1 - 105:
Menelaos vecht voor het lichaam van Patroklos. 106 - 208: Hektor maakt zich meester van Patroklos' wapens. 209 - 365: Massale aanval van de Trojanen. 366 - 480: Achilleus' paarden wenen om Patroklos. 481 - 581: Hektor op jacht naar Achilleus' paarden. 582 - 761: Menelaos beschermt Patroklos' lijk en licht Achilleus in. |
Οὐδ᾽ ἔλαθ᾽ Ἀτρέος υἱὸν ἀρηΐφιλον Μενέλαον Πάτροκλος Τρώεσσι δαμεὶς ἐν δηϊοτῆτι. βῆ δὲ διὰ προμάχων κεκορυθμένος αἴθοπι χαλκῷ, ἀμφὶ δ᾽ ἄρ᾽ αὐτῷ βαῖν᾽ ὥς τις περὶ πόρτακι μήτηρ πρωτοτόκος κινυρὴ οὐ πρὶν εἰδυῖα τόκοιο· |
5 |
- Maar
niet ontging het de krijgslustige Menelaos, zoon van
Atreus, dat Patroklos gesneuveld was in het krijgsgewoel met de Trojanen; en hij baande zich een weg tussen de voorstrijders door, met zijn helm van fonkelend brons en stelde zich schrijlings over hem op, zoals de moeder van een kalfje dat doet, ook al heeft zij nooit eerder gekalfd, |
ὣς περὶ Πατρόκλῳ βαῖνε ξανθὸς Μενέλαος. πρόσθε δέ οἱ δόρυ τ᾽ ἔσχε καὶ ἀσπίδα πάντοσ᾽ ἐΐσην, τὸν κτάμεναι μεμαὼς ὅς τις τοῦ γ᾽ ἀντίος ἔλθοι. οὐδ᾽ ἄρα Πάνθου υἱὸς ἐϋμμελίης ἀμέλησε Πατρόκλοιο πεσόντος ἀμύμονος· ἄγχι δ᾽ ἄρ᾽ αὐτοῦ |
10 |
bezorgd
loeiend uit onervarenheid: zo stelde de blonde Menelaos
zich op over Patroklos. Vóór zich hield hij zijn lans geveld en zijn ronde schild, begerig te doden wie hem maar durfde te naderen. Maar ook Panthoös' zoon, de lansvechter Euforbos, liet de gesneuvelde, edele Patroklos niet met rust; nee hij nam positie in vlak bij hem |
ἔστη, καὶ προσέειπεν ἀρηΐφιλον Μενέλαον· Ἀτρεΐδη Μενέλαε διοτρεφὲς ὄρχαμε λαῶν χάζεο, λεῖπε δὲ νεκρόν, ἔα δ᾽ ἔναρα βροτόεντα· οὐ γάρ τις πρότερος Τρώων κλειτῶν τ᾽ ἐπικούρων Πάτροκλον βάλε δουρὶ κατὰ κρατερὴν ὑσμίνην· |
15 |
en
sprak tot de strijdlustige Menelaos: "Zoon van Atreus, edele Menelaos, krijgsheer, wijk terug, laat het lijk achter en laat het bloedig wapentuig liggen; niemand immers van de Trojanen en hun roemvolle bondgenoten trof Patroklos eerder met zijn lans in het hevige krijgsrumoer: |
τώ με ἔα κλέος ἐσθλὸν ἐνὶ Τρώεσσιν ἀρέσθαι, μή σε βάλω, ἀπὸ δὲ μελιηδέα θυμὸν ἕλωμαι. τὸν δὲ μέγ᾽ ὀχθήσας προσέφη ξανθὸς Μενέλαος· Ζεῦ πάτερ οὐ μὲν καλὸν ὑπέρβιον εὐχετάασθαι. οὔτ᾽ οὖν παρδάλιος τόσσον μένος οὔτε λέοντος |
20 |
laat
mij dus edele roem verwerven onder de Trojanen, anders tref ik jou en ontneem je het honingzoete leven!" Maar in een woede-uitbarsting zei de blonde Menelaos tot hem: "Vader Zeus, het is me wat moois zoals die arrogante vent zo'n toon aanslaat! Noch de panter noch de leeuw toont zo'n grote eigendunk noch het |
οὔτε συὸς κάπρου ὀλοόφρονος, οὗ τε μέγιστος θυμὸς ἐνὶ στήθεσσι περὶ σθένεϊ βλεμεαίνει, ὅσσον Πάνθου υἷες ἐϋμμελίαι φρονέουσιν. οὐδὲ μὲν οὐδὲ βίη Ὑπερήνορος ἱπποδάμοιο ἧς ἥβης ἀπόνηθ᾽, ὅτε μ᾽ ὤνατο καί μ᾽ ὑπέμεινε |
25 |
moordlustig zwijn, waarvan toch de enorme drift van binnen uitzonderlijk zijn kracht opdrijft, zozeer als de lanszwaaiende zonen van Panthoös eigendunk uitstralen. Maar één van hen, de krachtige, paardenbedwingende Hyperenor, genoot niet lang van zijn jeugd toen hij me tartte en opwachtte |
καί μ᾽ ἔφατ᾽ ἐν Δαναοῖσιν ἐλέγχιστον πολεμιστὴν ἔμμεναι· οὐδέ ἕ φημι πόδεσσί γε οἷσι κιόντα εὐφρῆναι ἄλοχόν τε φίλην κεδνούς τε τοκῆας. ὥς θην καὶ σὸν ἐγὼ λύσω μένος εἴ κέ μευ ἄντα στήῃς· ἀλλά σ᾽ ἔγωγ᾽ ἀναχωρήσαντα κελεύω |
30 |
en
dacht dat ik de lafste krijger was van de Grieken. Nou, ik verzeker je dat zijn benen hem niet thuisbrachten tot vreugde van zijn vrouw en zijn dierbare ouders! Zo zal ik werkelijk ook jouw aanval smoren als je je tegenover mij opstelt; ik raad je aan om je biezen te pakken |
ἐς πληθὺν ἰέναι, μηδ᾽ ἀντίος ἵστασ᾽ ἐμεῖο πρίν τι κακὸν παθέειν· ῥεχθὲν δέ τε νήπιος ἔγνω. ὣς φάτο, τὸν δ᾽ οὐ πεῖθεν· ἀμειβόμενος δὲ προσηύδα· νῦν μὲν δὴ Μενέλαε διοτρεφὲς ἦ μάλα τείσεις γνωτὸν ἐμὸν τὸν ἔπεφνες, ἐπευχόμενος δ᾽ ἀγορεύεις, |
35 |
naar je
leger en mij niet te weerstaan of het zal je slecht bekomen: een beginneling leert van zijn fouten". Dat zei hij maar hij overreedde hem niet, want hij gaf als antwoord: "Nu dan, vorst Menelaos, zul je werkelijk boeten: je doodde mijn broer en pocht daar nog op, |
χήρωσας δὲ γυναῖκα μυχῷ θαλάμοιο νέοιο, ἀρητὸν δὲ τοκεῦσι γόον καὶ πένθος ἔθηκας. ἦ κέ σφιν δειλοῖσι γόου κατάπαυμα γενοίμην εἴ κεν ἐγὼ κεφαλήν τε τεὴν καὶ τεύχε᾽ ἐνείκας Πάνθῳ ἐν χείρεσσι βάλω καὶ Φρόντιδι δίῃ. |
40 |
en
maakte zijn vrouw tot weduwe binnen in haar slaapvertrek en mijn ouders berokkende je onuitsprekelijke smart en verdriet. Misschien kan ik de ongelukkigen troost bieden in hun smart, als ik jouw hoofd en je wapens meeneem en ze aan Panthoös en de edele Frontis in handen geef. |
ἀλλ᾽ οὐ μὰν ἔτι δηρὸν ἀπείρητος πόνος ἔσται οὐδ᾽ ἔτ᾽ ἀδήριτος ἤτ᾽ ἀλκῆς ἤτε φόβοιο. ὣς εἰπὼν οὔτησε κατ᾽ ἀσπίδα πάντοσ᾽ ἐΐσην· οὐδ᾽ ἔρρηξεν χαλκός, ἀνεγνάμφθη δέ οἱ αἰχμὴ ἀσπίδ᾽ ἐνὶ κρατερῇ· ὃ δὲ δεύτερος ὄρνυτο χαλκῷ |
45 |
Maar
werkelijk niet lang meer blijft onze strijd onbeproefd en niet onbeslist in zege of vlucht". Met deze woorden stootte hij toe op het ronde schild, maar het brons brak er niet door, nee, de punt boog krom in het sterke schild; en na hem viel Atreus' zoon Menelaos aan |
Ἀτρεΐδης Μενέλαος ἐπευξάμενος Διὶ πατρί· ἂψ δ᾽ ἀναχαζομένοιο κατὰ στομάχοιο θέμεθλα νύξ᾽, ἐπὶ δ᾽ αὐτὸς ἔρεισε βαρείῃ χειρὶ πιθήσας· ἀντικρὺ δ᾽ ἁπαλοῖο δι᾽ αὐχένος ἤλυθ᾽ ἀκωκή, δούπησεν δὲ πεσών, ἀράβησε δὲ τεύχε᾽ ἐπ᾽ αὐτῷ. |
50 |
met
zijn lanspunt, terwijl hij tot vader Zeus bad; en hij trof hem, terwijl hij terugweek, diep in de keel en duwde met zijn gewicht door, vertrouwend op zijn stevige hand. En de punt drong dwars door de weke hals en met een dreun viel hij neer en zijn wapens kletterden op hem. |
αἵματί οἱ δεύοντο κόμαι Χαρίτεσσιν ὁμοῖαι πλοχμοί θ᾽, οἳ χρυσῷ τε καὶ ἀργύρῳ ἐσφήκωντο. οἷον δὲ τρέφει ἔρνος ἀνὴρ ἐριθηλὲς ἐλαίης χώρῳ ἐν οἰοπόλῳ, ὅθ᾽ ἅλις ἀναβέβροχεν ὕδωρ, καλὸν τηλεθάον· τὸ δέ τε πνοιαὶ δονέουσι |
55 |
Nat van
bloed werden zijn haren, gelijkend op die van de Chariten, tot vlechten gesnoerd in zilver en goud. Zoals een man op een stil plekje de weelderige jonge loot verzorgt van een olijfboom, mooi en bloeiend wanneer die voldoende water opslurpt, - en de bries van allerlei winden strelen hem |
παντοίων ἀνέμων, καί τε βρύει ἄνθεϊ λευκῷ· ἐλθὼν δ᾽ ἐξαπίνης ἄνεμος σὺν λαίλαπι πολλῇ βόθρου τ᾽ ἐξέστρεψε καὶ ἐξετάνυσσ᾽ ἐπὶ γαίῃ· τοῖον Πάνθου υἱὸν ἐϋμμελίην Εὔφορβον Ἀτρεΐδης Μενέλαος ἐπεὶ κτάνε τεύχε᾽ ἐσύλα. |
60 |
en zij
straalt met haar witte bloesem: maar een plotseling opgestoken storm rukt hem met donderend geweld uit zijn plantgat en werpt hem ter aarde: zo uitgestrekt lag daar de zoon van Panthoös, de lansvechter Euforbos, en de Atride Menelaos beroofde hem van zijn wapens nadat hij hem had gedood. |
ὡς δ᾽ ὅτε τίς τε λέων ὀρεσίτροφος ἀλκὶ πεποιθὼς βοσκομένης ἀγέλης βοῦν ἁρπάσῃ ἥ τις ἀρίστη· τῆς δ᾽ ἐξ αὐχέν᾽ ἔαξε λαβὼν κρατεροῖσιν ὀδοῦσι πρῶτον, ἔπειτα δέ θ᾽ αἷμα καὶ ἔγκατα πάντα λαφύσσει δῃῶν· ἀμφὶ δὲ τόν γε κύνες τ᾽ ἄνδρές τε νομῆες |
65 |
En
zoals wanneer een leeuw, opgegroeid in de bergen,
vertrouwend op zijn kracht, uit een grazende kudde de beste wegrooft: met zijn sterke tanden grijpt hij hem bij de keel en breekt eerst zijn nek en vervolgens slurpt hij verscheurend haar bloed op en al haar ingewanden: om hem heen brullen honden en herders luid |
πολλὰ μάλ᾽ ἰύζουσιν ἀπόπροθεν οὐδ᾽ ἐθέλουσιν ἀντίον ἐλθέμεναι· μάλα γὰρ χλωρὸν δέος αἱρεῖ· ὣς τῶν οὔ τινι θυμὸς ἐνὶ στήθεσσιν ἐτόλμα ἀντίον ἐλθέμεναι Μενελάου κυδαλίμοιο. ἔνθά κε ῥεῖα φέροι κλυτὰ τεύχεα Πανθοΐδαο |
70 |
op een
afstand, maar ze willen er niet tegenin gaan, want vale vrees grijpt hen aan: zo had ook niemand het hart om tegen de roemvolle Menelaos op te treden. Toen had die de befaamde wapens van Panthoös' zoon |
Ἀτρεΐδης, εἰ μή οἱ ἀγάσσατο Φοῖβος Ἀπόλλων, ὅς ῥά οἱ Ἕκτορ᾽ ἐπῶρσε θοῷ ἀτάλαντον Ἄρηϊ ἀνέρι εἰσάμενος Κικόνων ἡγήτορι Μέντῃ· καί μιν φωνήσας ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· Ἕκτορ νῦν σὺ μὲν ὧδε θέεις ἀκίχητα διώκων |
75 |
met
gemak in de wacht kunnen slepen, als niet Foibos Apollo ze hem had misgund: die ging namelijk naar Hektor, in snelheid aan Ares gelijk, in de gedaante van Mentes, aanvoerder van de Kikonen, en met stemverheffing sprak hij tot hem de duidelijke woorden: "Hektor, wat maak jij nu zo vruchteloos jacht op de paarden |
ἵππους Αἰακίδαο δαΐφρονος· οἳ δ᾽ ἀλεγεινοὶ ἀνδράσι γε θνητοῖσι δαμήμεναι ἠδ᾽ ὀχέεσθαι ἄλλῳ γ᾽ ἢ Ἀχιλῆϊ, τὸν ἀθανάτη τέκε μήτηρ. τόφρα δέ τοι Μενέλαος ἀρήϊος Ἀτρέος υἱὸς Πατρόκλῳ περιβὰς Τρώων τὸν ἄριστον ἔπεφνε |
80 |
van
Achilleus, de kleinzoon van de schrandere Aiakos! Die zijn toch moeilijk te mennen en in te spannen voor sterfelijken, afgezien dan van Achilleus, de zoon van een onsterfelijke moeder. Intussen is Menelaos, de krijgshaftige zoon van Atreus, beschermend gaan staan over Patroklos en heeft hij de voortreffelijkste Trojaan gedood, |
Πανθοΐδην Εὔφορβον, ἔπαυσε δὲ θούριδος ἀλκῆς. ὣς εἰπὼν ὃ μὲν αὖτις ἔβη θεὸς ἂμ πόνον ἀνδρῶν, Ἕκτορα δ᾽ αἰνὸν ἄχος πύκασε φρένας ἀμφὶ μελαίνας· πάπτηνεν δ᾽ ἄρ᾽ ἔπειτα κατὰ στίχας, αὐτίκα δ᾽ ἔγνω τὸν μὲν ἀπαινύμενον κλυτὰ τεύχεα, τὸν δ᾽ ἐπὶ γαίῃ |
85 |
Euforbos, Panthoös' zoon, en diens onstuimige kracht lam
gelegd". Na deze woorden keerde de god terug in het krijgsgewoel, maar hevige smart verduisterde Hektors geest en hij loerde de gelederen langs en direct merkte hij de één op, die de befaamde wapens roofde en de ander zag hij uitgestrekt op de grond |
κείμενον· ἔρρει δ᾽ αἷμα κατ᾽ οὐταμένην ὠτειλήν. βῆ δὲ διὰ προμάχων κεκορυθμένος αἴθοπι χαλκῷ ὀξέα κεκλήγων φλογὶ εἴκελος Ἡφαίστοιο ἀσβέστῳ· οὐδ᾽ υἱὸν λάθεν Ἀτρέος ὀξὺ βοήσας· ὀχθήσας δ᾽ ἄρα εἶπε πρὸς ὃν μεγαλήτορα θυμόν· |
90 |
bloed
stroomde uit de open wond. En met een scherpe schreeuw ging hij op weg door de voorstrijders, gehelmd met fonkelend brons, als de onblusbare vlam van Hefaistos. Zijn schelle kreet ontging Atreus' zoon niet: en in woede ontbrand sprak hij tot zichzelf: |
ὤ μοι ἐγὼν εἰ μέν κε λίπω κάτα τεύχεα καλὰ Πάτροκλόν θ᾽, ὃς κεῖται ἐμῆς ἕνεκ᾽ ἐνθάδε τιμῆς, μή τίς μοι Δαναῶν νεμεσήσεται ὅς κεν ἴδηται. εἰ δέ κεν Ἕκτορι μοῦνος ἐὼν καὶ Τρωσὶ μάχωμαι αἰδεσθείς, μή πώς με περιστήωσ᾽ ἕνα πολλοί· |
95 |
"Wee
mij, als ik de prachtige wapens hier achterlaat en Patroklos, die hier neerligt na zijn gevecht om mijn eer, zal iedere Griek die dat ziet aanstoot nemen aan mij. Maar als ik op mijn eentje tegen Hektor en de Trojanen ga vechten om mijn reputatie, dan vrees ik dat zij met velen mij als eenling omsingelen, |
Τρῶας δ᾽ ἐνθάδε πάντας ἄγει κορυθαίολος Ἕκτωρ. ἀλλὰ τί ἤ μοι ταῦτα φίλος διελέξατο θυμός; ὁππότ᾽ ἀνὴρ ἐθέλῃ πρὸς δαίμονα φωτὶ μάχεσθαι ὅν κε θεὸς τιμᾷ, τάχα οἱ μέγα πῆμα κυλίσθη. τώ μ᾽ οὔ τις Δαναῶν νεμεσήσεται ὅς κεν ἴδηται |
100 |
want de
helmboswuivende Hektor voert allen hierheen. Maar waarom overlegt mijn hart deze dingen nog? Wanneer een sterveling tegen de zin van een god wil vechten tegen een held, beschermd door een god die hem helpt, dan komt groot onheil op hem af. Daarom zal niemand van de Grieken het mij verwijten, als hij ziet dat |
Ἕκτορι χωρήσαντ᾽, ἐπεὶ ἐκ θεόφιν πολεμίζει. εἰ δέ που Αἴαντός γε βοὴν ἀγαθοῖο πυθοίμην, ἄμφω κ᾽ αὖτις ἰόντες ἐπιμνησαίμεθα χάρμης καὶ πρὸς δαίμονά περ, εἴ πως ἐρυσαίμεθα νεκρὸν Πηλεΐδῃ Ἀχιλῆϊ· κακῶν δέ κε φέρτατον εἴη. |
105 |
ik voor
Hektor opzij ga, omdat die strijdt onder de hoede van een
god. Ving ik maar de krijgskreet op van de sterke Aias, dan zouden wij samen weer aan de strijd kunnen denken, zelfs tegen een godheid, om te zien of wij het lichaam kunnen behouden voor Peleus' zoon Achilleus; dat zou wel het minste kwaad zijn". |
εἷος ὁ ταῦθ᾽ ὅρμαινε κατὰ φρένα καὶ κατὰ θυμὸν τόφρα δ᾽ ἐπὶ Τρώων στίχες ἤλυθον· ἦρχε δ᾽ ἄρ᾽ Ἕκτωρ. αὐτὰρ ὅ γ᾽ ἐξοπίσω ἀνεχάζετο, λεῖπε δὲ νεκρὸν ἐντροπαλιζόμενος ὥς τε λὶς ἠϋγένειος, ὅν ῥα κύνες τε καὶ ἄνδρες ἀπὸ σταθμοῖο δίωνται |
110 |
-
Terwijl hij dat nu stil stond te overwegen, rukten de linies Trojanen op: vooraan ging Hektor als leider. Menelaos week terug en liet het lijk achter, steeds maar achterom ziend zoals een baardige leeuw die verdreven wordt van een stal door honden en jagers |
ἔγχεσι καὶ φωνῇ· τοῦ δ᾽ ἐν φρεσὶν ἄλκιμον ἦτορ παχνοῦται, ἀέκων δέ τ᾽ ἔβη ἀπὸ μεσσαύλοιο· ὣς ἀπὸ Πατρόκλοιο κίε ξανθὸς Μενέλαος. στῆ δὲ μεταστρεφθεὶς ἐπεὶ ἵκετο ἔθνος ἑταίρων παπταίνων Αἴαντα μέγαν Τελαμώνιον υἱόν. |
115 |
met
lansen en geschreeuw - de sterke moed in zijn hart bevriest en stilletjes druipt hij af van de hoeve - zo week de blonde Menelaos van Patroklos. Toen hij de drom van zijn mannen bereikt had, keek hij om en bleef staan, turend naar de grote Aias, Telamons zoon. |
τὸν δὲ μάλ᾽ αἶψ᾽ ἐνόησε μάχης ἐπ᾽ ἀριστερὰ
πάσης θαρσύνονθ᾽ ἑτάρους καὶ ἐποτρύνοντα μάχεσθαι· θεσπέσιον γάρ σφιν φόβον ἔμβαλε Φοῖβος Ἀπόλλων· βῆ δὲ θέειν, εἶθαρ δὲ παριστάμενος ἔπος ηὔδα. Αἶαν δεῦρο πέπον, περὶ Πατρόκλοιο θανόντος |
120 |
Spoedig
merkte hij die op, helemaal op de linkervleugel, zijn mannen aanhitsend en aansporend tot vechten, want een buitengewone paniek had Foibos Apollo bij hen gewekt. Menelaos rende op hem af en terstond zei hij dichtbij hem: "Aias, mijn vriend, hierheen! Laten we proberen het lichaam |
σπεύσομεν, αἴ κε νέκυν περ Ἀχιλλῆϊ προφέρωμεν γυμνόν· ἀτὰρ τά γε τεύχε᾽ ἔχει κορυθαίολος Ἕκτωρ. ὣς ἔφατ᾽, Αἴαντι δὲ δαΐφρονι θυμὸν ὄρινε· βῆ δὲ διὰ προμάχων, ἅμα δὲ ξανθὸς Μενέλαος. Ἕκτωρ μὲν Πάτροκλον ἐπεὶ κλυτὰ τεύχε᾽ ἀπηύρα, |
125 |
van de
gesneuvelde Patroklos naar Achilleus te brengen, zonder zijn wapens: want die heeft de bronsgehelmde Hektor". Dat zei hij en hij wekte woede op bij de schrandere Aias: die liep door de voorstrijders naar voren en met hem de blonde Menelaos. Terwijl Hektor Patroklos de vermaarde wapens al had ontstolen, |
ἕλχ᾽ ἵν᾽ ἀπ᾽ ὤμοιιν κεφαλὴν τάμοι ὀξέϊ χαλκῷ, τὸν δὲ νέκυν Τρῳῇσιν ἐρυσσάμενος κυσὶ δοίη. Αἴας δ᾽ ἐγγύθεν ἦλθε φέρων σάκος ἠΰτε πύργον· Ἕκτωρ δ᾽ ἂψ ἐς ὅμιλον ἰὼν ἀνεχάζεθ᾽ ἑταίρων, ἐς δίφρον δ᾽ ἀνόρουσε· δίδου δ᾽ ὅ γε τεύχεα καλὰ |
130 |
sleepte
hij hem weg om het hoofd af te hakken van zijn schouders met het scherpe brons en zijn romp mee te sleuren en prijs te geven aan de Trojaanse honden. Maar Aias kwam op hem af met zijn torenhoog schild, en Hektor week terug naar de drom van zijn makkers en sprong in zijn wagenbak, terwijl hij de mooie wapenbuit gaf aan de |
Τρωσὶ φέρειν προτὶ ἄστυ, μέγα κλέος ἔμμεναι
αὐτῷ. Αἴας δ᾽ ἀμφὶ Μενοιτιάδῃ σάκος εὐρὺ καλύψας ἑστήκει ὥς τίς τε λέων περὶ οἷσι τέκεσσιν, ᾧ ῥά τε νήπι᾽ ἄγοντι συναντήσωνται ἐν ὕλῃ ἄνδρες ἐπακτῆρες· ὃ δέ τε σθένεϊ βλεμεαίνει, |
135 |
Trojanen om die naar de stad te brengen, zijn grote, roem
brengende trofee. Aias hield zijn brede schild voor de zoon van Menoitios en bleef staan als een leeuw voor zijn welpen, die door jagers verrast wordt in het woud, terwijl hij zijn jongen in veiligheid poogt te brengen: hij blaakt van kracht |
πᾶν δέ τ᾽ ἐπισκύνιον κάτω ἕλκεται ὄσσε
καλύπτων· ὣς Αἴας περὶ Πατρόκλῳ ἥρωϊ βεβήκει. Ἀτρεΐδης δ᾽ ἑτέρωθεν ἀρηΐφιλος Μενέλαος ἑστήκει, μέγα πένθος ἐνὶ στήθεσσιν ἀέξων. Γλαῦκος δ᾽ Ἱππολόχοιο πάϊς Λυκίων ἀγὸς ἀνδρῶν |
140 |
en
fronst al zijn voorhoofdsvel en trekt dat over zijn ogen
omlaag; zo stond Aias over de held Patroklos heen. Naast hem had de srijdlustige Menelaos zich opgesteld, een grote smart in zijn hart voedend. Maar Glaukos, Hippolochos' zoon en aanvoerder van de Lykiërs, |
Ἕκτορ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν χαλεπῷ ἠνίπαπε μύθῳ· Ἕκτορ εἶδος ἄριστε μάχης ἄρα πολλὸν ἐδεύεο. ἦ σ᾽ αὔτως κλέος ἐσθλὸν ἔχει φύξηλιν ἐόντα. φράζεο νῦν ὅππως κε πόλιν καὶ ἄστυ σαώσῃς οἶος σὺν λαοῖς τοὶ Ἰλίῳ ἐγγεγάασιν· |
145 |
smaalde, met verachtende blik, op Hektor met bitse
woorden: "Hektor, hoe prachtig ook van uiterlijk, je schiet toch erg tekort in de strijd! Heus, loos is je roem als je laf op de vlucht slaat! Bedenk nu maar eens hoe je je stad en je burcht kunt redden, alleen met het volk dat in Troje is geboren. |
οὐ γάρ τις Λυκίων γε μαχησόμενος Δαναοῖσιν εἶσι περὶ πτόλιος, ἐπεὶ οὐκ ἄρα τις χάρις ἦεν μάρνασθαι δηΐοισιν ἐπ᾽ ἀνδράσι νωλεμὲς αἰεί. πῶς κε σὺ χείρονα φῶτα σαώσειας μεθ᾽ ὅμιλον σχέτλι᾽, ἐπεὶ Σαρπηδόν᾽ ἅμα ξεῖνον καὶ ἑταῖρον |
150 |
Want
geen van de Lykiers is nog van plan om tegen de Grieken te vechten om deze stad, want geen enkele dank zagen wij voor onze onophoudelijke strijd tegen jouw vijanden, dag na dag. Hoe zul jij, lafaard, een man van mindere statuur beschermen in de strijd, nu je Sarpedon, je gastvriend en strijdmakker, |
κάλλιπες Ἀργείοισιν ἕλωρ καὶ κύρμα γενέσθαι, ὅς τοι πόλλ᾽ ὄφελος γένετο πτόλεΐ τε καὶ αὐτῷ ζωὸς ἐών· νῦν δ᾽ οὔ οἱ ἀλαλκέμεναι κύνας ἔτλης. τὼ νῦν εἴ τις ἐμοὶ Λυκίων ἐπιπείσεται ἀνδρῶν οἴκαδ᾽ ἴμεν, Τροίῃ δὲ πεφήσεται αἰπὺς ὄλεθρος. |
155 |
in de
steek liet tot buit en prooi voor de Grieken; hij was bij leven je stad en jouzelf toch vaak een grote steun, maar nu heb je het niet aangedurfd de honden van hem af te weren! Daarom: als nog iemand van de Lykiërs gehoor geeft aan mij, dan gaan we naar huis en zal het steile verderf zich voor Troje openbaren. |
εἰ γὰρ νῦν Τρώεσσι μένος πολυθαρσὲς ἐνείη ἄτρομον, οἷόν τ᾽ ἄνδρας ἐσέρχεται οἳ περὶ πάτρης ἀνδράσι δυσμενέεσσι πόνον καὶ δῆριν ἔθεντο, αἶψά κε Πάτροκλον ἐρυσαίμεθα Ἴλιον εἴσω. εἰ δ᾽ οὗτος προτὶ ἄστυ μέγα Πριάμοιο ἄνακτος |
160 |
Ach,
hadden de Trojanen nu vermetele en standvastige moed, zoals mannen bezielt die met vijanden een afmattend gevecht moeten leveren, dan zouden wij Patroklos wel gauw Ilios binnenslepen! En als hij dood de grote stad van vorst Priamos binnen zou komen |
ἔλθοι τεθνηὼς καί μιν ἐρυσαίμεθα χάρμης, αἶψά κεν Ἀργεῖοι Σαρπηδόνος ἔντεα καλὰ λύσειαν, καί κ᾽ αὐτὸν ἀγοίμεθα Ἴλιον εἴσω· τοίου γὰρ θεράπων πέφατ᾽ ἀνέρος, ὃς μέγ᾽ ἄριστος Ἀργείων παρὰ νηυσὶ καὶ ἀγχέμαχοι θεράποντες. |
165 |
en wij
hem uit het strijdgewoel zouden halen, dan zouden de Grieken wel gauw de mooie wapens van Sarpedon als losgeld gebruiken en zouden wij hem zelf Ilios binnenbrengen. Want deze man is de vriend van hem die verreweg de voornaamste van de Grieken is met zijn krijgshaftige mannen bij de schepen. |
ἀλλὰ σύ γ᾽ Αἴαντος μεγαλήτορος οὐκ ἐτάλασσας στήμεναι ἄντα κατ᾽ ὄσσε ἰδὼν δηΐων ἐν ἀϋτῇ, οὐδ᾽ ἰθὺς μαχέσασθαι, ἐπεὶ σέο φέρτερός ἐστι. τὸν δ᾽ ἄρ᾽ ὑπόδρα ἰδὼν προσέφη κορυθαίολος Ἕκτωρ· Γλαῦκε τί ἢ δὲ σὺ τοῖος ἐὼν ὑπέροπλον ἔειπες; |
170 |
Maar
jij durfde niet stand te houden tegenover de dappere Aias en hem in de ogen te zien onder het krijgsgeschreeuw of man tegen man met hem het gevecht aan te gaan: hij is je meerdere!" Met een verachtende blik sprak de helmboswuivende Hektor tot hem: "Glaukos, wat voor overmoedige taal sprak een man als jij? |
ὢ πόποι ἦ τ᾽ ἐφάμην σὲ περὶ φρένας ἔμμεναι
ἄλλων τῶν ὅσσοι Λυκίην ἐριβώλακα ναιετάουσι· νῦν δέ σευ ὠνοσάμην πάγχυ φρένας οἷον ἔειπες, ὅς τέ με φῂς Αἴαντα πελώριον οὐχ ὑπομεῖναι. οὔ τοι ἐγὼν ἔρριγα μάχην οὐδὲ κτύπον ἵππων· |
175 |
Heus,
ik dacht toch dat jij in wijsheid de anderen die het grofkluitige Lykië bewonen overtrof. Maar nu heb jij die reputatie helemaal verspeeld door wat je zei, jij die me inpepert dat ik de reusachtige Aias niet opwacht. Werkelijk: ik ben niet bang voor strijd of paardengedreun, |
ἀλλ᾽ αἰεί τε Διὸς κρείσσων νόος αἰγιόχοιο, ὅς τε καὶ ἄλκιμον ἄνδρα φοβεῖ καὶ ἀφείλετο νίκην ῥηϊδίως, ὁτὲ δ᾽ αὐτὸς ἐποτρύνει μαχέσασθαι. ἀλλ᾽ ἄγε δεῦρο πέπον, παρ᾽ ἔμ᾽ ἵστασο καὶ ἴδε ἔργον, ἠὲ πανημέριος κακὸς ἔσσομαι, ὡς ἀγορεύεις, |
180 |
maar de
gezindheid van de aigisvoerende Zeus is altijd sterker, die jaagt een dapper man schrik aan en ontneemt hem makkelijk de zege, en dan weer zet hij die zelf aan tot de strijd. Maar, vriendje, kom maar hier naast me staan en kijk naar mijn daden, om te zien of ik de hele dag een lafaard zal zijn, zoals jij zegt, |
ἦ τινα καὶ Δαναῶν ἀλκῆς μάλα περ μεμαῶτα σχήσω ἀμυνέμεναι περὶ Πατρόκλοιο θανόντος. ὣς εἰπὼν Τρώεσσιν ἐκέκλετο μακρὸν ἀΰσας· Τρῶες καὶ Λύκιοι καὶ Δάρδανοι ἀγχιμαχηταί, ἀνέρες ἔστε φίλοι, μνήσασθε δὲ θούριδος ἀλκῆς, |
185 |
of dat
ik heel wat Grieken, hoe strijdlustig ook, ervan zal weerhouden om strijd te leveren om Patroklos' lijk". Na deze woorden schreeuwde hij luid tot de Trojanen: "Trojanen en Lykiërs en Dardanen, vechters van man tegen man, gedraag je als kerels en wees je onstuimige weerkracht indachtig, |
ὄφρ᾽ ἂν ἐγὼν Ἀχιλῆος ἀμύμονος ἔντεα δύω καλά, τὰ Πατρόκλοιο βίην ἐνάριξα κατακτάς. ὣς ἄρα φωνήσας ἀπέβη κορυθαίολος Ἕκτωρ δηΐου ἐκ πολέμοιο· θέων δ᾽ ἐκίχανεν ἑταίρους ὦκα μάλ᾽ οὔ πω τῆλε ποσὶ κραιπνοῖσι μετασπών, |
190 |
terwijl
ik de mooie wapens aantrek van de nobele Achilleus, die ik buit gemaakt heb na het doden van Patroklos". Na dit luid te hebben geroepen verliet de bronsgehelmde Hektor het moordende krijgsgewoel en met een draf haalde hij zijn mannen in die de befaamde wapens van Peleus' zoon naar de stad brachten; |
οἳ προτὶ ἄστυ φέρον κλυτὰ τεύχεα Πηλεΐωνος. στὰς δ᾽ ἀπάνευθε μάχης πολυδακρύου ἔντε᾽ ἄμειβεν· ἤτοι ὃ μὲν τὰ ἃ δῶκε φέρειν προτὶ Ἴλιον ἱρὴν Τρωσὶ φιλοπτολέμοισιν, ὃ δ᾽ ἄμβροτα τεύχεα δῦνε Πηλεΐδεω Ἀχιλῆος ἅ οἱ θεοὶ Οὐρανίωνες |
195 |
hij
spurtte snel naar hen toe, toen zij nog niet ver waren. Op afstand van het smartelijk slagveld staand wisselde hij de wapens; de zijne gaf hij aan de krijgszuchtige Trojanen om naar het heilige Troje te brengen, maar hij trok de goddelijke wapens aan van Peleus' zoon Achilleus, die de hemelgoden aan zijn vader |
πατρὶ φίλῳ ἔπορον· ὃ δ᾽ ἄρα ᾧ παιδὶ ὄπασσε γηράς· ἀλλ᾽ οὐχ υἱὸς ἐν ἔντεσι πατρὸς ἐγήρα. τὸν δ᾽ ὡς οὖν ἀπάνευθεν ἴδεν νεφεληγερέτα Ζεὺς τεύχεσι Πηλεΐδαο κορυσσόμενον θείοιο, κινήσας ῥα κάρη προτὶ ὃν μυθήσατο θυμόν· |
200 |
hadden
geschonken; die gaf ze, hoog bejaard, weer aan zijn zoon, maar niet werd zijn zoon oud in de wapens van zijn vader. - Maar toen de wolkenverzamelaar Zeus van verre zag, dat hij zich stak in de wapenrusting van de goddelijke Pelide, schudde hij zijn hoofd en mompelde voor zich: |
ἆ δείλ᾽ οὐδέ τί τοι θάνατος καταθύμιός ἐστιν ὃς δή τοι σχεδὸν εἶσι· σὺ δ᾽ ἄμβροτα τεύχεα δύνεις ἀνδρὸς ἀριστῆος, τόν τε τρομέουσι καὶ ἄλλοι· τοῦ δὴ ἑταῖρον ἔπεφνες ἐνηέα τε κρατερόν τε, τεύχεα δ᾽ οὐ κατὰ κόσμον ἀπὸ κρατός τε καὶ ὤμων |
205 |
"Ach,
ongelukkige, niet ben je je bewust van de dood, die toch dichtbij is: maar jij trekt nog de goddelijke wapens aan van de voortreffelijkste held, voor wie ook anderen beven; van hem doodde jij zijn beminnelijke en sterke vriend en ten onrechte roofde jij de wapens van hoofd en schouders. |
εἵλευ· ἀτάρ τοι νῦν γε μέγα κράτος ἐγγυαλίξω, τῶν ποινὴν ὅ τοι οὔ τι μάχης ἐκνοστήσαντι δέξεται Ἀνδρομάχη κλυτὰ τεύχεα Πηλεΐωνος. |
|
Maar nu
zal ik jou nog even grote kracht verlenen om te vergoeden dat Andromache niet van jou, uit de strijd weergekeerd, de prachtige wapens in ontvangst zal nemen van Peleus' zoon". |
ἦ καὶ κυανέῃσιν ἐπ᾽ ὀφρύσι νεῦσε Κρονίων. Ἕκτορι δ᾽ ἥρμοσε τεύχε᾽ ἐπὶ χροΐ, δῦ δέ μιν Ἄρης |
210 |
- Dat
zei Kronos' zoon met een knik van zijn donkere brauwen. Hij sloot de wapens om het lijf van Hektor, en Ares, de geduchte |
δεινὸς ἐνυάλιος, πλῆσθεν δ᾽ ἄρα οἱ μέλε᾽ ἐντὸς ἀλκῆς καὶ σθένεος· μετὰ δὲ κλειτοὺς ἐπικούρους βῆ ῥα μέγα ἰάχων· ἰνδάλλετο δέ σφισι πᾶσι τεύχεσι λαμπόμενος μεγαθύμου Πηλεΐωνος. ὄτρυνεν δὲ ἕκαστον ἐποιχόμενος ἐπέεσσι |
215 |
krijgdrift daalde in hem neer en zijn ledematen vulden
zich met kracht en moed; luid schreeuwend ging hij naar zijn roemvolle bondgenoten en schitterend verscheen hij in de wapens van de fiere zoon van Peleus. In een rondgang vermaande hij ieder met hitsende woorden: |
Μέσθλην τε Γλαῦκόν τε Μέδοντά τε Θερσίλοχόν τε Ἀστεροπαῖόν τε Δεισήνορά θ᾽ Ἱππόθοόν τε Φόρκυν τε Χρομίον τε καὶ Ἔννομον οἰωνιστήν· τοὺς ὅ γ᾽ ἐποτρύνων ἔπεα πτερόεντα προσηύδα· κέκλυτε μυρία φῦλα περικτιόνων ἐπικούρων· |
220 |
Mesthles en Glaukos en Medon en Thersilochos, Asteropaios en Deisenor en Hippothoös, Forkys en Chromios en de vogelwichelaar Ennomos; In een aansporing riep hij hen duidelijk toe: "Luister ontelbare stammen van omwonende bondgenoten, |
οὐ γὰρ ἐγὼ πληθὺν διζήμενος οὐδὲ χατίζων ἐνθάδ᾽ ἀφ᾽ ὑμετέρων πολίων ἤγειρα ἕκαστον, ἀλλ᾽ ἵνα μοι Τρώων ἀλόχους καὶ νήπια τέκνα προφρονέως ῥύοισθε φιλοπτολέμων ὑπ᾽ Ἀχαιῶν. τὰ φρονέων δώροισι κατατρύχω καὶ ἐδωδῇ |
225 |
Niet om
uw aantal of om een tekort riep ik iedereen op vanuit jullie steden, maar opdat jullie me de echtgenoten en onmondige kinderen zouden beschermen tegen de oorlogszuchtige Grieken. Daarop bedacht put ik mijn volk uit met gaven en voedsel |
λαούς, ὑμέτερον δὲ ἑκάστου θυμὸν ἀέξω. τώ τις νῦν ἰθὺς τετραμμένος ἢ ἀπολέσθω ἠὲ σαωθήτω· ἣ γὰρ πολέμου ὀαριστύς. ὃς δέ κε Πάτροκλον καὶ τεθνηῶτά περ ἔμπης Τρῶας ἐς ἱπποδάμους ἐρύσῃ, εἴξῃ δέ οἱ Αἴας, |
230 |
en jaag
zo de geestdrift bij elk van jullie aan. Daarom: keer nu allemaal het gezicht naar de vijand, hetzij om te sterven hetzij tot behoud, want dat is eigen aan de oorlog. Maar wie Patroklos, ook al is hij morsdood, naar de Trojaanse gelederen kan slepen en Aias trotseren |
ἥμισυ τῷ ἐνάρων ἀποδάσσομαι, ἥμισυ δ᾽ αὐτὸς ἕξω ἐγώ· τὸ δέ οἱ κλέος ἔσσεται ὅσσον ἐμοί περ. ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἰθὺς Δαναῶν βρίσαντες ἔβησαν δούρατ᾽ ἀνασχόμενοι· μάλα δέ σφισιν ἔλπετο θυμὸς νεκρὸν ὑπ᾽ Αἴαντος ἐρύειν Τελαμωνιάδαο |
235 |
die zal
ik de helft van de krijgsbuit geven, maar de andere helft zelf houden: zo zal hem evenveel roem toevallen als mij". Zo sprak hij, en recht trokken zij dreunend af op de Grieken, de lansen geheven: want bij ieder van hen leefde de drang om bij Telamons zoon Aias het lijk weg te slepen, |
νήπιοι· ἦ τε πολέσσιν ἐπ᾽ αὐτῷ θυμὸν ἀπηύρα. καὶ τότ᾽ ἄρ᾽ Αἴας εἶπε βοὴν ἀγαθὸν Μενέλαον· ὦ πέπον ὦ Μενέλαε διοτρεφὲς οὐκέτι νῶϊ ἔλπομαι αὐτώ περ νοστησέμεν ἐκ πολέμοιο. οὔ τι τόσον νέκυος περιδείδια Πατρόκλοιο, |
240 |
de
dwazen, want bij Patroklos staande ontrukte die velen het
leven. Toen dan sprak Aias tot Menelaos, goed in de krijgskreet: "Ach, mijn nobele vriend Menelaos, niet meer verwacht ik dat wij tweeën nog uit de oorlog zullen terugkeren. Niet zozeer ben ik bezorgd om het lichaam van Patroklos, |
ὅς κε τάχα Τρώων κορέει κύνας ἠδ᾽ οἰωνούς, ὅσσον ἐμῇ κεφαλῇ περιδείδια μή τι πάθῃσι, καὶ σῇ, ἐπεὶ πολέμοιο νέφος περὶ πάντα καλύπτει Ἕκτωρ, ἡμῖν δ᾽ αὖτ᾽ ἀναφαίνεται αἰπὺς ὄλεθρος. ἀλλ᾽ ἄγ᾽ ἀριστῆας Δαναῶν κάλει, ἤν τις ἀκούσῃ. |
245 |
die
immers wel spoedig de honden en roofvogels van Troje zal voeden, als ik bezorgd ben dat mij iets overkomt en ook jou, want Hektor, die strijdnevel, legt een mist rondom alles en voor ons gaapt nog slechts het steile verderf. Kom, roep de dapperste Grieken te hulp, hopelijk geeft iemand gehoor". |
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησε βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος, ἤϋσεν δὲ διαπρύσιον Δαναοῖσι γεγωνώς· ὦ φίλοι Ἀργείων ἡγήτορες ἠδὲ μέδοντες οἵ τε παρ᾽ Ἀτρεΐδῃς Ἀγαμέμνονι καὶ Μενελάῳ δήμια πίνουσιν καὶ σημαίνουσιν ἕκαστος |
250 |
Zo
sprak hij en de koene Menelaos gehoorzaamde hem en hij schreeuwde doordringend tegen de Grieken: "Vrienden, aanvoerders en leiders der Grieken, die bij Atreus' zonen Agamemnon en Menelaos te gast bent op kosten van het volk en elk commandant bent |
λαοῖς· ἐκ δὲ Διὸς τιμὴ καὶ κῦδος ὀπηδεῖ. ἀργαλέον δέ μοί ἐστι διασκοπιᾶσθαι ἕκαστον ἡγεμόνων· τόσση γὰρ ἔρις πολέμοιο δέδηεν· ἀλλά τις αὐτὸς ἴτω, νεμεσιζέσθω δ᾽ ἐνὶ θυμῷ Πάτροκλον Τρῳῇσι κυσὶν μέλπηθρα γενέσθαι. |
255 |
over
krijgsvolk, maar je roem en eer van Zeus ontvangt, voor mij is het moeilijk elk van de aanvoerders te onderscheiden, want zo hevig woedt de strijd van de oorlog; maar laat ieder zelf zijn plan trekken en zich eraan ergeren dat Patroklos een speelbal wordt voor de honden van Troje. |
ὣς ἔφατ᾽, ὀξὺ δ᾽ ἄκουσεν Ὀϊλῆος ταχὺς Αἴας· πρῶτος δ᾽ ἀντίος ἦλθε θέων ἀνὰ δηϊοτῆτα, τὸν δὲ μετ᾽ Ἰδομενεὺς καὶ ὀπάων Ἰδομενῆος Μηριόνης ἀτάλαντος Ἐνυαλίῳ ἀνδρειφόντῃ. τῶν δ᾽ ἄλλων τίς κεν ᾗσι φρεσὶν οὐνόματ᾽ εἴποι, |
260 |
Zo
sprak hij en scherp luisterde de snelle Aias, zoon van
Oïleus, en voorop rende hij vooruit dwars door het strijdgewoel met Idomeneus achter zich en de strijdmakker van Idomeneus Meriones, opwegend tegen de mannendoder Enyalios. - Wie zou van de anderen zich de namen te binnen kunnen roepen, |
ὅσσοι δὴ μετόπισθε μάχην ἤγειραν Ἀχαιῶν; Τρῶες δὲ προὔτυψαν ἀολλέες· ἦρχε δ᾽ ἄρ᾽ Ἕκτωρ. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἐπὶ προχοῇσι διιπετέος ποταμοῖο βέβρυχεν μέγα κῦμα ποτὶ ῥόον, ἀμφὶ δέ τ᾽ ἄκραι ἠϊόνες βοόωσιν ἐρευγομένης ἁλὸς ἔξω, |
265 |
zovelen
van de Grieken als daarachter de strijd aanwakkerden? Maar ook de Trojanen drongen opeengepakt vooruit: Hektor voorop! En zoals wanneer tegen de uitstroom van een regengezwollen rivier een grote golf tegen die stroom inbreekt - rondom gaan de steile kapen tekeer onder het geweld van de zee daarbuiten - |
τόσσῃ ἄρα Τρῶες ἰαχῇ ἴσαν. αὐτὰρ Ἀχαιοὶ ἕστασαν ἀμφὶ Μενοιτιάδῃ ἕνα θυμὸν ἔχοντες φραχθέντες σάκεσιν χαλκήρεσιν· ἀμφὶ δ᾽ ἄρά σφι λαμπρῇσιν κορύθεσσι Κρονίων ἠέρα πολλὴν χεῦ᾽, ἐπεὶ οὐδὲ Μενοιτιάδην ἔχθαιρε πάρος γε, |
270 |
met een
zo groot krijgsgehuil stormden de Trojanen toe. Maar de Grieken hielden eensgezind stand rond de zoon van Menoitios, schuil achter hun bronzen schilden. En om hun schitterende helmen goot Kronos' zoon een enorme nevel uit, want ook Menoitios' zoon was hem voorheen niet gehaat, |
ὄφρα ζωὸς ἐὼν θεράπων ἦν Αἰακίδαο· μίσησεν δ᾽ ἄρα μιν δηΐων κυσὶ κύρμα γενέσθαι Τρῳῇσιν· τὼ καί οἱ ἀμυνέμεν ὦρσεν ἑταίρους. ὦσαν δὲ πρότεροι Τρῶες ἑλίκωπας Ἀχαιούς· νεκρὸν δὲ προλιπόντες ὑπέτρεσαν, οὐδέ τιν᾽ αὐτῶν |
275 |
toen
hij, bij leven, de strijdmakker was van Aiakos' kleinzoon; en gruwde dat hij een prooi worden zou voor de honden der Trojanen, z'n vijanden; daarom zette hij zijn vrienden aan hem te beschermen. Maar eerst wisten de Trojanen de helderogige Grieken te verdrijven: zij weken terug, met achterlating van het lijk; toch slaagden de krijgslustige |
Τρῶες ὑπέρθυμοι ἕλον ἔγχεσιν ἱέμενοί περ, ἀλλὰ νέκυν ἐρύοντο· μίνυνθα δὲ καὶ τοῦ Ἀχαιοὶ μέλλον ἀπέσσεσθαι· μάλα γάρ σφεας ὦκ᾽ ἐλέλιξεν Αἴας, ὃς περὶ μὲν εἶδος, περὶ δ᾽ ἔργα τέτυκτο τῶν ἄλλων Δαναῶν μετ᾽ ἀμύμονα Πηλεΐωνα. |
280 |
Trojanen er niet iemand van hen aan hun lans te rijgen,
hoe belust ook daarop, maar zij poogden het lijk mee te sleuren; maar ook de Grieken zouden maar even wijken, want al gauw bracht Aias hen weer terug, die toch niet alleen in uiterlijk maar ook in prestaties boven de andere Grieken uitstak, afgezien van de nobele zoon van Peleus. |
ἴθυσεν δὲ διὰ προμάχων συῒ εἴκελος ἀλκὴν καπρίῳ, ὅς τ᾽ ἐν ὄρεσσι κύνας θαλερούς τ᾽ αἰζηοὺς ῥηϊδίως ἐκέδασσεν, ἑλιξάμενος διὰ βήσσας· ὣς υἱὸς Τελαμῶνος ἀγαυοῦ φαίδιμος Αἴας ῥεῖα μετεισάμενος Τρώων ἐκέδασσε φάλαγγας |
285 |
Hij
zette koers door de voorstrijders heen, in kracht gelijk
aan een everzwijn dat in de bergen met gemak honden en veel krachtige kerels uiteenjaagt door de dalen: ja, zo gemakkelijk sloeg de zoon van de fiere Telamon, de stralende Aias, de linies uiteen van Trojanen die |
οἳ περὶ Πατρόκλῳ βέβασαν, φρόνεον δὲ μάλιστα ἄστυ πότι σφέτερον ἐρύειν καὶ κῦδος ἀρέσθαι. ἤτοι τὸν Λήθοιο Πελασγοῦ φαίδιμος υἱὸς Ἱππόθοος ποδὸς ἕλκε κατὰ κρατερὴν ὑσμίνην δησάμενος τελαμῶνι παρὰ σφυρὸν ἀμφὶ τένοντας |
290 |
om
Patroklos te hoop liepen en als om strijd er op zinden hem naar hun stad toe te slepen en zo roem te verwerven. Werkelijk, Hippothoös, de stralende zoon van van de Pelasgiër Lethos wist met zijn bandelier de pezen bij zijn enkel vast te binden en sleurde hem door het dichte krijgsgewoel mee |
Ἕκτορι καὶ Τρώεσσι χαριζόμενος· τάχα δ᾽ αὐτῷ ἦλθε κακόν, τό οἱ οὔ τις ἐρύκακεν ἱεμένων περ. τὸν δ᾽ υἱὸς Τελαμῶνος ἐπαΐξας δι᾽ ὁμίλου πλῆξ᾽ αὐτοσχεδίην κυνέης διὰ χαλκοπαρῄου· ἤρικε δ᾽ ἱπποδάσεια κόρυς περὶ δουρὸς ἀκωκῇ |
295 |
tot
vreugde van Hektor en de andere Trojanen; maar al gauw
trof hem een onheil, waarvoor niemand hem kon behoeden, hoe graag ze het wilden. Op hem af sprong Telamons zoon dwars door het gewoel en priemde van dichtbij dwars door zijn helm met bronzen wangen; de helm met dichte helmbos spleet open om de punt van de speer, |
πληγεῖσ᾽ ἔγχεΐ τε μεγάλῳ καὶ χειρὶ παχείῃ, ἐγκέφαλος δὲ παρ᾽ αὐλὸν ἀνέδραμεν ἐξ ὠτειλῆς αἱματόεις· τοῦ δ᾽ αὖθι λύθη μένος, ἐκ δ᾽ ἄρα χειρῶν Πατρόκλοιο πόδα μεγαλήτορος ἧκε χαμᾶζε κεῖσθαι· ὃ δ᾽ ἄγχ᾽ αὐτοῖο πέσε πρηνὴς ἐπὶ νεκρῷ |
300 |
getroffen door de grote lans met de stoot van een stevige
knuist, bloedig sprong zijn hersenvocht op langs de schacht uit de wond en ter plekke begaf hem zijn kracht en uit zijn handen liet hij de voet van de fiere Patroklos terugvallen op de grond. Hij zelf viel daar vlakbij voorover bij het lijk, |
τῆλ᾽ ἀπὸ Λαρίσης ἐριβώλακος, οὐδὲ τοκεῦσι θρέπτρα φίλοις ἀπέδωκε, μινυνθάδιος δέ οἱ αἰὼν ἔπλεθ᾽ ὑπ᾽ Αἴαντος μεγαθύμου δουρὶ δαμέντι. Ἕκτωρ δ᾽ αὖτ᾽ Αἴαντος ἀκόντισε δουρὶ φαεινῷ· ἀλλ᾽ ὃ μὲν ἄντα ἰδὼν ἠλεύατο χάλκεον ἔγχος |
305 |
ver weg
van het grofkluitige Larissa en niet kon hij zijn dierbare
ouders zijn opvoeding vergoeden want zijn leven pakte maar kort uit, nu hij gedood was door de speer van de trotse Aias. Daarop mikte Hektor met zijn glanzende lans op Aias; maar die zag hem komen en week bijtijds uit, |
τυτθόν· ὃ δὲ Σχεδίον μεγαθύμου Ἰφίτου υἱὸν Φωκήων ὄχ᾽ ἄριστον, ὃς ἐν κλειτῷ Πανοπῆϊ οἰκία ναιετάασκε πολέσσ᾽ ἄνδρεσσιν ἀνάσσων, τὸν βάλ᾽ ὑπὸ κληῖδα μέσην· διὰ δ᾽ ἀμπερὲς ἄκρη αἰχμὴ χαλκείη παρὰ νείατον ὦμον ἀνέσχε· |
310 |
op het
nippertje, en hij trof Schedios, de zoon van de dappere
Ifthitos, verreweg de beste Phokeër, die in het vermaarde Panopeus woonde en heerste over veel volk: die dus trof hij midden in zijn sleutelbeen en de bronzen, scherpe punt drong dwars door hem heen en onder de schouder kwam hij weer naar buiten; |
δούπησεν δὲ πεσών, ἀράβησε δὲ τεύχε᾽ ἐπ᾽ αὐτῷ. Αἴας δ᾽ αὖ Φόρκυνα δαΐφρονα Φαίνοπος υἱὸν Ἱπποθόῳ περιβάντα μέσην κατὰ γαστέρα τύψε· ῥῆξε δὲ θώρηκος γύαλον, διὰ δ᾽ ἔντερα χαλκὸς ἤφυσ᾽· ὃ δ᾽ ἐν κονίῃσι πεσὼν ἕλε γαῖαν ἀγοστῷ. |
315 |
met een
dreun viel hij neer en zijn wapens kletterden op hem. Van zijn kant stootte Aias de schrandere Forkys, zoon van Fainops die over Hippothoös beschermend was gaan staan, midden in zijn buik, en het brons brak door het gewelfde pantser en goot zijn ingewanden uit en in het stof neergezegen klauwde hij met zijn vingers in de aarde. |
χώρησαν δ᾽ ὑπό τε πρόμαχοι καὶ φαίδιμος Ἕκτωρ· Ἀργεῖοι δὲ μέγα ἴαχον, ἐρύσαντο δὲ νεκροὺς Φόρκυν θ᾽ Ἱππόθοόν τε, λύοντο δὲ τεύχε᾽ ἀπ᾽ ὤμων. ἔνθά κεν αὖτε Τρῶες ἀρηϊφίλων ὑπ᾽ Ἀχαιῶν Ἴλιον εἰσανέβησαν ἀναλκείῃσι δαμέντες, |
320 |
En de
stralende Hektor moest wel terugwijken met zijn
voorstrijders, maar de Grieken schreeuwden luid en zij sleepten de lijken mee: Forkys en Hippothoös, en zij maakten hun wapens los van de schouders. Toen dan zouden de Trojanen weerloos onder druk van de strijdlustige Grieken Troje binnen zijn getrokken |
Ἀργεῖοι δέ κε κῦδος ἕλον καὶ ὑπὲρ Διὸς αἶσαν κάρτεϊ καὶ σθένεϊ σφετέρῳ· ἀλλ᾽ αὐτὸς Ἀπόλλων Αἰνείαν ὄτρυνε δέμας Περίφαντι ἐοικὼς κήρυκι Ἠπυτίδῃ, ὅς οἱ παρὰ πατρὶ γέροντι κηρύσσων γήρασκε φίλα φρεσὶ μήδεα εἰδώς· |
325 |
en de
Grieken zouden op eigen kracht en geweld roem hebben
behaald, meer dan Zeus hen toestond! Maar Apollo zelf vuurde Aineias aan in de gedaante van Epytos' zoon Perifas, die ook al zijn oude vader Anchises tot op hoge leeftijd diende en hem vriendschappelijk gezind was; |
τῷ μιν ἐεισάμενος προσέφη Διὸς υἱὸς Ἀπόλλων· Αἰνεία πῶς ἂν καὶ ὑπὲρ θεὸν εἰρύσσαισθε Ἴλιον αἰπεινήν; ὡς δὴ ἴδον ἀνέρας ἄλλους κάρτεΐ τε σθένεΐ τε πεποιθότας ἠνορέῃ τε πλήθεΐ τε σφετέρῳ καὶ ὑπερδέα δῆμον ἔχοντας· |
330 |
in
diens gedaante dus sprak Zeus' zoon Apollo tot hem: "Aineias, hoe zouden jullie ook tegen de wens van de goden het steile Troje kunnen redden; zoals ik toch vele andere mannen zag doen, zelfs tegen Zeus' wil, met hun kracht en sterkte en manhaftigheid en hun aantal, zelfs als hun volk maar klein was? |
ἡμῖν δὲ Ζεὺς μὲν πολὺ βούλεται ἢ Δαναοῖσι νίκην· ἀλλ᾽ αὐτοὶ τρεῖτ᾽ ἄσπετον οὐδὲ μάχεσθε. ὣς ἔφατ᾽, Αἰνείας δ᾽ ἑκατηβόλον Ἀπόλλωνα ἔγνω ἐς ἄντα ἰδών, μέγα δ᾽ Ἕκτορα εἶπε βοήσας· Ἕκτόρ τ᾽ ἠδ᾽ ἄλλοι Τρώων ἀγοὶ ἠδ᾽ ἐπικούρων |
335 |
Aan ons
wil Zeus veel liever de overwinning schenken dan aan de
Grieken, maar jullie deinzen er angstig voor terug om te vechten". Zo sprak hij en Aineias herkende de ver-treffer Apollo, toen hij hem in het gezicht keek en luid riep hij tegen Hektor: "Hektor en andere leiders van de Trojanen en bondgenoten, |
αἰδὼς μὲν νῦν ἥδε γ᾽ ἀρηϊφίλων ὑπ᾽ Ἀχαιῶν Ἴλιον εἰσαναβῆναι ἀναλκείῃσι δαμέντας. ἀλλ᾽ ἔτι γάρ τίς φησι θεῶν ἐμοὶ ἄγχι παραστὰς Ζῆν᾽ ὕπατον μήστωρα μάχης ἐπιτάρροθον εἶναι· τώ ῥ᾽ ἰθὺς Δαναῶν ἴομεν, μηδ᾽ οἵ γε ἕκηλοι |
340 |
dit
leidt tot schande als jullie nu, gedwongen door de
oorlogszuchtige Grieken, je eerloos laat terugdringen tot in Troje. Nee, zojuist kwam een god naar me toe en zei me, dat Zeus, de hoogste leidsman, op onze hand in de strijd is; laten we dus recht op de Grieken af gaan, zodat zij niet ongehinderd |
Πάτροκλον νηυσὶν πελασαίατο τεθνηῶτα. ὣς φάτο, καί ῥα πολὺ προμάχων ἐξάλμενος ἔστη· οἳ δ᾽ ἐλελίχθησαν καὶ ἐναντίοι ἔσταν Ἀχαιῶν. ἔνθ᾽ αὖτ᾽ Αἰνείας Λειώκριτον οὔτασε δουρὶ υἱὸν Ἀρίσβαντος Λυκομήδεος ἐσθλὸν ἑταῖρον. |
345 |
de
gesneuvelde Patroklos naar de schepen brengen". Dat zei hij en met een grote sprong stelde hij zich ver vóór de voorstrijders op; en die draaiden om en stelden zich op tegen de Grieken. Toen dan verwondde Aineias met zijn speer Leiokritos, de zoon van Arisbas en de nobele strijdmaat van Lykomedes. |
τὸν δὲ πεσόντ᾽ ἐλέησεν ἀρηΐφιλος Λυκομήδης, στῆ δὲ μάλ᾽ ἐγγὺς ἰών, καὶ ἀκόντισε δουρὶ φαεινῷ, καὶ βάλεν Ἱππασίδην Ἀπισάονα ποιμένα λαῶν ἧπαρ ὑπὸ πραπίδων, εἶθαρ δ᾽ ὑπὸ γούνατ᾽ ἔλυσεν, ὅς ῥ᾽ ἐκ Παιονίης ἐριβώλακος εἰληλούθει, |
350 |
Maar
toen die sneuvelde kreeg de krijgslustige Lykomedes
medelijden en hij kwam vlakbij hem staan en mikte met zijn glanzende speer, en trof Hippasos' zoon Apisaon, aanvoerder van krijgsvolk, in de lever onder het middenrif en dadelijk zakte die door de knieën, hij die uit het grofkluitige Paionië was gekomen |
καὶ δὲ μετ᾽ Ἀστεροπαῖον ἀριστεύεσκε μάχεσθαι. τὸν δὲ πεσόντ᾽ ἐλέησεν ἀρήϊος Ἀστεροπαῖος, ἴθυσεν δὲ καὶ ὃ πρόφρων Δαναοῖσι μάχεσθαι· ἀλλ᾽ οὔ πως ἔτι εἶχε· σάκεσσι γὰρ ἔρχατο πάντῃ ἑσταότες περὶ Πατρόκλῳ, πρὸ δὲ δούρατ᾽ ἔχοντο. |
355 |
en na
Asteropaios de beste was in de strijd. Maar toen de strijdlustige Asteropaios hem zag sneuvelen, kreeg hij medelijden en om hem ging hij recht af op de Grieken ten strijde; maar hij richtte niets uit want pal stonden zij rondom Patroklos en dekten zich met hun schilden en hielden hun speren vooruit. |
Αἴας γὰρ μάλα πάντας ἐπῴχετο πολλὰ κελεύων· οὔτέ τιν᾽ ἐξοπίσω νεκροῦ χάζεσθαι ἀνώγει οὔτέ τινα προμάχεσθαι Ἀχαιῶν ἔξοχον ἄλλων, ἀλλὰ μάλ᾽ ἀμφ᾽ αὐτῷ βεβάμεν, σχεδόθεν δὲ μάχεσθαι. ὣς Αἴας ἐπέτελλε πελώριος, αἵματι δὲ χθὼν |
360 |
Want
Aias was op allen afgegaan en had met nadruk bevolen dat niemand van het lijk mocht wijken en dat niemand, los van de andere Grieken, mocht gaan vechten, maar dat zij om hem heen moesten blijven en man tegen man strijden. Dat droeg de reusachtige Aias op; en de aarde werd doorweekt |
δεύετο πορφυρέῳ, τοὶ δ᾽ ἀγχιστῖνοι ἔπιπτον νεκροὶ ὁμοῦ Τρώων καὶ ὑπερμενέων ἐπικούρων καὶ Δαναῶν· οὐδ᾽ οἳ γὰρ ἀναιμωτί γε μάχοντο, παυρότεροι δὲ πολὺ φθίνυθον· μέμνηντο γὰρ αἰεὶ ἀλλήλοις ἀν᾽ ὅμιλον ἀλεξέμεναι φόνον αἰπύν. |
365 |
van het
purperen bloed en dicht op elkaar vielen de lijken, zowel van de Trojanen als hun dappere bondgenoten, maar ook van de Grieken, want die streden ook niet zonder verliezen, maar wel kwamen er veel minder om, want zij letten steeds goed op om in het krijgsgedrang de steile dood voor elkaar af te weren. |
|
ὣς οἳ μὲν μάρναντο δέμας πυρός, οὐδέ κε φαίης οὔτέ ποτ᾽ ἠέλιον σῶν ἔμμεναι οὔτε σελήνην· ἠέρι γὰρ κατέχοντο μάχης ἐπί θ᾽ ὅσσον ἄριστοι ἕστασαν ἀμφὶ Μενοιτιάδῃ κατατεθνηῶτι. οἳ δ᾽ ἄλλοι Τρῶες καὶ ἐϋκνήμιδες Ἀχαιοὶ |
370 |
- Zo nu
voerden zij vurig strijd en men zou niet kunnen zeggen, of de zon nog aan de hemel stond of de maan, want door een stofwolk van strijd omgeven stonden al de besten om de gestorven zoon van Menoitios heen. De overige Trojanen en goedbewapende Grieken |
εὔκηλοι πολέμιζον ὑπ᾽ αἰθέρι, πέπτατο δ᾽ αὐγὴ ἠελίου ὀξεῖα, νέφος δ᾽ οὐ φαίνετο πάσης γαίης οὐδ᾽ ὀρέων· μεταπαυόμενοι δὲ μάχοντο ἀλλήλων ἀλεείνοντες βέλεα στονόεντα πολλὸν ἀφεσταότες. τοὶ δ᾽ ἐν μέσῳ ἄλγε᾽ ἔπασχον |
375 |
leverden ongehinderd gevechten onder een heldere hemel en
het scherpe schijnsel van de zon streek over hen en nergens was nevel te bekennen over de aarde noch over de bergen. Soms pauzeerden zij in de strijd en hielden afstand, elkaars smartbrengende schoten ontwijkend; maar de groep in het midden, de besten, had het zwaar te verduren door |
ἠέρι καὶ πολέμῳ, τείροντο δὲ νηλέϊ χαλκῷ ὅσσοι ἄριστοι ἔσαν· δύο δ᾽ οὔ πω φῶτε πεπύσθην ἀνέρε κυδαλίμω Θρασυμήδης Ἀντίλοχός τε Πατρόκλοιο θανόντος ἀμύμονος, ἀλλ᾽ ἔτ᾽ ἔφαντο ζωὸν ἐνὶ πρώτῳ ὁμάδῳ Τρώεσσι μάχεσθαι. |
380 |
de
nevel en de strijd en zij werden geteisterd door het
meedogenloos brons. Twee illustere helden, Thrasymedes en Antilochos hadden nog niet gehoord van de dood van de nobele Patroklos, nee, zij dachten dat hij, nog in leven, in het voorste gevecht tegen de Trojanen was verwikkeld. |
τὼ δ᾽ ἐπιοσσομένω θάνατον καὶ φύζαν ἑταίρων νόσφιν ἐμαρνάσθην, ἐπεὶ ὣς ἐπετέλλετο Νέστωρ ὀτρύνων πόλεμον δὲ μελαινάων ἀπὸ νηῶν. τοῖς δὲ πανημερίοις ἔριδος μέγα νεῖκος ὀρώρει ἀργαλέης· καμάτῳ δὲ καὶ ἱδρῷ νωλεμὲς αἰεὶ |
385 |
Die
twee leverden, wakend over dood en vlucht van hun mannen, strijd in de verte, immers zo had Nestor het hun bevolen met de vermaning strijd te leveren ver van de schepen. - Heel de dag door bleef de hevige strijd gaande grimmig: door onafgebroken afmatting en zweet werden |
γούνατά τε κνῆμαί τε πόδες θ᾽ ὑπένερθεν ἑκάστου χεῖρές τ᾽ ὀφθαλμοί τε παλάσσετο μαρναμένοιιν ἀμφ᾽ ἀγαθὸν θεράποντα ποδώκεος Αἰακίδαο. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἀνὴρ ταύροιο βοὸς μεγάλοιο βοείην λαοῖσιν δώῃ τανύειν μεθύουσαν ἀλοιφῇ· |
390 |
knieën
en schenen en voeten bij ieder beneden en ook de armen en ogen aangetast bij hen die vochten om de trouwe vriend van de snelvoetige kleinzoon van Aiakos. En zoals wanneer een man de huid van een grote stier, druipend van vet aan zijn mensen geeft om te spannen - |
δεξάμενοι δ᾽ ἄρα τοί γε διαστάντες τανύουσι κυκλόσ᾽, ἄφαρ δέ τε ἰκμὰς ἔβη, δύνει δέ τ᾽ ἀλοιφὴ πολλῶν ἑλκόντων, τάνυται δέ τε πᾶσα διὰ πρό· ὣς οἵ γ᾽ ἔνθα καὶ ἔνθα νέκυν ὀλίγῃ ἐνὶ χώρῃ εἵλκεον ἀμφότεροι· μάλα δέ σφισιν ἔλπετο θυμὸς |
395 |
zij
nemen hem aan, stellen zich op in een kring en gaan
trekken en direct sijpelt het vocht er uit maar het vet trekt er in door de trekkracht van velen en de huid wordt naar alle kanten gespannen - zo trokken beide partijen in een kleine ruimte aan weerskanten aan het lijk en hevig verlangden zij, de Trojanen, om hem |
Τρωσὶν μὲν ἐρύειν προτὶ Ἴλιον, αὐτὰρ Ἀχαιοῖς νῆας ἔπι γλαφυράς· περὶ δ᾽ αὐτοῦ μῶλος ὀρώρει ἄγριος· οὐδέ κ᾽ Ἄρης λαοσσόος οὐδέ κ᾽ Ἀθήνη τόν γε ἰδοῦσ᾽ ὀνόσαιτ᾽, οὐδ᾽ εἰ μάλα μιν χόλος ἵκοι· τοῖον Ζεὺς ἐπὶ Πατρόκλῳ ἀνδρῶν τε καὶ ἵππων |
400 |
naar
Troje te slepen, de Grieken naar de gewelfde schepen: een wilde strijd woedde daar en zelfs de oorloghitsende Ares of Athene als zij buitengewoon woest was, zou daar met plezier naar hebben gekeken: zo'n grimmige strijd van mannen en paarden ontketende Zeus die dag om Patroklos. |
ἤματι τῷ ἐτάνυσσε κακὸν πόνον· οὐδ᾽ ἄρα πώ τι ᾔδεε Πάτροκλον τεθνηότα δῖος Ἀχιλλεύς· πολλὸν γὰρ ῥ᾽ ἀπάνευθε νεῶν μάρναντο θοάων τείχει ὕπο Τρώων· τό μιν οὔ ποτε ἔλπετο θυμῷ τεθνάμεν, ἀλλὰ ζωὸν ἐνιχριμφθέντα πύλῃσιν |
405 |
- Maar
intussen wist de nobele Achilleus nog helemaal niet dat Patroklos dood was, want de strijd werd gevoerd op grote afstand van de snelvarende schepen onder de muur van Troje: daarom verwachtte hij ook helemaal niet, dat hij was gestorven, maar dat hij, blakend van leven vlakbij de poort, |
ἂψ ἀπονοστήσειν, ἐπεὶ οὐδὲ τὸ ἔλπετο πάμπαν ἐκπέρσειν πτολίεθρον ἄνευ ἕθεν, οὐδὲ σὺν αὐτῷ· πολλάκι γὰρ τό γε μητρὸς ἐπεύθετο νόσφιν ἀκούων, ἥ οἱ ἀπαγγέλλεσκε Διὸς μεγάλοιο νόημα. δὴ τότε γ᾽ οὔ οἱ ἔειπε κακὸν τόσον ὅσσον ἐτύχθη |
410 |
terug
zou keren, immers dit verwachtte hij helemaal niet dat hij zonder hem of zelfs met hem de stad zou veroveren; want dikwijls had hij dit in 't geheim van zijn moeder gehoord die hem de besluiten van de grote Zeus vaak had verklapt. Maar toen had zijn moeder hem niet verteld van de zo grote ramp, |
μήτηρ, ὅττί ῥά οἱ πολὺ φίλτατος ὤλεθ᾽ ἑταῖρος. οἳ δ᾽ αἰεὶ περὶ νεκρὸν ἀκαχμένα δούρατ᾽ ἔχοντες νωλεμὲς ἐγχρίμπτοντο καὶ ἀλλήλους ἐνάριζον· ὧδε δέ τις εἴπεσκεν Ἀχαιῶν χαλκοχιτώνων· ὦ φίλοι οὐ μὰν ἧμιν ἐϋκλεὲς ἀπονέεσθαι |
415 |
die hem
getroffen had: dat zijn verreweg beste vriend omgekomen
was. - En altijd maar onophoudelijk zetten zij elkaar onder druk met hun puntige lansen rond het lijk en doodden elkaar; en het volgende zei menigeen van de bronsgeharnaste Grieken: "Mannen, het zou geen roemvolle terugtocht voor ons betekenen |
νῆας ἔπι γλαφυράς, ἀλλ᾽ αὐτοῦ γαῖα μέλαινα πᾶσι χάνοι· τό κεν ἧμιν ἄφαρ πολὺ κέρδιον εἴη εἰ τοῦτον Τρώεσσι μεθήσομεν ἱπποδάμοισιν ἄστυ πότι σφέτερον ἐρύσαι καὶ κῦδος ἀρέσθαι. ὣς δέ τις αὖ Τρώων μεγαθύμων αὐδήσασκεν· |
420 |
zo
terug te gaan naar de schepen, nee, moge de donkere aarde
ter plekke voor ons open splijten: dat zou voor ons zeker het beste zijn als wij de paardenfokkende Trojanen toe zullen staan hem naar hun stad toe te slepen en zo roem te verwerven". Maar van de fiere Trojanen zei weer menigeen tot een ander: |
ὦ φίλοι, εἰ καὶ μοῖρα παρ᾽ ἀνέρι τῷδε δαμῆναι πάντας ὁμῶς, μή πώ τις ἐρωείτω πολέμοιο. ὣς ἄρα τις εἴπεσκε, μένος δ᾽ ὄρσασκεν ἑκάστου. ὣς οἳ μὲν μάρναντο, σιδήρειος δ᾽ ὀρυμαγδὸς χάλκεον οὐρανὸν ἷκε δι᾽ αἰθέρος ἀτρυγέτοιο· |
425 |
"Vrienden, ook als het ons aller lot is bij deze man te
sterven, laten we dan toch niet de strijd opgeven". Zo spraken zij tegen elkaar en bemoedigden allen. - Zo streden zij voort en het ijzeren rumoer reikte naar de bronzen hemel door de onpeilbare lucht. |
ἵπποι δ᾽ Αἰακίδαο μάχης ἀπάνευθεν ἐόντες κλαῖον, ἐπεὶ δὴ πρῶτα πυθέσθην ἡνιόχοιο ἐν κονίῃσι πεσόντος ὑφ᾽ Ἕκτορος ἀνδροφόνοιο. ἦ μὰν Αὐτομέδων Διώρεος ἄλκιμος υἱὸς πολλὰ μὲν ἂρ μάστιγι θοῇ ἐπεμαίετο θείνων, |
430 |
Maar de
paarden van Aiakos' kleinzoon, ver weg van de strijd, weenden, zodra zij merkten dat hun wagenmenner gesneuveld in het stof lag door toedoen van de mannendodende Hektor. Wel raakte Automedon, de sterke zoon van Diores hen vaak met tikjes van zijn zweep als een streling |
πολλὰ δὲ μειλιχίοισι προσηύδα, πολλὰ δ᾽ ἀρειῇ· τὼ δ᾽ οὔτ᾽ ἂψ ἐπὶ νῆας ἐπὶ πλατὺν Ἑλλήσποντον ἠθελέτην ἰέναι οὔτ᾽ ἐς πόλεμον μετ᾽ Ἀχαιούς, ἀλλ᾽ ὥς τε στήλη μένει ἔμπεδον, ἥ τ᾽ ἐπὶ τύμβῳ ἀνέρος ἑστήκῃ τεθνηότος ἠὲ γυναικός, |
435 |
en vaak
sprak hij hen toe met lieflijke taal, vaak ook ruw, maar toch niet wilde het span teruggaan naar de schepen aan de brede Hellespont of naar de strijdende Grieken, nee, zoals een grafzuil star staat, opgericht op het graf van een man die gestorven is of een vrouw, |
ὣς μένον ἀσφαλέως περικαλλέα δίφρον ἔχοντες οὔδει ἐνισκίμψαντε καρήατα· δάκρυα δέ σφι θερμὰ κατὰ βλεφάρων χαμάδις ῥέε μυρομένοισιν ἡνιόχοιο πόθῳ· θαλερὴ δ᾽ ἐμιαίνετο χαίτη ζεύγλης ἐξεριποῦσα παρὰ ζυγὸν ἀμφοτέρωθεν. |
440 |
zo
bleven zij onbeweeglijk met hun mooi versierde wagen en bogen het hoofd naar de grond en hete tranen stroomden vanaf hun oogleden op de aarde, terwijl zij weenden om het gemis van hun wagenstrijder en hun weelderige manen werden stoffig, aan weerskanten neerhangend vanaf het juk. |
μυρομένω δ᾽ ἄρα τώ γε ἰδὼν ἐλέησε Κρονίων, κινήσας δὲ κάρη προτὶ ὃν μυθήσατο θυμόν· ἆ δειλώ, τί σφῶϊ δόμεν Πηλῆϊ ἄνακτι θνητῷ, ὑμεῖς δ᾽ ἐστὸν ἀγήρω τ᾽ ἀθανάτω τε; ἦ ἵνα δυστήνοισι μετ᾽ ἀνδράσιν ἄλγε᾽ ἔχητον; |
445 |
Bij het
zien van hun wenen kreeg Kronos' zoon medelijden en hij schudde zijn hoofd en sprak bij zichzelf: "Ach, jammerlijk tweetal, waarom toch gaven wij jullie, onbekend met ouderdom en dood, aan koning Peleus, een sterveling? Soms om smart te ondergaan onder de rampzalige mensen? |
οὐ μὲν γάρ τί πού ἐστιν ὀϊζυρώτερον ἀνδρὸς πάντων, ὅσσά τε γαῖαν ἔπι πνείει τε καὶ ἕρπει. ἀλλ᾽ οὐ μὰν ὑμῖν γε καὶ ἅρμασι δαιδαλέοισιν Ἕκτωρ Πριαμίδης ἐποχήσεται· οὐ γὰρ ἐάσω. ἦ οὐχ ἅλις ὡς καὶ τεύχε᾽ ἔχει καὶ ἐπεύχεται αὔτως; |
450 |
Want er
is toch wel niets beklagenswaardiger van alles wat op aarde ademt en rondkruipt dan de mens. Maar niet zal Hektor, Priamos' zoon, jullie kunstige wagen bestijgen: dat zal ik niet toestaan! Is het niet genoeg dat hij de wapens heeft en daar nog prat op gaat ook? |
σφῶϊν δ᾽ ἐν γούνεσσι βαλῶ μένος ἠδ᾽ ἐνὶ θυμῷ ὄφρα καὶ Αὐτομέδοντα σαώσετον ἐκ πολέμοιο νῆας ἔπι γλαφυράς· ἔτι γάρ σφισι κῦδος ὀρέξω κτείνειν, εἰς ὅ κε νῆας ἐϋσσέλμους ἀφίκωνται δύῃ τ᾽ ἠέλιος καὶ ἐπὶ κνέφας ἱερὸν ἔλθῃ· |
455 |
Maar
jullie beiden geef ik kracht in de knieën en moed om toch Automedon uit de oorlog veilig terug naar de gewelfde schepen te brengen; want ik zal de Trojanen de roem van het doden nog verschaffen, totdat zij de goedgebouwde schepen bereiken en de zon ondergaat en de heilige duisternis invalt". |
ὣς εἰπὼν ἵπποισιν ἐνέπνευσεν μένος ἠΰ. τὼ δ᾽ ἀπὸ χαιτάων κονίην οὖδας δὲ βαλόντε ῥίμφα φέρον θοὸν ἅρμα μετὰ Τρῶας καὶ Ἀχαιούς. τοῖσι δ᾽ ἐπ᾽ Αὐτομέδων μάχετ᾽ ἀχνύμενός περ ἑταίρου ἵπποις ἀΐσσων ὥς τ᾽ αἰγυπιὸς μετὰ χῆνας· |
460 |
Met
deze woorden bezielde hij de paarden met stevige kracht en allebei schudden zij het stof uit hun manen op de grond en trokken de snelle wagen met gemak naar de Trojanen en Grieken; en Automedon streed erop, treurend om zijn vriend, en stormde voort met zijn wagen als een gier achter ganzen. |
ῥέα μὲν γὰρ φεύγεσκεν ὑπ᾽ ἐκ Τρώων ὀρυμαγδοῦ, ῥεῖα δ᾽ ἐπαΐξασκε πολὺν καθ᾽ ὅμιλον ὀπάζων. ἀλλ᾽ οὐχ ᾕρει φῶτας ὅτε σεύαιτο διώκειν· οὐ γάρ πως ἦν οἶον ἐόνθ᾽ ἱερῷ ἐνὶ δίφρῳ ἔγχει ἐφορμᾶσθαι καὶ ἐπίσχειν ὠκέας ἵππους. |
465 |
Met
gemak ontsnapte hij steeds het strijdgewoel van de
Trojanen en met gemak stoof hij door dicht gedrang in achtervolging, maar niet kon hij helden doden terwijl hij hen snel achtervolgde, want hij was niet in staat - hij stond alleen in de heilige wagen - met zijn lans te manoeuvreren en tegelijk de snelle paarden te mennen. |
ὀψὲ δὲ δή μιν ἑταῖρος ἀνὴρ ἴδεν ὀφθαλμοῖσιν Ἀλκιμέδων υἱὸς Λαέρκεος Αἱμονίδαο· στῆ δ᾽ ὄπιθεν δίφροιο καὶ Αὐτομέδοντα προσηύδα· Αὐτόμεδον, τίς τοί νυ θεῶν νηκερδέα βουλὴν ἐν στήθεσσιν ἔθηκε, καὶ ἐξέλετο φρένας ἐσθλάς; |
470 |
En pas
na een tijdje kreeg een vriend hem in het oog: Alkimedon, de zoon van Laerkes en kleinzoon van Haimon. Die bleef staan achter de wagen en riep naar Automedon: "Automedon, wie van de goden gaf jou dit nutteloze plan in en benam je het gezonde verstand, |
οἷον πρὸς Τρῶας μάχεαι πρώτῳ ἐν ὁμίλῳ μοῦνος· ἀτάρ τοι ἑταῖρος ἀπέκτατο, τεύχεα δ᾽ Ἕκτωρ αὐτὸς ἔχων ὤμοισιν ἀγάλλεται Αἰακίδαο. τὸν δ᾽ αὖτ᾽ Αὐτομέδων προσέφη Διώρεος υἱός· Ἀλκίμεδον τίς γάρ τοι Ἀχαιῶν ἄλλος ὁμοῖος |
475 |
dat je
zo in je eentje in het voorste gevecht optrekt tegen de Trojanen; maar je maat is gestorven en Hektor zelf draagt nu de wapens van Aiakos' kleinzoon pralend om de schouders". Diores' zoon Automedon riep daarop tot hem: Alkimedon, wie anders van de Grieken evenaart jou |
ἵππων ἀθανάτων ἐχέμεν δμῆσίν τε μένος τε, εἰ μὴ Πάτροκλος θεόφιν μήστωρ ἀτάλαντος ζωὸς ἐών; νῦν αὖ θάνατος καὶ μοῖρα κιχάνει. ἀλλὰ σὺ μὲν μάστιγα καὶ ἡνία σιγαλόεντα δέξαι, ἐγὼ δ᾽ ἵππων ἀποβήσομαι, ὄφρα μάχωμαι. |
480 |
in het
mennen van de vurige, onsterfelijke paarden tenzij dan Patroklos, toen hij nog leefde, die godgelijke raadsman? Nu echter is hij getroffen door de dood en het noodlot. Neem jij dus de zweep en de glanzende teugels over, dan ga ik van de wagen af om te vechten". |
|
ὣς ἔφατ᾽, Ἀλκιμέδων δὲ βοηθόον ἅρμ᾽ ἐπορούσας καρπαλίμως μάστιγα καὶ ἡνία λάζετο χερσίν, Αὐτομέδων δ᾽ ἀπόρουσε· νόησε δὲ φαίδιμος Ἕκτωρ, αὐτίκα δ᾽ Αἰνείαν προσεφώνεεν ἐγγὺς ἐόντα· Αἰνεία Τρώων βουληφόρε χαλκοχιτώνων |
485 |
- Dat
riep hij en Alkimedon sprong op de krijgswagen en nam snel zweep en teugels ter hand, en Automedon sprong eraf. Maar de fiere Hektor zag dat en zei meteen tegen Aineias die dichtbij stond: "Aineias, raadsman van de bronsgepantserde Trojanen |
ἵππω τώδ᾽ ἐνόησα ποδώκεος Αἰακίδαο ἐς πόλεμον προφανέντε σὺν ἡνιόχοισι κακοῖσι· τώ κεν ἐελποίμην αἱρησέμεν, εἰ σύ γε θυμῷ σῷ ἐθέλεις, ἐπεὶ οὐκ ἂν ἐφορμηθέντε γε νῶϊ τλαῖεν ἐναντίβιον στάντες μαχέσασθαι Ἄρηϊ. |
490 |
ik zie
daar de twee paarden van de snelvoetige kleinzoon van Aiakos ten strijde trekken met onhandige menners: die zou ik graag in handen krijgen met jouw hulp, immers niet zullen ze met z'n tweeën weerstand durven bieden tegen een aanval van ons in een gevecht". |
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησεν ἐῢς πάϊς Ἀγχίσαο. τὼ δ᾽ ἰθὺς βήτην βοέῃς εἰλυμένω ὤμους αὔῃσι στερεῇσι· πολὺς δ᾽ ἐπελήλατο χαλκός. τοῖσι δ᾽ ἅμα Χρομίος τε καὶ Ἄρητος θεοειδὴς ἤϊσαν ἀμφότεροι· μάλα δέ σφισιν ἔλπετο θυμὸς |
495 |
Zo
sprak hij en de edele zoon van Anchises gaf graag gehoor en zij beiden gingen recht vooruit, de schouders gedekt door hard leer van een schild, met koperen knoppen bezaaid. Chromios en de godgelijke Aretos trokken allebei met hen op en zij hadden de stellige verwachting hen beiden te zullen |
αὐτώ τε κτενέειν ἐλάαν τ᾽ ἐριαύχενας ἵππους νήπιοι, οὐδ᾽ ἄρ᾽ ἔμελλον ἀναιμωτί γε νέεσθαι αὖτις ἀπ᾽ Αὐτομέδοντος. ὃ δ᾽ εὐξάμενος Διὶ πατρὶ ἀλκῆς καὶ σθένεος πλῆτο φρένας ἀμφὶ μελαίνας· αὐτίκα δ᾽ Ἀλκιμέδοντα προσηύδα πιστὸν ἑταῖρον· |
500 |
doden
en de paarden met hun sterke nekken mee te voeren, de onnozelaars, want niet zouden zij zonder bloedverlies aan Automedon ontkomen: die werd, op zijn bede tot vader Zeus, met kracht en sterkte in zijn donkere geest vervuld. Direct sprak hij tot zijn trouwe maat Alkimedon: |
Ἀλκίμεδον μὴ δή μοι ἀπόπροθεν ἰσχέμεν ἵππους, ἀλλὰ μάλ᾽ ἐμπνείοντε μεταφρένῳ· οὐ γὰρ ἔγωγε Ἕκτορα Πριαμίδην μένεος σχήσεσθαι ὀΐω, πρίν γ᾽ ἐπ᾽ Ἀχιλλῆος καλλίτριχε βήμεναι ἵππω νῶϊ κατακτείναντα, φοβῆσαί τε στίχας ἀνδρῶν |
505 |
"Alkimedon, stuur de paarden niet uit mijn buurt, maar laat ik hun adem voelen in de rug, want ik voor mij heb de indruk dat Hektor, Priamos' zoon, het niet opgeeft, voordat hij ons allebei heeft gedood en het mooie span van Achilleus bestegen heeft en de linies der Grieken verjaagd, |
Ἀργείων, ἤ κ᾽ αὐτὸς ἐνὶ πρώτοισιν ἁλοίη. ὣς εἰπὼν Αἴαντε καλέσσατο καὶ Μενέλαον· Αἴαντ᾽ Ἀργείων ἡγήτορε καὶ Μενέλαε ἤτοι μὲν τὸν νεκρὸν ἐπιτράπεθ᾽ οἵ περ ἄριστοι ἀμφ᾽ αὐτῷ βεβάμεν καὶ ἀμύνεσθαι στίχας ἀνδρῶν, |
510 |
tenzij
hij zelf in de voorste gelederen te grazen is genomen". Na deze woorden riep hij de beide Aiassen en Menelaos te hulp: 'Aiassen, leiders der Grieken en Menelaos, laat het lichaam nu aan de besten over om het te beschermen en de rijen der vijanden af te weren, |
νῶϊν δὲ ζωοῖσιν ἀμύνετε νηλεὲς ἦμαρ· τῇδε γὰρ ἔβρισαν πόλεμον κάτα δακρυόεντα Ἕκτωρ Αἰνείας θ᾽, οἳ Τρώων εἰσὶν ἄριστοι. ἀλλ᾽ ἤτοι μὲν ταῦτα θεῶν ἐν γούνασι κεῖται· ἥσω γὰρ καὶ ἐγώ, τὰ δέ κεν Διὶ πάντα μελήσει. |
515 |
maar
weer voor ons beiden, nog in leven, de ondergangsdag af; want hier komen in deze tranenwekkende oorlog Hektor en Aineias aan, die toch de geduchtste Trojanen zijn. Maar, werkelijk, dit ligt in de schoot van de goden. In ieder geval waag ik een schot, de rest laat ik over aan Zeus". |
ἦ ῥα, καὶ ἀμπεπαλὼν προΐει δολιχόσκιον ἔγχος, καὶ βάλεν Ἀρήτοιο κατ᾽ ἀσπίδα πάντοσ᾽ ἐΐσην· ἣ δ᾽ οὐκ ἔγχος ἔρυτο, διὰ πρὸ δὲ εἴσατο χαλκός, νειαίρῃ δ᾽ ἐν γαστρὶ διὰ ζωστῆρος ἔλασσεν. ὡς δ᾽ ὅτ᾽ ἂν ὀξὺν ἔχων πέλεκυν αἰζήϊος ἀνὴρ |
520 |
Met dat
hij dit zei zwaaide hij zijn lange lans op en wierp hem, en hij trof het ronde schild van Aretos middenin; dat kon de lans niet tegenhouden en de bronzen punt drong erdoor en door zijn gordel heen drong hij in zijn onderbuik en zoals wanneer een sterke kerel met een scherpe bijl |
κόψας ἐξόπιθεν κεράων βοὸς ἀγραύλοιο ἶνα τάμῃ διὰ πᾶσαν, ὃ δὲ προθορὼν ἐρίπῃσιν, ὣς ἄρ᾽ ὅ γε προθορὼν πέσεν ὕπτιος· ἐν δέ οἱ ἔγχος νηδυίοισι μάλ᾽ ὀξὺ κραδαινόμενον λύε γυῖα. Ἕκτωρ δ᾽ Αὐτομέδοντος ἀκόντισε δουρὶ φαεινῷ· |
525 |
een
rund in het veld treft achter de de horens, om dan heel zijn nek door te snijden; met een sprong naar voren stort het rund neer: zo sloeg hij, met een sprong naar voren, achterover, en de vlijmscherpe lans, in zijn buik geslingerd, bracht hem om. Toen mikte Hektor met zijn glanzende speer op Automedon, |
ἀλλ᾽ ὃ μὲν ἄντα ἰδὼν ἠλεύατο χάλκεον ἔγχος· πρόσσω γὰρ κατέκυψε, τὸ δ᾽ ἐξόπιθεν δόρυ μακρὸν οὔδει ἐνισκίμφθη, ἐπὶ δ᾽ οὐρίαχος πελεμίχθη ἔγχεος· ἔνθα δ᾽ ἔπειτ᾽ ἀφίει μένος ὄβριμος Ἄρης. καί νύ κε δὴ ξιφέεσσ᾽ αὐτοσχεδὸν ὁρμηθήτην |
530 |
maar
die zag de bronzen speerpunt op zich afkomen en ontweek
hem, want hij bukte voorover en de grote lans boorde zich in de grond achter hem en met trillende schacht bleef de lans staan, maar daar ontnam de machtige Ares er zijn kracht aan. Nu zouden zij beiden met de zwaarden van dichtbij de aanval hebben |
εἰ μή σφω᾽ Αἴαντε διέκριναν μεμαῶτε, οἵ ῥ᾽ ἦλθον καθ᾽ ὅμιλον ἑταίρου κικλήσκοντος· τοὺς ὑποταρβήσαντες ἐχώρησαν πάλιν αὖτις Ἕκτωρ Αἰνείας τ᾽ ἠδὲ Χρομίος θεοειδής, Ἄρητον δὲ κατ᾽ αὖθι λίπον δεδαϊγμένον ἦτορ |
535 |
geopend, als niet de beide Aiassen tussenbeide waren
gekomen, want die kwamen door het strijdgewoel af op het geroep van hun vriend en, bevreesd voor hen, weken Hektor en Aineias weer terug en ook de godgelijke Chromios, maar Aretos lieten zij daar liggen, dodelijk gehavend. |
κείμενον· Αὐτομέδων δὲ θοῷ ἀτάλαντος Ἄρηϊ τεύχεά τ᾽ ἐξενάριξε καὶ εὐχόμενος ἔπος ηὔδα· ἦ δὴ μὰν ὀλίγον γε Μενοιτιάδαο θανόντος κῆρ ἄχεος μεθέηκα χερείονά περ καταπέφνων. ὣς εἰπὼν ἐς δίφρον ἑλὼν ἔναρα βροτόεντα |
540 |
Automedon, in snelheid de gelijke van Ares, roofde zijn wapens en riep snoevend uit: "Nu heb ik toch een kleine troost terug voor de dood van Menoitios' zoon, al doodde ik een heel wat mindere". Met deze woorden nam hij de bebloede wapens op en legde |
θῆκ᾽, ἂν δ᾽ αὐτὸς ἔβαινε πόδας καὶ χεῖρας
ὕπερθεν αἱματόεις ὥς τίς τε λέων κατὰ ταῦρον ἐδηδώς. ἂψ δ᾽ ἐπὶ Πατρόκλῳ τέτατο κρατερὴ ὑσμίνη ἀργαλέη πολύδακρυς, ἔγειρε δὲ νεῖκος Ἀθήνη οὐρανόθεν καταβᾶσα· προῆκε γὰρ εὐρύοπα Ζεὺς |
545 |
ze in
de wagenbak en zelf stapte hij erop, aan voeten en handen bezoedeld met bloed, als een leeuw die aan een stier heeft gevreten. En opnieuw ontbrandde een fel gevecht om Patroklos, verbeten en tranenverwekkend en Athene wakkerde de strijd aan, afgedaald uit de hemel; de wijddonderende Zeus zond haar immers |
ὀρνύμεναι Δαναούς· δὴ γὰρ νόος ἐτράπετ᾽ αὐτοῦ. ἠΰτε πορφυρέην ἶριν θνητοῖσι τανύσσῃ Ζεὺς ἐξ οὐρανόθεν τέρας ἔμμεναι ἢ πολέμοιο ἢ καὶ χειμῶνος δυσθαλπέος, ὅς ῥά τε ἔργων ἀνθρώπους ἀνέπαυσεν ἐπὶ χθονί, μῆλα δὲ κήδει, |
550 |
om de
Grieken te bemoedigen, want zijn gezindheid was veranderd. En zoals Zeus de purperen regenboog voor de stervelingen spant aan de hemel als teken van oorlog ofwel van een winterstorm, die het werk van de mensen op de grond lam legt en voor het vee schade brengt, |
ὣς ἣ πορφυρέῃ νεφέλῃ πυκάσασα ἓ αὐτὴν δύσετ᾽ Ἀχαιῶν ἔθνος, ἔγειρε δὲ φῶτα ἕκαστον. πρῶτον δ᾽ Ἀτρέος υἱὸν ἐποτρύνουσα προσηύδα ἴφθιμον Μενέλαον· ὃ γάρ ῥά οἱ ἐγγύθεν ἦεν· εἰσαμένη Φοίνικι δέμας καὶ ἀτειρέα φωνήν· |
555 |
zo dook
Athene, gehuld in een purperen nevel, onder tussen het volk van de Grieken en wekte iedere held op. Eerst ging zij af op Atreus' zoon, de sterke Menelaos, en spoorde hem aan, omdat hij dichtbij stond, in de gedaante van Foinix en met diens onvermoeibare stem: |
σοὶ μὲν δὴ Μενέλαε κατηφείη καὶ ὄνειδος ἔσσεται εἴ κ᾽ Ἀχιλῆος ἀγαυοῦ πιστὸν ἑταῖρον τείχει ὕπο Τρώων ταχέες κύνες ἑλκήσουσιν. ἀλλ᾽ ἔχεο κρατερῶς, ὄτρυνε δὲ λαὸν ἅπαντα. τὴν δ᾽ αὖτε προσέειπε βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος· |
560 |
"Jou,
Menelaos, zal smaad en verwijt ten deel vallen, als de snelle honden onder Troje's muur de trouwe vriend van de fiere Achilleus zullen verscheuren. Toon je sterk en moedig al het krijgsvolk aan". Tot haar sprak Menelaos, goed in de krijgskreet, ten antwoord: |
Φοῖνιξ ἄττα γεραιὲ παλαιγενές, εἰ γὰρ Ἀθήνη δοίη κάρτος ἐμοί, βελέων δ᾽ ἀπερύκοι ἐρωήν· τώ κεν ἔγωγ᾽ ἐθέλοιμι παρεστάμεναι καὶ ἀμύνειν Πατρόκλῳ· μάλα γάρ με θανὼν ἐσεμάσσατο θυμόν. ἀλλ᾽ Ἕκτωρ πυρὸς αἰνὸν ἔχει μένος, οὐδ᾽ ἀπολήγει |
565 |
"Vadertje Foinix, oud en bejaard, ach gaf Athene mij toch
kracht en beschermde zij me tegen de aanval der speren, dan zou ik al te graag bij Patroklos blijven en hem beschermen, want erg heeft zijn dood mij getroffen. Maar Hektor woedt als een vernietigend vuur en blijft steeds |
χαλκῷ δηϊόων· τῷ γὰρ Ζεὺς κῦδος ὀπάζει. ὣς φάτο, γήθησεν δὲ θεὰ γλαυκῶπις Ἀθήνη, ὅττί ῥά οἱ πάμπρωτα θεῶν ἠρήσατο πάντων. ἐν δὲ βίην ὤμοισι καὶ ἐν γούνεσσιν ἔθηκε, καί οἱ μυίης θάρσος ἐνὶ στήθεσσιν ἐνῆκεν, |
570 |
met
zijn brons moorden: hém gunt Zeus dus de roem". Dat zei hij en de helogige godin Athene verheugde zich, dat hij tot haar het eerst van alle goden zijn bede richtte, en zij staalde de kracht in zijn schouders en knieën en gaf hem in de borst de vasthoudendheid van een vlieg |
ἥ τε καὶ ἐργομένη μάλα περ χροὸς ἀνδρομέοιο ἰσχανάᾳ δακέειν, λαρόν τέ οἱ αἷμ᾽ ἀνθρώπου· τοίου μιν θάρσευς πλῆσε φρένας ἀμφὶ μελαίνας, βῆ δ᾽ ἐπὶ Πατρόκλῳ, καὶ ἀκόντισε δουρὶ φαεινῷ. ἔσκε δ᾽ ἐνὶ Τρώεσσι Ποδῆς υἱὸς Ἠετίωνος |
575 |
die,
hoe vaak ook afgeweerd van een mensenhuid, doorgaat met steken, verzot op het bloed van mensen; met zulk een koppigheid vervulde zij zijn donkere innerlijk en hij nam plaats bij Patroklos en mikte met zijn glanzende speer. - Er bevond zich nu onder de Trojanen ene Podes, Eëtions zoon, |
ἀφνειός τ᾽ ἀγαθός τε· μάλιστα δέ μιν τίεν Ἕκτωρ δήμου, ἐπεί οἱ ἑταῖρος ἔην φίλος εἰλαπιναστής· τόν ῥα κατὰ ζωστῆρα βάλε ξανθὸς Μενέλαος ἀΐξαντα φόβον δέ, διὰ πρὸ δὲ χαλκὸν ἔλασσε· δούπησεν δὲ πεσών· ἀτὰρ Ἀτρεΐδης Μενέλαος νεκρὸν ὑπ᾽ ἐκ Τρώων ἔρυσεν μετὰ ἔθνος ἑταίρων. |
581 |
rijk en
welgeboren; hem hield Hektor het hoogst in ere onder zijn landgenoten, zijn vriend en geliefde tafelgenoot: juist hem trof de blonde Menelaos in de gordel terwijl hij opsprong om te vluchten, maar hij dreef het brons door hem heen: met een dreun viel hij neer, maar Atreus' zoon Menelaos trok het lijk weg bij de Trojanen naar de drom van zijn mannen. |
|
- Ἕκτορα δ᾽ ἐγγύθεν ἱστάμενος ὄτρυνεν Ἀπόλλων Φαίνοπι Ἀσιάδῃ ἐναλίγκιος, ὅς οἱ ἁπάντων ξείνων φίλτατος ἔσκεν Ἀβυδόθι οἰκία ναίων· τῷ μιν ἐεισάμενος προσέφη ἑκάεργος Ἀπόλλων· |
585 |
- Maar
Apollo kwam dichtbij Hektor staan en spoorde hem aan, in de gedaante van Fainops, Asios' zoon, die hem van al zijn gastvrienden het meest dierbaar was en in Abydos woonde; in diens gedaante sprak de ver-treffer Apollo tot hem: |
Ἕκτορ τίς κέ σ᾽ ἔτ᾽ ἄλλος Ἀχαιῶν ταρβήσειεν; οἷον δὴ Μενέλαον ὑπέτρεσας, ὃς τὸ πάρος γε μαλθακὸς αἰχμητής· νῦν δ᾽ οἴχεται οἶος ἀείρας νεκρὸν ὑπ᾽ ἐκ Τρώων, σὸν δ᾽ ἔκτανε πιστὸν ἑταῖρον ἐσθλὸν ἐνὶ προμάχοισι Ποδῆν υἱὸν Ἠετίωνος. |
590 |
"Hektor, welke andere Griek zal jou nog duchten, nu je terugdeinst voor Menelaos, die voorheen toch slechts een bescheiden lansvechter was: nu pakt hij op zijn eentje een lijk weg bij de Trojanen en jouw trouwe vriend doodde hij onder de voorstrijders, Podes, de zoon van Eëtion". |
ὣς φάτο, τὸν δ᾽ ἄχεος νεφέλη ἐκάλυψε μέλαινα, βῆ δὲ διὰ προμάχων κεκορυθμένος αἴθοπι χαλκῷ. καὶ τότ᾽ ἄρα Κρονίδης ἕλετ᾽ αἰγίδα θυσσανόεσσαν μαρμαρέην, Ἴδην δὲ κατὰ νεφέεσσι κάλυψεν, ἀστράψας δὲ μάλα μεγάλ᾽ ἔκτυπε, τὴν δὲ τίναξε, |
595 |
Dat zei
hij en een donkere wolk van smart omhulde Hektor en hij ging op weg door de voorstrijders, gewapend met fonkelend brons. Toen dan nam Kronos' zoon de blinkende aigis met franje en hulde de Ida in wolken en na een bliksemschicht liet hij het dreunend donderen, en hij schudde de aigis |
νίκην δὲ Τρώεσσι δίδου, ἐφόβησε δ᾽ Ἀχαιούς. πρῶτος Πηνέλεως Βοιώτιος ἦρχε φόβοιο. βλῆτο γὰρ ὦμον δουρὶ πρόσω τετραμμένος αἰεὶ ἄκρον ἐπιλίγδην· γράψεν δέ οἱ ὀστέον ἄχρις αἰχμὴ Πουλυδάμαντος· ὃ γάρ ῥ᾽ ἔβαλε σχεδὸν ἐλθών. |
600 |
en de
zege gunde hij de Trojanen, de Grieken joeg hij op de
vlucht. Het eerst sloeg de Boiotiër Peneleos op de vlucht; steeds naar voren gewend werd hij aan de schouder getroffen door een speer met een schampschot, en langs zijn bot kraste de lans van Polydamas, want die trof hem van dichtbij. |
Λήϊτον αὖθ᾽ Ἕκτωρ σχεδὸν οὔτασε χεῖρ᾽ ἐπὶ καρπῷ υἱὸν Ἀλεκτρυόνος μεγαθύμου, παῦσε δὲ χάρμης· τρέσσε δὲ παπτήνας, ἐπεὶ οὐκέτι ἔλπετο θυμῷ ἔγχος ἔχων ἐν χειρὶ μαχήσεσθαι Τρώεσσιν. Ἕκτορα δ᾽ Ἰδομενεὺς μετὰ Λήϊτον ὁρμηθέντα |
605 |
Daarna
trof Hektor Leïtos van dichtbij aan zijn pols, de zoon van de dappere Alektryon en hij schakelde hem uit; die sidderde terwijl hij om zich heen loerde, want hij besefte dat hij met zijn arm geen speer meer hanteren kon om tegen de Trojanen te vechten. Toen Hektor achter Leïtos aanging, trof Idomeneus hem in zijn |
βεβλήκει θώρηκα κατὰ στῆθος παρὰ μαζόν· ἐν καυλῷ δ᾽ ἐάγη δολιχὸν δόρυ, τοὶ δὲ βόησαν Τρῶες· ὃ δ᾽ Ἰδομενῆος ἀκόντισε Δευκαλίδαο δίφρῳ ἐφεσταότος· τοῦ μέν ῥ᾽ ἀπὸ τυτθὸν ἅμαρτεν· αὐτὰρ ὃ Μηριόναο ὀπάονά θ᾽ ἡνίοχόν τε |
610 |
pantser
op borsthoogte naast de tepel; maar de lange lans brak af bij de punt en de Trojanen barstten los in gejuich. En Hektor mikte op Idomeneus, Deukalions zoon, die in zijn wagenbak stond: hij miste hem op een haar na maar raakte Koiranos, gezel en menner van Meriones, |
Κοίρανον, ὅς ῥ᾽ ἐκ Λύκτου ἐϋκτιμένης ἕπετ᾽
αὐτῷ· πεζὸς γὰρ τὰ πρῶτα λιπὼν νέας ἀμφιελίσσας ἤλυθε, καί κε Τρωσὶ μέγα κράτος ἐγγυάλιξεν, εἰ μὴ Κοίρανος ὦκα ποδώκεας ἤλασεν ἵππους· καὶ τῷ μὲν φάος ἦλθεν, ἄμυνε δὲ νηλεὲς ἦμαρ, |
615 |
die hem
vergezeld had vanuit het mooi gelegen Lyktos. Idomeneus was aanvankelijk te voet opgetrokken na het verlaten van de evenwichtige schepen en zou de Trojanen een triomf hebben bezorgd, als Koiranos zijn snelvoetige paarden niet vlug aangevoerd had: nu bracht hij hem redding en weerde de onheilsdag voor hem af, |
αὐτὸς δ᾽ ὤλεσε θυμὸν ὑφ᾽ Ἕκτορος ἀνδροφόνοιο· τὸν βάλ᾽ ὑπὸ γναθμοῖο καὶ οὔατος, ἐκ δ᾽ ἄρ᾽ ὀδόντας ὦσε δόρυ πρυμνόν, διὰ δὲ γλῶσσαν τάμε μέσσην. ἤριπε δ᾽ ἐξ ὀχέων, κατὰ δ᾽ ἡνία χεῦεν ἔραζε. καὶ τά γε Μηριόνης ἔλαβεν χείρεσσι φίλῃσι |
620 |
maar
verloor hij zelf het leven door de mannendodende Hektor; die had hem getroffen onder zijn kaak en oor, en de lans stootte zijn tanden eruit bij de wortel en sneed zijn tong middendoor. Hij stortte van de wagen en liet de leidsels op de grond vallen; maar Meriones bukte zich, raapte ze op van de grond |
κύψας ἐκ πεδίοιο, καὶ Ἰδομενῆα προσηύδα· μάστιε νῦν εἷός κε θοὰς ἐπὶ νῆας ἵκηαι· γιγνώσκεις δὲ καὶ αὐτὸς ὅ τ᾽ οὐκέτι κάρτος Ἀχαιῶν. ὣς ἔφατ᾽, Ἰδομενεὺς δ᾽ ἵμασεν καλλίτριχας ἵππους νῆας ἔπι γλαφυράς· δὴ γὰρ δέος ἔμπεσε θυμῷ. |
625 |
en
hield ze zorgvuldig vast en sprak tot Idomeneus: "Leg er de zweep over totdat je komt bij de snelle schepen, je ziet immers ook zelf wel dat de Grieken het niet meer houden". Dat zei hij en Idomeneus zweepte de paarden met mooie manen op naar de gewelfde schepen, want vrees nam bezit van hem. |
οὐδ᾽ ἔλαθ᾽ Αἴαντα μεγαλήτορα καὶ Μενέλαον Ζεύς, ὅ τε δὴ Τρώεσσι δίδου ἑτεραλκέα νίκην. τοῖσι δὲ μύθων ἦρχε μέγας Τελαμώνιος Αἴας· ὢ πόποι ἤδη μέν κε καὶ ὃς μάλα νήπιός ἐστι γνοίη ὅτι Τρώεσσι πατὴρ Ζεὺς αὐτὸς ἀρήγει. |
630 |
Ook de
fiere Aias en Menelaos ontging het niet dat Zeus de overhand nu weer aan de Trojanen schonk en de grote Aias, zoon van Telamon, nam het woord in hun midden: "Ach, zelfs de grootste dwaas kan nu wel merken, dat vader Zeus persoonlijk de Trojanen helpt. |
τῶν μὲν γὰρ πάντων βέλε᾽ ἅπτεται ὅς τις ἀφήῃ ἢ κακὸς ἢ ἀγαθός· Ζεὺς δ᾽ ἔμπης πάντ᾽ ἰθύνει· ἡμῖν δ᾽ αὔτως πᾶσιν ἐτώσια πίπτει ἔραζε. ἀλλ᾽ ἄγετ᾽ αὐτοί περ φραζώμεθα μῆτιν ἀρίστην, ἠμὲν ὅπως τὸν νεκρὸν ἐρύσσομεν, ἠδὲ καὶ αὐτοὶ |
635 |
Want
van hen allen, of iemand nu behendig is of niet, treft elk schot doel: Zeus is het die ze richt; maar van ons allen vallen zij loos op de grond. maar kom laten wij zelf nu een goed plan bedenken hoe wij het lichaam kunnen redden en ook zelf |
χάρμα φίλοις ἑτάροισι γενώμεθα νοστήσαντες, οἵ που δεῦρ᾽ ὁρόωντες ἀκηχέδατ᾽, οὐδ᾽ ἔτι φασὶν Ἕκτορος ἀνδροφόνοιο μένος καὶ χεῖρας ἀάπτους σχήσεσθ᾽, ἀλλ᾽ ἐν νηυσὶ μελαίνῃσιν πεσέεσθαι. εἴη δ᾽ ὅς τις ἑταῖρος ἀπαγγείλειε τάχιστα |
640 |
door
onze terugkeer onze mannen op kunnen monteren; zij zien vertwijfeld op ons toe en hebben de hoop laten varen dat wij nog stand kunnen houden tegen de ongenaakbare handen van de mannenmoordende Hektor en dat hij zich op de donkere schepen zal storten, laat toch iemand als de bliksem |
Πηλεΐδῃ, ἐπεὶ οὔ μιν ὀΐομαι οὐδὲ πεπύσθαι λυγρῆς ἀγγελίης, ὅτι οἱ φίλος ὤλεθ᾽ ἑταῖρος. ἀλλ᾽ οὔ πῃ δύναμαι ἰδέειν τοιοῦτον Ἀχαιῶν· ἠέρι γὰρ κατέχονται ὁμῶς αὐτοί τε καὶ ἵπποι. Ζεῦ πάτερ ἀλλὰ σὺ ῥῦσαι ὑπ᾽ ἠέρος υἷας Ἀχαιῶν, |
645 |
verslag
doen aan Peleus' zoon, want ik geloof niet dat hij de
gruwelijke tijding al gehoord heeft, dat zijn beste vriend is gedood. Maar nergens kan ik iemand van de Grieken hiertoe in staat zien, want zij zelf en hun paarden worden door een nevel omgeven. Vader Zeus, onttrek jij dan de zonen der Grieken aan die nevel |
ποίησον δ᾽ αἴθρην, δὸς δ᾽ ὀφθαλμοῖσιν ἰδέσθαι· ἐν δὲ φάει καὶ ὄλεσσον, ἐπεί νύ τοι εὔαδεν οὕτως. ὣς φάτο, τὸν δὲ πατὴρ ὀλοφύρατο δάκρυ χέοντα· αὐτίκα δ᾽ ἠέρα μὲν σκέδασεν καὶ ἀπῶσεν ὀμίχλην, ἠέλιος δ᾽ ἐπέλαμψε, μάχη δ᾽ ἐπὶ πᾶσα φαάνθη· |
650 |
en zorg
voor een heldere hemel en gun onze ogen zicht en richt ons in helder daglicht te gronde, nu je dat kennelijk wilt". Zo sprak hij en de vader kreeg medelijden bij het zien van zijn tranen en terstond loste hij de nevel op en verjoeg het duister, de zon brak door en heel het slagveld werd zichtbaar. |
καὶ τότ᾽ ἄρ᾽ Αἴας εἶπε βοὴν ἀγαθὸν Μενέλαον· σκέπτεο νῦν Μενέλαε διοτρεφὲς αἴ κεν ἴδηαι ζωὸν ἔτ᾽ Ἀντίλοχον μεγαθύμου Νέστορος υἱόν, ὄτρυνον δ᾽ Ἀχιλῆϊ δαΐφρονι θᾶσσον ἰόντα εἰπεῖν ὅττι ῥά οἱ πολὺ φίλτατος ὤλεθ᾽ ἑταῖρος. |
655 |
Toen
dan sprak Aias tot Menelaos, goed in de krijgskreet: "Kijk eens rond, nobele Menelaos, of je Antilochos nog in leven ziet, de zoon van de fiere Nestor, en spoor hem aan om snel aan de schrandere Achilleus te melden, dat zijn meest dierbare vriend is gesneuveld". |
ὣς ἔφατ᾽, οὐδ᾽ ἀπίθησε βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος, βῆ δ᾽ ἰέναι ὥς τίς τε λέων ἀπὸ μεσσαύλοιο, ὅς τ᾽ ἐπεὶ ἄρ κε κάμῃσι κύνας τ᾽ ἄνδρας τ᾽ ἐρεθίζων, οἵ τέ μιν οὐκ εἰῶσι βοῶν ἐκ πῖαρ ἑλέσθαι πάννυχοι ἐγρήσσοντες· ὃ δὲ κρειῶν ἐρατίζων |
660 |
Dat zei
hij en Menelaos, goed in de krijgskreet, gaf daar gehoor
aan en hij week als een leeuw op de terugweg van de hoeve wanneer deze honden en mensen wel heeft getart maar die hem verhinderden een vet rund te roven heel de nacht doorwakend; hij, belust op vlees, |
ἰθύει, ἀλλ᾽ οὔ τι πρήσσει· θαμέες γὰρ ἄκοντες ἀντίον ἀΐσσουσι θρασειάων ἀπὸ χειρῶν, καιόμεναί τε δεταί, τάς τε τρεῖ ἐσσύμενός περ· ἠῶθεν δ᾽ ἀπονόσφιν ἔβη τετιηότι θυμῷ· ὣς ἀπὸ Πατρόκλοιο βοὴν ἀγαθὸς Μενέλαος |
665 |
valt
wel aan maar kan niets bereiken, want een regen van speren vliegt hem tegemoet uit stevige knuisten en brandende fakkels die hij schuwt ondanks zijn begeerte, en bij de dageraad gaat hij mismoedig weer terug; zo gefrustreerd ging Menelaos, goed in de krijgsroep, weg bij |
ἤϊε πόλλ᾽ ἀέκων· περὶ γὰρ δίε μή μιν Ἀχαιοὶ ἀργαλέου πρὸ φόβοιο ἕλωρ δηΐοισι λίποιεν. πολλὰ δὲ Μηριόνῃ τε καὶ Αἰάντεσσ᾽ ἐπέτελλεν· Αἴαντ᾽ Ἀργείων ἡγήτορε Μηριόνη τε νῦν τις ἐνηείης Πατροκλῆος δειλοῖο |
670 |
Patroklos, want hij vreesde dat de Grieken hem in droeve vlucht als prooi voor de vijanden achter zouden laten. Dringend drukte hij Meriones en beide Aiassen op het hart: "Aiassen, leiders der Grieken, en Meriones, laat ieder nu de beminnelijkheid van de ongelukkige Patroklos |
μνησάσθω· πᾶσιν γὰρ ἐπίστατο μείλιχος εἶναι ζωὸς ἐών· νῦν αὖ θάνατος καὶ μοῖρα κιχάνει. ὣς ἄρα φωνήσας ἀπέβη ξανθὸς Μενέλαος, πάντοσε παπταίνων ὥς τ᾽ αἰετός, ὅν ῥά τέ φασιν ὀξύτατον δέρκεσθαι ὑπουρανίων πετεηνῶν, |
675 |
indachtig zijn; bij zijn leven wist hij toch vriendelijk
te zijn tegen allen, maar nu treft hem de dood en het noodlot". Met deze uitroep vertrok de blonde Menelaos, naar alle kanten loerend als een arend, waarvan men toch zegt, dat hij de scherpste blik heeft van de vogels onder het hemelgewelf; |
ὅν τε καὶ ὑψόθ᾽ ἐόντα πόδας ταχὺς οὐκ ἔλαθε
πτὼξ θάμνῳ ὑπ᾽ ἀμφικόμῳ κατακείμενος, ἀλλά τ᾽ ἐπ᾽ αὐτῷ ἔσσυτο, καί τέ μιν ὦκα λαβὼν ἐξείλετο θυμόν. ὣς τότε σοὶ Μενέλαε διοτρεφὲς ὄσσε φαεινὼ πάντοσε δινείσθην πολέων κατὰ ἔθνος ἑταίρων, |
680 |
hem
ontgaat, hoe hoog hij ook vliegt, geen snelvoetige haas, ook al houdt die zich schuil onder een dicht bosje, nee hij schiet op hem af, grijpt hem snel en doodt hem. Zo speurden jouw schitterende ogen, nobele Menelaos, overal rond in de drom van je talrijke mannen, |
εἴ που Νέστορος υἱὸν ἔτι ζώοντα ἴδοιτο. τὸν δὲ μάλ᾽ αἶψ᾽ ἐνόησε μάχης ἐπ᾽ ἀριστερὰ πάσης θαρσύνονθ᾽ ἑτάρους καὶ ἐποτρύνοντα μάχεσθαι, ἀγχοῦ δ᾽ ἱστάμενος προσέφη ξανθὸς Μενέλαος· Ἀντίλοχ᾽ εἰ δ᾽ ἄγε δεῦρο διοτρεφὲς ὄφρα πύθηαι |
685 |
of ze
misschien Nestors zoon nog in leven zagen: en al gauw zag hij hem helemaal op de linkervleugel zijn mannen opzwepen en aanzetten tot vechten; en de blonde Menelaos ging vlakbij staan en zei tegen hem: "Edele Antilochos, kom hier om een smartelijk nieuws te horen, |
λυγρῆς ἀγγελίης, ἣ μὴ ὤφελλε γενέσθαι. ἤδη μὲν σὲ καὶ αὐτὸν ὀΐομαι εἰσορόωντα γιγνώσκειν ὅτι πῆμα θεὸς Δαναοῖσι κυλίνδει, νίκη δὲ Τρώων· πέφαται δ᾽ ὤριστος Ἀχαιῶν Πάτροκλος, μεγάλη δὲ ποθὴ Δαναοῖσι τέτυκται. |
690 |
dat
nimmer had mogen gebeuren. Ook zelf, denk ik, zie je met eigen ogen wel dat de godheid leed afwentelt op de Grieken: de zege ligt bij de Trojanen; en de beste der Grieken is gesneuveld, Patroklos, een groot verlies voor de Grieken! |
ἀλλὰ σύ γ᾽ αἶψ᾽ Ἀχιλῆϊ θέων ἐπὶ νῆας Ἀχαιῶν εἰπεῖν, αἴ κε τάχιστα νέκυν ἐπὶ νῆα σαώσῃ γυμνόν· ἀτὰρ τά γε τεύχε᾽ ἔχει κορυθαίολος Ἕκτωρ. ὣς ἔφατ᾽, Ἀντίλοχος δὲ κατέστυγε μῦθον ἀκούσας· δὴν δέ μιν ἀμφασίη ἐπέων λάβε, τὼ δέ οἱ ὄσσε |
695 |
Ga jij
nu snel naar de schepen der Grieken om het Achilleus te melden: misschien kan hij het lichaam snel bergen, dat ongedekt is: de bronsgeharnaste Hektor heeft zijn wapens". Dat waren zijn woorden en werkelijk Antilochos huiverde bij het vernemen van die boodschap en hij kon geen woord uitbrengen: beide zijn ogen |
δακρυόφι πλῆσθεν, θαλερὴ δέ οἱ ἔσχετο φωνή. ἀλλ᾽ οὐδ᾽ ὧς Μενελάου ἐφημοσύνης ἀμέλησε, βῆ δὲ θέειν, τὰ δὲ τεύχε᾽ ἀμύμονι δῶκεν ἑταίρῳ Λαοδόκῳ, ὅς οἱ σχεδὸν ἔστρεφε μώνυχας ἵππους. τὸν μὲν δάκρυ χέοντα πόδες φέρον ἐκ πολέμοιο |
700 |
liepen
vol tranen, zijn stem stokte. Maar toch niet
veronachtzaamde hij de opdracht van Menelaos en zette het op een lopen; zijn wapens gaf hij in handen van zijn maat Laodokos, die dicht bij hem de eenhoevige paarden stuurde. Maar hem voerden onder tranen zijn voeten uit het strijdgewoel om |
Πηλεΐδῃ Ἀχιλῆϊ κακὸν ἔπος ἀγγελέοντα. οὐδ᾽ ἄρα σοὶ Μενέλαε διοτρεφὲς ἤθελε θυμὸς τειρομένοις ἑτάροισιν ἀμυνέμεν, ἔνθεν ἀπῆλθεν Ἀντίλοχος, μεγάλη δὲ ποθὴ Πυλίοισιν ἐτύχθη· ἀλλ᾽ ὅ γε τοῖσιν μὲν Θρασυμήδεα δῖον ἀνῆκεν, |
705 |
de
vreselijke tijding aan Peleus' zoon Achilleus te brengen. - Niet, nobele Menelaos, was het jouw wens om, nu Antilochos wegging, zijn mannen die in het nauw kwamen, te helpen, de Pyliërs misten hem node; nee, hij droeg hen over aan de nobele Thrasymedes, |
αὐτὸς δ᾽ αὖτ᾽ ἐπὶ Πατρόκλῳ ἥρωϊ βεβήκει, στῆ δὲ παρ᾽ Αἰάντεσσι θέων, εἶθαρ δὲ προσηύδα· κεῖνον μὲν δὴ νηυσὶν ἐπιπροέηκα θοῇσιν ἐλθεῖν εἰς Ἀχιλῆα πόδας ταχύν· οὐδέ μιν οἴω νῦν ἰέναι μάλα περ κεχολωμένον Ἕκτορι δίῳ· |
710 |
want
zelf was hij al weer op weg naar de held Patroklos, en na een run kwam hij bij de beide Aiassen en sprak terstond: "Hem heb ik afgestuurd op de snelle schepen om naar de snelvoetige Achilleus te gaan: toch denk ik niet, dat hij nu komt, ook al is hij noch zo gebeten op de edele Hektor; |
οὐ γάρ πως ἂν γυμνὸς ἐὼν Τρώεσσι μάχοιτο. ἡμεῖς δ᾽ αὐτοί περ φραζώμεθα μῆτιν ἀρίστην, ἠμὲν ὅπως τὸν νεκρὸν ἐρύσσομεν, ἠδὲ καὶ αὐτοὶ Τρώων ἐξ ἐνοπῆς θάνατον καὶ κῆρα φύγωμεν. τὸν δ᾽ ἠμείβετ᾽ ἔπειτα μέγας Τελαμώνιος Αἴας· |
715 |
want
hij zal toch niet onbedekt tegen de Trojanen gaan vechten. Maar wij zelf, laten wij beramen wat het beste is: zowel hoe wij het lichaam van Patroklos kunnen redden alsook hoe wij zelf uit het Trojaanse krijgsgeschreeuw aan het doodslot kunnen ontsnappen". Hem antwoordde daarop de grote Aias, zoon van Telamon: |
πάντα κατ᾽ αἶσαν ἔειπες ἀγακλεὲς ὦ Μενέλαε· ἀλλὰ σὺ μὲν καὶ Μηριόνης ὑποδύντε μάλ᾽ ὦκα νεκρὸν ἀείραντες φέρετ᾽ ἐκ πόνου· αὐτὰρ ὄπισθε νῶϊ μαχησόμεθα Τρωσίν τε καὶ Ἕκτορι δίῳ ἶσον θυμὸν ἔχοντες ὁμώνυμοι, οἳ τὸ πάρος περ |
720 |
"Dat
alles sprak je naar behoren, roemruchte Menelaos: vooruit dan, nemen jij en Meriones heel snel het lichaam op en til het weg uit het gedrang; ter dekking zullen wij beiden tegen de Trojanen en de edele Hektor blijven vechten, gelijk van naam en van zin, wij die ook tevoren al het grimmig |
μίμνομεν ὀξὺν Ἄρηα παρ᾽ ἀλλήλοισι μένοντες. ὣς ἔφαθ᾽, οἳ δ᾽ ἄρα νεκρὸν ἀπὸ χθονὸς ἀγκάζοντο ὕψι μάλα μεγάλως· ἐπὶ δ᾽ ἴαχε λαὸς ὄπισθε Τρωϊκός, ὡς εἴδοντο νέκυν αἴροντας Ἀχαιούς. ἴθυσαν δὲ κύνεσσιν ἐοικότες, οἵ τ᾽ ἐπὶ κάπρῳ |
725 |
gevecht
opwachtten, elkaar steunend". Zo sprak hij, en zij tilden het lijk met kracht van de grond, heel ver omhoog, maar achter hen schreeuwde het krijgsvolk der Trojanen, toen zij de Grieken het lijk op zagen tillen. Zij stormden aan zoals honden afspringen op een gevelde ever, |
βλημένῳ ἀΐξωσι πρὸ κούρων θηρητήρων· ἕως μὲν γάρ τε θέουσι διαρραῖσαι μεμαῶτες, ἀλλ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ ἐν τοῖσιν ἑλίξεται ἀλκὶ πεποιθώς, ἄψ τ᾽ ἀνεχώρησαν διά τ᾽ ἔτρεσαν ἄλλυδις ἄλλος. ὣς Τρῶες εἷος μὲν ὁμιλαδὸν αἰὲν ἕποντο |
730 |
vóór de
jeugdige jagers uit - een tijd lang rennen zij voort, begerig hem te verscheuren, maar wanneer hij zich vol zelfvertrouwen naar hen omdraait, wijken zij terug en stuiven naar alle kanten uiteen - zo achtervolgden de Trojanen een tijd lang in dichte drom, |
νύσσοντες ξίφεσίν τε καὶ ἔγχεσιν ἀμφιγύοισιν· ἀλλ᾽ ὅτε δή ῥ᾽ Αἴαντε μεταστρεφθέντε κατ᾽ αὐτοὺς σταίησαν, τῶν δὲ τράπετο χρώς, οὐδέ τις ἔτλη πρόσσω ἀΐξας περὶ νεκροῦ δηριάασθαι. ὣς οἵ γ᾽ ἐμμεμαῶτε νέκυν φέρον ἐκ πολέμοιο |
735 |
stotend
met zwaarden en dubbelpuntige lansen; maar toen dan de beide Aiassen zich omdraaiden en hen weerstonden, toen verschoten zij van kleur en niemand dorst nog naar voren te springen en om het lijk te vechten. Zo slaagden die twee met volharding erin om het lijk weg te dragen |
νῆας ἔπι γλαφυράς· ἐπὶ δὲ πτόλεμος τέτατό σφιν ἄγριος ἠΰτε πῦρ, τό τ᾽ ἐπεσσύμενον πόλιν ἀνδρῶν ὄρμενον ἐξαίφνης φλεγέθει, μινύθουσι δὲ οἶκοι ἐν σέλαϊ μεγάλῳ· τὸ δ᾽ ἐπιβρέμει ἲς ἀνέμοιο. ὣς μὲν τοῖς ἵππων τε καὶ ἀνδρῶν αἰχμητάων |
740 |
uit de
strijd naar de gewelfde schepen. Om hen heen verhevigde de
strijd, als een ongetemd vuur dat een stad van de mensen aangrijpt - na een plotseling ontstaan vlamt het op, de huizen verschrompelen in de laaiende gloed: de kracht van de wind wakkert het nog aan - zo loeide aanhoudend de dreigende dreun van de paarden en |
ἀζηχὴς ὀρυμαγδὸς ἐπήϊεν ἐρχομένοισιν· οἳ δ᾽ ὥς θ᾽ ἡμίονοι κρατερὸν μένος ἀμφιβαλόντες ἕλκωσ᾽ ἐξ ὄρεος κατὰ παιπαλόεσσαν ἀταρπὸν ἢ δοκὸν ἠὲ δόρυ μέγα νήϊον· ἐν δέ τε θυμὸς τείρεθ᾽ ὁμοῦ καμάτῳ τε καὶ ἱδρῷ σπευδόντεσσιν· |
745 |
de
lanswerpers op hen af, terwijl zij voortliepen. - Maar zoals muildieren met al hun kracht uit het gebergte een lange balk of grote scheepsmast meeslepen langs een hobbelig pad - terwijl hun kracht door vermoeidheid en zweet wordt gesloopt haasten zij zich voort - |
ὣς οἵ γ᾽ ἐμμεμαῶτε νέκυν φέρον. αὐτὰρ ὄπισθεν Αἴαντ᾽ ἰσχανέτην, ὥς τε πρὼν ἰσχάνει ὕδωρ ὑλήεις πεδίοιο διαπρύσιον τετυχηκώς, ὅς τε καὶ ἰφθίμων ποταμῶν ἀλεγεινὰ ῥέεθρα ἴσχει, ἄφαρ δέ τε πᾶσι ῥόον πεδίον δὲ τίθησι |
750 |
zo
spanden zij zich in om het lijk te vervoeren; achter hen
hielden de Aiassen stand, zoals een woudrijke bergrug, dwars door een dal uitgestrekt, water een halt toeroept: - hij houdt het verwoestende water van krachtige stromen in toom en leidt de stroming van alle terug naar de vlakte, |
πλάζων· οὐδέ τί μιν σθένεϊ ῥήγνυσι ῥέοντες· ὣς αἰεὶ Αἴαντε μάχην ἀνέεργον ὀπίσσω Τρώων· οἳ δ᾽ ἅμ᾽ ἕποντο, δύω δ᾽ ἐν τοῖσι μάλιστα Αἰνείας τ᾽ Ἀγχισιάδης καὶ φαίδιμος Ἕκτωρ. τῶν δ᾽ ὥς τε ψαρῶν νέφος ἔρχεται ἠὲ κολοιῶν |
755 |
en niet
hebben die de kracht om hem met hun stortvloed te breken: zo weerden de beide Aiassen steeds achter hen de aanval af van de Trojanen; die bleven hen volgen, twee vooral: Aineias, de zoon van Anchises, en de stralende Hektor. Zoals een wolk van spreeuwen voorttrekt of van kraaien, |
οὖλον κεκλήγοντες, ὅτε προΐδωσιν ἰόντα κίρκον, ὅ τε σμικρῇσι φόνον φέρει ὀρνίθεσσιν, ὣς ἄρ᾽ ὑπ᾽ Αἰνείᾳ τε καὶ Ἕκτορι κοῦροι Ἀχαιῶν οὖλον κεκλήγοντες ἴσαν, λήθοντο δὲ χάρμης. πολλὰ δὲ τεύχεα καλὰ πέσον περί τ᾽ ἀμφί τε τάφρον φευγόντων Δαναῶν· πολέμου δ᾽ οὐ γίγνετ᾽ ἐρωή. |
761 |
onder
angstig gekrijs wanneer zij een arend zien gaan, die dood zaait onder klein gevogelte: zo trokken de jeugdige Grieken, onder druk van Aineias en Hektor, luid schreeuwend voort en vergaten de strijd. Veel mooie wapens van de vluchtende Grieken vielen neer langs de gracht en van een vechtpauze was geen sprake. |
|