1 -
89: Hektor vergeefs vermaand door zijn ouders. 90 - 130: Hektor wacht Achilleus op. 131 - 166: Hektor slaat op de vlucht, achtervolgd door Achilleus. 167 - 223: Zeus weegt Hektors lot. 224 - 246: Athene misleidt Hektor. 247 - 305: Hektor probeert vergeefs een akkoord en doorziet Athene's rol. 306 - 366: De dood van Hektor. 367 - 404: Lijkschennis door de Grieken. 405 - 436: Jammerklachten van Priamos en Hekabe. 437 - 515: Andromache. |
Ὣς οἳ μὲν κατὰ ἄστυ πεφυζότες ἠΰτε νεβροὶ ἱδρῶ ἀπεψύχοντο πίον τ᾽ ἀκέοντό τε δίψαν κεκλιμένοι καλῇσιν ἐπάλξεσιν· αὐτὰρ Ἀχαιοὶ τείχεος ἆσσον ἴσαν σάκε᾽ ὤμοισι κλίναντες. Ἕκτορα δ᾽ αὐτοῦ μεῖναι ὀλοιὴ μοῖρα πέδησεν |
5 |
- Zo nu
waren de Trojanen als hinden de stad in gevlucht; zij koelden hun zweet, dronken en lesten zo hun dorst, geleund tegen de sterke kantelen. Maar de Grieken naderden de stadsmuur steeds dichter, het schild tegen de schouders geleund. Het verderfelijke lot liet Hektor daar blijven, |
Ἰλίου προπάροιθε πυλάων τε Σκαιάων. αὐτὰρ Πηλείωνα προσηύδα Φοῖβος Ἀπόλλων· τίπτέ με Πηλέος υἱὲ ποσὶν ταχέεσσι διώκεις αὐτὸς θνητὸς ἐὼν θεὸν ἄμβροτον; οὐδέ νύ πώ με ἔγνως ὡς θεός εἰμι, σὺ δ᾽ ἀσπερχὲς μενεαίνεις. |
10 |
vóór de
Skaiïsche Poort van Ilios. Toen dan zei Foibos Apollo tegen Peleus' zoon: "Waarom toch, Pelide, achtervolg je mij met je snelle voeten, jij, een sterveling, terwijl ik een onsterfelijke god ben? Heb je dan nog niet begrepen dat ik een god ben, komt het daardoor dat je je zo aftobt? |
ἦ νύ τοι οὔ τι μέλει Τρώων πόνος, οὓς
ἐφόβησας, οἳ δή τοι εἰς ἄστυ ἄλεν, σὺ δὲ δεῦρο λιάσθης. οὐ μέν με κτενέεις, ἐπεὶ οὔ τοι μόρσιμός εἰμι. τὸν δὲ μέγ᾽ ὀχθήσας προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς· ἔβλαψάς μ᾽ ἑκάεργε θεῶν ὀλοώτατε πάντων |
15 |
Je
maalt zeker niet om de strijd tegen de Trojanen, die je
verjoeg: zij hebben zich verschanst in de stad, terwijl jij hierheen afdwaalde. Mij zul je toch echt niet doden: dat is mijn lot niet". Hevig verontwaardigd sprak de snelvoetige Achilleus: "Je hebt mij misleid, ver-treffer en verderfelijkste god, |
ἐνθάδε νῦν τρέψας ἀπὸ τείχεος· ἦ κ᾽ ἔτι πολλοὶ γαῖαν ὀδὰξ εἷλον πρὶν Ἴλιον εἰσαφικέσθαι. νῦν δ᾽ ἐμὲ μὲν μέγα κῦδος ἀφείλεο, τοὺς δὲ σάωσας ῥηϊδίως, ἐπεὶ οὔ τι τίσιν γ᾽ ἔδεισας ὀπίσσω. ἦ σ᾽ ἂν τισαίμην, εἴ μοι δύναμίς γε παρείη. |
20 |
door
mij hierheen mee te lokken, weg van de stadsmuur. Heus, velen zouden in het stof hebben gebeten en Ilios niet hebben bereikt. Maar nu ontstal jij me veel roem door hen te redden: makkelijk hoor; jij hoeft immers verder geen wraak te vrezen! Werkelijk, wreken zou ik me, als ik daartoe de macht had". |
ὣς εἰπὼν προτὶ ἄστυ μέγα φρονέων ἐβεβήκει, σευάμενος ὥς θ᾽ ἵππος ἀεθλοφόρος σὺν ὄχεσφιν, ὅς ῥά τε ῥεῖα θέῃσι τιταινόμενος πεδίοιο· ὣς Ἀχιλεὺς λαιψηρὰ πόδας καὶ γούνατ᾽ ἐνώμα. τὸν δ᾽ ὃ γέρων Πρίαμος πρῶτος ἴδεν ὀφθαλμοῖσι |
25 |
Met
deze woorden was hij al op weg naar de stad, vol trots voortijlend als een prijswinnend paard met zijn wagen dat licht galoppeert door de vlakte, zijn leden strekkend: zo soepel bewoog Achilleus zijn voeten en knieën. Hem nu zag als eerste de oude Priamos met eigen ogen |
παμφαίνονθ᾽ ὥς τ᾽ ἀστέρ᾽ ἐπεσσύμενον πεδίοιο, ὅς ῥά τ᾽ ὀπώρης εἶσιν, ἀρίζηλοι δέ οἱ αὐγαὶ φαίνονται πολλοῖσι μετ᾽ ἀστράσι νυκτὸς ἀμολγῷ, ὅν τε κύν᾽ Ὠρίωνος ἐπίκλησιν καλέουσι. λαμπρότατος μὲν ὅ γ᾽ ἐστί, κακὸν δέ τε σῆμα τέτυκται, |
30 |
aan
komen stormen door de vlakte, glanzend als de ster die in de nazomer opkomt - heel helder schijnen zijn stralen tussen talloze andere sterren in het duister van de nacht: met de bijnaam 'hond van Orion' duidt men hem aan; hij is wel de helderste, maar toch is hij een slecht teken |
καί τε φέρει πολλὸν πυρετὸν δειλοῖσι
βροτοῖσιν· ὣς τοῦ χαλκὸς ἔλαμπε περὶ στήθεσσι θέοντος. ᾤμωξεν δ᾽ ὃ γέρων, κεφαλὴν δ᾽ ὅ γε κόψατο χερσὶν ὑψόσ᾽ ἀνασχόμενος, μέγα δ᾽ οἰμώξας ἐγεγώνει λισσόμενος φίλον υἱόν· ὃ δὲ προπάροιθε πυλάων |
35 |
want
hij brengt veel koorts voor de ongelukkige mensen - zó glansde het brons om zijn borst terwijl hij voortsnelde. Hij, de grijsaard, begon te jammeren en beukte zijn hoofd met zijn handen die hij hoog ophief en onder gejammer smeekte hij roepend tot zijn zoon, die voor de poort tot staan was gekomen, |
ἑστήκει ἄμοτον μεμαὼς Ἀχιλῆϊ μάχεσθαι· τὸν δ᾽ ὃ γέρων ἐλεεινὰ προσηύδα χεῖρας ὀρεγνύς· Ἕκτορ μή μοι μίμνε φίλον τέκος ἀνέρα τοῦτον οἶος ἄνευθ᾽ ἄλλων, ἵνα μὴ τάχα πότμον ἐπίσπῃς Πηλεΐωνι δαμείς, ἐπεὶ ἦ πολὺ φέρτερός ἐστι |
40 |
onbeweeglijk, verlangend met Achilleus de strijd aan te
gaan. Tot hem zei de grijsaard, smekend, terwijl hij de handen uitstrekte: "Hektor, m'n dierbare zoon, wacht me toch die kerel niet op in je eentje, zonder de anderen, opdat je niet je ondergang vindt, gedood door Peleus' zoon, hij is immers veel sterker, |
σχέτλιος· αἴθε θεοῖσι φίλος τοσσόνδε γένοιτο ὅσσον ἐμοί· τάχα κέν ἑ κύνες καὶ γῦπες ἔδοιεν κείμενον· ἦ κέ μοι αἰνὸν ἀπὸ πραπίδων ἄχος ἔλθοι· ὅς μ᾽ υἱῶν πολλῶν τε καὶ ἐσθλῶν εὖνιν ἔθηκε κτείνων καὶ περνὰς νήσων ἔπι τηλεδαπάων. |
45 |
en
koppig! Ach was hij aan de goden maar even weinig geliefd als aan mij; dan lag hij weldra als prooi voor honden en gieren, en een vreselijke last was dan af van mijn hart gewenteld. Hij heeft mij beroofd van veel edele zonen, door hen te doden of te verkopen op verre eilanden. |
καὶ γὰρ νῦν δύο παῖδε Λυκάονα καὶ Πολύδωρον οὐ δύναμαι ἰδέειν Τρώων εἰς ἄστυ ἀλέντων, τούς μοι Λαοθόη τέκετο κρείουσα γυναικῶν. ἀλλ᾽ εἰ μὲν ζώουσι μετὰ στρατῷ, ἦ τ᾽ ἂν ἔπειτα χαλκοῦ τε χρυσοῦ τ᾽ ἀπολυσόμεθ᾽, ἔστι γὰρ ἔνδον· |
50 |
Ook nu
kan ik twee zoons, Lykaon en Polydoros, niet ontdekken tussen de Trojanen die zich binnen de stad verschansen: mijn zonen bij de vorstelijke Laothoë. Maar als zij nog in leven zijn in hun legerkamp, dan, werkelijk, zal ik ze vrijkopen met brons en goud: daar is immers binnen genoeg van, |
πολλὰ γὰρ ὤπασε παιδὶ γέρων ὀνομάκλυτος Ἄλτης. εἰ δ᾽ ἤδη τεθνᾶσι καὶ εἰν Ἀΐδαο δόμοισιν, ἄλγος ἐμῷ θυμῷ καὶ μητέρι τοὶ τεκόμεσθα· λαοῖσιν δ᾽ ἄλλοισι μινυνθαδιώτερον ἄλγος ἔσσεται, ἢν μὴ καὶ σὺ θάνῃς Ἀχιλῆϊ δαμασθείς. |
55 |
want de
oude roemvolle Altes gaf aan zijn dochter veel mee; maar als zij al dood zijn en in Hades' woning verblijven, hebben wij smart voortgebracht voor onszelf en de moeder. Voor de rest van het krijgsvolk zal de smart minder zijn, als niet ook jij sterft, gedood door Achilleus. |
ἀλλ᾽ εἰσέρχεο τεῖχος ἐμὸν τέκος, ὄφρα σαώσῃς Τρῶας καὶ Τρῳάς, μὴ δὲ μέγα κῦδος ὀρέξῃς Πηλεΐδῃ, αὐτὸς δὲ φίλης αἰῶνος ἀμερθῇς. πρὸς δ᾽ ἐμὲ τὸν δύστηνον ἔτι φρονέοντ᾽ ἐλέησον δύσμορον, ὅν ῥα πατὴρ Κρονίδης ἐπὶ γήραος οὐδῷ |
60 |
Maar
kom, m'n zoon, binnen de stadsmuur, opdat je redding
brengt aan de Trojaanse mannen en vrouwen en je geen grote roem bezorgt aan Peleus' zoon door zelf je leven te verliezen. Heb bovendien erbarmen met mij, ongelukkige, nu ik nog bij zinnen ben maar rampzalig, omdat vader Zeus mij nog op de drempel van de ouderdom, |
αἴσῃ ἐν ἀργαλέῃ φθίσει κακὰ πόλλ᾽ ἐπιδόντα υἷάς τ᾽ ὀλλυμένους ἑλκηθείσας τε θύγατρας, καὶ θαλάμους κεραϊζομένους, καὶ νήπια τέκνα βαλλόμενα προτὶ γαίῃ ἐν αἰνῇ δηϊοτῆτι, ἑλκομένας τε νυοὺς ὀλοῇς ὑπὸ χερσὶν Ἀχαιῶν. |
65 |
in
tobberij laat verkwijnen nu ik veel ellende aan moet zien: stervende zonen en gemaltraiteerde dochters, huwelijken vernietigd en onmondige kinderen tegen de grond gesmeten in een gruwelijke dood, schoondochters meegesleurd in de moorddadige handen der Grieken. |
αὐτὸν δ᾽ ἂν πύματόν με κύνες πρώτῃσι θύρῃσιν ὠμησταὶ ἐρύουσιν, ἐπεί κέ τις ὀξέϊ χαλκῷ τύψας ἠὲ βαλὼν ῥεθέων ἐκ θυμὸν ἕληται, οὓς τρέφον ἐν μεγάροισι τραπεζῆας θυραωρούς, οἵ κ᾽ ἐμὸν αἷμα πιόντες ἀλύσσοντες περὶ θυμῷ |
70 |
Uiteindelijk ik zelf: mij zullen de honden in de voorhof rauw verslinden, nadat er een met zijn scherpe zwaard mij getroffen heeft met een stoot en mijn hart uit mijn borst heeft geroofd, honden die ik aan de tafels in mijn paleis grootbracht als poortwachters, die zullen, dronken na het drinken van mijn bloed, |
κείσοντ᾽ ἐν προθύροισι. νέῳ δέ τε πάντ᾽
ἐπέοικεν ἄρηϊ κταμένῳ δεδαϊγμένῳ ὀξέϊ χαλκῷ κεῖσθαι· πάντα δὲ καλὰ θανόντι περ ὅττι φανήῃ· ἀλλ᾽ ὅτε δὴ πολιόν τε κάρη πολιόν τε γένειον αἰδῶ τ᾽ αἰσχύνωσι κύνες κταμένοιο γέροντος, |
75 |
in de
voorhof liggen. Bij een jonge man, gedood door het scherpe brons in de strijd, mag alles nog gezien worden, zelfs als hij neerligt: ook bij zijn dood is alles nog mooi wat je ziet; maar wanneer de honden het grijze haar en de grijze kin en de schaamdelen schennen van een gedode bejaarde, |
τοῦτο δὴ οἴκτιστον πέλεται δειλοῖσι βροτοῖσιν. ἦ ῥ᾽ ὃ γέρων, πολιὰς δ᾽ ἄρ᾽ ἀνὰ τρίχας ἕλκετο χερσὶ τίλλων ἐκ κεφαλῆς· οὐδ᾽ Ἕκτορι θυμὸν ἔπειθε. μήτηρ δ᾽ αὖθ᾽ ἑτέρωθεν ὀδύρετο δάκρυ χέουσα κόλπον ἀνιεμένη, ἑτέρηφι δὲ μαζὸν ἀνέσχε· |
80 |
dan is
dat de jammerlijkste aanblik bij de ongelukkige
stervelingen". Dat zei de grijsaard en hij trok met zijn handen aan zijn grijze haren en rukte ze uit zijn hoofd; maar hij wist Hektors gemoed niet over te halen. En zijn moeder, van haar kant, weende onder een stroom tranen en ontblootte haar borst en hield hem die voor met haar andere hand |
καί μιν δάκρυ χέουσ᾽ ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· Ἕκτορ τέκνον ἐμὸν τάδε τ᾽ αἴδεο καί μ᾽ ἐλέησον αὐτήν, εἴ ποτέ τοι λαθικηδέα μαζὸν ἐπέσχον· τῶν μνῆσαι φίλε τέκνον ἄμυνε δὲ δήϊον ἄνδρα τείχεος ἐντὸς ἐών, μὴ δὲ πρόμος ἵστασο τούτῳ |
85 |
en
onder tranen sprak zij tot hem de met nadruk de woorden: "Hektor, mijn zoon, toon hiervoor respect en heb medelijden met mij hier, als ik je ooit de leedstillende borst heb geboden; denk daar toch aan, lief kind, en houd die vijand op afstand binnen de stadsmuur en stel je niet tegen hem als boegbeeld te weer, |
σχέτλιος· εἴ περ γάρ σε κατακτάνῃ, οὔ σ᾽ ἔτ᾽
ἔγωγε κλαύσομαι ἐν λεχέεσσι φίλον θάλος, ὃν τέκον αὐτή, οὐδ᾽ ἄλοχος πολύδωρος· ἄνευθε δέ σε μέγα νῶϊν Ἀργείων παρὰ νηυσὶ κύνες ταχέες κατέδονται. |
89 |
eigenwijs! Als hij
jou immers doden zal, dan zal zeker ik niet jou op een baar kunnen bewenen, m'n kind dat ik zelf heb gebaard, noch ook jouw rijkbegiftigde vrouw: nee, ver van ons beiden zullen de snelle honden jou verslinden bij de schepen der Grieken. |
ὣς τώ γε κλαίοντε προσαυδήτην φίλον υἱὸν πολλὰ λισσομένω· οὐδ᾽ Ἕκτορι θυμὸν ἔπειθον, ἀλλ᾽ ὅ γε μίμν᾽ Ἀχιλῆα πελώριον ἆσσον ἰόντα. ὡς δὲ δράκων ἐπὶ χειῇ ὀρέστερος ἄνδρα μένῃσι βεβρωκὼς κακὰ φάρμακ᾽, ἔδυ δέ τέ μιν χόλος αἰνός, σμερδαλέον δὲ δέδορκεν ἑλισσόμενος περὶ χειῇ· |
90 95 |
- Zo
spraken zij beiden hun zoon toe onder tranen, smekend met aandrang; maar zij haalden Hektor niet over, nee, hij wachtte de geweldige Achilleus op terwijl die naderbij kwam. Zoals een slang in de bergen iemand opwacht met vergif in zijn tanden - enorme woede heeft hem in zijn bezit, vreeswekkend loert hij, opgerold in zijn hol - |
ὣς Ἕκτωρ ἄσβεστον ἔχων μένος οὐχ ὑπεχώρει πύργῳ ἔπι προὔχοντι φαεινὴν ἀσπίδ᾽ ἐρείσας· ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν· ὤ μοι ἐγών, εἰ μέν κε πύλας καὶ τείχεα δύω, Πουλυδάμας μοι πρῶτος ἐλεγχείην ἀναθήσει, |
100 |
zo deed
Hektor geen stap achteruit met onblusbare strijdlust, zijn schitterend schild had hij tegen een uitbouw gezet van een bolwerk, en verontwaardigd sprak hij tot zijn dappere zelf: "Wee mij, als ik nu de stadspoorten binnen zou gaan, zal Polydamas mij als eerste met hoon overladen, |
ὅς μ᾽ ἐκέλευε Τρωσὶ ποτὶ πτόλιν ἡγήσασθαι νύχθ᾽ ὕπο τήνδ᾽ ὀλοὴν ὅτε τ᾽ ὤρετο δῖος Ἀχιλλεύς. ἀλλ᾽ ἐγὼ οὐ πιθόμην· ἦ τ᾽ ἂν πολὺ κέρδιον ἦεν. νῦν δ᾽ ἐπεὶ ὤλεσα λαὸν ἀτασθαλίῃσιν ἐμῇσιν, αἰδέομαι Τρῶας καὶ Τρῳάδας ἑλκεσιπέπλους, |
105 |
die er
bij mij op aandrong de Trojanen vóór te gaan naar de stad onder dekking van dat nachtelijk duister, toen de nobele Achilleus verscheen. Maar ik gaf daar geen gehoor aan, achteraf toch veel beter misschien. Nu ik echter door mijn overmoed het volk in gevaar heb gebracht, schaam ik mij voor de Trojanen en de Trojaansen met slepend kleed, |
μή ποτέ τις εἴπῃσι κακώτερος ἄλλος ἐμεῖο· Ἕκτωρ ἧφι βίηφι πιθήσας ὤλεσε λαόν. ὣς ἐρέουσιν· ἐμοὶ δὲ τότ᾽ ἂν πολὺ κέρδιον εἴη ἄντην ἢ Ἀχιλῆα κατακτείναντα νέεσθαι, ἠέ κεν αὐτῷ ὀλέσθαι ἐϋκλειῶς πρὸ πόληος. |
110 |
dat
ooit een minder persoon dan ik zeggen zal: 'Hektor stortte, vertrouwend op zijn kracht, zijn volk in het verderf'. Zo zal men spreken; maar voor mij zal het dan veel beter zijn, ofwel na Achilleus, man tegen man te hebben gedood, terug te keren, of door hem roemvol te sterven vóór de stad. |
εἰ δέ κεν ἀσπίδα μὲν καταθείομαι ὀμφαλόεσσαν καὶ κόρυθα βριαρήν, δόρυ δὲ πρὸς τεῖχος ἐρείσας αὐτὸς ἰὼν Ἀχιλῆος ἀμύμονος ἀντίος ἔλθω καί οἱ ὑπόσχωμαι Ἑλένην καὶ κτήμαθ᾽ ἅμ᾽ αὐτῇ, πάντα μάλ᾽ ὅσσά τ᾽ Ἀλέξανδρος κοίλῃς ἐνὶ νηυσὶν |
115 |
Maar
als ik mijn schild met de knop afleg en ook mijn zware helm en mijn lans tegen de stadsmuur neerzet, kan ik zelf de nobele Achilleus tegemoet gaan, en hem Helena beloven en al wat zij had aan bezit, bij de ontvoering door Alexander op de holle schepen |
ἠγάγετο Τροίηνδ᾽, ἥ τ᾽ ἔπλετο νείκεος ἀρχή, δωσέμεν Ἀτρεΐδῃσιν ἄγειν, ἅμα δ᾽ ἀμφὶς Ἀχαιοῖς ἄλλ᾽ ἀποδάσσεσθαι ὅσα τε πτόλις ἥδε κέκευθε· Τρωσὶν δ᾽ αὖ μετόπισθε γερούσιον ὅρκον ἕλωμαι μή τι κατακρύψειν, ἀλλ᾽ ἄνδιχα πάντα δάσασθαι |
120 |
naar
Troje - wat toch de oorzaak was van de oorlog - om dat terug te brengen naar de Atriden, en tegelijk aan de Grieken los daarvan de helft te geven van wat deze stad herbergt; de Trojanen kan ik later een eed in de Raad afnemen, om niets te verbergen maar alles in tweeën te delen, |
κτῆσιν ὅσην πτολίεθρον ἐπήρατον ἐντὸς ἐέργει· ἀλλὰ τί ἤ μοι ταῦτα φίλος διελέξατο θυμός; μή μιν ἐγὼ μὲν ἵκωμαι ἰών, ὃ δέ μ᾽ οὐκ ἐλεήσει οὐδέ τί μ᾽ αἰδέσεται, κτενέει δέ με γυμνὸν ἐόντα αὔτως ὥς τε γυναῖκα, ἐπεί κ᾽ ἀπὸ τεύχεα δύω. |
125 |
wat de
stad aan kostbaars in zich herbergt. Maar wat sta ik me hierover te peinzen? Hem tegemoet komen wil ik niet: hij zal geen medelijden met me hebben, en mij niet ontzien: als ik ongewapend ben, zal hij me doden, als was ik een vrouw omdat ik mijn wapens heb afgelegd. |
οὐ μέν πως νῦν ἔστιν ἀπὸ δρυὸς οὐδ᾽ ἀπὸ πέτρης τῷ ὀαριζέμεναι, ἅ τε παρθένος ἠΐθεός τε παρθένος ἠΐθεός τ᾽ ὀαρίζετον ἀλλήλοιιν. βέλτερον αὖτ᾽ ἔριδι ξυνελαυνέμεν ὅττι τάχιστα· εἴδομεν ὁπποτέρῳ κεν Ὀλύμπιος εὖχος ὀρέξῃ. |
130 |
Het is
nu niet mogelijk met hem te gaan keuvelen zoals een meisje en jongen vanaf de eik en de rots, wanneer die samen met z'n tweetjes aan het smiespelen slaan. Beter zo gauw mogelijk de strijd aan te binden laten we zien wie van beiden de Olympiër roem schenkt!" |
ὣς ὅρμαινε μένων, ὃ δέ οἱ σχεδὸν ἦλθεν
Ἀχιλλεὺς ἶσος Ἐνυαλίῳ κορυθάϊκι πτολεμιστῇ σείων Πηλιάδα μελίην κατὰ δεξιὸν ὦμον δεινήν· ἀμφὶ δὲ χαλκὸς ἐλάμπετο εἴκελος αὐγῇ ἢ πυρὸς αἰθομένου ἢ ἠελίου ἀνιόντος. |
135 |
- Dit
overdacht hij al wachtend, maar Achilleus naderde hem, lijkend op Enyalos, de helmboswuivende strijdgod, vanaf zijn rechterschouder de essen Peliasspeer drillend, vervaarlijk; en om zijn borst fonkelde het brons gelijk aan de gloed van een laaiend vuur of de opkomende zon. |
Ἕκτορα δ᾽, ὡς ἐνόησεν, ἕλε τρόμος· οὐδ᾽ ἄρ᾽
ἔτ᾽ ἔτλη αὖθι μένειν, ὀπίσω δὲ πύλας λίπε, βῆ δὲ φοβηθείς· Πηλεΐδης δ᾽ ἐπόρουσε ποσὶ κραιπνοῖσι πεποιθώς. ἠΰτε κίρκος ὄρεσφιν ἐλαφρότατος πετεηνῶν ῥηϊδίως οἴμησε μετὰ τρήρωνα πέλειαν, |
140 |
Toen
Hektor dit zag greep een siddering hem aan en hij durfde
daar niet te blijven staan, maar doodsbang sloeg hij op de vlucht, weg van de poort. Maar Achilleus sprong op hem af, vertrouwend op zijn snelle benen, zoals een havik in de bergen, de rapste van de vogels, met gemak achter een angstige duif aan duikt |
ἣ δέ θ᾽ ὕπαιθα φοβεῖται, ὃ δ᾽ ἐγγύθεν ὀξὺ
λεληκὼς ταρφέ᾽ ἐπαΐσσει, ἑλέειν τέ ἑ θυμὸς ἀνώγει· ὣς ἄρ᾽ ὅ γ᾽ ἐμμεμαὼς ἰθὺς πέτετο, τρέσε δ᾽ Ἕκτωρ τεῖχος ὕπο Τρώων, λαιψηρὰ δὲ γούνατ᾽ ἐνώμα. οἳ δὲ παρὰ σκοπιὴν καὶ ἐρινεὸν ἠνεμόεντα |
145 |
- die
klappert onder hem vandaan, maar schel krijsend dichtbij schiet hij telkens op haar af want zijn instinct zet hem aan haar te grijpen - zo vloog hij begerig recht op hem af en Hektor vluchtte tot onder Trojes stadsmuur met snelle beweging van zijn knieën. Zo renden zij steeds voort langs de uitkijk en ruisende vijgeboom, |
τείχεος αἰὲν ὑπ᾽ ἐκ κατ᾽ ἀμαξιτὸν ἐσσεύοντο, κρουνὼ δ᾽ ἵκανον καλλιρρόω· ἔνθα δὲ πηγαὶ δοιαὶ ἀναΐσσουσι Σκαμάνδρου δινήεντος. ἣ μὲν γάρ θ᾽ ὕδατι λιαρῷ ῥέει, ἀμφὶ δὲ καπνὸς γίγνεται ἐξ αὐτῆς ὡς εἰ πυρὸς αἰθομένοιο· |
150 |
onder
langs de muur over de rijweg, en zij bereikten de beide heldere stromen, waar twee bronnen van de kolkrijke Skamander ontspringen; uit de één stroomt lauw water voort en rondom haar stijgt rook op als van brandend vuur; |
ἣ δ᾽ ἑτέρη θέρεϊ προρέει ἐϊκυῖα χαλάζῃ, ἢ χιόνι ψυχρῇ ἢ ἐξ ὕδατος κρυστάλλῳ. ἔνθα δ᾽ ἐπ᾽ αὐτάων πλυνοὶ εὐρέες ἐγγὺς ἔασι καλοὶ λαΐνεοι, ὅθι εἵματα σιγαλόεντα πλύνεσκον Τρώων ἄλοχοι καλαί τε θύγατρες |
155 |
de
ander stroomt ook in de zomer tevoorschijn als hagel of koude sneeuw of ijzig water. Daar dichtbij zijn mooie, brede wasbakken van steen, waarin de vrouwen en mooie dochters van de Trojanen hun glanzende kleren plachten te wassen, vroeger, |
τὸ πρὶν ἐπ᾽ εἰρήνης πρὶν ἐλθεῖν υἷας Ἀχαιῶν. τῇ ῥα παραδραμέτην φεύγων ὃ δ᾽ ὄπισθε διώκων· πρόσθε μὲν ἐσθλὸς ἔφευγε, δίωκε δέ μιν μέγ᾽ ἀμείνων καρπαλίμως, ἐπεὶ οὐχ ἱερήϊον οὐδὲ βοείην ἀρνύσθην, ἅ τε ποσσὶν ἀέθλια γίγνεται ἀνδρῶν, |
160 |
in
vredestijd, voordat de zonen der Grieken daar arriveerden. Daarlangs renden zij voort, de één op de vlucht, de ander in achtervolging. Voorop rende een nobele held, maar een veel grotere achtervolgde hem, voort ijlend, want nu ging het er niet om een offerdier of een schild te winnen, wat toch de kampprijzen zijn bij de hardloopwedstrijden der mannen, |
ἀλλὰ περὶ ψυχῆς θέον Ἕκτορος ἱπποδάμοιο. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἀεθλοφόροι περὶ τέρματα μώνυχες ἵπποι ῥίμφα μάλα τρωχῶσι· τὸ δὲ μέγα κεῖται ἄεθλον ἢ τρίπος ἠὲ γυνὴ ἀνδρὸς κατατεθνηῶτος· ὣς τὼ τρὶς Πριάμοιο πόλιν πέρι δινηθήτην καρπαλίμοισι πόδεσσι· θεοὶ δ᾽ ἐς πάντες ὁρῶντο· |
166 |
nee,
het ging nu om het leven van de wagenstrijder Hektor! En zoals wanneer eenhoevige paarden, prijswinnaars, rakelings zwenken om de eindpalen in draf: een grote kampprijs ligt te wachten: een driepoot of vrouw bij de grafspelen van een gestorvene: zo scheerden zij drie maal met snelle voeten om de stad van Priamos heen, en alle goden keken toe. |
τοῖσι δὲ μύθων ἦρχε πατὴρ ἀνδρῶν τε θεῶν τε· ὢ πόποι ἦ φίλον ἄνδρα διωκόμενον περὶ τεῖχος ὀφθαλμοῖσιν ὁρῶμαι· ἐμὸν δ᾽ ὀλοφύρεται ἦτορ Ἕκτορος, ὅς μοι πολλὰ βοῶν ἐπὶ μηρί᾽ ἔκηεν |
170 |
- En in
hun midden nam de vader van mensen en goden het woord: "Ach, nou zie ik toch met eigen ogen hoe een geliefd man om de stadsmuur nagezeten wordt! Mijn hart treurt om Hektor, die toch veel schenkels van runderen als brandoffer bracht |
Ἴδης ἐν κορυφῇσι πολυπτύχου, ἄλλοτε δ᾽ αὖτε ἐν πόλει ἀκροτάτῃ· νῦν αὖτέ ἑ δῖος Ἀχιλλεὺς ἄστυ πέρι Πριάμοιο ποσὶν ταχέεσσι διώκει. ἀλλ᾽ ἄγετε φράζεσθε θεοὶ καὶ μητιάασθε ἠέ μιν ἐκ θανάτοιο σαώσομεν, ἦέ μιν ἤδη |
175 |
op de
toppen van de dalenrijke Ida en ook op de burcht van de stad. Maar nu achtervolgt hem de goddelijke Achilleus met snelle voeten rondom Priamos' stad. Overleggen jullie, goden, nu en besluit of we hem van de dood zullen redden, of dat wij toe zullen staan |
Πηλεΐδῃ Ἀχιλῆϊ δαμάσσομεν ἐσθλὸν ἐόντα. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη· ὦ πάτερ ἀργικέραυνε κελαινεφὲς οἷον ἔειπες· ἄνδρα θνητὸν ἐόντα πάλαι πεπρωμένον αἴσῃ ἂψ ἐθέλεις θανάτοιο δυσηχέος ἐξαναλῦσαι; |
180 |
aan
Pelide Achilleus hem te doden, hoe edel hij ook is". Maar tot hem sprak toen de godin, de felogige Athene: "Vader, donkeromwolkte met felle bliksem, wat zeg je nu! Wil je een man, die sterfelijk is en allang door het lot is gedoemd, terugtrekken uit de dood, hoe smartelijk die ook is? |
ἔρδ᾽· ἀτὰρ οὔ τοι πάντες ἐπαινέομεν θεοὶ
ἄλλοι. τὴν δ᾽ ἀπαμειβόμενος προσέφη νεφεληγερέτα Ζεύς· θάρσει Τριτογένεια φίλον τέκος· οὔ νύ τι θυμῷ πρόφρονι μυθέομαι, ἐθέλω δέ τοι ἤπιος εἶναι· ἔρξον ὅπῃ δή τοι νόος ἔπλετο, μὴ δ᾽ ἔτ᾽ ἐρώει. |
185 |
Nou, ga
je gang, maar wij, alle andere goden, juichen dat niet
toe". Tot haar nu sprak de wolkenverzamelaar Zeus ten antwoord: "Heb vertrouwen, mijn dochter, bij Triton geboren; ik sprak nog zonder beraad, maar wil je ter wille zijn: handel naar eigen goeddunken en voel je niet langer geremd". |
ὣς εἰπὼν ὄτρυνε πάρος μεμαυῖαν Ἀθήνην· βῆ δὲ κατ᾽ Οὐλύμποιο καρήνων ἀΐξασα. Ἕκτορα δ᾽ ἀσπερχὲς κλονέων ἔφεπ᾽ ὠκὺς Ἀχιλλεύς. ὡς δ᾽ ὅτε νεβρὸν ὄρεσφι κύων ἐλάφοιο δίηται ὄρσας ἐξ εὐνῆς διά τ᾽ ἄγκεα καὶ διὰ βήσσας· |
190 |
Met
deze woorden spoorde hij Athene, toch al begerig, nog aan. Zij stond op en daalde af van de toppen van de Olympos. - Intussen achtervolgde de snelle Achilleus Hektor, steeds dichterbij; zoals wanneer een hond in de bergen een hertenjong najaagt door passen en dalen na het uit zijn leger verdreven te hebben: |
τὸν δ᾽ εἴ πέρ τε λάθῃσι καταπτήξας ὑπὸ θάμνῳ, ἀλλά τ᾽ ἀνιχνεύων θέει ἔμπεδον ὄφρά κεν εὕρῃ· ὣς Ἕκτωρ οὐ λῆθε ποδώκεα Πηλεΐωνα. ὁσσάκι δ᾽ ὁρμήσειε πυλάων Δαρδανιάων ἀντίον ἀΐξασθαι ἐϋδμήτους ὑπὸ πύργους, |
195 |
- als
die bij geval onder struikgewas wegduikt om zich te
verbergen, dan rent hij diens spoor vaardig langs totdat hij hem vindt - zo ontsnapte ook Hektor niet aan de snelle zoon van Peleus. Zo vaak als hij afstormde op de poorten van Troje, om afweer te zoeken onder stevige bolwerken, |
εἴ πως οἷ καθύπερθεν ἀλάλκοιεν βελέεσσι, τοσσάκι μιν προπάροιθεν ἀποστρέψασκε παραφθὰς πρὸς πεδίον· αὐτὸς δὲ ποτὶ πτόλιος πέτετ᾽ αἰεί. ὡς δ᾽ ἐν ὀνείρῳ οὐ δύναται φεύγοντα διώκειν· οὔτ᾽ ἄρ᾽ ὃ τὸν δύναται ὑποφεύγειν οὔθ᾽ ὃ διώκειν· |
200 |
in de
hoop dat ze hem met pijlen van boven zouden dekken, net zo vaak was Achilleus hem vóór en dreef hem terug naar de vlakte en zelf vloog hij steeds voort aan de stadskant. En zoals in een droom men een vluchtende niet inhalen kan, want de één is niet in staat te ontkomen en de ander niet in te halen, |
ὣς ὃ τὸν οὐ δύνατο μάρψαι ποσίν, οὐδ᾽ ὃς
ἀλύξαι. πῶς δέ κεν Ἕκτωρ κῆρας ὑπεξέφυγεν θανάτοιο, εἰ μή οἱ πύματόν τε καὶ ὕστατον ἤντετ᾽ Ἀπόλλων ἐγγύθεν, ὅς οἱ ἐπῶρσε μένος λαιψηρά τε γοῦνα; λαοῖσιν δ᾽ ἀνένευε καρήατι δῖος Ἀχιλλεύς, |
205 |
zó kon
de één niet met zijn voeten inhalen en de ander niet
ontkomen. Hoe had nu Hektor zijn doodslot kunnen ontkomen, als Apollo hem niet voor het allerlaatst tegemoet was gekomen, en hem kracht had geven en snelle knieën? De goddelijke Achilleus gaf zijn manschappen met een hoofdknik aan, |
οὐδ᾽ ἔα ἱέμεναι ἐπὶ Ἕκτορι πικρὰ βέλεμνα, μή τις κῦδος ἄροιτο βαλών, ὃ δὲ δεύτερος ἔλθοι. ἀλλ᾽ ὅτε δὴ τὸ τέταρτον ἐπὶ κρουνοὺς ἀφίκοντο, καὶ τότε δὴ χρύσεια πατὴρ ἐτίταινε τάλαντα, ἐν δ᾽ ἐτίθει δύο κῆρε τανηλεγέος θανάτοιο, |
210 |
dat hij
niet toestond bittere pijlen op Hektor af te sturen, opdat niemand met een treffer hem de roem zou ontstelen en hij op het tweede plan zou blijven. Maar toen zij voor de vierde keer bij de bronnen kwamen, nam de vader de gouden weegschaal en legde twee loten van de smartelijke dood daarop, |
τὴν μὲν Ἀχιλλῆος, τὴν δ᾽ Ἕκτορος ἱπποδάμοιο, ἕλκε δὲ μέσσα λαβών· ῥέπε δ᾽ Ἕκτορος αἴσιμον ἦμαρ, ᾤχετο δ᾽ εἰς Ἀΐδαο, λίπεν δέ ἑ Φοῖβος Ἀπόλλων. Πηλεΐωνα δ᾽ ἵκανε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη, ἀγχοῦ δ᾽ ἱσταμένη ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· |
215 |
één
voor Achilleus, de ander voor de paardentemmer Hektor, en hij pakte hem in het midden en hief hem omhoog: en de sterfdag van Hektor zakte en daalde naar de onderwereld, en Foibos Apollo liet hem in de steek. Maar de helderogige Athene kwam naar Peleus' zoon, ging bij hem staan en sprak duidelijk tot hem: |
νῦν δὴ νῶι ἔολπα Διῒ φίλε φαίδιμ᾽ Ἀχιλλεῦ οἴσεσθαι μέγα κῦδος Ἀχαιοῖσι προτὶ νῆας Ἕκτορα δῃώσαντε μάχης ἄατόν περ ἐόντα. οὔ οἱ νῦν ἔτι γ᾽ ἔστι πεφυγμένον ἄμμε γενέσθαι, οὐδ᾽ εἴ κεν μάλα πολλὰ πάθοι ἑκάεργος Ἀπόλλων |
220 |
"Nu
verwacht ik toch voor ons beiden, fiere Achilleus, bij
Zeus geliefd dat wij met grote roem voor de Grieken terug zullen komen naar de schepen, door het doden van Hektor, hoe onverzadelijk ook in de strijd. Geenszins is het nu nog mogelijk dat hij ons ontsnapt, zelfs niet als de ver-treffer Apollo zich nog zo uitput |
προπροκυλινδόμενος πατρὸς Διὸς αἰγιόχοιο. ἀλλὰ σὺ μὲν νῦν στῆθι καὶ ἄμπνυε, τόνδε δ᾽ ἐγώ τοι οἰχομένη πεπιθήσω ἐναντίβιον μαχέσασθαι. |
|
in
wringen en wentelen vóór de Aigisvoerende Zeus. Maar houd jij nu maar halt en kom op adem: op hem zal ik persoonlijk af gaan en hem overhalen man tegen man het gevecht aan te gaan". |
ὣς φάτ᾽ Ἀθηναίη, ὃ δ᾽ ἐπείθετο, χαῖρε δὲ θυμῷ, στῆ δ᾽ ἄρ᾽ ἐπὶ μελίης χαλκογλώχινος ἐρεισθείς. |
225 |
- Dat
zei Athene en hij geloofde haar en was verheugd en bleef staan, geleund op de lans met bronzen punt. |
ἣ δ᾽ ἄρα τὸν μὲν ἔλειπε, κιχήσατο δ᾽ Ἕκτορα
δῖον Δηϊφόβῳ ἐϊκυῖα δέμας καὶ ἀτειρέα φωνήν· ἀγχοῦ δ᾽ ἱσταμένη ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· ἠθεῖ᾽ ἦ μάλα δή σε βιάζεται ὠκὺς Ἀχιλλεὺς ἄστυ πέρι Πριάμοιο ποσὶν ταχέεσσι διώκων· |
230 |
Zij
liet hem daar achter en kwam bij de nobele Hektor in de gedaante en met de krachtige stem van Deïfobos; zij ging bij hem staan en sprak de duidelijke woorden: "Mijn beste, de snelle Achilleus brengt jou nu wel erg in het nauw nu hij je met zijn snelle voeten rondom Priamos' stad najaagt. |
ἀλλ᾽ ἄγε δὴ στέωμεν καὶ ἀλεξώμεσθα μένοντες. τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε μέγας κορυθαίολος Ἕκτωρ· Δηΐφοβ᾽ ἦ μέν μοι τὸ πάρος πολὺ φίλτατος ἦσθα γνωτῶν οὓς Ἑκάβη ἠδὲ Πρίαμος τέκε παῖδας· νῦν δ᾽ ἔτι καὶ μᾶλλον νοέω φρεσὶ τιμήσασθαι, |
235 |
Maar
vooruit, laten wij hem opwachten en ons verweren". Tot haar sprak daarop de grote, helmboswuivende Hektor: Deïfobos, werkelijk, jij was ook voorheen al de meest dierbare van de broers die Hekabe en Priamos voortbrachten; maar nu denk ik je nog meer te respecteren, |
ὃς ἔτλης ἐμεῦ εἵνεκ᾽, ἐπεὶ ἴδες ὀφθαλμοῖσι, τείχεος ἐξελθεῖν, ἄλλοι δ᾽ ἔντοσθε μένουσι. τὸν δ᾽ αὖτε προσέειπε θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη· ἠθεῖ᾽ ἦ μὲν πολλὰ πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ λίσσονθ᾽ ἑξείης γουνούμενοι, ἀμφὶ δ᾽ ἑταῖροι, |
240 |
nu je
om mij buiten de stadsmuur bent gekomen, na het zien van mijn gevaar, terwijl de anderen binnen blijven." Tot hem sprak nu de godin, de scherpziende Athene: "Broeder, wel smeekten vader en eerzame moeder na elkaar met aandrang en al mijn vrienden rondom, |
αὖθι μένειν· τοῖον γὰρ ὑποτρομέουσιν ἅπαντες· ἀλλ᾽ ἐμὸς ἔνδοθι θυμὸς ἐτείρετο πένθεϊ λυγρῷ. νῦν δ᾽ ἰθὺς μεμαῶτε μαχώμεθα, μὴ δέ τι δούρων ἔστω φειδωλή, ἵνα εἴδομεν εἴ κεν Ἀχιλλεὺς νῶϊ κατακτείνας ἔναρα βροτόεντα φέρηται νῆας ἔπι γλαφυράς, ἦ κεν σῷ δουρὶ δαμήῃ. |
246 |
daar te
blijven: zo bang zijn ze allemaal; maar ik werd van binnen verscheurd door hevig medelijden. Maar nu, laten wij samen direct de strijd aangaan en de speren niet sparen om er achter te komen of Achilleus ons allebei doodt en onze bebloede wapens naar de gewelfde schepen meedraagt, of dat hij ten onder gaat door jouw speer". |
ὣς φαμένη καὶ κερδοσύνῃ ἡγήσατ᾽ Ἀθήνη· οἳ δ᾽ ὅτε δὴ σχεδὸν ἦσαν ἐπ᾽ ἀλλήλοισιν ἰόντες, τὸν πρότερος προσέειπε μέγας κορυθαίολος Ἕκτωρ· οὔ σ᾽ ἔτι Πηλέος υἱὲ φοβήσομαι, ὡς τὸ πάρος περ |
250 |
-
Terwijl ze dit zei, verheugde Athene zich over haar
sluwheid; maar toen de tegenstanders vlak bij elkaar waren gekomen, sprak de grote helmboswuivende Hektor het eerst tot de ander: "Niet meer, zoon van Peleus, zal ik voor jou vluchten, zoals zojuist |
τρὶς περὶ ἄστυ μέγα Πριάμου δίον, οὐδέ ποτ᾽
ἔτλην μεῖναι ἐπερχόμενον· νῦν αὖτέ με θυμὸς ἀνῆκε στήμεναι ἀντία σεῖο· ἕλοιμί κεν ἤ κεν ἁλοίην. ἀλλ᾽ ἄγε δεῦρο θεοὺς ἐπιδώμεθα· τοὶ γὰρ ἄριστοι μάρτυροι ἔσσονται καὶ ἐπίσκοποι ἁρμονιάων· |
255 |
ik me
tot drie maal toe rondom de grote stad van Priamos op liet
jagen en het niet waagde jou op te wachten; nu bracht mijn moed mij ertoe jou in de ogen te zien: of ik nu gedood word of doodt! Maar komaan laten wij hier de goden oproepen tot getuigen, want zij zijn de beste getuigen en toezichthouders op akkoorden. |
οὐ γὰρ ἐγώ σ᾽ ἔκπαγλον ἀεικιῶ, αἴ κεν ἐμοὶ
Ζεὺς δώῃ καμμονίην, σὴν δὲ ψυχὴν ἀφέλωμαι· ἀλλ᾽ ἐπεὶ ἄρ κέ σε συλήσω κλυτὰ τεύχε᾽ Ἀχιλλεῦ νεκρὸν Ἀχαιοῖσιν δώσω πάλιν· ὣς δὲ σὺ ῥέζειν. τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεύς· |
260 |
Niet,
namelijk, zal ik jou vreselijk verminken, als Zeus mij de overleving mag schenken en ik jou het leven mag ontnemen; nee, wanneer ik jouw prachtige wapenrusting geroofd hebben zal, dan geef ik je lichaam terug aan de Grieken: handel jij dan evenzo! Maar met verachtende blik sprak de snelvoetige Achilleus tot hem: |
Ἕκτορ μή μοι ἄλαστε συνημοσύνας ἀγόρευε· ὡς οὐκ ἔστι λέουσι καὶ ἀνδράσιν ὅρκια πιστά, οὐδὲ λύκοι τε καὶ ἄρνες ὁμόφρονα θυμὸν ἔχουσιν, ἀλλὰ κακὰ φρονέουσι διαμπερὲς ἀλλήλοισιν, ὣς οὐκ ἔστ᾽ ἐμὲ καὶ σὲ φιλήμεναι, οὐδέ τι νῶϊν |
265 |
"Hektor, vervloekte, spreek me niet van afspraken! Zoals toch tussen leeuwen en mensen geen akkoorden mogelijk zijn, en wolven en schapen geen eensgezindheid bezitten, maar zij absoluut vijanden voor elkaar zijn: zo is het onmogelijk dat ik en jij elkaar respecteren of wij twee |
ὅρκια ἔσσονται, πρίν γ᾽ ἢ ἕτερόν γε πεσόντα αἵματος ἆσαι Ἄρηα ταλαύρινον πολεμιστήν. παντοίης ἀρετῆς μιμνήσκεο· νῦν σε μάλα χρὴ αἰχμητήν τ᾽ ἔμεναι καὶ θαρσαλέον πολεμιστήν. οὔ τοι ἔτ᾽ ἔσθ᾽ ὑπάλυξις, ἄφαρ δέ σε Παλλὰς Ἀθήνη |
270 |
tot een
akkoord kunnen komen, voordat één van ons door zijn dood met bloed Ares verzadigd heeft, de schilddragende god van de oorlog. Raap al je moed bij elkaar: nu is het hoog tijd dat jij een lansvechter bent en een dappere strijder: redding is er niet meer voor jou, terstond zal Pallas Athene jou doden door mijn speer; |
ἔγχει ἐμῷ δαμάᾳ· νῦν δ᾽ ἀθρόα πάντ᾽ ἀποτίσεις κήδε᾽ ἐμῶν ἑτάρων οὓς ἔκτανες ἔγχεϊ θύων. ἦ ῥα, καὶ ἀμπεπαλὼν προΐει δολιχόσκιον ἔγχος· καὶ τὸ μὲν ἄντα ἰδὼν ἠλεύατο φαίδιμος Ἕκτωρ· ἕζετο γὰρ προϊδών, τὸ δ᾽ ὑπέρπτατο χάλκεον ἔγχος, |
275 |
nu zul
jij boeten voor alle leed die je mijn mannen aandeed door ze met jouw speer te doden". Dat zei hij en hij zwaaide zijn speer met lange schaduw op en wierp hem vooruit; en die ontweek de dappere Hektor; hij zag hem komen en hurkte ineen: de bronsgepunte lans vloog over hem heen |
ἐν γαίῃ δ᾽ ἐπάγη· ἀνὰ δ᾽ ἥρπασε Παλλὰς Ἀθήνη, ἂψ δ᾽ Ἀχιλῆϊ δίδου, λάθε δ᾽ Ἕκτορα ποιμένα λαῶν. Ἕκτωρ δὲ προσέειπεν ἀμύμονα Πηλεΐωνα· ἤμβροτες, οὐδ᾽ ἄρα πώ τι θεοῖς ἐπιείκελ᾽ Ἀχιλλεῦ ἐκ Διὸς ἠείδης τὸν ἐμὸν μόρον, ἦ τοι ἔφης γε· |
280 |
en
bleef in de aarde steken; maar Pallas Athene rukte hem uit
en gaf hem terug aan Achilleus, maar dat merkte de krijgsheer Hektor niet. Maar Hektor richtte zich toen tot de nobele Pelide: "Dat was mis! Nog niet dus, godengelijkende Achilleus, kende je van Zeus mijn doodslot, dat had je gedacht! |
ἀλλά τις ἀρτιεπὴς καὶ ἐπίκλοπος ἔπλεο μύθων, ὄφρά σ᾽ ὑποδείσας μένεος ἀλκῆς τε λάθωμαι. οὐ μέν μοι φεύγοντι μεταφρένῳ ἐν δόρυ πήξεις, ἀλλ᾽ ἰθὺς μεμαῶτι διὰ στήθεσφιν ἔλασσον εἴ τοι ἔδωκε θεός· νῦν αὖτ᾽ ἐμὸν ἔγχος ἄλευαι |
285 |
Nee,
een gehaaid bluffer met woorden bleek jij, opdat ik, bang geworden voor jou, mijn moed en weerkracht zou vergeten. Maar niet zul je je lans in mijn rug steken, terwijl ik vlucht, nee, drijf hem maar recht in mijn borst bij mijn aanval, als de godheid je dat vergunt. Probeer nu maar het brons van mijn lans |
χάλκεον· ὡς δή μιν σῷ ἐν χροῒ πᾶν κομίσαιο. καί κεν ἐλαφρότερος πόλεμος Τρώεσσι γένοιτο σεῖο καταφθιμένοιο· σὺ γάρ σφισι πῆμα μέγιστον. ἦ ῥα, καὶ ἀμπεπαλὼν προΐει δολιχόσκιον ἔγχος, καὶ βάλε Πηλεΐδαο μέσον σάκος οὐδ᾽ ἀφάμαρτε· |
290 |
te
ontduiken: neem hem helemaal in je lichaam op! De oorlog zal voor de Trojanen een stuk makkelijker verlopen, als jij dood bent, want jij bent voor hen het grootste struikelblok". Dat zei hij en zwaaide zijn lange lans op en wierp hem vooruit, en hij trof het midden van het schild van Peleus' zoon zonder te missen |
τῆλε δ᾽ ἀπεπλάγχθη σάκεος δόρυ· χώσατο δ᾽
Ἕκτωρ ὅττί ῥά οἱ βέλος ὠκὺ ἐτώσιον ἔκφυγε χειρός, στῆ δὲ κατηφήσας, οὐδ᾽ ἄλλ᾽ ἔχε μείλινον ἔγχος. Δηΐφοβον δ᾽ ἐκάλει λευκάσπιδα μακρὸν ἀΰσας· ᾔτεέ μιν δόρυ μακρόν· ὃ δ᾽ οὔ τί οἱ ἐγγύθεν ἦεν. |
295 |
en van
het schild schampte de speer ver weg; en Hektor werd
woedend omdat het snelle wapen vergeefs uit zijn hand was gevlogen, verslagen bleef hij staan, want een andere lans had hij niet. Hij riep luid om Deïfobos met zijn witglanzende schild en vroeg hem zijn lange lans, maar die was niet in de buurt. |
Ἕκτωρ δ᾽ ἔγνω ᾗσιν ἐνὶ φρεσὶ φώνησέν τε· ὢ πόποι ἦ μάλα δή με θεοὶ θάνατον δὲ κάλεσσαν· Δηΐφοβον γὰρ ἔγωγ᾽ ἐφάμην ἥρωα παρεῖναι· ἀλλ᾽ ὃ μὲν ἐν τείχει, ἐμὲ δ᾽ ἐξαπάτησεν Ἀθήνη. νῦν δὲ δὴ ἐγγύθι μοι θάνατος κακός, οὐδ᾽ ἔτ᾽ ἄνευθεν, |
300 |
Toen
begreep Hektor alles en riep uit: "O wee, nu roepen de goden mij op tot de dood, want ik, ik dacht dat de held Deïfobos bij mij stond, maar hij is binnen de stadsmuur en Athene heeft mij bedrogen. Nu is dan de kwalijke dood voor mij vlakbij en niet ver meer, |
οὐδ᾽ ἀλέη· ἦ γάρ ῥα πάλαι τό γε φίλτερον ἦεν Ζηνί τε καὶ Διὸς υἷι ἑκηβόλῳ, οἵ με πάρος γε πρόφρονες εἰρύατο· νῦν αὖτέ με μοῖρα κιχάνει. μὴ μὰν ἀσπουδί γε καὶ ἀκλειῶς ἀπολοίμην, ἀλλὰ μέγα ῥέξας τι καὶ ἐσσομένοισι πυθέσθαι. |
305 |
en een
uitkomst is er niet meer; werkelijk was dit meer naar de
zin van Zeus en zijn ver-treffende zoon, die tot nu toe mij heilzaam beschermden, nu komt het noodlot op mijn pad. Maar laat ik niet weerloos en roemloos ten onder gaan, maar na het verrichten van iets groots, dat ook het nageslacht nog heugt. |
ὣς ἄρα φωνήσας εἰρύσσατο φάσγανον ὀξύ, τό οἱ ὑπὸ λαπάρην τέτατο μέγα τε στιβαρόν τε, οἴμησεν δὲ ἀλεὶς ὥς τ᾽ αἰετὸς ὑψιπετήεις, ὅς τ᾽ εἶσιν πεδίον δὲ διὰ νεφέων ἐρεβεννῶν ἁρπάξων ἢ ἄρν᾽ ἀμαλὴν ἤ πτῶκα λαγωόν· |
310 |
- Na
deze woorden trok hij zijn scherpe zwaard, dat hem hing aan de zijde, groot en stevig, en ineengedoken stormde hij toe als een hoogvliegende adelaar, die door de donkere wolken afgaat op de vlakte om een zacht lam weg te grissen of een angstige haas, |
ὣς Ἕκτωρ οἴμησε τινάσσων φάσγανον ὀξύ. ὁρμήθη δ᾽ Ἀχιλεύς, μένεος δ᾽ ἐμπλήσατο θυμὸν ἀγρίου, πρόσθεν δὲ σάκος στέρνοιο κάλυψε καλὸν δαιδάλεον, κόρυθι δ᾽ ἐπένευε φαεινῇ τετραφάλῳ· καλαὶ δὲ περισσείοντο ἔθειραι |
315 |
zo
schoot Hektor toe terwijl hij zijn scherpe zwaard zwaaide. Maar ook Achilleus zette aan, zijn hart vervuld van wilde woede, aan de voorzijde dekte het mooie, kunstige schild zijn borst, en hij schudde daarbij met zijn glanzende helm met vier beugels; mooie manen van goud knikten daaromheen, |
χρύσεαι, ἃς Ἥφαιστος ἵει λόφον ἀμφὶ θαμειάς. οἷος δ᾽ ἀστὴρ εἶσι μετ᾽ ἀστράσι νυκτὸς ἀμολγῷ ἕσπερος, ὃς κάλλιστος ἐν οὐρανῷ ἵσταται ἀστήρ, ὣς αἰχμῆς ἀπέλαμπ᾽ εὐήκεος, ἣν ἄρ᾽ Ἀχιλλεὺς πάλλεν δεξιτερῇ φρονέων κακὸν Ἕκτορι δίῳ |
320 |
die
Hefaistos als helmbos daar dicht opeen had geplant. Zoals de avondster voortschrijdt tussen de sterrendrom in de nacht, - hij staat als schitterendste ster aan de hemel - zo schitterde de lans met stevige punt, die Achilleus in zijn rechterhand drilde, op onheil uit voor de nobele Hektor, |
εἰσορόων χρόα καλόν, ὅπῃ εἴξειε μάλιστα. τοῦ δὲ καὶ ἄλλο τόσον μὲν ἔχε χρόα χάλκεα τεύχεα καλά, τὰ Πατρόκλοιο βίην ἐνάριξε κατακτάς· φαίνετο δ᾽ ᾗ κληῖδες ἀπ᾽ ὤμων αὐχέν᾽ ἔχουσι λαυκανίην, ἵνα τε ψυχῆς ὤκιστος ὄλεθρος· |
325 |
afzoekend de mooie huid, waar die het kwetsbaarste was. De rest van zijn lichaam beschermden zijn goede bronzen wapens, die hij had buitgemaakt na de dood van de sterke Patroklos; maar waar de sleutelbeenderen hals scheiden van schouders, de keel, daar was nog huid zichtbaar, waar de dood het snelst is: |
τῇ ῥ᾽ ἐπὶ οἷ μεμαῶτ᾽ ἔλασ᾽ ἔγχεϊ δῖος
Ἀχιλλεύς, ἀντικρὺ δ᾽ ἁπαλοῖο δι᾽ αὐχένος ἤλυθ᾽ ἀκωκή· οὐδ᾽ ἄρ᾽ ἀπ᾽ ἀσφάραγον μελίη τάμε χαλκοβάρεια, ὄφρά τί μιν προτιείποι ἀμειβόμενος ἐπέεσσιν. ἤριπε δ᾽ ἐν κονίῃς· ὃ δ᾽ ἐπεύξατο δῖος Ἀχιλλεύς· |
330 |
daarheen slingerde de goddelijke Achilleus zijn lans op
zijn aanvaller, en de punt ging dwars door de zachte hals, maar niet sneed de lans met koperen punt zijn luchtpijp door, zodat hij Achilleus nog antwoorden kon. Maar met een dreun viel hij in het stof en de nobele Achilleus pronkte: |
Ἕκτορ ἀτάρ που ἔφης Πατροκλῆ᾽ ἐξεναρίζων σῶς ἔσσεσθ᾽, ἐμὲ δ᾽ οὐδὲν ὀπίζεο νόσφιν ἐόντα νήπιε· τοῖο δ᾽ ἄνευθεν ἀοσσητὴρ μέγ᾽ ἀμείνων νηυσὶν ἔπι γλαφυρῇσιν ἐγὼ μετόπισθε λελείμμην, ὅς τοι γούνατ᾽ ἔλυσα· σὲ μὲν κύνες ἠδ᾽ οἰωνοὶ |
335 |
"Hektor, je dacht zeker de dans te ontspringen, toen je
Patroklos doodde, en je trok je niets aan van mij omdat ik ergens ver weg was, dwaas! Ver weg van hem was ik bij de gewelfde schepen, als een veel sterkere wreker achtergebleven die jou nu doodt! Jou zullen de honden en vogels |
ἑλκήσουσ᾽ ἀϊκῶς, τὸν δὲ κτεριοῦσιν Ἀχαιοί. τὸν δ᾽ ὀλιγοδρανέων προσέφη κορυθαίολος Ἕκτωρ· λίσσομ᾽ ὑπὲρ ψυχῆς καὶ γούνων σῶν τε τοκήων μή με ἔα παρὰ νηυσὶ κύνας καταδάψαι Ἀχαιῶν, ἀλλὰ σὺ μὲν χαλκόν τε ἅλις χρυσόν τε δέδεξο |
340 |
smadelijk meesleuren, maar hem zullen de Grieken eervol
begraven". Tot hem sprak de helmboswuivende Hektor met zijn laatste kracht: "Ik smeek je bij je leven, je knieën en je ouders: Laat niet de honden bij de schepen van de Grieken mij verscheuren, maar neem een overvloed aan brons en aan goud als geschenk |
δῶρα τά τοι δώσουσι πατὴρ καὶ πότνια μήτηρ, σῶμα δὲ οἴκαδ᾽ ἐμὸν δόμεναι πάλιν, ὄφρα πυρός με Τρῶες καὶ Τρώων ἄλοχοι λελάχωσι θανόντα. τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν προσέφη πόδας ὠκὺς Ἀχιλλεὺς· μή με κύον γούνων γουνάζεο μὴ δὲ τοκήων· |
345 |
in
ontvangst: mijn vader en eerbare moeder zullen die
aanbieden, en lever mijn lichaam uit naar huis, opdat de Trojanen en hun vrouwen mij de brandstapel deelachtig maken na mijn dood". Maar, met een blik vol verachting, sprak de snelvoetige Achilleus: "Hond, smeek me niet bij m'n knieën en mijn ouders, |
αἲ γάρ πως αὐτόν με μένος καὶ θυμὸς ἀνήη ὤμ᾽ ἀποταμνόμενον κρέα ἔδμεναι, οἷα ἔοργας, ὡς οὐκ ἔσθ᾽ ὃς σῆς γε κύνας κεφαλῆς ἀπαλάλκοι, οὐδ᾽ εἴ κεν δεκάκις τε καὶ εἰκοσινήριτ᾽ ἄποινα στήσωσ᾽ ἐνθάδ᾽ ἄγοντες, ὑπόσχωνται δὲ καὶ ἄλλα, |
350 |
kon
mijn drift mij maar toestaan dat ik zelf je vlees afsneed, en jou rauw verslond om alles wat je aanrichtte, even onmogelijk dat iemand de honden weert van jouw hoofd, zelfs niet als ze tien of twintig keer de losprijs zullen bieden om je hiervandaan weg te mogen slepen, zelfs al beloven ze nog meer. |
οὐδ᾽ εἴ κέν σ᾽ αὐτὸν χρυσῷ ἐρύσασθαι ἀνώγοι Δαρδανίδης Πρίαμος· οὐδ᾽ ὧς σέ γε πότνια μήτηρ ἐνθεμένη λεχέεσσι γοήσεται ὃν τέκεν αὐτή, ἀλλὰ κύνες τε καὶ οἰωνοὶ κατὰ πάντα δάσονται. τὸν δὲ καταθνῄσκων προσέφη κορυθαίολος Ἕκτωρ· |
355 |
Zelfs
niet als de Dardaan Priamos mij zou aanbieden jouw gewicht in goud af te wegen: nooit zal je eerbiedwaardige moeder jou op een baar leggen en jammeren om jou, die zij zelf heeft gebaard; nee, de honden en vogels, die zullen jou vreten!" Maar stervend zei de helmboswuivende Hektor nog tegen hem: |
ἦ σ᾽ εὖ γιγνώσκων προτιόσσομαι, οὐδ᾽ ἄρ᾽
ἔμελλον πείσειν· ἦ γὰρ σοί γε σιδήρεος ἐν φρεσὶ θυμός. φράζεο νῦν, μή τοί τι θεῶν μήνιμα γένωμαι ἤματι τῷ ὅτε κέν σε Πάρις καὶ Φοῖβος Ἀπόλλων ἐσθλὸν ἐόντ᾽ ὀλέσωσιν ἐνὶ Σκαιῇσι πύλῃσιν. |
360 |
"Werkelijk, jou ken ik nu ik je aanzie; jou overreden zat
er niet in. Ach, van ijzer is het hart in jouw borst! Maar pas maar op dat ik niet een prikkel tot wraak van de goden word, op de dag dat Paris en Foibos Apollo jou, hoe voornaam je ook bent, zullen doden bij de Skaiïsche poort". |
ὣς ἄρα μιν εἰπόντα τέλος θανάτοιο κάλυψε, ψυχὴ δ᾽ ἐκ ῥεθέων πταμένη Ἄϊδος δὲ βεβήκει ὃν πότμον γοόωσα λιποῦσ᾽ ἀνδροτῆτα καὶ ἥβην. τὸν καὶ τεθνηῶτα προσηύδα δῖος Ἀχιλλεύς· τέθναθι· κῆρα δ᾽ ἐγὼ τότε δέξομαι ὁππότε κεν δὴ Ζεὺς ἐθέλῃ τελέσαι ἠδ᾽ ἀθάνατοι θεοὶ ἄλλοι. |
366 |
Na deze
woorden omhulde hem het einde van de dood, zijn levensadem vlood weg uit zijn lichaam op weg naar de Hades, jammerend om zijn lot bij het verlaten van zo'n mannelijke kracht. En, ook al was hij al dood, de goddelijke Achilleus sprak nog tot hem: "Sterf jij! Ik zal wel mijn lot ondergaan, wanneer Zeus dit wil voltrekken en ook de andere goden". |
ἦ ῥα, καὶ ἐκ νεκροῖο ἐρύσσατο χάλκεον ἔγχος, καὶ τό γ᾽ ἄνευθεν ἔθηχ᾽, ὃ δ᾽ ἀπ᾽ ὤμων τεύχε᾽ ἐσύλα αἱματόεντ᾽· ἄλλοι δὲ περίδραμον υἷες Ἀχαιῶν, οἳ καὶ θηήσαντο φυὴν καὶ εἶδος ἀγητὸν |
370 |
- Dat
zei hij, en uit het lichaam trok hij de bronzen speer en legde die weg, van zijn schouders haalde hij de bebloede wapens. De andere zonen der Grieken kwamen eromheen staan en en bewonderden de edele bouw en het uiterlijk van Hektor. |
Ἕκτορος· οὐδ᾽ ἄρα οἵ τις ἀνουτητί γε παρέστη. ὧδε δέ τις εἴπεσκεν ἰδὼν ἐς πλησίον ἄλλον· ὢ πόποι, ἦ μάλα δὴ μαλακώτερος ἀμφαφάασθαι Ἕκτωρ ἢ ὅτε νῆας ἐνέπρησεν πυρὶ κηλέῳ. ὣς ἄρα τις εἴπεσκε καὶ οὐτήσασκε παραστάς. |
375 |
Maar
niemand kwam bij hem zonder hem een stoot te geven en menigeen zei met een blik naar zijn buurman: "Nou, nou, heel wat gerieflijker is Hektor nu aan te raken dan toen hij de schepen in brand stak met verzengend vuur!". Dat zei menigeen en ging op hem af en stak een speer in hem. |
τὸν δ᾽ ἐπεὶ ἐξενάριξε ποδάρκης δῖος Ἀχιλλεύς, στὰς ἐν Ἀχαιοῖσιν ἔπεα πτερόεντ᾽ ἀγόρευεν· ὦ φίλοι Ἀργείων ἡγήτορες ἠδὲ μέδοντες ἐπεὶ δὴ τόνδ᾽ ἄνδρα θεοὶ δαμάσασθαι ἔδωκαν, ὃς κακὰ πόλλ᾽ ἔρρεξεν ὅσ᾽ οὐ σύμπαντες οἱ ἄλλοι, |
380 |
Maar
toen de snelvoetige, nobele Achilleus hem had ontwapend, sprak hij tussen de Grieken de duidelijke woorden: "Vrienden, aanvoerders en leiders van de Grieken, nu dan de goden het vergunden deze man te overwinnen, die veel kwaad aangericht heeft, meer dan alle anderen samen, |
εἰ δ᾽ ἄγετ᾽ ἀμφὶ πόλιν σὺν τεύχεσι πειρηθῶμεν, ὄφρά κ᾽ ἔτι γνῶμεν Τρώων νόον ὅν τιν᾽ ἔχουσιν, ἢ καταλείψουσιν πόλιν ἄκρην τοῦδε πεσόντος, ἦε μένειν μεμάασι καὶ Ἕκτορος οὐκέτ᾽ ἐόντος. ἀλλὰ τί ἤ μοι ταῦτα φίλος διελέξατο θυμός; |
385 |
kom,
laten wij nu de stad rondom bestoken met onze wapens, om er achter te komen wat de plannen zijn van de Trojanen, of zij de stadsburcht zullen verlaten, nu hij is gesneuveld, of dat zij stand willen houden, zelfs nu Hektor er niet meer is. Maar wacht, wat sta ik hier te bedenken! |
κεῖται πὰρ νήεσσι νέκυς ἄκλαυτος ἄθαπτος Πάτροκλος· τοῦ δ᾽ οὐκ ἐπιλήσομαι, ὄφρ᾽ ἂν ἔγωγε ζωοῖσιν μετέω καί μοι φίλα γούνατ᾽ ὀρώρῃ· εἰ δὲ θανόντων περ καταλήθοντ᾽ εἰν Ἀΐδαο αὐτὰρ ἐγὼ καὶ κεῖθι φίλου μεμνήσομ᾽ ἑταίρου. |
390 |
Bij de
schepen ligt een lichaam, onbeweend, onbegraven, Patroklos! Hem vergeet ik niet, zolang ik zelf nog onder de levenden verkeer en mijn knieën nog bewegen; ook al vergeet men de gestorvenen in de Hades, ik niet, ik zal ook daar mijn vriend steeds in gedachten houden. |
νῦν δ᾽ ἄγ᾽ ἀείδοντες παιήονα κοῦροι Ἀχαιῶν νηυσὶν ἔπι γλαφυρῇσι νεώμεθα, τόνδε δ᾽ ἄγωμεν. ἠράμεθα μέγα κῦδος· ἐπέφνομεν Ἕκτορα δῖον, ᾧ Τρῶες κατὰ ἄστυ θεῷ ὣς εὐχετόωντο. ἦ ῥα, καὶ Ἕκτορα δῖον ἀεικέα μήδετο ἔργα. |
395 |
Kom
laten wij nu, zonen der Grieken, onder het zingen van het
triomflied terugkeren naar de gewelfde schepen en hem meedragen. Grote roem hebben wij geoogst; de respectabele Hektor gedood, aan wie de Trojanen in hun stad eer bewezen als aan een god". Dat zei hij, en onterende daden beraamde hij jegens de stralende Hektor. |
ἀμφοτέρων μετόπισθε ποδῶν τέτρηνε τένοντε ἐς σφυρὸν ἐκ πτέρνης, βοέους δ᾽ ἐξῆπτεν ἱμάντας, ἐκ δίφροιο δ᾽ ἔδησε, κάρη δ᾽ ἕλκεσθαι ἔασεν· ἐς δίφρον δ᾽ ἀναβὰς ἀνά τε κλυτὰ τεύχε᾽ ἀείρας μάστιξέν ῥ᾽ ἐλάαν, τὼ δ᾽ οὐκ ἀέκοντε πετέσθην. |
400 |
Achterop zijn beide benen doorboorde hij de pezen van de hiel tot de enkel en hij stak er riemen door en bond die vast aan de wagenbak en liet het hoofd slepen; hij klom in de wagenbak en tilde de prachtige wapens erin en hij legde de zweep over het span; dat gehoorzaamde gewillig. |
τοῦ δ᾽ ἦν ἑλκομένοιο κονίσαλος, ἀμφὶ δὲ χαῖται κυάνεαι πίτναντο, κάρη δ᾽ ἅπαν ἐν κονίῃσι κεῖτο πάρος χαρίεν· τότε δὲ Ζεὺς δυσμενέεσσι δῶκεν ἀεικίσσασθαι ἑῇ ἐν πατρίδι γαίῃ. |
404 |
Een
stofwolk stoof van hem op toen hij gesleept werd en zijn
donkere lokken spreidden zich rondom hem uit, en heel zijn voorheen zo prachtige hoofd zat nu onder het stof: toen stond Zeus zijn vijanden toe hem in zijn vaderland te verminken. |
ὣς τοῦ μὲν κεκόνιτο κάρη ἅπαν· ἣ δέ νυ μήτηρ τίλλε κόμην, ἀπὸ δὲ λιπαρὴν ἔρριψε καλύπτρην τηλόσε, κώκυσεν δὲ μάλα μέγα παῖδ᾽ ἐσιδοῦσα· ᾤμωξεν δ᾽ ἐλεεινὰ πατὴρ φίλος, ἀμφὶ δὲ λαοὶ κωκυτῷ τ᾽ εἴχοντο καὶ οἰμωγῇ κατὰ ἄστυ. τῷ δὲ μάλιστ᾽ ἄρ᾽ ἔην ἐναλίγκιον ὡς εἰ ἅπασα |
405 410 |
- Zo
dan werd heel zijn hoofd met stof overdekt. Zijn moeder nu trok haar hoofdhaar uit en haar glanzende sluier gooide zij ver weg, en luid jammerde ze bij het zien van haar zoon; en ook zijn vader klaagde om die meelijwekkende aanblik en rondom klaagde en jammerde het volk in heel de stad. Ja, het had er nog het meest van alsof heel Ilios, |
Ἴλιος ὀφρυόεσσα πυρὶ σμύχοιτο κατ᾽ ἄκρης. λαοὶ μέν ῥα γέροντα μόγις ἔχον ἀσχαλόωντα ἐξελθεῖν μεμαῶτα πυλάων Δαρδανιάων. πάντας δ᾽ ἐλλιτάνευε κυλινδόμενος κατὰ κόπρον, ἐξονομακλήδην ὀνομάζων ἄνδρα ἕκαστον· |
415 |
vanaf
de top tot beneden, door vuur in de as werd gelegd. Het volk wist maar met moeite de grijsaard ervan te weerhouden in zijn wanhoop de Dardaanse poort uit te lopen. Allen smeekte hij, zich wentelend in het vuil en iedereen bij naam aansprekend: |
σχέσθε φίλοι, καί μ᾽ οἶον ἐάσατε κηδόμενοί περ ἐξελθόντα πόληος ἱκέσθ᾽ ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν. λίσσωμ᾽ ἀνέρα τοῦτον ἀτάσθαλον ὀβριμοεργόν, ἤν πως ἡλικίην αἰδέσσεται ἠδ᾽ ἐλεήσῃ γῆρας· καὶ δέ νυ τῷ γε πατὴρ τοιόσδε τέτυκται |
420 |
"Blijf
van me af, vrienden! Laat mij, hoe bezorgd jullie ook
zijn, alleen de stad uit gaan naar de schepen der Grieken. Laat mij smeekbeden richten tot die overmoedige bruut, in de hoop dat hij respect op zal brengen voor mijn hoge leeftijd. Ook hij heeft net zo'n vader als ik: |
Πηλεύς, ὅς μιν ἔτικτε καὶ ἔτρεφε πῆμα γενέσθαι Τρωσί· μάλιστα δ᾽ ἐμοὶ περὶ πάντων ἄλγε᾽ ἔθηκε. τόσσους γάρ μοι παῖδας ἀπέκτανε τηλεθάοντας· τῶν πάντων οὐ τόσσον ὀδύρομαι ἀχνύμενός περ ὡς ἑνός, οὗ μ᾽ ἄχος ὀξὺ κατοίσεται Ἄϊδος εἴσω, |
425 |
Peleus,
die hem verwekte en grootbracht tot een ramp voor de Trojanen, en vooral mij met ellende overlaadde; zoveel zonen doodde hij me in de bloei van hun leven, maar om die allen treur ik niet zoveel in al mijn smart als om deze ene, om wie het vlijmende verdriet mij ten grave zal dragen: |
Ἕκτορος· ὡς ὄφελεν θανέειν ἐν χερσὶν ἐμῇσι· τώ κε κορεσσάμεθα κλαίοντέ τε μυρομένω τε μήτηρ θ᾽, ἥ μιν ἔτικτε δυσάμμορος, ἠδ᾽ ἐγὼ αὐτός. ὣς ἔφατο κλαίων, ἐπὶ δὲ στενάχοντο πολῖται· Τρῳῇσιν δ᾽ Ἑκάβη ἁδινοῦ ἐξῆρχε γόοιο· |
430 |
Hektor!
Ach had hij toch in mijn armen mogen sterven, dan hadden wij ons verzadigd aan geween en geklaag, allebei, zijn moeder die hem gebaard heeft, de ongelukkige, en ik zelf". Zo sprak hij klagend en het volk jammerde met hem. En bij de Trojaansen ging Hekabe voor in luid rouwbeklag: |
τέκνον ἐγὼ δειλή· τί νυ βείομαι αἰνὰ παθοῦσα σεῦ ἀποτεθνηῶτος; ὅ μοι νύκτάς τε καὶ ἦμαρ εὐχωλὴ κατὰ ἄστυ πελέσκεο, πᾶσί τ᾽ ὄνειαρ Τρωσί τε καὶ Τρῳῇσι κατὰ πτόλιν, οἵ σε θεὸν ὣς δειδέχατ᾽· ἦ γὰρ καί σφι μάλα μέγα κῦδος ἔησθα ζωὸς ἐών· νῦν αὖ θάνατος καὶ μοῖρα κιχάνει. |
436 |
"Mijn
zoon! Ik rampzalige! Wat zal ik nog leven in vreselijke
ellende, nu jij bent gestorven! Jij, die voor mij dag en nacht reden tot trots was, in heel de stad en een troost voor alle Trojanen en Trojaansen overal, die jou als een godheid begroetten: werkelijk jij was hen een grote trots bij je leven, maar nu heeft het lot van de dood jou ingehaald". |
ὣς ἔφατο κλαίουσ᾽, ἄλοχος δ᾽ οὔ πώ τι πέπυστο Ἕκτορος· οὐ γάρ οἵ τις ἐτήτυμος ἄγγελος ἐλθὼν ἤγγειλ᾽ ὅττί ῥά οἱ πόσις ἔκτοθι μίμνε πυλάων, ἀλλ᾽ ἥ γ᾽ ἱστὸν ὕφαινε μυχῷ δόμου ὑψηλοῖο |
440 |
- Dat
riep zij jammerend uit. Maar zijn vrouw had nog niets
gehoord over Hektor; want geen dienaar was aan haar naar waarheid komen melden, dat haar man zich buiten de poorten bevond. Nee, zij zat achterin het hoge huis te weven |
δίπλακα πορφυρέην, ἐν δὲ θρόνα ποικίλ᾽ ἔπασσε. κέκλετο δ᾽ ἀμφιπόλοισιν ἐϋπλοκάμοις κατὰ δῶμα ἀμφὶ πυρὶ στῆσαι τρίποδα μέγαν, ὄφρα πέλοιτο Ἕκτορι θερμὰ λοετρὰ μάχης ἐκ νοστήσαντι νηπίη, οὐδ᾽ ἐνόησεν ὅ μιν μάλα τῆλε λοετρῶν |
445 |
aan een
dubbele purperen mantel en verwerkte er bonte versieringen
in. Zij had haar dienaressen met schone vlechten in huis opgedragen over het vuur een grote driepoot neer te zetten, opdat er voor Hektor warm badwater zijn zou bij zijn terugkeer uit de strijd, onwetend als ze was, want zij wist niet, dat ver weg van elk bad |
χερσὶν Ἀχιλλῆος δάμασε γλαυκῶπις Ἀθήνη. κωκυτοῦ δ᾽ ἤκουσε καὶ οἰμωγῆς ἀπὸ πύργου· τῆς δ᾽ ἐλελίχθη γυῖα, χαμαὶ δέ οἱ ἔκπεσε κερκίς· ἣ δ᾽ αὖτις δμῳῇσιν ἐϋπλοκάμοισι μετηύδα· δεῦτε δύω μοι ἕπεσθον, ἴδωμ᾽ ὅτιν᾽ ἔργα τέτυκται. |
450 |
de
fonkelogogige Athene hem door de handen van Achilleus
gedood had. Maar nu zij geweeklaag en gejammer vanaf het bolwerk hoorde, voer een huivering door haar leden en de spoel glipte uit haar hand; direct sprak zij toen tegen de dienaressen met mooie vlechten: "Kom, laten twee met mij meegaan, ik wil zien wat er gebeurd is; |
αἰδοίης ἑκυρῆς ὀπὸς ἔκλυον, ἐν δ᾽ ἐμοὶ αὐτῇ στήθεσι πάλλεται ἦτορ ἀνὰ στόμα, νέρθε δὲ γοῦνα πήγνυται· ἐγγὺς δή τι κακὸν Πριάμοιο τέκεσσιν. αἲ γὰρ ἀπ᾽ οὔατος εἴη ἐμεῦ ἔπος· ἀλλὰ μάλ᾽ αἰνῶς δείδω μὴ δή μοι θρασὺν Ἕκτορα δῖος Ἀχιλλεὺς |
455 |
ik
hoorde de stem van mijn eerbiedwaardige schoonmoeder en bij mij zelf klopt het hart in de keel en onder mij verstijven mijn knieën: er is onheil ophanden voor de kinderen van Priamos. Ach, mocht ik nooit horen wat ik nu zeg, maar ik ben doodsbang, dat de goddelijke Achilleus mijn stoutmoedige Hektor, |
μοῦνον ἀποτμήξας πόλιος πεδίον δὲ δίηται, καὶ δή μιν καταπαύσῃ ἀγηνορίης ἀλεγεινῆς ἥ μιν ἔχεσκ', ἐπεὶ οὔ ποτ᾽ ἐνὶ πληθυῖ μένεν ἀνδρῶν, ἀλλὰ πολὺ προθέεσκε, τὸ ὃν μένος οὐδενὶ εἴκων. ὣς φαμένη μεγάροιο διέσσυτο μαινάδι ἴση |
460 |
terwijl
die alleen is, afsnijdt van de stad en naar de vlakte
jaagt, of al een einde maakt aan die noodlottige dapperheid die hem altijd al bezielde, want nooit bleef hij in de drom van zijn mannen, nee, ver stormde hij steeds vooruit, in moed wijkend voor niemand". Met deze woorden snelde ze als een bezetene het paleis door, |
παλλομένη κραδίην· ἅμα δ᾽ ἀμφίπολοι κίον αὐτῇ αὐτὰρ ἐπεὶ πύργόν τε καὶ ἀνδρῶν ἷξεν ὅμιλον ἔστη παπτήνασ᾽ ἐπὶ τείχεϊ, τὸν δὲ νόησεν ἑλκόμενον πρόσθεν πόλιος· ταχέες δέ μιν ἵπποι ἕλκον ἀκηδέστως κοίλας ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν. |
465 |
met
bonzend hart en dienaressen liepen met haar mee; maar toen zij het bolwerk bereikt had en de menigte mannen, bleef zij staan op de muur en speurde rond: daar zag ze hem voortgesleurd worden langs de stadsmuur en de snelle paarden sleepten hem meedogenloos naar de holle schepen der Grieken. |
τὴν δὲ κατ᾽ ὀφθαλμῶν ἐρεβεννὴ νὺξ ἐκάλυψεν, ἤριπε δ᾽ ἐξοπίσω, ἀπὸ δὲ ψυχὴν ἐκάπυσσε. τῆλε δ᾽ ἀπὸ κρατὸς βάλε δέσματα σιγαλόεντα, ἄμπυκα κεκρύφαλόν τε ἰδὲ πλεκτὴν ἀναδέσμην κρήδεμνόν θ᾽, ὅ ῥά οἱ δῶκε χρυσῆ Ἀφροδίτη |
470 |
Donkere
nacht bedekte haar ogen en achterover viel ze en ze raakte buiten bewustzijn. En ver van haar hoofd wierp ze de glanzende hoofdtooi, de diadeem, de doek en de gevlochten hoofdband en sluier, die de gouden Afrodite geschonken had op de dag, |
ἤματι τῷ ὅτε μιν κορυθαίολος ἠγάγεθ᾽ Ἕκτωρ ἐκ δόμου Ἠετίωνος, ἐπεὶ πόρε μυρία ἕδνα. ἀμφὶ δέ μιν γαλόῳ τε καὶ εἰνατέρες ἅλις ἔσταν, αἵ ἑ μετὰ σφίσιν εἶχον ἀτυζομένην ἀπολέσθαι. ἣ δ᾽ ἐπεὶ οὖν ἔμπνυτο καὶ ἐς φρένα θυμὸς ἀγέρθη |
475 |
dat
Hektor met wuivende helmbos haar had meegevoerd uit het huis van Eëtion, nadat hij een onmetelijke bruidsschat betaald had. Om haar heen kwam een grote groep schoonzusters staan, zijn zusters, die haar, dodelijk verbijsterd, tezamen behoedden van de ondergang. Maar zij, toen zij op adem kwam en weer bij zinnen, |
ἀμβλήδην γοόωσα μετὰ Τρῳῇσιν ἔειπεν· Ἕκτορ ἐγὼ δύστηνος· ἰῇ ἄρα γεινόμεθ᾽ αἴσῃ ἀμφότεροι, σὺ μὲν ἐν Τροίῃ Πριάμου κατὰ δῶμα, αὐτὰρ ἐγὼ Θήβῃσιν ὑπὸ Πλάκῳ ὑληέσσῃ ἐν δόμῳ Ἠετίωνος, ὅ μ᾽ ἔτρεφε τυτθὸν ἐοῦσαν |
480 |
sprak,
jammerend in snikken, tussen de Trojaansen: "Hektor, ach ik ongelukkige! Zo werden wij twee dus voor één lot geboren, jij in het paleis van Priamos in Troje, en ik in Thebe aan de voet van de bosrijke Plakos in het huis van Eëtion, die mij toen ik klein was opvoedde, |
δύσμορος αἰνόμορον· ὡς μὴ ὤφελλε τεκέσθαι. νῦν δὲ σὺ μὲν Ἀΐδαο δόμους ὑπὸ κεύθεσι γαίης ἔρχεαι, αὐτὰρ ἐμὲ στυγερῷ ἐνὶ πένθεϊ λείπεις χήρην ἐν μεγάροισι· πάϊς δ᾽ ἔτι νήπιος αὔτως, ὃν τέκομεν σύ τ᾽ ἐγώ τε δυσάμμοροι· οὔτε σὺ τούτῳ |
485 |
ongelukkige vader en ongelukkige dochter: was ik maar niet
geboren! Nu daal jij af naar Hades' woning in de diepten der aarde, en laat je mij achter in jammerlijke smart als weduwe in het paleis. Het kind is nog jong en onmondig dat wij voortbrachten, jij en ik, ongelukkigen. Niet zul jij, Hektor, |
ἔσσεαι Ἕκτορ ὄνειαρ ἐπεὶ θάνες, οὔτε σοὶ
οὗτος. ἤν περ γὰρ πόλεμόν γε φύγῃ πολύδακρυν Ἀχαιῶν, αἰεί τοι τούτῳ γε πόνος καὶ κήδε᾽ ὀπίσσω ἔσσοντ᾽· ἄλλοι γάρ οἱ ἀπουρίσσουσιν ἀρούρας. ἦμαρ δ᾽ ὀρφανικὸν παναφήλικα παῖδα τίθησι· |
490 |
voor
hem nog een troost zijn, nu je gestorven bent, noch hij
voor jou. Als hij al de tranenrijke oorlog met de Grieken overleeft, dan zal hij in de toekomst toch steeds ellende en zorgen tegenkomen. Anderen zullen zijn bouwland ontfutselen, de dag dat hij wees wordt maakt een kind vriendeloos; |
πάντα δ᾽ ὑπεμνήμυκε, δεδάκρυνται δὲ παρειαί, δευόμενος δέ τ᾽ ἄνεισι πάϊς ἐς πατρὸς ἑταίρους, ἄλλον μὲν χλαίνης ἐρύων, ἄλλον δὲ χιτῶνος· τῶν δ᾽ ἐλεησάντων κοτύλην τις τυτθὸν ἐπέσχε· χείλεα μέν τ᾽ ἐδίην᾽, ὑπερῴην δ᾽ οὐκ ἐδίηνε. |
495 |
volkomen neerslachtig is hij en betraand zijn z'n wangen; en berooid gaat de jongen naar de vrienden van zijn vader, de een aan zijn mantel trekkend, de ander aan zijn chitoon. Van hen die medelijden krijgen houdt er wel één even zijn beker voor, die zijn lippen bevochtigt maar zijn verhemelte droog laat. |
τὸν δὲ καὶ ἀμφιθαλὴς ἐκ δαιτύος ἐστυφέλιξε χερσὶν πεπλήγων καὶ ὀνειδείοισιν ἐνίσσων· ἔρρ᾽ οὕτως· οὐ σός γε πατὴρ μεταδαίνυται ἡμῖν. δακρυόεις δέ τ᾽ ἄνεισι πάϊς ἐς μητέρα χήρην Ἀστυάναξ, ὃς πρὶν μὲν ἑοῦ ἐπὶ γούνασι πατρὸς |
500 |
Hem
duwt de knaap met twee ouders weg van de maaltijd, bewerkt hem met zijn vuisten en beschimpt hem met woorden: 'Weg jij! Jouw vader zit niet bij ons aan tafel'. Onder tranen gaat dan de jongen weer naar zijn weduwemoeder, Astyanax, die tevoren op de knieën van zijn vader |
μυελὸν οἶον ἔδεσκε καὶ οἰῶν πίονα δημόν· αὐτὰρ ὅθ᾽ ὕπνος ἕλοι, παύσαιτό τε νηπιαχεύων, εὕδεσκ᾽ ἐν λέκτροισιν ἐν ἀγκαλίδεσσι τιθήνης εὐνῇ ἔνι μαλακῇ θαλέων ἐμπλησάμενος κῆρ· νῦν δ᾽ ἂν πολλὰ πάθῃσι φίλου ἀπὸ πατρὸς ἁμαρτὼν |
505 |
louter
merg placht te eten en het malse vet van de schapen; en als de slaap hem beving en hij genoeg had gespeeld, placht hij te slapen in zijn bedje omarmd door zijn voedster, een zacht bedje, zijn hartje verzadigd aan overvloed. Maar nu zal hij veel te lijden krijgen, beroofd van zijn vader, |
Ἀστυάναξ, ὃν Τρῶες ἐπίκλησιν καλέουσιν· οἶος γάρ σφιν ἔρυσο πύλας καὶ τείχεα μακρά. νῦν δὲ σὲ μὲν παρὰ νηυσὶ κορωνίσι νόσφι τοκήων αἰόλαι εὐλαὶ ἔδονται, ἐπεί κε κύνες κορέσωνται γυμνόν· ἀτάρ τοι εἵματ᾽ ἐνὶ μεγάροισι κέονται |
510 |
"Stadsbeschermertje', zoals zijn bijnaam is bij de
Trojanen; want jij alleen, Hektor, wist hun poorten en bolwerken te beschermen. Maar nu vreten bij de schepen, ver van je ouders, de maden jou op, nadat de honden zich wel hebben verzadigd aan jou, onbeschermd; maar jouw kleding ligt in het paleis, |
λεπτά τε καὶ χαρίεντα τετυγμένα χερσὶ
γυναικῶν. ἀλλ᾽ ἤτοι τάδε πάντα καταφλέξω πυρὶ κηλέῳ οὐδὲν σοί γ᾽ ὄφελος, ἐπεὶ οὐκ ἐγκείσεαι αὐτός, ἀλλὰ πρὸς Τρώων καὶ Τρωϊάδων κλέος εἶναι. ὣς ἔφατο κλαίουσ᾽, ἐπὶ δὲ στενάχοντο γυναῖκες. |
515 |
fijn en
kostbaar, geweven door de handen der vrouwen. Maar ach, dat zal ik allemaal verbranden in de gloed van het vuur - niets is voor jou nog van nut, immers je kunt er zelf niet in liggen - maar tot roem bij de Trojaanse mannen en vrouwen". Zo sprak zij wenend en de vrouwen jammerden met haar mee. |