλλεύς.
τοῖσι δ᾽ ἀπὸ νύσσης τέτατο δρόμος· ὦκα δ᾽ ἔπειτα
ἔκφερ᾽ Ὀϊλιάδης· ἐπὶ δ᾽ ὄρνυτο δῖος Ὀδυσσεὺς
ἄγχι μάλ᾽, ὡς ὅτε τίς τε γυναικὸς ἐϋζώνοιο




760
Antilochos: die overtrof namelijk alle jongeren in snelheid.
Zij stelden zich op in een rij en Achilleus wees hen de eindpaal.
Al vanaf de startlijn was de strijd volop gaande en al snel lag
Oïleus' zoon op kop en vlak achter hem kwam de edele Odysseus
zo dicht op zijn hielen, als wanneer een weefstok van een vrouw
στήθεός ἐστι κανών, ὅν τ᾽ εὖ μάλα χερσὶ τανύσσῃ
πηνίον ἐξέλκουσα παρὲκ μίτον, ἀγχόθι δ᾽ ἴσχει
στήθεος· ὣς Ὀδυσεὺς θέεν ἐγγύθεν, αὐτὰρ ὄπισθεν
ἴχνια τύπτε πόδεσσι πάρος κόνιν ἀμφιχυθῆναι·
κὰδ δ᾽ ἄρα οἱ κεφαλῆς χέ᾽ ἀϋτμένα δῖος Ὀδυσσεὺς




765
met mooie leest vlak bij haar borst komt en zij hem stevig aantrekt, terwijl
ze de inslag door de schering trekt met haar handen en dicht bij haar
borst houdt: zo dicht achter hem rende Odysseus en achter hem
trad hij in diens voetspoor, voordat dit weer onder het stof verdween.
De edele Odysseus stootte zwaar gehijg uit langs diens hoofd,
αἰεὶ ῥίμφα θέων· ἴαχον δ᾽ ἐπὶ πάντες Ἀχαιοὶ
νίκης ἱεμένῳ, μάλα δὲ σπεύδοντι κέλευον.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ πύματον τέλεον δρόμον, αὐτίκ᾽ Ὀδυσσεὺς
εὔχετ᾽ Ἀθηναίῃ γλαυκώπιδι ὃν κατὰ θυμόν·
κλῦθι θεά, ἀγαθή μοι ἐπίρροθος ἐλθὲ ποδοῖιν.




770
steeds snel voortrennend; alle Grieken juichten hem toe in zijn zucht
naar de zege en zij vuurden hem luid aan bij zijn poging.
Maar toen zij het einde van de baan naderden, toen bad
Odysseus in stilte tot de helderogige Athene:
"Verhoor mij, godin, en kom alsjeblieft mijn voeten te hulp".
ὣς ἔφατ᾽ εὐχόμενος· τοῦ δ᾽ ἔκλυε Παλλὰς Ἀθήνη,
γυῖα δ᾽ ἔθηκεν ἐλαφρά, πόδας καὶ χεῖρας ὕπερθεν.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ τάχ᾽ ἔμελλον ἐπαΐξασθαι ἄεθλον,
ἔνθ᾽ Αἴας μὲν ὄλισθε θέων, βλάψεν γὰρ Ἀθήνη,
τῇ ῥα βοῶν κέχυτ᾽ ὄνθος ἀποκταμένων ἐριμύκων,




775
Dat bad hij en Pallas Athene verhoorde hem
en maakte zijn ledematen licht, zijn handen en voeten.
Toen zij net af zouden snellen op de kampprijs,
gleed Aias uit in zijn sprint, want Athene hinderde hem;
daar lag mest verspreid van de koeien, onder luid geloei geslacht
οὓς ἐπὶ Πατρόκλῳ πέφνεν πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς·
ἐν δ᾽ ὄνθου βοέου πλῆτο στόμα τε ῥῖνάς τε·
κρητῆρ᾽ αὖτ᾽ ἀνάειρε πολύτλας δῖος Ὀδυσσεύς,
ὡς ἦλθε φθάμενος· ὃ δὲ βοῦν ἕλε φαίδιμος Αἴας.
στῆ δὲ κέρας μετὰ χερσὶν ἔχων βοὸς ἀγραύλοιο




780
en door de snelvoetige Achilleus geofferd voor Patroklos.
Hij liep een mond en neus vol koeienstront op,
maar de edele Odysseus hief het mengvat op in triomf,
want hij kwam het eerst aan, en de koene Aias nam het rund vast
en hield zich staande met zijn handen om de hoorn van het rustieke rund
ὄνθον ἀποπτύων, μετὰ δ᾽ Ἀργείοισιν ἔειπεν·
ὢ πόποι ἦ μ᾽ ἔβλαψε θεὰ πόδας, ἣ τὸ πάρος περ
μήτηρ ὣς Ὀδυσῆϊ παρίσταται ἠδ᾽ ἐπαρήγει.
ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα πάντες ἐπ᾽ αὐτῷ ἡδὺ γέλασσαν.
Ἀντίλοχος δ᾽ ἄρα δὴ λοισθήϊον ἔκφερ᾽ ἄεθλον




785
en, terwijl hij de koeienstront uitspuwde, zei hij tussen de Grieken:
"Verdomd, mijn voeten heeft die godin laten glijden, die al steeds
als een moeder Odysseus bijstaat en hem helpt.
Dat zei hij, maar zij allen barstten om hem in een smakelijke lach uit.
Antilochos behaalde de laatste prijs en
μειδιόων, καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
εἰδόσιν ὔμμ᾽ ἐρέω πᾶσιν φίλοι, ὡς ἔτι καὶ νῦν
ἀθάνατοι τιμῶσι παλαιοτέρους ἀνθρώπους.
Αἴας μὲν γὰρ ἐμεῖ᾽ ὀλίγον προγενέστερός ἐστιν,
οὗτος δὲ προτέρης γενεῆς προτέρων τ᾽ ἀνθρώπων·




790
sprak met een glimlach tot de Grieken:
"Vrienden, ik vertel jullie niets nieuws, namelijk dat ook nu nog
de onsterfelijken de oudste mensen in ere houden,
want Aias is maar een beetje ouder dan ik
maar Odysseus is van een vorige generatie!
ὠμογέροντα δέ μίν φασ᾽ ἔμμεναι· ἀργαλέον δὲ
ποσσὶν ἐριδήσασθαι Ἀχαιοῖς, εἰ μὴ Ἀχιλλεῖ.
ὣς φάτο, κύδηνεν δὲ ποδώκεα Πηλεΐωνα.
τὸν δ᾽ Ἀχιλεὺς μύθοισιν ἀμειβόμενος προσέειπεν·
Ἀντίλοχ᾽ οὐ μέν τοι μέλεος εἰρήσεται αἶνος,




795
Hij is, zoals men zegt, een taaie grijsaard want ondoenlijk is het
voor de Grieken tegen hem hard te lopen, afgezien dan voor Achilleus".
Dat zei hij en roemde zo de Pelide.
En tot hem sprak Achilleus het volgende ten antwoord:
"Antilochos, werkelijk, niet vergeefs is deze lof uitgesproken,
ἀλλά τοι ἡμιτάλαντον ἐγὼ χρυσοῦ ἐπιθήσω.
ὣς εἰπὼν ἐν χερσὶ τίθει, ὃ δ᾽ ἐδέξατο χαίρων.

nee, ik zal er voor jou nog een half talent goud bij doen".
Met deze woorden gaf hij het hem in handen en blij nam die het aan.


23, 798 - 825: Een gevecht om de wapenrusting van Sarpedon.


αὐτὰρ Πηλεΐδης κατὰ μὲν δολιχόσκιον ἔγχος
θῆκ᾽ ἐς ἀγῶνα φέρων, κατὰ δ᾽ ἀσπίδα καὶ τρυφάλειαν
τεύχεα Σαρπήδοντος, ἅ μιν Πάτροκλος ἀπηύρα.


800
- Maar Achilleus bracht een lange lans in de kring en
plantte hem neer en hij legde een schild en een helm daarbij;
de wapens van Sarpedoon, die Patroklos hem afgenomen had.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·
ἄνδρε δύω περὶ τῶνδε κελεύομεν, ὥ περ ἀρίστω,
τεύχεα ἑσσαμένω ταμεσίχροα χαλκὸν ἑλόντε
ἀλλήλων προπάροιθεν ὁμίλου πειρηθῆναι.
ὁππότερός κε φθῇσιν ὀρεξάμενος χρόα καλόν,




805
Rechtop ging hij staan en hij sprak tussen de Grieken het volgende:
"Wij dagen twee man uit, de besten, om hun wapenrusting
aan te trekken en het huidschennende brons te nemen en
elkaar vóór de menigte te bevechten.
Wie van beiden het eerst de mooie huid zal raken en door de
ψαύσῃ δ᾽ ἐνδίνων διά τ᾽ ἔντεα καὶ μέλαν αἷμα,
τῷ μὲν ἐγὼ δώσω τόδε φάσγανον ἀργυρόηλον
καλὸν Θρηΐκιον, τὸ μὲν Ἀστεροπαῖον ἀπηύρων·
τεύχεα δ᾽ ἀμφότεροι ξυνήϊα ταῦτα φερέσθων·
καί σφιν δαῖτ᾽ ἀγαθὴν παραθήσομεν ἐν κλισίῃσιν.




810
wapenrusting heen komen zal bij de ingewanden en het donkere bloed,
aan hem zal ik dit mooie, Thracische zwaard met zilveren knoppen
schenken, dat ik van Asteropaios afnam;
allebei mogen zij die wapens samen in de wacht slepen
en ik zal hen een voortreffelijk maal voorzetten in mijn tent.
ὣς ἔφατ᾽, ὦρτο δ᾽ ἔπειτα μέγας Τελαμώνιος Αἴας,
ἂν δ᾽ ἄρα Τυδεΐδης ὦρτο, κρατερὸς Διομήδης.
οἳ δ᾽ ἐπεὶ οὖν ἑκάτερθεν ὁμίλου θωρήχθησαν,
ἐς μέσον ἀμφοτέρω συνίτην μεμαῶτε μάχεσθαι
δεινὸν δερκομένω· θάμβος δ᾽ ἔχε πάντας Ἀχαιούς.




815
Zo sprak hij en daarop rees de grote Aias op, de zoon van Telamon en
op stond ook Tydeus' zoon, de sterke Diomedes.
Toen zij zich uitgerust hadden aan weerszijden van de menigte,
stapten zij allebei strijdlustig naar het midden met grimmige blik;
ontzag maakte zich meester van de Grieken.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ σχεδὸν ἦσαν ἐπ᾽ ἀλλήλοισιν ἰόντες,
τρὶς μὲν ἐπήϊξαν, τρὶς δὲ σχεδὸν ὁρμήθησαν.
ἔνθ᾽ Αἴας μὲν ἔπειτα κατ᾽ ἀσπίδα πάντοσ᾽ ἐΐσην
νύξ᾽, οὐδὲ χρό᾽ ἵκανεν· ἔρυτο γὰρ ἔνδοθι θώρηξ·
Τυδεΐδης δ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα ὑπὲρ σάκεος μεγάλοιο




820
Maar toen zij binnen elkaars bereik waren gekomen,
sprongen zij drie maal op elkaar af en vielen elkaar drie maal aan.
Toen stootte Aias dan tegen het ronde schild maar wist de huid
niet te bereiken want daarachter hield het pantser hem tegen;
maar Tydeus' zoon mikte steeds over het grote schild heen
αἰὲν ἐπ᾽ αὐχένι κῦρε φαεινοῦ δουρὸς ἀκωκῇ.
καὶ τότε δή ῥ᾽ Αἴαντι περιδείσαντες Ἀχαιοὶ
παυσαμένους ἐκέλευσαν ἀέθλια ἶσ᾽ ἀνελέσθαι.
αὐτὰρ Τυδεΐδῃ δῶκεν μέγα φάσγανον ἥρως
σὺν κολεῷ τε φέρων καὶ ἐϋτμήτῳ τελαμῶνι.




825
op hem bij zijn keel met de punt van zijn glanzende speer.
Maar toen riepen de Grieken, zeer bezorgd om Aias,
dat zij op moesten houden en de prijs gelijkelijk verdelen.
De held Achilleus gaf daarop het grote zwaard aan Diomedes en
schonk het hem samen met de schede en de mooi gesneden bandelier.


23, 826 - 849: Een werpwedstrijd.


αὐτὰρ Πηλεΐδης θῆκεν σόλον αὐτοχόωνον
ὃν πρὶν μὲν ῥίπτασκε μέγα σθένος Ἠετίωνος·
ἀλλ᾽ ἤτοι τὸν ἔπεφνε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς,
τὸν δ᾽ ἄγετ᾽ ἐν νήεσσι σὺν ἄλλοισι κτεάτεσσι.
στῆ δ᾽ ὀρθὸς καὶ μῦθον ἐν Ἀργείοισιν ἔειπεν·




830
- Achilleus legde daarna een massieve klomp neer,
die voorheen de zeer sterke Eëtioon placht te werpen;
hem had de snelvoetige vorst Achilleus gedood maar die klomp
had hij op zijn schepen meegevoerd met zijn andere bezit.
Hij richtte zich op en sprak tussen de Grieken de woorden:
ὄρνυσθ᾽ οἳ καὶ τούτου ἀέθλου πειρήσεσθε.
εἴ οἱ καὶ μάλα πολλὸν ἀπόπροθι πίονες ἀγροί,
ἕξει μιν καὶ πέντε περιπλομένους ἐνιαυτοὺς
χρεώμενος· οὐ μὲν γάρ οἱ ἀτεμβόμενός γε σιδήρου
ποιμὴν οὐδ᾽ ἀροτὴρ εἶσ᾽ ἐς πόλιν, ἀλλὰ παρέξει.




835
"Sta nu op wie ook deze wedstrijd wil aangaan;
ook al zijn z'n vette akkers ver afgelegen,
als hij deze klomp verovert zal hij het vijf achtereenvolgende
jaren kunnen gebruiken zonder dat een herder of ploeger uit gebrek
aan ijzer naar de stad hoeft te gaan; hieraan heeft hij genoeg".
ὣς ἔφατ᾽, ὦρτο δ᾽ ἔπειτα μενεπτόλεμος Πολυποίτης,
ἂν δὲ Λεοντῆος κρατερὸν μένος ἀντιθέοιο,
ἂν δ᾽ Αἴας Τελαμωνιάδης καὶ δῖος Ἐπειός.
ἑξείης δ᾽ ἵσταντο, σόλον δ᾽ ἕλε δῖος Ἐπειός,
ἧκε δὲ δινήσας· γέλασαν δ᾽ ἐπὶ πάντες Ἀχαιοί.




840
Zo sprak hij en daarop stond de krijgshaftige Polypoites op en
op stond ook de godgelijke sterke Leonteus
en eveneens Telamons zoon Aias en vorst Epeios.
Zij vormden een rij en vorst Epeios pakte de klomp vast,
draaide rond en wierp; maar alle Grieken lachten hierom.
δεύτερος αὖτ᾽ ἀφέηκε Λεοντεὺς ὄζος Ἄρηος·
τὸ τρίτον αὖτ᾽ ἔρριψε μέγας Τελαμώνιος Αἴας
χειρὸς ἄπο στιβαρῆς, καὶ ὑπέρβαλε σήματα πάντων.
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ σόλον εἷλε μενεπτόλεμος Πολυποίτης,
ὅσσόν τίς τ᾽ ἔρριψε καλαύροπα βουκόλος ἀνήρ,




845
Als tweede wierp nu Leonteus, de afstammeling van Ares;
en als derde wierp hem nu grote Aias, zoon van Telamon
uit zijn stevige arm en hij vloog over de merktekens van allen heen.
Maar toen nu de krijgslustige Polypoites de klomp vast had gegrepen,
wierp hij hem zo ver als een koeherder zijn staf,
ἣ δέ θ᾽ ἑλισσομένη πέτεται διὰ βοῦς ἀγελαίας,
τόσσον παντὸς ἀγῶνος ὑπέρβαλε· τοὶ δὲ βόησαν.
ἀνστάντες δ᾽ ἕταροι Πολυποίταο κρατεροῖο
νῆας ἔπι γλαφυρὰς ἔφερον βασιλῆος ἄεθλον.



849
die ronddraaiend vliegt door de kudden van runderen,
zo ver wierp hij hem over de hele kring heen: zij juichten luid.
De mannen van Polypoites stonden op en zij
brachten de kampprijs van de koning naar de gekromde schepen.


23, 850 - 897: Boogschieten en speerwerpen.


αὐτὰρ ὃ τοξευτῇσι τίθει ἰόεντα σίδηρον,
κὰδ δ᾽ ἐτίθει δέκα μὲν πελέκεας, δέκα δ᾽ ἡμιπέλεκκα,
ἱστὸν δ᾽ ἔστησεν νηὸς κυανοπρῴροιο
τηλοῦ ἐπὶ ψαμάθοις, ἐκ δὲ τρήρωνα πέλειαν
λεπτῇ μηρίνθῳ δῆσεν ποδός, ἧς ἄρ᾽ ἀνώγει
τοξεύειν· ὃς μέν κε βάλῃ τρήρωνα πέλειαν,
850




855
- Daarna loofde hij voor de boogschutters violetkleurig ijzer uit,
tien bijlen met twee bladen loofde hij uit en tien met één blad
en hij richtte een mast op van een schip met donkere voorplecht
ver weg in het zand en aan de top liet hij een fladderende duif
vastbinden met een heel fijne draad aan zijn poot en daarop
liet hij mikken; 'wie de fladderende duif wist te treffen,
πάντας ἀειράμενος πελέκεας οἶκον δὲ φερέσθω·
ὃς δέ κε μηρίνθοιο τύχῃ ὄρνιθος ἁμαρτών,
ἥσσων γὰρ δὴ κεῖνος, ὃ δ᾽ οἴσεται ἡμιπέλεκκα.
ὣς ἔφατ᾽, ὦρτο δ᾽ ἔπειτα βίη Τεύκροιο ἄνακτος,
ἂν δ᾽ ἄρα Μηριόνης θεράπων ἐῢς Ἰδομενῆος.




860
mocht alle dubbele bijlen als prijs meenemen naar huis;
en wie de vogel miste maar de draad raakte, zou de
enkelbladige winnen, want hij was de mindere'.
Zo sprak hij en daarop stond de sterke koning Teukros op
en ook Meriones, de edele vazal van Idomeneus.
κλήρους δ᾽ ἐν κυνέῃ χαλκήρεϊ πάλλον ἑλόντες,
Τεῦκρος δὲ πρῶτος κλήρῳ λάχεν· αὐτίκα δ᾽ ἰὸν
ἧκεν ἐπικρατέως, οὐδ᾽ ἠπείλησεν ἄνακτι
ἀρνῶν πρωτογόνων ῥέξειν κλειτὴν ἑκατόμβην.
ὄρνιθος μὲν ἅμαρτε· μέγηρε γάρ οἱ τό γ᾽ Ἀπόλλων·




865
Zij namen lotsteentjes en schudden ze in een bronzen helm
en Teukros trof als eerste zijn lot; en terstond schoot hij
met kracht zijn pijl af maar hij verzuimde zijn heer, de booggod,
een royaal offer te zullen brengen van jeugdige lammeren;
hij miste de vogel, want dat achtte Apollo een te grote beloning,
αὐτὰρ ὃ μήρινθον βάλε πὰρ πόδα, τῇ δέδετ᾽ ὄρνις·
ἀντικρὺ δ᾽ ἀπὸ μήρινθον τάμε πικρὸς ὀϊστός.
ἣ μὲν ἔπειτ᾽ ἤϊξε πρὸς οὐρανόν, ἣ δὲ παρείθη
μήρινθος ποτὶ γαῖαν· ἀτὰρ κελάδησαν Ἀχαιοί.
σπερχόμενος δ᾽ ἄρα Μηριόνης ἐξείρυσε χειρὸς




870
maar hij trof de draad bij de poot waarmee de vogel vastgebonden was.
De scherpe pijl sneed de draad dwars af,
en de duif vloog meteen naar de hemel en de draad,
die dwarrelde omlaag naar de aarde; de Grieken barstten los in gejuich.
Haastig spande nu Meriones de boog,
τόξον· ἀτὰρ δὴ ὀϊστὸν ἔχεν πάλαι, ὡς ἴθυνεν.
αὐτίκα δ᾽ ἠπείλησεν ἑκηβόλῳ Ἀπόλλωνι
ἀρνῶν πρωτογόνων ῥέξειν κλειτὴν ἑκατόμβην.
ὕψι δ᾽ ὑπὸ νεφέων εἶδε τρήρωνα πέλειαν·
τῇ ῥ᾽ ὅ γε δινεύουσαν ὑπὸ πτέρυγος βάλε μέσσην,




875
de pijl hield hij al in zijn handen, toen de ander nog mikte;
en direct beloofde hij aan de ver-treffer Apollo
een prachtig offer te brengen van jonge lammeren.
Hoog zag hij onder de wolken de fladderende duif,
die trof hij, terwijl hij rondcirkelde, vlak onder de vleugel
ἀντικρὺ δὲ διῆλθε βέλος· τὸ μὲν ἂψ ἐπὶ γαίῃ
πρόσθεν Μηριόναο πάγη ποδός· αὐτὰρ ἣ ὄρνις
ἱστῷ ἐφεζομένη νηὸς κυανοπρῴροιο
αὐχέν᾽ ἀπεκρέμασεν, σὺν δὲ πτερὰ πυκνὰ λίασθεν.
ὠκὺς δ᾽ ἐκ μελέων θυμὸς πτάτο, τῆλε δ᾽ ἀπ᾽ αὐτοῦ




880
en de pijl ging er dwars doorheen en hij viel terug
vóór de voet van Meriones en prikte de grond in, maar de vogel
streek neer op de mast van het schip met donkere voorsteven
en liet zijn nek hangen en de stevige vleugels klapten ineen
en al snel vlood het leven uit zijn leden en ver van Meriones
κάππεσε· λαοὶ δ᾽ αὖ θηεῦντό τε θάμβησάν τε.
ἂν δ᾽ ἄρα Μηριόνης πελέκεας δέκα πάντας ἄειρε,
Τεῦκρος δ᾽ ἡμιπέλεκκα φέρεν κοίλας ἐπὶ νῆας.
αὐτὰρ Πηλεΐδης κατὰ μὲν δολιχόσκιον ἔγχος,
κὰδ δὲ λέβητ᾽ ἄπυρον βοὸς ἄξιον ἀνθεμόεντα




885
viel hij neer: de manschappen zagen het met verbazing.
Maar Meriones oogstte alle tien tweesnijdende bijlen,
terwijl Teukros de éénsnijdende naar de holle schepen droeg.
- Maar Peleus' zoon bracht een lange speer
in de kring en een gloednieuwe ketel, een rund waard,
θῆκ᾽ ἐς ἀγῶνα φέρων· καί ῥ᾽ ἥμονες ἄνδρες ἀνέσταν·
ἂν μὲν ἄρ᾽ Ἀτρεΐδης εὐρὺ κρείων Ἀγαμέμνων,
ἂν δ᾽ ἄρα Μηριόνης, θεράπων ἐῢς Ἰδομενῆος.
τοῖσι δὲ καὶ μετέειπε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς·
Ἀτρεΐδη· ἴδμεν γὰρ ὅσον προβέβηκας ἁπάντων




890
met bloemmotieven versierd; en de speerwerpers meldden zich.
Op stond nu Atreus' zoon, de wijd heersende Agamemnon,
ook Meriones stond op, de edele vazal van Idomeneus.
Tussen hen sprak de snelvoetige, nobele Achilleus:
"Atride, wij weten hoezeer jij uitsteekt boven allen
ἠδ᾽ ὅσσον δυνάμει τε καὶ ἥμασιν ἔπλευ ἄριστος·
ἀλλὰ σὺ μὲν τόδ᾽ ἄεθλον ἔχων κοίλας ἐπὶ νῆας
ἔρχευ, ἀτὰρ δόρυ Μηριόνῃ ἥρωϊ πόρωμεν,
εἰ σύ γε σῷ θυμῷ ἐθέλοις· κέλομαι γὰρ ἔγωγε.
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησεν ἄναξ ἀνδρῶν Ἀγαμέμνων·




895
en hoezeer jij altijd in kracht en speerwerpen de beste bent.
Keer jij dus terug naar de holle schepen met deze kampprijs,
maar laten wij de lans aan de held Meriones schenken,
als jij daarmee in kunt stemmen: dat is mijn voorstel".
Zo sprak hij en de heer der mannen Agamemnon ging akkoord.
δῶκε δὲ Μηριόνῃ δόρυ χάλκεον· αὐτὰρ ὅ γ᾽ ἥρως
Ταλθυβίῳ κήρυκι δίδου περικαλλὲς ἄεθλον.

Zo gaf hij de bronsgepunte lans aan Meriones en hij, de held,
droeg de wondermooie ketel over aan zijn heraut, Talthybios.






Terug naar inhoudsopgave llias